• No results found

De vergeten impasse. Trans-Atlantische betrekkingen onder Nixon en Kissinger, 1969-1973

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De vergeten impasse. Trans-Atlantische betrekkingen onder Nixon en Kissinger, 1969-1973"

Copied!
104
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De vergeten impasse

Trans-Atlantische betrekkingen onder Nixon en Kissinger,

1969-1973

Daniël van Kuppevelt

11082682

Master Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen

Universiteit van Amsterdam

Scriptiebegeleider: Ruud van Dijk

(2)
(3)

3

Inhoudsopgave

Inleiding en historiografie ... 4

Stand van de wetenschap ... 6

Onderzoeksvraag ... 16

Primaire bronnen ... 17

Operationalisering ... 19

Hoofdstuk 1: Voorgeschiedenis trans-Atlantische beleid, 1945-1968: van voogdijschap naar gemorrel ... 21

Trans-Atlantische betrekkingen 1945-1968 ... 22

Richard Nixon 1913-1968: een politiek leven ... 30

Henry Kissinger 1923-1968: van intellectueel tot beleidsmaker ... 35

Nixon en Kissinger: een harmonieus tandem op gepaste afstand ... 41

Hoofdstuk 2: De beoogde omslag van 1969: het overkomen van oude patstellingen en het creëren van nieuwe dimensies ... 43

De bondgenoten over de streep trekken: van ‘dominance to partnership’ ... 44

De NAVO-toespraak ... 51

CCMS ... 54

Geen illusies ... 55

De eerste wapenfeiten ... 56

Conclusies ... 61

Hoofdstuk 3: Nixon, Kissinger en trans-Atlantisch beleid, 1970-1973 ... 62

Een evenwichtige, presentabele verdeling van lasten ... 64

Detente in Europa: een regionale veste in handen van een globale macht ... 77

Westpolitik als basis van Ostpolitik ... 77

Viermogendhedenakkoord over Berlijn ... 82

Detente Americana ... 86

Andere conflicten ... 89

Bewustwording van slechte relaties ... 93

Slotbeschouwing ... 95

(4)

4

Inleiding en historiografie

Op 10 april 1969 gaf president Richard Milhous Nixon van de Verenigde Staten op het kwartier van de NAVO in Washington een toespraak waarin hij zijn toekomstplannen met de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie uit de doeken deed. Ruim vijf jaar later werd in Ottowa, op 19 juni 1974, de Declaration on Atlantic Relations ondertekend. Nixon was die dag ook aanwezig en één van de ondertekenaars. Anderhalve maand later werd Richard Nixon de wacht aangezegd vanwege het Watergateschandaal en kwam er een einde aan zijn

presidentschap.

De speech van 10 april 1969 kan als symbool voor de komst van een nieuw tijdperk in de trans-Atlantische relaties worden gezien. Althans, dat is hoe Nixon de toekomst van de Westerse Alliantie aan zijn bondgenoten presenteerde. Nixon was vastberaden het trans-Atlantische verbond een hernieuwd elan te geven, met nieuwe uitgangspunten en beter

toegesneden op de veranderde, eigentijdse omstandigheden.1 Dat dit niet zonder slag of stoot

ging, is evident. In de vijfenhalf jaar van Nixons ambtstermijn zijn de overzeese betrekkingen met West-Europa wellicht wel de meest roerige geweest, over het hele tijdperk bezien. De trans-Atlantische betrekkingen ten tijde van Nixons ambtstermijn, tot aan de afkondiging van de ‘Year of Europe’ zullen de tijdsmatige afbakening van mijn scriptie behelzen. Het betreft hier dus de periode van 1969 tot 1973. Ik zal in dit tijdsgewricht de trans-Atlantische

betrekkingen met name vanuit de invalshoek van de Amerikaanse regering onderzoeken, maar zeker ook de nodige aandacht besteden aan hoe de Europeanen reageerden op de Amerikaanse manoeuvres, teneinde het schisma te verklaren dat zich in het penibele jaar 1973 aftekende.

Bij de bestudering van dit onderwerp kunnen we niet voorbijgaan aan een aantal raamwerken waarbinnen deze betrekkingen plaatsgevonden hebben. Allereerst is er het kader van detente, de ontspanningsperiode tussen de ideologische blokken in de mondiale

gemeenschap. De NAVO was opgericht als militaire defensiegemeenschap van Westerse landen die tegenwicht moest bieden tegen de communistische wereld. In tijden van detente leverde dit echter fricties op, zoals we zullen zien. Daarnaast poogde Nixon zijn beleid uit te zetten naar gelang zijn eigen Nixondoctrine. Amerikaans gezinde landen moesten nu zelf hun defensiesysteem opzetten, terwijl de leidersrol van Amerika gehandhaafd moest blijven.

(5)

5

Nixon wilde collega’s, in plaats van cliënten.2 Ook kondigde Nixon een periode aan waarin

onderhandelen met vriend en vijand de maatstaf was. Omdat de economische kracht van Amerika echter tanende was, en tevens omdat het fiasco van de Vietnamoorlog een anti-interventionistisch sentiment in het binnenland aanwakkerde, kende deze periode ook tal van pleitredes voor gedeeltelijke terugtrekking van Amerikaanse manschappen van

West-Europese bodem.

De nieuwe beleidsprincipes van de Nixondoctrine dienden ook op de West-Europese landen toegepast te worden. Het naoorlogse tijdperk, waarin de gehavende West-Europese landen met niet-aflatende steunpakketten van de Verenigde Staten hun land wederopbouwden, werd als passé beschouwd. De exacte betekenis en tastbare gevolgen van deze Nixondoctrine bleken echter dikwijls onduidelijk voor de West-Europese landen en waren derhalve een doorgaande bron van wrijving in de trans-Atlantische betrekkingen. Zodoende bleek de praktische verwezenlijking ervan niet onbegrensd.

Daarnaast moet aangetekend worden dat de betrekkingen tussen Amerika en de West-Europese landen verschillende, complex vervlochten dimensies kenden. Voor een

overzichtelijk beeld van de trans-Atlantische verhoudingen, is de bestudering van onder meer de financiële, militaire, nucleaire en ideologische perspectieven noodzakelijk. Bij een

veelomvattend beeld van de trans-Atlantische betrekkingen zal blijken dat deze dimensies op hun beurt een bron van zowel frictie als verzoening waren. Verder dient er een onderscheid gemaakt te worden tussen multilaterale en bilaterale betrekkingen. Hoewel de NAVO een multilateraal platform was waarop de handen ineengesloten konden worden, zal blijken dat Nixon ‘discussions of strategic doctrine, nuclear weapons, and international security out of

multilateral channels and into bilateral channels’ kanaliseerde.3 Ikzelf heb dit ook tijdens mijn

scriptieonderzoek in toenemende mate ondervonden, en ben er tegelijkertijd achter gekomen dat op bijeenkomsten met een meer ‘publiek gezicht’, zoals een NAVO-top of een

persverklaring na afloop van een bijeenkomst tussen twee regeringsleiders, weliswaar de beleidslijnen voor de toekomst werden opgesomd, maar dat het proces daartoe vrijwel altijd achter de coulissen plaatsvond. Tevens hebben verschillende, afwisselende actoren binnen de Amerikaanse regering hun invloed uitgeoefend. De belangrijkste actor naast Nixon was Henry Kissinger - dit zal ook in mijn literatuur terug te zien zijn - maar ook andere menselijke

2 Wilson center, Memorandum for the President: Visit Egon Bahr to Kissinger, October 20, 1969, Section V:

Ostpolitik,the Berlin Negotiations and US-Sovjet Relations,

https://www.wilsoncenter.org/sites/default/files/Detente%20Vol%202%20Section%205.pdf.

3 Luke A. Nichter, Richard Nixon and Europe. The Reshaping of The Postwar Atlantic World (New York:

(6)

6

actoren van binnen en buiten de regeringsstaf zullen zeker aan bod komen. Onder meer de minister van Buitenlandse Zaken (1969-1973) William Rogers, hoewel deze door Nixon en Kissinger veelvuldig moedwillig op een zijspoor werd gerangeerd, vertrouwelingen van Kissinger zoals Helmut Sonnenfeldt (‘Kissinger’s Kissinger’), de Amerikaanse ambassadeur in West-Duitsland Kenneth Rush en minister van Defensie (1969-1973) Melvin Laird zullen de revue passeren.

Stand van de wetenschap

Om een goed beeld te geven van de historiografie op mijn onderzoeksterrein, behandel ik de literatuur hieronder op de volgende wijze. Eerst zal ik de algemene boekwerken over de buitenlandse politiek onder Nixon en Kissinger ter hand nemen. Vervolgens zal ik de bestaande literatuur over de trans-Atlantische betrekkingen weergeven. Verder bespreek ik een aantal memoires van Nixon en Kissinger. Deze laatste zijn cruciaal voor mijn onderzoek, omdat zij de visies van Kissinger en Nixon in retrospectief blootleggen. Ik zal besluiten met een aantal artikelen die over een paar specifieke kwesties binnen mijn onderzoeksterrein handelen.

Boeken over de buitenlandse betrekkingen onder Nixon en Kissinger zijn er in overvloed, waardoor het niet eenvoudig is om een verantwoorde selectie te maken. Twee boeken die ik echter veelvuldig terug zie komen in het vakgebied, zijn de monografieën van

de historici William Bundy en Robert Dallek.4 Het boek van Bundy behandelt de buitenlandse

politiek vanuit het gezichtspunt van zowel Nixon als Kissinger, en niet apart van elkaar zoals verschillende andere boekwerken hebben gedaan. Dit is tevens een van de redenen dat ik voor dit boek heb gekozen, omdat een omvattend beeld van de trans-Atlantische betrekkingen bij uitstek wordt verkregen door de wisselwerking tussen Nixon en Kissinger te bestuderen, aangezien Nixon nu eens de betrekkingen zelfstandig onderhield, dan weer bepaalde taken aan Kissinger delegeerde. De eerste constatering die voor mij van belang is, is een globale cesuur die Bundy aanbrengt. Bundy betoogt dat Nixon in de eerste vier jaar in zijn

buitenlandse politiek grote successen heeft geboekt, maar dat in de laatste 28 maanden van Nixons termijn verschillende doelstellingen van de Amerikaanse regering op losse schroeven

kwamen te staan.5 Bundy’s focus aangaande de trans-Atlantische betrekkingen ligt op de

4 Respectievelijk William Bundy, A Tangled Web: The Making of Foreign Policy in the Nixon Presidency (New

York: Hill and Wang, 1998) en Robert Dallek, Partners in Power. Nixon and Kissinger (New York: Harper Collins Publishers, 2007).

(7)

7

Amerikaanse relaties met Duitsland. Hierbij komt vooral de Ostpolitik van West-Duitsland aan bod, de invulling van detente door de Duitsers, en de moeizaamheden in de relatie met Amerika die deze nieuwbakken West-Duitse politiek teweegbracht. Voorts geeft het boek een compacte voorgeschiedenis (voornamelijk in het Johnson-tijdperk) van de trans-Atlantische relatie, met wederom de nadruk op West-Duitsland. Bundy merkt op dat Nixon zich in de trans-Atlantische betrekkingen van zijn voorganger LBJ wilde onderscheiden. Waar Johnsons bezoek aan Europa geen alledaagse bezigheid was en de Vietnamoorlog meestal de belangrijkste insteek van het bezoek was, onderkende Nixon dat de West-Europese leiders vaak met de rug waren aangekeken, en besloot hij een maand na zijn inauguratie reeds een bezoek aan het Europese continent te brengen.

Even verderop benadrukt Bundy dat deze bezoeken er meer voor de vorm waren dan

dat er substantiële onderwerpen op een besliste wijze werden aangeroerd.6 Dankzij Bundy heb

ik snel een goed beeld gekregen van de belangrijkste kwesties die toen speelden, waaronder de relaties met West-Duitsland en de moeilijk in te passen rol van detente daarin. De Berlijn-onderhandelingen laat hij echter grotendeels aan zich voorbijgaan. Niet voor niets citeert David C. Geyer in zijn artikel ‘The Missing Link: Henry Kissinger and the Back-Channel Negotiations on Berlin’ onder meer Bundy wanneer hij beweert dat deze heimelijke

onderhandelingen een groot hiaat in de geschiedschrijving vormen.7

Partners in Powers van Dallek neemt de persoonlijkheden van Nixon en Kissinger als

uitgangspunt. Deze worden in het boek veelvuldig verbonden met het machtsvraagstuk tussen de twee (en andere) bewindslieden. Intriges, jaloezie en machtsstrijden zijn constant

terugkerende thema’s in het boek en worden aan de buitenlandse politiek (en waar nodig aan belangrijke binnenlandse kwesties, zoals het Watergateschandaal) gekoppeld. De

betrekkingen met West-Europa vormen geen centraal onderdeel van het boek, maar worden wel en passant genoemd. Zo worden achtergronden gegeven van verschillende

gebeurtenissen, zoals de trip naar Europa in februari 1969 die Nixon klaarblijkelijk goede publiciteit had gegeven, achtergronden van de ‘Year of Europe’ (hierover later meer) en de totstandkoming van de Nixondoctrine. Verder gaat het boek uitvoerig in op de periode voordat Nixon president werd en Kissinger Nationale Veiligheidsadviseur. Daarmee is het boek voor mij buitengewoon doeltreffend om begrip te krijgen van de machtsverhoudingen

6 Bundy, A Tangled Web, 59.

7 David C. Geyer, ‘The Missing Link: Henry Kissinger and the Back-Channel Negotiations on Berlin, p. 80-98,

in: Geyer. David C. en Schaefer, Bernd, American détente and German Ostpolitik 1969-1972 (Washington, D.C.: German Historical Institute, 2004) 81-82, 93.

(8)

8

binnen de Nixon-regering en belangrijke gebeurtenissen in de trans-Atlantische betrekkingen (die op hun beurt weer iets over de machtsverhoudingen zeggen) van achtergrond te voorzien.

Verder is de bundel van Logevall en Preston van belang.8 In deze bundel hebben

verschillende auteurs hun thematische bijdrage geleverd. Voor mijn onderzoek zijn de eerste vier hoofdstukken belangrijk, waarin de fundamenten van Nixons en Kissingers buitenlandse politiek worden aangehaald. Hoofdstuk 7 gaat over de Ostpolitik en detente en vormt derhalve goed vergelijkingsmateriaal met de bevindingen uit Bundy’s boek. Nog meer dan Bundy legt schrijfster Mary Elise Sarotte de nadruk op het stuklopen van de goede relaties tussen West-Duitsland en Amerika naar aanleiding van Ostpolitik en op hoe in de praktijk de Amerikaanse wensvorm van detente en de Duitse, van de Verenigde Staten onafhankelijke versie

onverenigbaar waren en leidden tot confrontaties.

Het boek A superpower transformed van Daniel Sargent heeft een tweeledige functie voor mijn onderzoek: enerzijds wordt de Nieuwe Economische Politiek die Nixon in 1971 lanceerde, nauwgezet behandeld, met daarbij veel aandacht voor de Europees-Amerikaanse betrekkingen, anderzijds heeft dit boek een stellige these, waaraan ik, zoals zal blijken,

schatplichtig ben in mijn eindoordeel over de trans-Atlantische betrekkingen in deze jaren. Hij oordeelt namelijk dat de buitenlandse politiek onder Nixon en Kissinger erop geënt was de grondslagen van de 25 jaar na de Tweede Wereldoorlog in stand te houden, en hooguit aan de oppervlakte wat veranderingen naar het contemporaine tijdsbeeld aan te brengen.

‘Safeguarding Pax Americana’ was daarom het uitgangspunt van Nixon en Kissinger.9 Ik heb

die tendens ook heel erg sterk in de trans-Atlantische betrekkingen waargenomen, en zal in de slotbeschouwing aan de hand van een aantal bewijsstukken, die ik heb geleverd in het derde hoofdstuk, deze these kracht bijzetten. Niet zonder reden noem ik overigens een paragraaf in hoofdstuk 3 ‘Detente Americana’.

Het meest omvattende boek over de trans-Atlantische betrekkingen is het overzichtswerk van

Kaplan.10 Het behandelt de gehele geschiedenis van de NAVO tot 2004 en heeft een speciaal

hoofdstuk over detente tussen 1968 en 1980 ingeruimd. Hiermee is het boek voor mijn onderzoek van cruciaal belang doordat het beknopt de grote lijnen van de trans-Atlantische relatie tijdens het Nixon-bewind schetst. Als uitgangspunt van die periode neemt het detente

8 Fredrik Logevall en Andrew Preston, Nixon in the world: American Foreign Relations, 1969-1977 (New York,

2008).

9 Daniel J. Sargent, A superpower transformed: the remaking of American foreign relations in the 1970s (Oxford

University Press: Oxford, 2015) 41-42.

10 Lawrence S. Kaplan, NATO Divided, NATO United. The Evolution of an Alliance (Westport, Connecticut:

(9)

9

en haar manifestaties: Groot-Brittannië en de EEC, de Nixondoctrine, terugdringing van nucleaire programma’s en Ostpolitik. Voorts bespreekt het onder de titel ‘Disillusionment with Detente’ de financiële factoren en de invloed van de Year of Europe en de Yom Kippur War. Bij mijn lezing van dit hoofdstuk is opgevallen dat het goed de oorzaken van West-Europees wantrouwen jegens Amerika laat zien en verduidelijkt waarom er sprake was van een knipperlichtrelatie tijdens het Nixontijdperk. Voornamelijk het betwijfelen van de

gevolgen van de Nixondoctrine door de Europeanen was debet aan de fricties.11 Uit het boek

komt ook naar voren dat Nixons credo ‘era of negotiation’ juist vanwege die redenen niet overal en te allen tijde toepasbaar was.

Een ander belangrijk boek over de trans-Atlantische betrekkingen sinds 1945 is dat

van Lundestad.12 Handig aan dit boek is dat het de stand van de wetenschap (tot 2003) zeer

gedetailleerd in kaart brengt. Zo zegt Lundestad dat algemene werken over de

trans-Atlantische relatie zeer verouderd zijn. Het boekwerk heeft verschillende hoofdstukken die min of meer binnen mijn onderzoeksterrein vallen, maar is vooral door hoofdstuk 6, ‘Conflict and Cooperation: American-Western European Relations (not) Redefined , 1969-1977’

belangrijk. Het boek probeert zo veel mogelijk dimensies van de alliantie te belichten, waarbij als toegevoegde waarde op wat ik tot dusver heb beschreven vooral de Britse (en het Europese integratieproject) en de Franse factor eruit springen. Wat betreft de Franse factor wordt de relatie tussen Nixon en de Franse presidenten De Gaulle en Pompidou beschreven. Ook doet Lundestad belangwekkende uitspraken over de uitkomsten van de Year of Europe en de

Declaration on Atlantic Relations – het Amerikaanse initiatief in 1973 om de

trans-Atlantische relaties weer aan te sterken, hoofdzakelijk uitgevoerd door Kissinger. De uitkomst van de ‘Year of Europe’ was dat het ‘much heat, but little light’ voortbracht. Het NAVO-verdrag dat in 1974 werd gesloten, zorgde volgens Lundestad voor een nieuwe

trans-Atlantische consensus, maar was nog erg gebaseerd op de Amerikaanse belangen.13 Dat is

natuurlijk interessant, want hoe kan een schijnbaar mislukt initiatief als ‘Year of Europe’ toch zulke effecten sorteren? Ik zal me voor wat betreft het zoeken van verklaringen hiervoor concentreren op wat aan de ‘Year of Europe’ voorafging en de significantie van de waarborg van Amerikaanse belangen daarin.

De bundel van Trachtenberg is om verschillende redenen aanvullend op de

11 Kaplan, NATO Divided, NATO United, 68-70.

12 Geir Lundestad, The United States and Western Europe since 1945: From ‘’Empire’’ by Invitation to

Transatlantic Drift (New York: Oxford University Press, 2004).

(10)

10

bovenstaande literatuur.14 Georges-Henry Soutou ziet in zijn hoofdstuk over de relatie tussen

de Franse president Pompidou (1969-1974) en Nixon een zeer belangrijke ontwikkeling die cruciaal voor het politieke gedachtegoed van beide landen was. Hij laat zien dat de Franse president tussen het wal van de Gaullistische erfenis en het schip van de noodzaak tot verbeteringen van de betrekkingen tussen Frankrijk en de Verenigde Staten, laveerde. Hij toont aan dat op bepaalde vlakken (zoals op nucleair gebied) een intensievere samenwerking met de Verenigde Staten werd opgebouwd, terwijl hij tegelijkertijd onomwonden aan de Amerikanen en West-Europese landen verwittigde dat een terugkeer naar de geïntegreerde militaire structuur uitgesloten was. Wel moet aangetekend worden dat deze geschiedenis veelal vanuit het perspectief van Frankrijk is geschreven. Verder is er een hoofdstuk over de monetaire politiek en technologische samenwerking tussen West-Europa en Amerika

toegevoegd.

De bundel The Strained Alliance: US-European relations from Nixon to Carter geeft in enkele thematische hoofdstukken een overzicht van, volgens de auteurs, de belangrijkste

dossiers in die jaren.15 Aandacht is voornamelijk gericht op detente, de herstructurering van

het economische en monetaire wereldbestel, en de Europese integratie. Het boek bekijkt de wederwaardigheden in die jaren voor een goed deel vanuit het oogpunt van de Europese overheden, in hun betrekkingen met de Verenigde Staten. Hierdoor is het boek voor mij het belangrijkste secundaire werk waarin het Europese perspectief belicht en geduid wordt. Interessant aan deze bundel is dat het laat zien dat de alliantie bij tijd en wijlen op een grote verscheidenheid van terreinen onder hoogspanning stond, en dat hiervoor verschillende redenen kunnen worden aangewezen. Voor mijn onderzoek licht ik hier voornamelijk de ambiguïteit van de Amerikaanse reactie op Ostpolitik uit, en het Amerikaanse perspectief op de stappen die in die jaren werden genomen op het gebied van Europese integratie.

Als onderdeel van een serie van uitgaves die zijn gewijd aan de Amerikaanse ministers van Defensie zullen aan het boekdeel dat over Melvin Laird gaat de interne beraadslagingen en controverses worden ontleend. Zoals zal blijken, hadden de moeizame trans-Atlantische relaties niet enkel hun oorzaak in de onverenigbare belangen van Europa vis-à-vis de Verenigde Staten, maar kregen Nixon en Kissinger ook te kampen met aanzienlijke

binnenlandse druk om de overzeese betrekkingen op andere leest te gaan schoeien. Die druk

14 Marc Trachtenberg, Empire and Alliance: America and Europe during the Cold War (Lanham: Rowman &

Littlefield, 2003).

15Matthias Schultz en Thomas A. Schwartz (eds.), The Stained Alliance. U.S.-European Relations from Nixon to

(11)

11

kwam enerzijds vanuit de vertegenwoordigende macht van de Amerikaanse trias politica, het Congres. Anderzijds waren binnen de uitvoerende macht lang niet alle neuzen onverbrekelijk

naar de Atlantische Oceaan gericht.16

Het eerste boek dat enkel de betrekkingen onder de ambtstermijn van Richard Nixon expliciet als uitgangspunt van het onderzoek naar de trans-Atlantische betrekkingen neemt, is van de hand van Luke Nichter: Richard Nixon and Europe. The Reshaping of The Postwar Atlantic

World. Het bespreekt vijf facetten van de trans-Atlantische relatie: de NAVO, de

ineenstorting van Bretton Woods, ‘Year of Europe’, de Amerikaanse steun voor de Europese integratie en de Anglo-Amerikaanse relatie. Het hoofdstuk over de NAVO bevat evidente toevoegingen op de bestaande literatuur. In dit hoofdstuk geven de highlights van het tweetal voordrachten van Nixon voor de NAVO de toekomstvisie van Nixon in 1969 goed weer. Het blijkt dat Nixon in een speech die hij 1969 gaf een voorstel deed om de NAVO een nieuwe dimensie te geven, door een comité op te richten dat de NAVO een nieuwe politieke en sociale betekenis moest geven, naast de militaire. Dit comité werd uiteindelijk in november 1969 opgericht en luisterde naar de naam Committee on the Challenges of Modern Society. Nixon besloot staflid Patrick Moynihan voorzitter van dit CCMS te maken. Na de

verhandeling over dit comité, gaat Nichter in op de bilaterale wegen waarmee Nixon het beleid naar zijn hand probeerde te zetten. Hij beschrijft aan de hand van voorheen geheime bronnen de plannen met de Franse president Pompidou om samen een defensiesysteem op te zetten en het Amerikaanse perspectief van deze verwikkelingen. Voorts beschrijft Nichter waarom andere aspecten van Nixons NAVO-beleid, op het succes van de oprichting van de CCMS na, teleurstellend waren. Zo was de aanstelling van een geschikte NAVO-ambassadeur een moeizaam proces en werkte in eigen land het Congres tegen (isolationistische tendensen

in de Amerikaanse politiek, die haaks stonden op de doelstellingen van de Nixondoctrine).17

Het hoofdstuk eindigt in 1972 en de multilaterale relaties met de Europeanen worden later weer opgepakt met een hoofdstuk over Year of Europe, wat gezien wordt als de hernieuwde (in ieder geval publieke) interesse van Amerika in Europa. Opvallend is dat detente geen expliciete aandacht krijgt, en vooral Ostpolitik buiten beschouwing wordt gelaten, terwijl naar mijn mening juist in dit tijdperk de relaties met de Europeanen niet los kunnen worden gezien van de betrekkingen met het communistische gedeelte van de wereld.

16 Richard A. Hunt, Melvin Laird and the Foundation of Post-Vietnam Military (Library of Congress:

Washington, 2015). Als onderdeel van Secretaries of Defense Historical Series. Vol. VII.

(12)

12

Voorts wil ik enkele memoires van de sleutelfiguren bespreken. Ondanks dat memoires als naslagwerk vaak discutabel zijn en veelal op interpretatie berusten (van de beleidsmakers die hun politiek moeten verdedigen), zijn deze voor mijn onderzoek uitermate geschikt vanwege een aantal redenen. Ze geven allereerst de speerpunten van het gevoerde beleid weer vanuit het perspectief van de beleidsmakers zelf. Waar leggen Nixon en Kissinger met

terugwerkende kracht de accenten van hun buitenlandse politiek? Ook geven ze zeer

gedetailleerde beschrijvingen van diplomatieke colloquia. En niet in de laatste plaats geven ze een visie weer, van de betrokkenen zelf. Dit is voor mijn scriptie van cruciaal belang is daar een bestudering van hun verslaggeving inzicht geeft in de motivaties achter het Amerikaanse handelen. Deze voordelen zullen derhalve zeker in mijn scriptie terug te zien zijn. Natuurlijk moet wel worden opgemerkt dat het wedervaren pas na hun ambtstermijn opgetekend zijn. Er moet natuurlijk niet moet worden uitgesloten dat er een aantal zaken verbloemd zijn en er wellicht ook enkele dingen zijn weggelaten die hen reputatieschade zouden kunnen opleveren. Toch denk ik dat wanneer Kissinger bijvoorbeeld zegt waarin en tot op welke hoogte

Ostpolitik schadelijk zou kunnen zijn voor de Amerikaanse belangen, en waarom ze daarom

gehandeld hebben zoals ze gehandeld hebben, daar een groot waarschijnlijkheidsgehalte in zit. Al te grote discrepanties met de werkelijkheid zoals die door primaire bronnen is overgeleverd zullen er niet inzitten, al kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat juist Kissinger begaafd en gewiekst genoeg is om het een en ander wat mooier te brengen dan het in werkelijkheid is geweest. Er zullen wellicht historici zijn die iets beweren in de trant van ‘Ja, Kissinger zei toen en toen dat Ostpolitik helemaal niks is, ergo de Amerikanen hekelden de koers van Brandt en Bahr’, maar men moet wel bedenken dat dit mogelijkerwijs op zichzelf staande, emotionele uitspraken zijn op een moment dat de moed van de beleidsmakers hen even in de schoenen was gezakt. In die zin kunnen memoires juist voordelig zijn, want juist door het slijten van de tijd is de emotionele afstand groter geworden, en hebben de beleidsmakers onderwijl tot een meer rationeel, weloverwogen oordeel kunnen komen!

Van Henry Kissinger heb ik twee memoires genomen. White House Years beschrijft

de periode tot en met 1972.18 Er zijn twee hoofdstukken over de relatie met de

West-Europeanen in opgenomen. Het eerste behandelt het bezoek van Nixon aan Europa in 1969. In dit hoofdstuk wordt de speech besproken, de voorgeschiedenis van de vertroebelde relatie met de West-Europeanen en meer specifiek de bilaterale conversaties met de belangrijkste spelers

(13)

13

in West-Europa: West-Duitsland, Groot-Brittannië en Frankrijk. Kissinger sluit af met enkele opmerkingen over de resultaten van die rondtocht door Europa: de fricties waren niet

opgelost, maar de heikele kwesties waren in ieder geval in kaart gebracht.19 Deze laatste

bewering is natuurlijk een punt waar met rede over te twisten valt, te meer omdat in mijn onderzoeksoptekening zal blijken dat historici het tegenovergestelde beweren. Het andere hoofdstuk is onder hetzelfde jaartal geschaard en gaat uitvoeriger in op de belangrijkste aspecten van de Amerikaans-West-Europese relatie van 1969 en 1970. De toegevoegde waarde van dit hoofdstuk ligt m.i. vooral in de beschrijving van het bezoek van de Europese leiders aan Washington in 1970.

Het tweede boek van Kissinger, Years of Upheaval, behandelt de periode vanaf

1973.20 Twee zaken zijn voor mij van belang. Ten eerste wijdt Kissinger een paragraaf aan de

invloed van het Watergateschandaal op de buitenlandse betrekkingen en dit is ook een constante factor in zijn beschrijving van de Year of Europe. Hij beschrijft dit initiatief en de reden waarom het uiteindelijk mislukte uitvoerig. Aan de ene kant compromitteerde

Watergate de geloofwaardigheid van de Amerikaanse president. Aan de andere kant voltrok zich een proces, een kleine revolutie zou men zelfs kunnen zeggen, waarvan de onderliggende sentimenten al langer voelbaar waren maar die nu tot uitdrukking kwamen: Europa deed nu niet meer zomaar alles wat Amerika haar opdroeg, en bovendien plaatste het continent zich meer dan ooit tevoren als een verenigd blok tegenover de Verenigde Staten.

De memoires van Nixon21 zijn niet thematisch gestructureerd, maar grotendeels

chronologisch. Dat is uitermate nuttig om te bekijken wanneer de trans-Atlantische relaties met Nixons eigen inbreng gemoeid waren. Van zijn trip naar Europa ziet hij vooral het bezoek

aan de Franse president De Gaulle als de belangrijkste gebeurtenis.22 Verder bestaat er in de

memoires een groot gat tussen 1969 en 1974 wat betreft de trans-Atlantische betrekkingen. Pas in 1974 maakt hij weer kort melding van zijn bezoek aan de NAVO in Brussel en de

speech die hij daar hield voor de NAVO Vergadering.23 Ook over bilaterale onderhouden of

over Ostpolitik of ‘Year of Europe’ wordt nauwelijks een woord gerept. Dit is op zich logisch, want de Amerikaanse rol in Ostpoltik geschiedde vooral achter de schermen door Kissinger, en ten tijde van het afkondigen van de ‘Year of Europe’ was Nixon reeds diep in het moeras van het Watergateschandaal getrokken. Bovendien heeft hij waarschijnlijk vooral zijn

19 Kissinger, White House Years, 111.

20 Henry A. Kissinger, Years of Upheaval (Londen: Weidenfeld en Nicolson, 1982).

21 Richard M. Nixon, The Memoirs of Richard Nixon (New York: A Filmways Company, 1978). 22 Nixon, The Memoirs of Richard Nixon, 370-375.

(14)

14

successen in de buitenlandse betrekkingen willen benadrukken: de beëindiging van de Vietnamoorlog (en verantwoorden waarom het in tegenstelling tot wat ze in 1969 van plan waren het nog tot 1973 duurde voordat er een vredesakkoord op tafel lag) en zijn successen met China en de Sovjet-Unie. Het enige tastbare resultaat van zijn handelen in de

betrekkingen met West-Europa is grofweg zijn rondreis in 1969 door Europa. Dat de relaties daarna alleen maar zouden verslechteren, is vermoedelijk niet iets wat Nixon zijn lezers graag op de mouw wilt spelden.

Twee artikelen die ik sterk aanwezig heb meegenomen in mijn onderzoek, zijn de volgende: ‘The Limits of Linkage: The Nixon Administration and Willy Brandt’s Ostpolitik, 1969-72’

en ‘Henry Kissinger, Great-Britain and the ‘Year of Europe’: ‘The Tangled Skein’.24 Het

eerstgenoemde artikel bevat enkele sleutelgebeurtenissen van de Berlijn-onderhandelingen die zeer inzichtelijk zijn voor het grotere plaatje, als ook reacties van Amerikaanse

functionarissen uit eerste hand over de lancering van Ostpolitik. Dit artikel staat dus om een tweetal redenen nogal centraal in mijn onderzoek. Het tweede artikel geeft een beknopt overzicht van de Amerikaans-Britse betrekkingen in deze jaren, en is voor mij zeer belangrijk in het verkrijgen van inzicht in de bilaterale verhoudingen tussen Amerika en het Verenigd Koninkrijk. Het is mij vooral duidelijk geworden dat de Britten in de loop van die jaren een steeds meer Europese koers gingen varen, en dat dit vervreemding van de Verenigde Staten (weliswaar toen nog niet zo geprononceerd uitgesproken) tot gevolg had.

De grote werken over de buitenlandse politiek van de Verenigde Staten onder Nixon en Kissinger maken dus veelal slechts zijdelings melding van trans-Atlantische betrekkingen en zijn zeer selectief in hun keuzes. Dat wil zeggen, een apart over hoofdstuk over de trans-Atlantische betrekkingen of de NAVO ruimen zij niet in. Wel zijn er aparte paragrafen of passages over bijvoorbeeld de Ostpolitik of ‘Year of Europe’ opgenomen. Deze boeken gaan dan ook vooral over de bekende thema’s als de Vietnamoorlog, de Sovjet-Unie en de banden met China.

Verhandelingen over de geschiedenis van de trans-Atlantische betrekkingen geven beter en overzichtelijker de hoofdlijnen van de Atlantische alliantie weer. Zij geven in thematische indelingen verschillende aspecten van de trans-Atlantische relatie tijdens de Nixon-regering weer. Wel zijn die boeken nog veelal vanuit Europees perspectief, of in ieder

24Jean-Francois Juneau, ‘The Limits of Linkage: The Nixon Administration and Willy Brandt’s Ostpolitik,

1969-72,’ In: The International History Review (Vol.30, Nr.2) (Juni 2011) p. 277-297; Thomas Robb, ‘Henry

Kissinger, Great-Britain and the ‘Year of Europe’: ‘The Tangled Skein’,’ in: Contemporary British History (Vol. 24, nr. 3) (September 2010) p.297-318.

(15)

15

geval vanuit een ‘overkoepelend perspectief’ geschreven. Hierdoor geven ze meer de globale lijnen van de ontwikkelingen weer dan dat ze er een diepgaand licht op werpen. Wel dragen ze een aantal brede standpunten uit die mij aan het denken hebben gezet, en mijn begrip van de materie hebben vergroot. Zo komt in het boek van Kaplan de veronderstelling naar voren dat de Amerikaanse beleidsmakers voor een dilemma stonden: ‘how to counter Europe’s seeming rush to accomodation with the Warsaw Bloc and the same time use detente as a means of both renewing ties with Europe and deriving advantages from a new relationship

with Europe’.25 Zoals al naar voren kwam behandelt het boek van Trachtenberg een aantal

thema’s uit deze periode, zoals de monetaire politiek en de samenwerking tussen Frankrijk en de Verenigde Staten, maar werpt het vanwege de specifieke, thematische indeling geen inzichtelijke theses op. Het werk van Lundestad bevat een interessante stellingname, waarmee ik het overigens grondig oneens ben: ‘In fact, Western Europe did not really expect to be equal of the United States; it did not even want to be. In this basic sense the

American-European relationship was not redefined.’26 Dat de Amerikaans-Europese relatie geen

hernieuwde grondslagen kreeg tijdens Nixons ambtstermijn, en zeker niet vóór 1974, is correct. Dit is echter vooral te danken aan het conservatieve optreden van de Amerikanen, in weerwil van Nixons hoogdravende retoriek in 1969. Het feit dat de Europeanen gestage vorderingen maakten met de integratie en uitbreiding van de Europese Economische Gemeenschap, zich allerminst inschikkelijk opstelden ten aanzien van Kissingers initiatief ‘Year of Europe’ en vooral de Duitsers, en in mindere mate de Fransen, daadkrachtig

optraden bij het betrachten van een autonome normalisatie met het Oostblok, is bewijs dat de Europeanen terdege de intentie hadden stappen in de richting van autonomie te nemen en ‘collega’s’ in plaats van lakeien van de Verenigde Staten te worden.

Het in 2015 uitgegeven boek van Nichter is het eerste boek waarin de

trans-Atlantische betrekkingen nadrukkelijk vanuit het gezichtspunt van Nixon en de Amerikaanse regering worden belicht en put uit veel recentelijk openbaar geworden bronmateriaal. Het boek geeft derhalve het meest overzichtelijke beeld van een deelgebied dat grotendeels aan de belangstelling van historici voorbij is gegaan. De inhoud van het boek heb ik in het

voorafgaande reeds uitvoering besproken. Het boek herbergt een these, waaraan ik een deel van mijn eigen eindbegroting ontleend heb. Vooral op zijn opmerking dat Nixon en Kissinger te vaak mogelijkheden in de relaties met China en de Sovjet-Unie zagen en dat Europa met

25Kaplan, NATO DIvided, NATO United, 61.

(16)

16

die oogkleppen op terzijde werd geschoven, heb ik een deel van mijn eindoordeel gebaseerd.27

Toch is het boek nog veelal fragmentarisch, slaat het weinig acht op de evolutie van de trans-Atlantische relaties en gaat het merkwaardig genoeg in grote mate voorbij aan detente en haar

implicaties voor het bondgenootschap.

We kunnen hiermee zeggen dat een samenhangend beeld van de relatie tussen West-Europa en Amerika in de periode 1969-1973 nog niet bestaat. Verschillende auteurs geven de voorkeur aan het behandelen van verschillende aspecten van de Westerse alliantie. Dat heeft te maken met de veelheid aan dimensies en actoren die deze trans-Atlantische betrekkingen hebben vormgegeven. Wel zijn natuurlijk de grote lijnen tijdens het bewind van Nixon te destilleren en bestaat er over verschillende zaken consensus. Zo is duidelijk dat Nixon in 1969 grootse plannen had met de NAVO en de alliantie in zijn geheel en dat hij er daarna

persoonlijk zijn handen vanaf trok. De initiatieven die hij nam leken hem in eerste instantie geen windeieren te leggen. Zo werd de communicatie met het Europese continent danig geïntensiveerd. In 1973 beseften Nixon en Kissinger echter dat de Europese bondgenoten zich wel erg vervreemd hadden van het Amerikaanse beleid en moest Kissinger in 1973 de schade repareren met de afkondiging van de Year of Europe. Dat heeft bij mij, toen ik aan dit

onderzoek begon, sterke verbazing gewekt. In drie à vier jaar waren de betrekkingen, nadat in 1969 zo’n veelbelovend, althans voor de bühne, nieuw elan was aangekondigd, blijkbaar dusdanig ondergraven, dat er van de grootse ambities die Nixon in 1969 had, weinig is

overgebleven. Vanuit deze enigmatische vaststelling denk ik dat de huidige tegenwoordigheid van de historiografie node behoefte heeft aan een onderzoek dat dit vraagstuk probeert na te vorsen, en naar eigen inzicht probeert te duiden.

Onderzoeksvraag

Mijn onderzoeksvraag sluit aan op deze vraagstelling:

- Waarom volgde er, na een wervelend en veelbelovend begin in 1969, een impasse in de trans-Atlantische betrekkingen, totdat Kissinger in 1973 met zijn Year of Europe inzag dat de relaties danig verslechterd waren en er iets gebeuren moest?

Men zou kunnen aannemen dat de Europeanen de grootse ambities die Nixon in 1969 declameerde, als een schertsvertoning beschouwden. Wellicht begrepen ook de Amerikanen dat Nixons optreden niet veel meer dan een ceremonieel-symbolische betekenis had en

(17)

17

maakten zij zich achter de schermen weinig illusies. Toch moet men de mogelijkheid niet uitsluiten dat in de jaren 1970-1972 bepaalde gebeurtenissen plaatsvonden en zich processen voltrokken, die de verslechtering van de relaties in een stroomversnelling hebben gebracht. Ook dient men de mogelijkheid in acht te nemen, dat het de Nixon-regering simpelweg niet lukte, of er simpelweg te weinig aandacht aan besteedde, de scherven op te rapen die Kennedy en Johnson hen hadden nagelaten. En wanneer men ervan uitgaat, of tot de constatering komt, dat de belangrijkste pionnen in de Amerikaanse regering, al dan niet moedwillig, de West-Europese landen links hadden laten liggen, moet hiervoor een oorzakelijkheid worden aangeduid.

Van grofweg deze verschillende verklaringsmodellen voor mijn hoofdvraag zal ik tijdens mijn onderzoek uitgaan. Daarbij zal Nixons opstelling naar de Westerse alliantie als uitgangspunt worden genomen. Hierbij moet in de eerste plaats gekeken worden naar welk aandeel Nixon zelf had in 1) de totstandkoming en formulering van het trans-Atlantische beleid 2) het overbrengen van dit beleid aan zijn Europese bondgenoten. Waar Nixon zelf zich niet bemoeide met de Europese betrekkingen, zal worden gekeken in hoeverre leden van zijn staf en ministeries hiervoor verantwoordelijk zijn geweest. In de eerste plaats is dit natuurlijk Henry Kissinger, maar ook bijvoorbeeld de ambassadeurs en andere zaakgelastigden voor Amerika in de NAVO, de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie, diplomaten bij bilaterale betrekkingen, en andere betrokkenen zullen worden bekeken.

Primaire bronnen

De literatuur die ik in de stand van de wetenschap heb besproken zal vooral gebruikt worden om het geschiedverloop in kaart te brengen, maar zal bij nadere bestudering ook bijdragen aan de beantwoording van de hoofdvraag - een goede lezing leert immers wie de belangrijke figuren in de Amerikaanse regering ten aanzien van het trans-Atlantische beleid waren. Om de verhoudingen in de Amerikaanse bureaucratie nog beter in kaart te kunnen brengen, zal ik onderhavige bronnen(collecties) gebruiken.

De eerste bronnencollectie die ik zal gebruiken is de Foreign Relations of the United

States. Twee secties in deze collectie over de Nixon-regering zijn daarbij van belang voor mij.

Allereerst de sectie Foreign Relations of the United States, 1969-1976, Volume I, Foundations

of Foreign Policy, 1969-1972. Het gaat hier om de fundamenten van de buitenlandse politiek

onder Nixon. Deze sectie kan daarom goed bekeken worden om 1) de totstandkoming van het trans-Atlantisch beleid te onderzoeken 2) de visies en verwachtingen van de bewindslieden

(18)

18

tegen het licht te houden. Zo staan in document 12 enkele redenen van Nixons rondtocht door

Europa beschreven, zoals overlegd aan het leiderschap van het Congres.28 In document 15

staat dan weer een verslag na zijn rondtocht door Europa aan diezelfde leiders van het

Congres.29 In document 56 benadrukt Nixon tijdens een samenkomst van de Nationale

Veiligheidsraad het belang van ‘coordinating with Western European allies in formulating an

approach to the Soviet Union’ in het bijzijn van de Britse minister-president Wilson.30 Ook is

de toespraak van Nixon voor de NAVO (document 18) opgenomen.31 De documenten in deze

sectie zijn nog erg fragmentarisch.

Derhalve biedt de sectie Volume XLI, Western Europe; NATO, 1969-1972 meer uitkomst. Een van de doelen van deze sectie is dan ook om te laten zien hoe de Verenigde Staten haar buitenlandse politiek uitvoerde in het kader van het bewaren van de cohesie in de Atlantische betrekkingen in een tijd van detente. De eerste 88 documenten in deze sectie beschrijven de betrekkingen met de West-Europese regio als geheel. Deze documenten doen hoofdzakelijk verslag van de communicatie tussen alle betrokkenen binnen de Amerikaanse regering aangaande de NAVO en de relatie met de West-Europeanen. Deze sectie is daardoor uitermate geschikt voor mijn onderzoek naar de actoren binnen de Amerikaanse regering bij

de totstandkoming en uitzetting van het trans-Atlantische beleid.32 Andere secties waarvan ik

incidenteel gebruik heb gemaakt, zijn in de bibliografie terug te vinden.

Voor het deel in mijn onderzoek dat over de publieke verantwoording en verkoop van het trans-Atlantische beleid gaat, gebruik ik de Public Papers of the Presidents in de jaren 1969 tot en met 1974. In het jaar 1969 staan hier logischerwijs vooral gedetailleerde verslagen van zijn rondtocht door Europa in februari in, zoals toespraken bij aankomst in verschillende Europese steden en de persconferentie terug op Amerikaanse bodem. Verder staan alle

Foreign Policy Reports erin.33

28Foreign Relations of the United States, 1969-1974, Volume I, Foundations of Foreign Policy, 1969-1972,

Document 12: Memorandum From the President’s Special Assistant (Buchanan) to President Nixon, February 19, 1969, https://history.state.gov/historicaldocuments/frus1969-76v01/d12 p. 59-61 (laatst bekeken op 23 juni 2017).

29FRUS, 1969-1976, Foundations of Foreign Policy, Document 15: Editorial Note,

https://history.state.gov/historicaldocuments/frus1969-76v01/d15 p. 65-6 (laatst bekeken op 23 juni 2017).

30FRUS, Idem, Document 56: Editorial Note, https://history.state.gov/historicaldocuments/frus1969-76v01/d56

p. 185-186 (laatst bekeken op 23 juni 2017).

31FRUS, Idem, Document 18: Address by President Nixon to the North Atlantic Council, April 10, 1969,

https://history.state.gov/historicaldocuments/frus1969-76v01/d18 p. 69-75 (laatst bekeken op 23 juni 2017).

32Foreign of the United States, 1969-1976, Volume XLI, Western Europe; NATO, 1969-1972,

https://history.state.gov//historicaldocuments/frus1969-76ve15p2/ch1 (laatst bekeken op 23 juni 2017).

33 Public Papers of the Presidents: Richard Nixon, 1969-1976 6 vols. (Washington, DC.: US Government

(19)

19

De bronnen die op de site van het Digital National Security Archive staan hebben mij na FRUS wellicht de grootste dienst bewezen. Lijvige analyses zijn hier niet te vinden, maar wel uitspraken van de beleidsmakers (voornamelijk van Kissinger, via vooral de telcons die geopenbaard zijn) die in de ambtelijke carrousel van Washington onverbloemd te berde worden gebracht, en waarvan enkele zeer inzichtelijk zijn voor het doeleinde van mijn

onderzoek.34 Ook uit het digitale archief The New York Times with Index zijn mij een redelijk

aantal stukken zeer dienstbaar geweest. Vooral wanneer de journalisten in hun artikelen functionarissen uit eerste hand uitspraken hebben laten doen. Voorts heeft deze krant bericht over een aantal onderbelichte schermutselingen binnen de trans-Atlantische betrekkingen, die

echter zeer goed in een van mijn raamwerken te plaatsen zijn.35 Andere primaire bronnen

waarvan ik me - in mindere mate - bedien zijn: The National Security Archive,

http://nixontapes.org/, The Nixon Tapes en losse memoranda en beleidsstukken en toespraken

(voornamelijk NSDM’s) die ik op bepaalde sites ben tegengekomen. Deze zullen in de voetnoten aangeduid worden, en zijn eveneens in de bibliografie terug te vinden. Verder wil ik opmerken dat de memoires ook als primaire bron kunnen worden beschouwd, zolang ze feitelijk verslag doen van diplomatieke onderhouden. Dit vraagt natuurlijk wel om een

dubbelcheck. Tot slot zijn de twee toespraken van Nixon in 1969 en die van Kissinger in 1973 in de bibliografie terug te vinden.

Operationalisering

De hoofdstukopbouw is als volgt:

1) Voorgeschiedenis: van voogdijschap naar gemorrel (trans-Atlantische betrekkingen 1945-1968)

2) De beoogde waterscheiding van 1969; het overkomen van nieuw patstellingen en het creëren van nieuwe dimensies

3) Trans-Atlantische betrekkingen tussen 1970 en 1973 (begin)

Het eerste hoofdstuk zal zich richten op de voorgeschiedenis van de trans-Atlantische betrekkingen, voordat Nixon op het pluche belandde. Er zal eerst een korte, globale

geschiedenis van de trans-Atlantische relaties tot 1969 worden gegeven. Daarna zal de nadruk

34Digital National Security Archives (DSNA), Kissinger Telephone Conversations, 1969-1977, Kissinger

Transcripts, 1968-1977, Presidential Directives, Nuclear History II, 1969-1976

http://search.proquest.com.proxy.uba.uva.nl:2048/dsna?accountid=14615 (laatst bekeken op 11 juni 2017).

35ProQuest Historical Newspapers: The New York Times with Index,

(20)

20

komen te liggen op het Amerikaanse perspectief, waarbij het beleid van de voorganger van Nixon, Lyndon B. Johnson, bijzondere aandacht verdient. Daarnaast zal worden gekeken naar hoe Nixon en Kissinger in hun respectievelijk politieke en academische carrière voor 1969 bij de buitenlandse zaken en trans-Atlantische betrekkingen betrokken waren (hiernaar wordt ook nog in de bibliografie verwezen).

In het hoofdstuk over de trans-Atlantische betrekkingen in het debuutjaar van Nixon als president zal ik onder meer de toespraken van Nixon voor de NAVO, daadwerkelijke veranderingen binnen de NAVO (CCMS), de bilaterale betrekkingen met West-Europese landen en de bijdrage van andere pionnen van de Amerikaanse regering aan de uitvoering van het trans-Atlantische beleid behandelen. Dit hoofdstuk zal natuurlijk steeds in reflectie met de hoofdvraag behandeld worden.

Dat ik het tweede en derde hoofdstuk chronologisch van elkaar scheid, suggereert natuurlijk al een transformationele verandering. Dat is mogelijk correct, want op de hoge verwachtingen die Nixon in dit jaar uitspraak, volgden geen verbeterde relaties in de jaren hierop, en deed zich juist een averechtse ontwikkeling voor. Dit betekent echter niet dat ik a priori aanneem dat de jaren 1969 en 1970 door volledig onverhoedse cesuur van elkaar gescheiden werden. Ontwikkelingen die zich in 1969, en ook zeker in het pre-Nixon tijdperk, voordeden zullen aan een beschouwing worden onderworpen, die als oogpunt heeft te

onderzoeken of er al dan niet, en in welke mate, sprake was van het doortrekken van

processen die reeds (lang) voor de desastreuze jaren 1970-1973 begonnen waren. Mocht dat het geval zijn, dan zou men 1973, en de ontwikkelingen en gebeurtenissen in de jaren ervoor, kunnen zien als sublimaties van reeds lang sluimerende processen, die we, met het perspectief van nu, beter kunnen waarnemen en duiden dan de hoofdrolspelers destijds.

(21)

21

Hoofdstuk 1: Voorgeschiedenis trans-Atlantische beleid, 1945-1968: van

voogdijschap naar gemorrel

Om tot een omvattend en coherent begrip van de trans-Atlantische betrekkingen onder de Nixon-regering te komen, zal ik in dit hoofdstuk de voorgeschiedenis tot aan Nixons

ambtstermijn schetsen. Startpunt van deze voorgeschiedenis is 1945, vanaf het moment dat de Tweede Wereldoorlog voorbij was en Amerika zich actief op Europees grondgebied ging inmengen. De vraag is of er tussen de naoorlogse periode tot eind jaren zestig en Nixons presidentschap een sterke dichotomie zit. Uiteindelijk zal een antwoord hierop ook bijdragen aan mijn slotsom. Want was er tijdens de jaren 1969-1973 enkel sprake van continuering van de erfenis van Johnson (en eventueel ook van Kennedy, Eisenhower en Truman) en kregen Nixon en Kissinger in 1973 de brokstukken door de Europeanen geserveerd? Hierover in de slotbeschouwing meer. Ik zal mij vooral concentreren op het schetsen van de transitiefase, met aandacht voor belanghebbende gebeurtenissen en tendensen in de jaren zestig die het plaatje voor het begin van de jaren zeventig uitgetekend hebben.

Dit hoofdstuk kent twee delen: in het eerste deel zal ik een vrij chronologische en beschrijvende geschiedschrijving geven; het tweede deel zal zich richten op de ontwikkeling van Nixons en Kissingers denkbeelden op de ontwikkelingen binnen de trans-Atlantische betrekkingen voordat zij de scepter gingen zwaaien over die betrekkingen. In het eerste deel zal zowel het beleid van Truman, Eisenhower als Kennedy aan bod komen, maar het

zwaartepunt zal logischerwijs bij Nixons voorganger Lyndon B. Johnson liggen. Het tweede deel zal beschouwen hoe Nixon en Kissinger tijdens onder meer hun werkzaamheden als vicepresident, presidentskandidaat en de stille jaren voor Nixons tweede kandidaatstelling respectievelijk als professor in internationale betrekkingen op Harvard en intellectueel souffleur van meervoudig Republikeins presidentskandidaat Nelson Rockefeller de ontwikkelingen binnen de overzeese betrekkingen taxeerden. Interessant voor mijn

vraagstelling is daarbij vooral hoe zij de toekomst voor ogen zagen. Zeker bij Kissinger zullen ook abstractere en visionaire ideeën over het buitenlands beleid ter sprake komen. Daarbij zal veel aandacht uitgaan naar zijn inschatting van de uitdagingen waarvoor het trans-Atlantisch verbond stond, die aan de hand van zijn werken hierover zullen worden geanalyseerd. Ook zal er in dit tweede deel aandacht zijn voor de persoonlijkheden van Nixon en Kissinger, teneinde inzicht te vergaren in de manier waarop zij hun ambt wensten te vervullen.

(22)

22 Trans-Atlantische betrekkingen 1945-1968

De naoorlogse trans-Atlantische betrekkingen worden tot aan de komst van De Gaulle als Franse president in 1959 consensueel geperiodiseerd als een relatief stabiele en saamhorige constellatie, hoewel ook vóór 1962 of 1958 - Lundestad respectievelijk Kaplan brengen hun

eigen periodisering aan- enige schermutselingen en onenigheden plaatsvonden.36 Door De

Gaulles kritiek en bruuske manoeuvres ontstond er echter een wankel samenwerkingsverband. De uitdaging waar Nixon en zijn secondanten voor stonden, was kortweg de breuklijnen lijmen die het Gaullistische sentiment van autonoom zeggenschap had aangebracht. Deze sectie zal derhalve opgedeeld worden in een kort stuk over de trans-Atlantische betrekkingen tot aan de komst van De Gaulle en een uitgebreider stuk over de turbulente ontwikkelingen in de zestiger jaren onder o.a. Johnson, Kennedy en De Gaulle. Doel is inzicht te verkrijgen in de aard van de uitdagingen waar de Nixon-regering voor stond.

Het fundament en de aard van de onmiddellijke naoorlogse betrekkingen tussen de Verenigde Staten en Europa kunnen worden aangeduid met ‘ ‘’Empire’’ by invitation’, een term die is gemunt door de historicus Geir Lundestad. Deze verklaart de grote betrokkenheid van Amerika bij Europa vanuit de wil van Europa om met Amerikaanse hulp de restauratie van Europa te volbrengen, zonder er volledig aan voorbij te gaan dat de Verenigde Staten deze ‘uitnodiging’ niet naast zich neerlegden en zonder twijfel ook uit eigen economische en

geopolitieke belangen een dominante rol naar zich toetrokken.37 Hoe dan ook besloot

Amerika een uitermate actieve rol naar zich toe trekken. De oprichting van de NAVO, een militaire organisatie die was gestoeld op kernwaarde artikel 5 waarin is vastgelegd dat de bondgenoten in het geval ze worden aangevallen elkaar te hulp zullen schieten en voor een groot deel rustte op de stationering van Amerikaanse troepen op West-Europees grondgebied, en economische hulp in de vorm van het Marshallplan, zijn de belangrijkste pijlers waarop de directe naoorlogse trans-Atlantische betrekkingen werden gebouwd. De belangrijkste

bestaansreden van de NAVO bij haar oprichting in 1949 was het bieden van tegenwicht jegens communistische Sovjet dreiging. Economische instituties waarmee Amerika West-Europa integraal in een trans-Atlantisch raamwerk wilde inlijven, waren onder meer Bretton

Woods, GATT en het IMF.38 In deze Atlantische kadrering werd al snel manifest dat Amerika

36Lundestad bijvoorbeeld gaat niet voorbij aan conflicten als het Suez-debacle, maar brengt in het jaar 1962 een

evidente cesuur aan, omdat vanaf toen de Amerikaanse almacht voor het eerst serieus werd getart.

37Geir Lundestad, ‘Empire by invitation? The United States and Western Europe, 1945-1952’, in: Journal of

Peace Research, (vol.23, nr.3, september 1986) p. 263-277.

(23)

23

een overheersende rol naar zich toe had getrokken. Vaak werd min of meer op eigen houtje het beleid bepaald. De hoofdpijlers van het beleid gingen vooral over de leden van het verbond, de militaire strategie, de algemene houding richting de Sovjet-Unie, de verdeling van defensie-uitgaven over de lidstaten en de allocatie van militaire bases in West-Europa. Vanaf 1950 werd het ook van steeds groter belang voor Amerika om het grootste gedeelte van Duitsland, West-Duitsland, in dit nieuwe trans-Atlantische vaarwater te krijgen. West-Europa werd gaandeweg weer herbewapend en de defensie-uitgaven stegen gestaag. De VS

probeerden de Europese integratie te bevorderen, maar niet met als oogmerk een

onafhankelijk West-Europees blok te creëren: de Europese integratie diende het Atlantisch

verbond onder Amerikaanse leiding te versterken.39 Tot begin jaren 60 werd het leiderschap

van Amerika in de alliantie over het algemeen met goedkeuring weggedragen door de

Europeanen en werd er als er belangwekkende beslissingen werden genomen altijd eerst naar de andere kant van de oceaan gekeken. De gemene deler in het Amerikaans-Europees verbond was de premisse dat de manifestaties van de Koude Oorlog zich hoofdzakelijk op Europees grondgebied lieten aanzien.

Verschillende incidenten richting het eind van de jaren vijftig toonden echter aan dat de Atlantische samenwerking broos en niet onomstotelijk vastgelegd was. Zo deed zich in 1956 het Suez-debacle voor, waarin de Verenigde Staten lijnrecht tegenover de Fransen en de Britten kwamen te staan door de afwijzing van militaire middelen om dit conflict te

beslechten. Ook was er veel gesteggel over de herbewapening van de West-Duitsers en het ter ziele gaan van het Franse EDC-plan (European Defence Community), dat pleitte voor een supranationale, gemeenschappelijke Europese defensieopbouw. Voorts waren er binnen Europa onderlinge spanningen. De Fransen stelden zich bijvoorbeeld wantrouwend op

tegenover West-Duits lidmaatschap van de NAVO en spraken hierover herhaaldelijk hun veto uit. Ook het feit dat Groot-Brittannië zich weigerde aan te sluiten bij het supranationale

Europese project, was een luis in de pels voor de Amerikanen.40 Al met al kan worden

geresumeerd dat tot het begin van de jaren zestig de Amerikaanse positie in de trans-Atlantische compositie leidend was, West-Europa op Amerikaans aandringen ondanks verschillende tegenslagen ten opzichte van het Oosten een entiteit werd en de Europeanen in de meeste gevallen de Amerikanen volgden.

De komst van De Gaulle als president van Frankrijk in 1958 betekende voor het eerst

39 Geir Lundestad, The United States and Western Europe since 1945: From ‘’Empire’’ by Invitation to

Transatlantic Drift (New York: Oxford University Press, 2004) 22-63.

(24)

24

sinds de Tweede Wereldoorlog een serieuze uitdaging voor het verbond en dan voornamelijk voor de Amerikaanse suprematie binnen de Atlantische constellatie. De Gaulle liet geen mogelijkheid onbenut om Amerika op haar fouten te wijzen en zijn ongenoegen te uiten over de marginale rol van Europa. Frankrijk werd hiermee een serieuze uitdager van de naoorlogse Atlantische orde. De Gaulle voorzag een nieuwe constellatie, waarin ‘France would be the center of a European order in which the nations would recognize France as the arbiter of

European interests’.41 Deze tweestrijd tussen Frankrijk en Amerika definieerde goeddeels de

trans-Atlantische betrekkingen in de zestiger jaren, met West-Duitsland als speelbal in het tweegevecht. Waar West-Duitsland voorheen nog alles in het werk stelde om bij de

Amerikanen in de gunst te komen en de meest getrouwe bondgenoot van de VS was, werd in

de jaren zestig een voorzichtige koers naar onafhankelijkheid zichtbaar.42

In 1957 was de geloofwaardigheid van de Amerikaanse werelddominantie al getart door de lancering van de Spoetnik, de eerste kunstmatige satelliet, door de Russen. De Gaulle maakte van dit gebeuren dankbaar gebruik door de kwetsbaarheid van Amerika voor nucleaire

dreiging aan te stippen.43 Een aantal noemenswaardige voorvallen volgde en onderstreepte de

toenemende fragiliteit van het bondgenootschap in het nieuwe decennium. Ten eerste maakte een aantal gewaagde zetten van Frankrijk duidelijk dat De Gaulle niet enkel een notoire provocateur was. In 1962 zette De Gaulle in op een force de frappe; nucleaire

onafhankelijkheid van Frankrijk ten opzichte van Amerika en het bondgenootschap. Toen de VS hiertegen bezwaar aantekenden, werd dit niet geaccepteerd door De Gaulle met als

aangevoerde beweegreden dat hiermee een gelijkwaardig lidmaatschap in de NAVO en Frans leiderschap in Europa ondermijnd zouden worden. Hierbij kon hij op aanzienlijke steun van zijn Europese bondgenoten rekenen. Ook het PTP-verdrag tussen de Sovjet-Unie en de

Verenigde Staten, ter vermindering van het nucleaire arsenaal aan beide zijden van het IJzeren Gordijn, werd door Frankrijk luidkeels geduid als een teken aan de wand dat Amerika niet meer in staat was zijn bondgenoten tegen elke prijs te verdedigen. De Gaulle zag namelijk in de bereidheid tot onmiddellijke inzet van nucleaire wapens de enige valide garantie voor Europese veiligheid, en niet zoals de Amerikanen bepleitten, eerst overgaan tot conventionele oorlogsvoering alvorens nucleaire wapens als mogelijke laatste strohalm in te zetten.

Het meest aperte signalement van Franse subversie was echter de geleidelijke

41 Lawrence S.Kaplan, NATO Divided, NATO United: the Evolution of an Alliance (Westport, CT: Praeger,

2004) 31.

42 Lundestad, The United States and Western Europe since 1945, 113. 43 Kaplan, NATO Divided, 29.

(25)

25

terugtrekking van de Franse bijdrage aan de militaire structuur van de NAVO. Deze opstelling leidde tot de erkenning van Frans leiderschap in Europa door toenmalig West-Duitse

bondskanselier Konrad Adenauer door een samenwerkingsverdrag. In maart 1966 zette De Gaulle zijn positie nog eens kracht bij door de Amerikaanse president Lyndon B. Johnson een brief te sturen waarin hij verordonneerde dat de NAVO haar militaire commandoposten van Frans grondgebied terugtrok en Frankrijk haar strijdmachten van de bondgenootschappelijke, militaire structuur van SHAPE loskoppelde. Frankrijk maakte niettemin wel duidelijk dat het de alliantie niet wilde vernietigen, maar alleen uit was op een duidelijke scheiding tussen lidmaatschap en militaire verplichtingen. Welbeschouwd was Frankrijk een serieuze dreiging in de jaren ’60, maar het kwam nooit in de buurt van een werkelijke breuk in de alliantie. Ten eerste omdat ook De Gaulle zelf bij tijd en wijlen concessies deed, zoals Franse troepen op West-Duits grondgebied behouden. Maar hoofdzakelijk omdat de belangrijkste troef in het conflict, West-Duitsland, weliswaar sympathiseerde met Frankrijks standpunt, maar

tegelijkertijd haar pro-Atlanticistische oriëntatie behielden. Op de mate van Gaullisme bij de West-Duitsers kom ik over een paar alinea’s terug. Daarnaast zag de kleinere naties niet veel in een Gaullistisch Europa.44

De Verenigde Staten zagen in Groot-Brittannië een speciale bondgenoot en de meest betrouwbare en steunende partner in de NAVO. Maar de Skybolt-affaire zette echter ook deze ‘special relationship’ onder druk. Inzet van de Skybolt-affaire was de Britse afhankelijkheid van Amerika voor het waarborgen van nucleaire veiligheid. Kortgezegd liep in 1962 de deal tussen het Verenigd Koninkrijk en de VS om aan eerstgenoemde ballistische raketsystemen met kernkoppen, Skybolt dus, te verkopen, spaak. Deze mislukte overeenkomst onderschreef het verval van Groot-Brittannië als wereldmacht, de Britse afhankelijkheid van Amerika en de verslechterde relatie tussen de twee mogendheden. Tevens was dit voor De Gaulle een

bijkomende stimulans om een onafhankelijke koers te gaan varen.45 Een ander wapenfeit dat

de penibele situatie in deze vroege jaren zestig weergaf was het veto dat Frankrijk in 1963 uitsprak over de toetreding van Groot-Brittannië tot de Europese Economische Gemeenschap. Het mislukken van de MLF (Multilateral Force), een Amerikaans voorstel om een

gezamenlijke vloot van ballistische raketten en oorlogsschepen op te bouwen, was eens te meer een signaal van de trans-Atlantische problematiek. Het fiasco voedde het gevoel van verwijdering in het besluitmakingsproces in de NAVO. Een grensoverschrijdende militaire eenheid moest volgens de Amerikanen Duitse bemanning en materieel in de militaire

44Idem, 30-34. 45Idem, 35-37.

(26)

26

structuur van de NAVO integreren en kon de Amerikaanse rol in het bondgenootschap versterken. Door hen uit te rusten met kernwapens werd Duitsland, en in mindere mate Italië, het idee van gelijkwaardigheid in de alliantie ten opzichte van Frankrijk en Groot-Brittannië

gegeven.46

De Amerikaanse verhouding tot de West-Duitsers liet in de jaren zestig ook reeds enkele voortekenen zien, die tijdens het ambtstermijn van president Nixon meer op de voorgrond zouden treden. Tot het aantreden van Willy Brandt als bondskanselier van de Federale Duitse Republiek in oktober 1969 had het Duitse buitenlandse beleid zich onder aanvoering van boegbeeld Konrad Adenauer voornamelijk gekenmerkt door een westerse oriëntatie, of beter gezegd een Amerikaanse. In 1968 deed zich hierin echter een lichte koerswijziging richting meer autonomie voor, toen de West-Duitsers het aandringen van de Verenigde Staten en enkele andere NAVO-bondgenoten weerstonden en weigerden de

Deutsche Mark te revalueren.47 Dit maakte de toekomst van de Germaans-Amerikaanse

relatie natuurlijk ongewis. Om de betalingsbalans minder nadelig voor de Amerikanen te laten uitpakken, waren West-Duitsland en de Verenigde Staten in 1961 ook een zogeheten ‘offset agreement’ aangegaan. Hierin was bepaald dat Duitsland door de aanschaf van wapens van Amerikaanse makelij en het opkopen van Amerikaanse staatsobligaties de dollar zou stimuleren. In 1965 en 1966 kwam er onder toenmalig bondskanselier Ludwig Erhard een kink in de kabel van deze overeenkomst, toen Erhard zijn gelofte om aan alle offset-verplichtingen te voldoen, niet dreigde na te komen. Tijdens een bezoek aan Washington vroeg Erhard Johnson om uitstel van betaling, maar de Amerikaanse president hield vermetel

voet bij stuk, tot groot misnoegen van de West-Duitse regering.48 Voorts had Adenauer reeds

in 1963 wrevel gewekt in Washington met het sluiten van het Franco-Germaanse

vriendschapsverdrag.49

In West-Duitsland zelf raakten de verhoudingen in de regeringspartij CDU/CSU steeds verder gepolariseerd tussen de ‘Gaullisten’, die het belang van de Frans-Duitse as

benadrukten en de wil om meer onafhankelijk van de Amerikanen op te treden niet onder stoelen of banken staken, en de ‘Atlanticisten’ voor wie warme betrekkingen met Amerika de

hoogste prioriteit had.50 Dan was er nog een ander geschilpunt: het Nucleair Nonproliferation

Treaty (NPT). De Duitsers en de Fransen zagen dit verdrag als een bevestiging van de as van

46Idem, 39-41.

47Schulz en Schwartz (edit.), The Strained Alliance, 25 en 132-33. 48Idem, 131.

49Idem, 31. 50Idem, 86.

(27)

27

de twee supermachten, terwijl de Europese autonomie in nucleaire zaken voorgoed uitgesloten zou zijn. Het verdrag zou verhinderen dat West-Duitsland eigenhandig

massavernietigingswapens kon produceren, hetgeen toenmalig bondskanselier Kurt Kiesinger ertoe bewoog af te zien van de Duitse handtekening onder het verdrag, tot wederom veel

frustraties in het Witte Huis.51

Hoewel de Duitsers zich veel minder geprononceerd uitten dan de Fransen, zien we in de jaren zestig toch van lieverlede een zeker ‘Gaullisme-light’ opkomen. Ze mochten zich dan niet diametraal tegenover de Amerikanen opstellen zoals de Gaulle dat deed, in ieder geval gaf Bonn meermaals te verstaan niet langer zetbaas van Washington te willen zijn en deelde het daartoe ook speldenprikjes uit.

Hoewel verscheidene andere gebeurtenissen de broosheid van de trans-Atlantische betrekkingen aangaven, was vanaf medio jaren zestig de toenemende betrokkenheid van de Verenigde Staten in de Vietnamoorlog de Europeanen een doorn in het oog. In de ogen van Europa hadden de Verenigde Staten, hoewel Amerika zelf dit beeld nooit wenste uit te dragen, een nieuwe topprioriteit gekregen in de vorm van Zuidoost-Azië door hun

toenemende aanwezigheid in Vietnam. Empirisch bewijs hiervoor was de overplaatsing van Amerikaanse troepen die in Europa gelegerd waren naar Vietnam. De Europeanen, en

uiteraard met name De Gaulle als hyperbolische spreekbuis van de Europese belangen, zagen een zero-sum relatie in de Amerikaanse troepen die ofwel naar Zuidoost-Azië gingen ofwel op Europees grondgebied gestationeerd werden. Naarmate de oorlog intensiveerde, voelden de Europeanen dat hun belangen steeds minder werden gediend en distantieerden ze zich van de Amerikaanse positie in Vietnam.52

Onder Johnson was ook met het programma REDCOSTE een afname van het kostenplaatje voor de Amerikaanse bijdrage aan de NAVO in gang gezet. Terwijl het Warschau Pact zijn troepenaantal omhoogdreef, had Johnson in 1967 en 1968 één en een

derde Amerikaanse divisies weggehaald van West-Europese grondgebied.53 Zo’n 60.000

manschappen waren huiswaarts gegaan. Hiertoe had de invloedrijke senator Mike Mansfield in 1966 een resolutie geïntroduceerd, waardoor vanaf dat moment de druk vanuit de

vertegenwoordigende macht voor troepenreductie een constant aanwezige factor was. In de

51Idem, 90-1.

52Idem, 43-50 en Lundestad, The United States and Western Europe since 1945, 113.

53Richard Nixon, Fourth Annual Report to Congress on United States Foreign Policy. May 3, 1973, in: Richard

M. Nixon, Richard Nixon: 1973: containing the public messages, speeches and statements of the president. (Washington: Office of the Federal Register, National Archives and Records Service, General Services Administration, 1975) p. 348-519, aldaar 407.

(28)

28

zestiger jaren waren ook steeds meer stemmen hoorbaar die wederzijdse (zowel het Warschau Pact als de NAVO dus) beperkingen op wapen- en troepenopbouw bepleitten. Verschillende voorstellen waren de revue gepasseerd, maar de troepenreductie lag toen nog in een ver verschiet. De NAVO-voorstellen daartoe van juni 1968 werden met nonchalance beantwoord

door het Warschau Pact.54

In deze jaren sloeg de alliantie echter ook een nieuwe weg in, zo werd het tenminste op schrift gesteld. In 1967 werd namelijk een toekomstvisie voor de NAVO vastgelegd in het zogeheten Harmel Report, officieel het ‘Report of the Council on the Future Tasks of the Alliance’. De doelstellingen waren veelzijdig. De voornaamste bestaansreden van het rapport was echter de zoektocht naar een ‘stabiele relatie’ tussen de landen aan de weerszijden van de Atlantische Oceaan. Het rapport beoogde nieuwe uitgangspunten te creëren waarbinnen onderliggende problematieken, zoals hierboven uiteengezet, konden worden opgelost. Overigens was een van de hoofdbepalingen dat de aloude basisprincipes van de alliantie

opnieuw onderschreven werden.55 Volgens Bundy plaveide dit document de weg naar

detente.56 In het document werd echter ook bepaald dat de afschrikfunctie tegen een

mogelijke Sovjetinvasie intact zou moeten blijven en zelfs met detente verenigd moest worden: ‘a dual-track policy for the NATO: the promotion of political détente while

maintaining adequate defence’.57

De implicaties van rapport zorgden echter ook voor mogelijk problemen, want de West-Europese staten waren nu frank en vrij om op individuele voet toenadering tot het Oosten te zoeken, zolang het niet tegen de algehele belangen van het bondgenootschap inging. In het tweede hoofdstuk zal duidelijk worden dat deze individuele detente van de

West-Europese landen niet altijd geapprecieerd werd door de Amerikanen, en een inkomstrijke bron van wrevel en wantrouwen binnen de alliantie was. Het gaat hierbij vooral om de aldoor met elkaar op gespannen voet staande doelstellingen van enerzijds het waarborgen van een sterke defensie en anderzijds het streven naar normalisatie met het Oostblok. Het idealisme dat het Harmel Report had vastgelegd met de frase ‘military security and a policy of détente are not contradictory but complementary’ zou worden tegengesproken door de weerbarstige praktijk die harmonie tussen defensie en détente in de weg stond.

Voorts werd in Harmel Report een nieuwe militaire doctrine vastgelegd: de flexible

54Idem, 413-14.

55North Atlantic Treaty Organization, ‘Harmel Report’, http://www.nato.int/cps/sv/natohq/topics_67927.htm 56Bundy, 77.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Tijdens de verslagperiode werd overgeschakeld van het oude systeem van ledenadministratie door de afdelingen, naar een centrale ledenadmini- stratie. Gelijktijdig

Om met praktische aanknopingspunten bij te dragen aan de beleidsvisievorming voor duurzame ontwikkeling van de glastuinbouw door de WSO dienen deze inzichten opgebouwd te zijn

Het zeemans-leven, inhoudende hoe men zich aan boord moet gedragen in de storm, de schafting en het gevecht.. Moolenijzer,

Waar de meeste historici en leken wel wat weten over slavernij in de Oudheid aan de ene kant en de trans-Atlantische slaven- handel aan de andere kant, is er vaak maar weinig

As indicated in chapter 1.4, the Japanese government is trying to tempt more women to start and remain working by adjusting legislation in order to facilitate women’s

We hebben de lijsttrekkers in de drie gemeenten gevraagd wat men in het algemeen van de aandacht van lokale en regionale media voor de verkiezingscampagne vond en vervolgens hoe

between peers, operationalized by peer group coaching and peer feedback; and (3) a match between the curriculum and the students by the adaptation of learning activities, learning