• No results found

Invulling van de zorgvuldigheidsnorm van artikel 6:162 BW met de carbon footprint in                    klimaataansprakelijkheid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Invulling van de zorgvuldigheidsnorm van artikel 6:162 BW met de carbon footprint in                    klimaataansprakelijkheid"

Copied!
39
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Invulling van de zorgvuldigheidsnorm van

artikel 6:162 BW met de carbon footprint in

klimaataansprakelijkheid

De juridische concretisering van de zorgvuldigheidsnorm

in

klimaatschade

door

de

vleesindustrie

Masterscriptie

Privaatrechtelijke Rechtspraktijk

_______________________________________________

Naam: Nina Schuwer

Studentnummer:10672370

E-mailadres:

o

ninaschuwer@hotmail.com

Begeleider:

o

Laura

o

Burgers

Datum

o

inlevering:

o

24

o

juli

o

2020

(2)

1

Abstract

In deze masterscriptie is onderzoek gedaan naar de invulling van de zorgvuldigheidsnorm van artikel 6:162 met de carbon footprint. Met de zorgvuldigheidsnorm wordt bedoeld de invulling van de maatschappelijke betamelijkheid zoals deze is neergelegd in artikel 6:162. De carbon footprint is een wetenschappelijk begrip waarmee de schadelijke uitstoot van broeikasgassen in de mondiale atmosfeer wordt aangeduid in een percentage. Hiermee wordt het voor een actor duidelijk in hoeverre zijn bedrijfsvoering of product schade berokkent aan de atmosfeer, en dus aan het milieu. In mijn masterscriptie zal ik mij verhouden tot de vleesindustrie als rechtssubject in bovengenoemde vraagstelling. Bij het onderzoek is evaluerend te werk gegaan en zijn de hoofdstukken onderzocht aan de hand van literatuur, jurisprudentie en wetgeving. Ik heb onderzocht of activiteiten die juridisch geoorloofd zijn, maar wel milieuvervuilend, toch maatschappelijk onzorgvuldig kunnen zijn in de zin van artikel 6:162 BW. Daarnaast heb ik onderzocht of er in de jurisprudentie en literatuur aanknopingspunten te herleiden zijn om de zorgvuldigheidsnorm in te kunnen vullen met de carbon footprint. Ook zal ik antwoord geven op de vraag in hoeverre het wenselijk is de zorgvuldigheidsnorm in te vullen met de carbon footprint.

De uitkomst van mijn onderzoek is dat de carbon footprint binnen de criteria van gevaarzetting zou kunnen fungeren om de vraag naar maatschappelijke betamelijkheid in milieu-aansprakelijkheid nader te concretiseren. De carbon footprint geeft in een percentage aan in hoeverre de bedrijfsvoering van een actor schadelijk is voor het milieu. Hierbij verdient opmerking dat de carbon footprint op verschillende manieren berekend kan worden, en het daarom belangrijk is dat rechters dezelfde terminologie en berekening gebruiken voor de carbon footprint. Ook zal voor gebruik van de carbon footprint als invulling van de zorgvuldigheidsnorm objectief vastgesteld moeten worden welke carbon footprint voor de actor dan wel wenselijk is. De carbon footprint van de Nederlandse vleesindustrie ligt een stuk lager dan de carbon footprint van de vleesindustrie wereldwijd. Dit zou gunstig kunnen zijn voor de Nederlandse vleesindustrie gelet op het feit dat hun carbon footprint beter scoort dan de mondiale carbon footprint. Dit laat het argument onverlet dat de carbon footprint juridisch van betekenis kan zijn om schadelijkheid aan te kaarten binnen het vraagstuk naar zorgvuldigheid.

(3)

2

Inhoudsopgave

Voorblad……… …..……… Abstract………...……….1 Inhoudsopgave.………2 Inleiding………,………..3 Hoofdstuk 1: De overgang van juridisch geoorloofde milieuvervuiling naar maatschappelijk onzorgvuldig handelen in de zin van artikel 162 van boek 6………...6

Hoofstuk 2: Aanknopingspunten uit de jurisprudentie voor het gebruik van de carbon footprint voor invulling van de zorgvuldigheidsnorm ……….…….10

Hoofdstuk 3:Aanknopingspunten uit de literatuur voor invulling van de zorgvuldigheidsnorm met de carbon footprint ……….…………18

Hoofdstuk 4: De potentie van de invulling van de zorgvuldigheidsnorm met de carbon footprint ………....….25 Hoofdstuk 5: Conclusie………..29 Bibliografie……….33

(4)

3

Inleiding

‘Bezorgd over het feit dat door menselijke activiteiten de concentraties van broeikasgassen in de atmosfeer aanzienlijk zijn toegenomen, dat deze toeneming het natuurlijke broeikaseffect vergroot, en dat dit gemiddeld zal leiden tot een extra opwarming van het aardoppervlak en de atmosfeer, hetgeen schadelijke invloed kan hebben op natuurlijke ecosystemen en de mens’. De preambule van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering legt de vinger op de zere plek; de aarde warmt op, en dit is te wijten aan activiteiten van de mens. Milieuvervuilende activiteiten van de mens zijn bijvoorbeeld vliegen, autorijden en

verwarmen. Het eten van vlees impliceert een sterke mate van uitstoot van CO2. Uit een rapport van de Verenigde Naties blijkt dat de mondiale vleesindustrie verantwoordelijk is voor 14,5 procent van alle door de menselijke activiteiten veroorzaakte uitstoot van

broeikasgassen.1 Belangrijke schakels in deze uitstoot zijn de productie van dierenvoer (45 procent), uitstoot van methaan bij vertering bij herkauwers (39 procent) en omzet van mest (10 procent). Verwerking en transport van het vlees is verantwoordelijk voor 6 procent van de uitstoot.2

De schadelijkheid van uitstoot van broeikasgassen van een bepaalde activiteit kan gevat worden met het begrip carbon footprint. Deze carbon footprint geeft aan in hoeverre de activiteit in percentage bijdraagt aan de mondiale schadelijke emissie uitstoot. 3 In deze masterscriptie hanteer ik de definitie van de carbon footprint zoals geschetst door de

Parliamentary Office of Science and Technology (POST 2006): ’ A ‘carbon footprint’ is the total amount of CO2 and other greenhouse gases, emitted over the full life cycle of a process or product. It is expressed as grams of CO2 equivalent per kilowatt hour of generation (gCO2eq/kWh), which accounts for the different global warming effects of other greenhouse gases.’ In deze definitie impliceert de carbon footprint de gehele levenscyclus van een proces of product, en neemt dus alle directe en indirecte factoren mee. 4

In mijn masterscriptie zal ik mij richten op de carbon footprint van de vleesindustrie. De Nederlandse vleesindustrie richt zich op de slacht en verwerking van varkens, runderen, kalveren, schapen, geiten en pluimvee. 56 De Nederlandse vleesindustrie is goed voor een

jaarlijkse omzet van 10,4 miljard euro en creëert 12.000 banen.7 In deze masterscriptie zal ik de Centrale Organisatie voor de Vleessector en de Nederlandse Vakbond voor

Pluimveehouders collectief behandelen als rechtssubject ten aanzien van de rechtshandeling slachting en verwerking van vlees en pluimvee. Artikel 305a van Burgerlijk Wetboek 3 schept de mogelijkheid voor een stichting of vereniging om in rechte op te komen ter behoeve van de bescherming van gelijksoortige belangen van anderen, mits deze belangen ingevolge haar statuten behartigt en gewaarborgd worden.

1 Gerber, Steinfeld, Henderson, Mottet, Opio, Dijkman, Falcucci & Tempio 2013 2 Ibid.

3 Cheng, Yan, Pan, Luo & Yue 2015

4 Parliamentary Office of Science and Technology (POST 2006)

5 Artikel 2 onder twee van de statuten van de COV, de Centrale Organisatie voor de vleessector en de website van de Nederlandse Vakbond voor Pluimveehouders www.nvpluimveehouders.nl

(5)

4

Door de Centrale Organisatie voor de Vleessector en de Nederlandse Vakbond voor

Pluimveehouders collectief te dagvaarden in een bovengenoemde procedure, zal een stichting of vereniging welke de vermindering van uitstoot van schadelijke broeikasgassen statutair tot diens activiteiten rekent, hen aansprakelijk kunnen stellen op grond van artikel 6:162 BW. Ik richt mij in deze masterscriptie primair op de invulling van de zorgvuldigheidsnorm van artikel 6:162 BW met de carbon footprint, en zal de procedure van artikel 3:305a BW nader buiten beschouwing laten.

De carbon footprint impliceert het meewegen van directe schakels en indirecte schakels. Directe schakels behelzen voornamelijk de activiteiten op de locatie door de producent zelf, dus alles binnen de grenzen van de vleesindustrie. Dit impliceert ook het gebruik van

machines en eventuele benzine en diesel. 8 Indirecte schakels zijn bijvoorbeeld het produceren van kunstmest, pesticide en herbicide benodigd om diervoer te garanderen. Ook wanneer deze buiten de boerderij worden geproduceerd, vallen deze binnen de carbon footprint van de veehouderij zelf. Dus ook bijvoorbeeld het vervoer naar een andere verwerker, het vervoer naar de supermarkt, en het vervoer van de consument wordt meegerekend. 9 Na optelling van deze directe en indirecte schakels kan berekend worden hoeveel uitstoot van broeikasgassen er plaatsvindt met het uitoefenen van de bedrijfsactiviteit, en kan dus de schadelijkheid van de carbon footprint van de actor op het milieu gevat worden.

De carbon footprint van Nederlands vlees is circa 7.5 % van de algehele emissie van

broeikasgassen in Nederland. 10Energieverbruik op boerderijen, productie van dierenvoer en de productie en het gebruik van kunstmest zijn hierin de grootste componenten van uitstoot.

11

De carbon footprint kan dus gezien worden als een begrip waarin de complexiteit van factoren van broeikasgasuitstoot samengevat wordt in een percentage. Dit percentage geeft aan in hoeverre een bedrijf verantwoordelijk is voor alle milieuvervuilende emissie. Deze verantwoordelijk kan in een percentage door de hantering van het begrip carbon footprint dus wetenschappelijk geduid worden, maar zegt nog niets over juridische verantwoordelijkheid. In deze masterscriptie zal ik de juridische relevantie van het begrip carbon footprint in klimaataansprakelijkheid onderzoeken. Hierbij zal ik mij hoofdzakelijk richten op de

vleesindustrie. Uit onderzoek is gebleken dat 96 % van de Nederlandse bevolking vlees eet. 12 Het meest recente onderzoek betreffende vleesconsumptie per hoofd van de bevolking stelt het totale verbruik van vlees per hoofd van de bevolking in 2018 op 77,2 kilo. 13 Hiermee is vlees is breed gedragen consumptieproduct, welk product bij de totstandkoming hiervan verantwoordelijk is voor de uitstoot van schadelijke broeikasgassen in de atmosfeer. Het viert mijn interesse om nader te onderzoeken of, wanneer deze schadelijkheid van broeikasgassen in de atmosfeer wordt vertaald naar een carbon footprint, deze carbon footprint ingezet zal kunnen worden bij de invulling van de zorgvuldigheidsnorm van artikel 6:162 BW.

8 Cheng, Yan, Pan, Luo & Yue 2015, pagina 63 9 Ibid., 65

10 RVO, Wageningen UR, 2014, Energie en klimaat in de Agrosectoren 11 RVO, Wageningen UR, 2014, Energie en klimaat in de Agrosectoren

12 Website Centrale Organisatie voor de Vleessector, https://www.cov.nl/sector-in-cijfers

(6)

5

In hoofdstuk 1 zal ik onderzoeken of activiteiten die juridisch geoorloofd zijn, maar wel milieuvervuilend, toch maatschappelijk onzorgvuldig kunnen zijn in de zin van artikel 6:162 BW. De vleesindustrie beweegt zich binnen een wettelijk kader van vergunningen en handelt daarmee an sich juridisch geoorloofd, maar hiermee is de vraag naar maatschappelijke onzorgvuldigheid nog niet onomstotelijk beantwoordt. Ik zal hier dus de vraag pogen te beantwoorden of overigens juridisch geoorloofd handelen, niet toch een onrechtmatige daad op kan leveren gelet op de maatschappelijke onzorgvuldigheid van handelen. Ik zal hier ook de relevantie van een anticiperende onrechtmatige daad behandelen, omdat dit juridisch grond kan geven tot het onthouden van bepaalde handelingen. Ik zal in dit hoofdstuk evaluerend te werk gaan.

Hoofdstuk 2 behandelt de vraag of er aanknopingspunten te herleiden zijn uit de jurisprudentie voor het gebruik van de carbon footprint bij invulling van de

zorgvuldigheidsnorm. Ik zal hier de Urgenda-uitspraak en de rechtszaak van Milieudefensie tegen Shell behandelen. Hoewel de Urgenda-uitspraak de verantwoordelijkheid van de Staat behelsde, en dus geen private actor zoals de vleesindustrie betrof, kan deze uitspraak

eventueel aanknopingspunten bieden om milieuvervuilende activiteiten an sich te verbinden aan aansprakelijkheid. De dagvaarding van Milieudefensie jegens Shell is relevant gelet op het feit dat Shell wel een private actor is welke aangesproken wordt op grond van de

zorgvuldigheidsnorm uit artikel 6:162 BW vanwege schadelijke uitstoot van broeikasgassen bij Shells bedrijfsuitoefening. Ik zal onderzoeken of er een rechterlijke lijn afgeleid kan worden uit uitspraken betreffende milieuaansprakelijkheid en zorgvuldigheid, en of deze lijn potentieel overeenkomt met het gebruik van een carbon footprint. Ik zal dit hoofdstuk analytisch benaderen.

Hoofdstuk 3 behandelt de vraag of er aanknopingspunten te herleiden zijn uit de literatuur voor het gebruik van de carbon footprint voor de invulling van de zorgvuldigheidsnorm. Dit hoofdstuk heeft dezelfde analytische behandelwijze als voorgaande hoofdstuk. In dit

hoofdstuk zal ik kort het bestaan van de carbon footprint binnen de juridische literatuur behandelen, en de analogie met de ecologische voetafdruk, over welke wel veel is geschreven, onderzoeken. Ook zal ik de Oslo Principles behandelen en de juridische relevantie van deze principes aankaarten, en bestaande rapportages van de Nederlandse vleesindustrie in verband brengen met de carbon footprint.

In hoofdstuk 4 zal ik de potentie van de invulling van de zorgvuldigheidsnorm met de carbon footprint behandelen. Deze potentie kan omgebogen worden tot de vraag in hoeverre het juridisch haalbaar is een percentage in de zin van de carbon footprint in te zetten bij de vraag naar zorgvuldigheid. Hierbij zal ik ook de potentie van de invulling van zorgvuldigheid met de carbon footprint voor de vleesindustrie behandelen.

Na beantwoording van bovenstaande vragen in de hoofdstukken, zal ik in een concluderend hoofdstuk mijn onderzoek en bevindingen uiteenzetten ter beantwoording van de

alomvattende vraag: of en in hoeverre de mogelijkheid bestaat de zorgvuldigheidsnorm in klimaataansprakelijkheid in te vullen met behulp van de carbon footprint.

(7)

6

Hoofdstuk 1: De overgang van juridisch geoorloofde milieuvervuiling naar

maatschappelijk onzorgvuldig handelen in de zin van artikel 162 van boek 6

1.1 Inleiding

In hoofdstuk 1 zal ik onderzoeken of activiteiten die juridisch geoorloofd zijn, maar wel milieuvervuilend, toch maatschappelijk onzorgvuldig kunnen zijn in de zin van artikel 6:162 lid 2 BW. Het gegeven dat de vleesindustrie zich beweegt binnen de grenzen van de huidige wetgeving voor deze beroepsuitoefening, impliceert nog niet direct dat deze

beroepsuitoefening geen maatschappelijke onzorgvuldigheid met zich mee kan brengen. Ik zal mijn hoofdstuk inleiden met een korte wetsgeschiedenis van de maatschappelijke onzorgvuldigheid binnen de onrechtmatige daad en de huidige terminologie en uitleg van deze maatschappelijke onzorgvuldigheid. Daarnaast zal ik de mogelijkheid van

maatschappelijke onzorgvuldigheid door milieuvervuilend handelen behandelen. Ook zal ik de dreigende onrechtmatige daad toelichten in verband met uitstoot van schadelijke

broeikasgassen. Door deze behandeling hoop ik een juridisch kader te kunnen schetsen om broeikasgasuitstoot te karakteriseren als onzorgvuldig in de zin van artikel 6:162 BW, en hiermee een basis te creëren voor nadere invulling van deze onzorgvuldigheid met de carbon footprint. Ik sluit af met een tussenconclusie.

1.2 Van moraliteit naar maatschappelijke onzorgvuldigheid

In het begin van de twintigste eeuw vulde de Hoge Raad de onrechtmatige daad nog beperkt in. Enkel handelingen of nalatigheden in strijd met de wet of verordeningen konden als onrechtmatig bestempeld worden. 14 Uitspraken van de Hoge Raad konden hierdoor indruisen tegen het algemeen rechtsbewustzijn, omdat sommige handelingen moreel als onjuist

bestempeld konden worden 15, maar geen rechtsgevolgen met zich meebrachten. De wetgever greep in 1911 in met een wetsvoorstel om de strijd met de maatschappelijke betamelijkheid ook als grond in te voeren voor het bestaan van een onrechtmatige daad, welk voorstel geen wet is geworden. 16 Het was uiteindelijk de Hoge Raad die de strijd met de maatschappelijke betamelijkheid als grond voor het bestaan van een onrechtmatige daad erkende in het

landmark arrest Lindenbaum/Cohen. 17 In ditzelfde arrest werd, naast een strijd met een wettelijke plicht of een inbreuk op een recht, ook de strijd met hetgeen volgens het

ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, als grond voor onrechtmatige daad erkent. Dit is later gecodificeerd in artikel 162 van boek 6 BW. 18 In dit hoofdstuk is de strijd met de wettelijke plicht en inbreuk op een recht niet relevant gelet op het feit dat juridische ongeoorloofdheid hier al in zit ingebed.

14 Asser/Sieburgh 2019 HR 6 april 1883, W 4901; HR 29 juni 1883, W 492

15 Een voorbeeld: HR 10 juni 1910, W 9038 (Een pand had een gemeenschappelijke waterleiding, waarvan de hoofdafsluiting zich in het bovenhuis bevond. De bewoonster van het bovenhuis heeft geweigerd de hoofdkraan af te sluiten of toegang tot de hoofdkraan te verlenen, waardoor schade werd toegebracht aan goederen in het gehele pakhuis. Er bestond voor haar geen wettelijke verplichting tot afsluiting of toegangsverlening tot de hoofdkraan, waardoor de schade aan haar niet kon worden toegerekend op grond van een onrechtmatige daad. Dit terwijl het nalaten de hoofdkraan af te sluiten moreel als onjuist gezien kan worden, en hedendaags in strijd zou zijn met de maatschappelijke betamelijkheid, was dit toen der tijd niet het geval.

16 Asser/Sieburgh 2019

17 HR 31 januari 1919, W 10 365; NJ 1919 (Lindenbaum/Cohen). 18 Jansen 2009

(8)

7

Hier is er geen sprake van een wettelijke norm die overtreden wordt, waar dit bij de maatschappelijke onbetamelijkheid nog onduidelijk is.

Indien de vleesindustrie zich houdt aan de wettelijke verplichtingen, is van een strijd met wettelijke plicht of inbreuk op een recht niet zo snel sprake. In dit hoofdstuk staat de

verhouding tussen maatschappelijke onbetamelijkheid en juridische geoorloofdheid centraal.

1.2.1 Terminologie en invulling

Bij het volgen van de terminologie van artikel 6:162, wordt maatschappelijke

onbetamelijkheid als volgt gelezen: 19 ‘Als onrechtmatige daad worden aangemerkt (…) een

doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond.’ Dit is een open norm, welke door de rechter gewoonlijk wordt geconcretiseerd als een handeling die indruist tegen de maatschappelijk betamende zorgvuldigheid of een strijd met het ongeschreven recht. 20 De omstandigheden van het geval zijn hierin altijd leidend. De persoonlijke kenmerken van een dader, zoals kennis of ervaring, worden meegerekend gelet op de kennis of ervaring die bij de dader in zijn maatschappelijke positie verondersteld worden. Bij invulling van bovengenoemde open norm zal de rechter zoveel mogelijk objectieve aanknopingspunten pogen in te zetten, zoals het schetsen van een analogie met wetsbepalingen, het gebruik van algemene rechtsbeginselen, codes en gedragsregels of door het schetsen van een analoge casus. 21

Maatschappelijke onzorgvuldigheid is dus sterk afhankelijk van de context, en wordt

doorgaans gezien als ‘vangnet’ binnen de onrechtmatige daad wanneer er geen sprake is van een inbreuk op een recht of strijd met een wettelijke plicht, maar wel een onrechtmatige belangenaantasting plaatsvindt. 22 Ook kan de maatschappelijke onzorgvuldigheid subsidiair zijn aan een inbreuk op een recht of strijd met wettelijke plicht. Wanneer een

milieuvervuilende activiteit dus geen inbreuk op een recht of schending met een wettelijke plicht oplevert, kan deze activiteit nog wel maatschappelijk onzorgvuldig zijn. Deze maatschappelijke onzorgvuldigheid impliceert een belangenafweging; enerzijds het belang van partij A het eigen belang in vrijheid na te streven, anderzijds het belang van partij B om vrij te blijven van onrechtmatig toegebrachte schade. 23 Hierbij dient bij het nastreven het eigen belang de mens zich te gedragen naar ‘hetgeen mensen onderling in de maatschappij in redelijkheid van elkaar kunnen verwachten’. 24 Gelet op het feit dat de componenten van het milieu bestemd zijn voor gezamenlijk en duurzaam gebruik25, mag dan ook van de mens verwacht worden dat hier zorgvuldig mee wordt omgegaan: ieders belang is hier immers mee gemoeid. Dit betekent echter niet dat de maatschappelijke zorgvuldigheid zo ver gaat dat een actor zijn eigen belangen moet verwaarlozen en de grootst mogelijke oplettendheid jegens anderen moet aanwenden, evenals dat het berokkenen van schade nog niet direct

onrechtmatigheid met zich mee brengt. 26

19 Artikel 162 van boek 6, lid 2 20 Asser/Sieburgh 2019 21 Ibid. 22 Ibid. 23 Ibid. 24 Ibid. 25 HR 23-09-1988, ECLI:NL:PHR:1988:AD5713 26 Asser/Sieburgh 2019

(9)

8

Bepalend voor invulling van onzorgvuldig handelen is de volgende maatstaf. Het is leidend of een actor anders gehandeld heeft dan hij had behoren te doen teneinde geen schade te

berokkenen aan anders belang. De actor had andermans belang in de gegeven omstandigheid moeten ontzien. Hierbij is van belang dat hij het belang kende of behoorde te kennen. 27 De discussie over milieuvervuilende activiteiten en de zorgplicht jegens het milieu is een discussie van dusdanig universele betekenis, dat in mijn optiek verwacht mag worden dat ieder zorgvuldig omgaat met het milieu. Maatschappelijke zorgvuldigheid impliceert het gegeven dat rechtssubjecten geen gevaar voor elkaar zijn of gevaarlijke situaties jegens

elkander in het leven roepen. Gevaarzetting als maatschappelijk onzorgvuldig gedrag in de zin van 6:162 BW is nader uiteengezet in het Kelderluik arrest28, waarover in het tweede

hoofdstuk meer. Kort beschouwd komt dit arrest neer op het gegeven dat gedragingen vergeleken dienen te worden met de norm van de redelijk handelende persoon, die op de juiste manier risico’s afweegt alsmede de zorg jegens anderen in ogenschouw neemt en hiermee zichzelf onthoudt van het berokkenen aan schade aan anderen. 29 Dit wordt ook de norm van de goede huisvader genoemd. 30 Maatschappelijke zorgvuldigheid mag dus worden ingevuld vanuit de gedachte dat ieder zich dient in te spannen de norm van een goede

huisvader in acht te nemen. In mijn optiek mag er van elk rechtssubject verwacht worden zorgvuldig om te gaan met onze grote gemeenschappelijke deler, zijnde het milieu. Dit door zowel de gemeenschappelijkheid van het milieu, als de gemeenschappelijkheid van de norm van de goede huisvader. Gelet hierop zou maatschappelijke onzorgvuldigheid door

milieuvervuilend handelen in mijn optiek sneller aangenomen mogen worden, ook als dit handelen overigens juridisch overigens geoorloofd is.

Een handelen of nalaten kan dus juridisch geoorloofd zijn aldus geen inbreuk op een recht of strijd met een wettelijke plicht opleveren, maar wel maatschappelijk dusdanig onzorgvuldig zijn dat deze handeling als onrechtmatig bestempeld kan worden gelet op de omstandigheden van het geval.

1.3 Maatschappelijk onzorgvuldige milieuvervuiling: toekomstmuziek?

Maatschappelijke onzorgvuldigheid in milieuvervuiling, wanneer deze vervuiling overigens juridisch geoorloofd is, kent bij de uitstoot van CO2 (leidend voor de carbon footprint) een lastige component. Dit ligt in het feit dat milieuvervuiling door deze uitstoot schade kent die hoofdzakelijk in de toekomst ligt. 31 Dit betekent echter niet dat de ernst van het probleem van klimaatverandering door de uitstoot van milieuvervuilende broeikasgassen zoals CO2 hiermee geen erkenning geniet. De IPCC rapporten 32 betreffende klimaatverandering erkennen de ernst van milieuvervuilende activiteiten op de gezondheid van het milieu en de zorgplicht voor de kwaliteit van het milieu. Deze rapporten worden juridisch als wetenschappelijke consensus verstaan, en worden door rechters gewaardeerd als objectieve feiten. 33

27 HR 30 september 1994, NJ 1996/196 (Staat/Shell)

28 ECLI:NL:PHR:1965:AB7079 (Coca Cola/Duchateau (Kelderluik)

29 ECLI:NL:PHR:1965:AB707 (Coca Cola/Duchateau (Kelderluik) en Cox 2011, p. 239 30 Cox 2011, p. 239

31 Rb. Den Haag 24 juni 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:7145, Cox 2011, pagina 149

32 Rapporten van Het Intergovernmental Panel on Climate Change, het internationaal netwerk van wetenschappers opgericht door de VN. De IPCC is een leidend instituut op het gebied van onderzoek naar klimatverandering.

33 Rb. Den Haag 24 juni 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:7145, r.o. 4.12: ‘Ook de Europese en Nederlandse besluitvorming over het te voeren klimaatbeleid berust in klimaattechnische zin op de bevindingen van het IPCC. De rechtbank beschouwt daarom – met partijen – deze bevindingen als een gegeven.’

(10)

9

Het aantonen van maatschappelijke onzorgvuldigheid door milieuvervuilend handelen, ook wanneer dit handelen overigens juridisch geoorloofd is, kan dus kracht bijgezet worden door het aanhalen van wetenschappelijke bevindingen betreffende de ernst van deze vervuiling, ook wanneer de effecten van deze vervuiling nu nog niet merkbaar zijn.

1.4 Dreigende onrechtmatige daad

Om een aansprakelijkheidsvordering in te stellen wanneer de schade of onrechtmatige gedraging nog niet heeft plaatsgevonden en nog dreigend is, kan een oplegging van een gebod, verbod, bevel of verklaring voor recht gevorderd worden bij de rechter. 34 Hier dient er sprake te zijn van een reëel dreigende onrechtmatige daad, 35 waarbij het niet van belang is dat er daadwerkelijk een onrechtmatige gedraging plaats heeft gevonden, een ernstige bedreiging van het te beschermen recht kan al voldoende zijn. 36 Via deze weg zou milieuvervuilend handelen, welke juridisch (nog) wel geoorloofd is, een halt toegeroepen kunnen worden in de vorm van een verbod of gebod. Hier kan aangevoerd worden dat een gebod of verbod gewenst is gelet op zwaarwegende maatschappelijke belangen, waar binnen milieubelangen ook tot deze zwaarwegende belangen worden erkent door de rechter. 37 Dit kan een manier zijn om een entiteit te attenderen op zijn (potentieel) milieuvervuilend handelen en de

maatschappelijke onzorgvuldigheid van dit handelen. Binnen deze procedure kan de situatie worden opgevangen waarbinnen handelen nog niet heeft plaatsgevonden dus

onrechtmatigheid nog niet direct is ingetreden, maar onrechtmatigheid in de vorm van

maatschappelijke onzorgvuldigheid wel dreigt. Waar complete opheffing van een activiteit of handeling lastig kan zijn in verband met de juridische geoorloofdheid hiervan, kan het

vorderen van gebod de activiteit of handeling aan te passen naar minder milieuvervuilende vorm een uitkomst zijn. Hierbij kan het relevant zijn dat er bekendheid is met groenere alternatieven voor de handeling.

1.5 Tussenconclusie

Handelingen welke juridisch overigens geoorloofd, maar toch milieuvervuilend zijn, lijken gelet op de maatschappelijke onzorgvuldigheid van dit handelen, wel een onrechtmatig karakter te kunnen dragen. De norm van het zijn van een goede huisvader jegens het milieu kan in mijn optiek grond zijn voor elk rechtssubject zich te onthouden van bewust en opzettelijk milieuvervuilend handelen. Indien onrechtmatigheid en/of schade nog niet is ingetreden en nog dreigend is, kan een beroep op een dreigende onrechtmatige daad een preventieve functie vervullen tegen milieuvervuilende handelingen. Een milieuvervuilende handeling, die juridisch wel geoorloofd is, zal maatschappelijk onzorgvuldig kunnen zijn, echter blijft definitieve invulling van deze vraag sterk context-afhankelijk.

34 Asser/Hartkamp & Sieburgh 2015 35 Asser/Hartkamp & Sieburgh 2015 36 HR 4 maart 1938, NJ 1938, 948 37 Bauw & Brans 2003

(11)

10

Hoofstuk 2: Aanknopingspunten uit de jurisprudentie voor het gebruik van

de carbon footprint voor invulling van de zorgvuldigheidsnorm

2.1 Inleiding

De invulling van de zorgvuldigheidsnorm van 6:162 BW met de carbon footprint is nog niet eerder gedaan door de rechter. In dit hoofdstuk zal ik onderzoeken of er in de huidige

jurisprudentie aanknopingspunten te herleiden zijn om gebruik van de carbon footprint in de zorgvuldigheidsnorm aan te nemen. Hierbij zal ik mij richten op de Urgenda-uitspraak en de claim van Milieudefensie tegen Shell. Dit zijn in de huidige Nederlandse rechtspraktijk de meest relevante vraagstukken betreffende aansprakelijkheid voor uitstoot van schadelijke broeikasemissie in de atmosfeer. Ik verhoud mij louter tot deze casussen omdat ik van mening ben dat deze casussen de meeste verwantschap vertonen met de denkbeeldige casus waarin de Nederlandse vleesindustrie aansprakelijk gehouden zal worden voor de uitstoot van

schadelijke emissie. In zowel Urgenda als Milieudefensie jegens Shell worden de gevaarzettingscriteria besproken, welke relevant zijn met oog op de invulling van de zorgvuldigheidsnorm. Ik zal pogen te beantwoorden of de carbon footprint binnen deze

huidige en (gelet op de dagvaarding van Milieudefensie jegens Shell) toekomstige rechtspraak betreffende de zorgvuldigheidsnorm al aan terrein heeft gewonnen, of zal kunnen winnen. Ik sluit af met een tussenconclusie.

2.2.1 Urgenda

Op 20 december 2019 deed de Hoge Raad uitspraak in de Urgenda-zaak over de vraag of de Nederlandse Staat onrechtmatig handelde vanwege het onvoldoende treffen van maatregelen tot vermindering van uitstoot van schadelijke broeikasgassen. De Nederlandse Staat heeft zich in verschillende internationale verdragen en akkoorden verbonden tot het behalen van

klimaatdoelstellingen teneinde klimaatverandering tegen te gaan. Een belangrijk verdrag is het VN-Klimaatverdrag, waar de verantwoordelijkheid van lidstaten jegens het milieu is vertaald naar concrete doelstellingen gelet op reductie van schadelijke uitstoot van broeikasgassen.

Urgenda sprak de Staat in rechte aan op het onvoldoende naleven van het volgende: de Nederlandse Staat zal in 2020 een reductie van 25 tot 40 procent CO2-uitstoot moeten waarborgen ten opzichte van 1990. 38 De Staat verlaagde de reductiedoelstelling naar 20 procent, zonder nader toereikende motivering. Dit terwijl binnen de klimaatwetenschap de urgentie van het nemen van toereikende maatregelen, zoals deze afgesproken zijn in het VN-Klimaatverdrag en het Akkoord van Parijs, sterk wordt onderschreven. 39

Urgenda stelde zich primair op het standpunt dat de Staat onrechtmatig handelde door de reductiedoelstelling van 25 tot 40 procent te verlagen naar 20 procent.

38 Dit is afgesproken in het VN Klimaatverdrag, ECLI:NL:HR:2019:2006, r.o. 7.4.1 – 7.5.3 39 ECLI:NL:HR:2019:2006, r.o. 7.4.1 – 7.5.3 , r.o. 4.3

(12)

11

Hierbij baseerde Urgenda zich onder meer op een onrechtmatige daadsvordering, 40gelet op een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens het ongeschreven recht in het

maatschappelijk verkeer betaamt. 41 De strijd met de maatschappelijke betamelijkheid werd

door Urgenda geconcretiseerd als onrechtmatige gevaarzetting. De rechtbank ging hierin mee. Deze onrechtmatige gevaarzetting wordt door de rechtbank ingekleurd met behulp van de Kelderluikcriteria. 42 Voortbouwend op het Kelderluik-arrest, waarin het leerstuk van de

gevaarzetting werd geïntroduceerd, formuleert de rechtbank de volgende gevaarzettingscriteria relevant voor klimaatverandering:43

1a: De aard en omvang van de schade als gevolg van klimaatverandering; 1b: De bekendheid en voorzienbaarheid van de schade;

1c: De kans dat gevaarlijke klimaatverandering zich zal verwezenlijken; 2: De aard van de gedraging (of nalaten) van de Staat;

3: De bezwaarlijkheid van het treffen van voorzorgsmaatregelen; 44

4: De beleidsvrijheid die, met inachtneming van de publiekrechtelijke beginselen, aan de Staat toekomt bij de uitvoering van zijn publieke taak; 45

5: Een ander mede gelet op de stand van de wetenschap, de beschikbare mogelijkheid tot het nemen van veiligheidsmaatregelen en de kosten-batenverhouding van de te nemen

veiligheidsmaatregelen.

De aard en omvang van de schade als gevolg van klimaatverandering, de bekendheid en voorzienbaarheid van de schade en de kans dat gevaarlijke klimaatverandering zich zal verwezenlijken worden in de uitspraak in dezelfde alinea’s behandeld. De rechtbank

oordeelde in dit verband dat de aard en omvang van de schade, net als de bekendheid en kans op verwezenlijking dusdanig zijn dat op de Staat een actieve zorgplicht rust om deze schade zoveel mogelijk tegen te gaan. 46

Gelet op de aard van de gedraging verweerde de Staat zich door te stellen dat de Staat niet zelf direct schadelijke broeikasgassen uitstoot. De Staat heeft echter een controlemacht over het collectieve Nederlandse emissieniveau, dat zorgvuldigheid van de Staat mag worden gevergd, zei de rechtbank. Ook heeft de Staat een zorgplicht voor de bescherming en verbetering van het leefmilieu op grond van artikel 21 Grondwet, alsmede

verantwoordelijkheid voor het nationale emissieniveau aanvaard met codificatie van het VN Klimaatverdrag. 47 De rechtbank stelt daarnaast dat voor transitie naar een duurzame

samenleving burgers en bedrijven afhankelijk zijn van bijvoorbeeld het aanbod aan niet-fossiele energiebronnen, geeffectueerd door de Staat. 48

40 Artikel 6:162 BW 41 Artikel 6:162 lid 2 BW

42 Rb. Den Haag, 24 juni 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:7145 43 Rb. Den Haag, 24 juni 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:7145

44 De voorzorgsmaatregelen waar in dit verband op gedoeld wordt zijn louter publiekrechtelijk van aard en hebben in deze masterscriptie geen relevantie voor de rol van de carbon footprint. Rb. Den Haag, 24 juni 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:7145

45 Hierover werd geoordeeld dat bij invulling van deze beleidsvrijheid gelet moet worden op het VN

Klimaatverdrag en de beginselen uit het VWEU, zie Rb. Den Haag, 24 juni 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:7145. Dit heeft verder geen relevantie voor deze masterscriptie.

46 Rb. Den Haag, 24 juni 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:7145 47 Rb. Den Haag, 24 juni 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:7145 48 Rb. Den Haag, 24 juni 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:7145

(13)

12

De rechtbank concludeert ten aanzien van de zorgplicht, dat de Staat wel degelijk een zorgplicht heeft om mitigatiemaatregelen te treffen gelet op de ernst van de gevolgen van klimaatverandering en de kans dat deze klimaatverandering zal intreden. 49

De mogelijkheid van schade veroorzaakt door klimaatverandering is dusdanig groot en concreet dat de Staat gelet op de zorgplicht een adequate bijdrage moet leveren om klimaatverandering te voorkomen. 50

Een directe verwijzing naar de carbon footprint van de Nederlandse Staat wordt in bovengenoemd vonnis niet gegeven, maar kan wel impliciet in de tekst worden gelezen. Urgenda stelt dat de Nederlandse Staat nog te veel schadelijke uitstoot van broeikasgassen toestaat, wat in feite neerkomt op de stelling dat de carbon footprint van de Nederlandse Staat te groot is. Die te grote carbon footprint behelst een te grote uitstoot van schadelijke

broeikasgassen, wat gezien kan worden als sterk milieuvervuilend, en dus gevaarzetting op zou kunnen leveren.

Wanneer de carbon footprint als optelsom van schadelijke handelingspatronen van een actor wordt gezien, zal de carbon footprint ingepast kunnen worden in het criterium van de aard van de gedraging. Echter, de carbon footprint geeft niet enkel de handelingen en gedragingen aan. De carbon footprint koppelt deze aan uitstoot van broeikasgassen in de atmosfeer, wat lijkt op schadelijkheid in de atmosfeer. Gelet hierop, past de carbon footprint naast de aard van de schade ook in de bekendheid en voorzienbaarheid van de schade. Door het berekenen van een percentage van uitstoot in de atmosfeer, kan een bepaalde schadelijkheid van de actor in de atmosfeer beredeneerd worden. Dit concrete percentage impliceert daarnaast ook een wetenschap van wat de activiteiten voor een uitstoot met zich mee brengt: er kan in een percentage worden samengevat in hoeverre een activiteit de mondiale atmosfeer vervuilt.

2.2.2 Milieudefensie versus Shell

Milieudefensie stelt dat Shell met haar bedrijfsactiviteiten en bedrijfsstrategie haar zorgplicht schendt door mondiale klimaatschade te veroorzaken en de doelstellingen van het

klimaatakkoord van Parijs te ondermijnen. Milieudefensie stelt dat het handelen van Shell onrechtmatig is gelet op het maatschappelijk belang, en wil dat Shell deze onrechtmatige toestand opheft door haar bedrijfsactiviteiten en investeringsbeslissingen in overeenstemming te brengen met mondiale klimaatdoelstellingen. 51 Milieudefensie voert aan dat Shell bewust is van het gevaar van klimaatverandering en diens rol bij het gebruik van fossiele

brandstoffen, welke brandstoffen juist een halt toegeroepen moeten worden om de

doelstellingen van het akkoord van Parijs te behalen. De weigering van Shell van afbouw van fossiele activiteiten is volgens Milieudefensie onrechtmatig jegens het maatschappelijk belang, en Milieudefensie stelt Shell aansprakelijk voor substantiële bijdrage aan

klimaatverandering en schade aan het milieu aangericht door Shell. Milieudefensie wil dat Shell verantwoordelijkheid voor het milieu en bijdrage aan het behalen van

klimaatdoelstellingen erkent, haar olie- en gasproductie afbouwt en met Milieudefensie nadere afspraken maakt over de te realiseren reductiedoelstellingen. 52

49 Rb. Den Haag, 24 juni 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:7145 50 Rb. Den Haag, 24 juni 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:7145 51 Dagvaarding Milieudefensie aan Shell (Dossiernummer 90046903) 52 Dagvaarding Milieudefensie aan Shell (Dossiernummer 90046903)

(14)

13

Milieudefensie vertaalt de zorgvuldigheidsnorm als volgt: ‘naar Nederlands recht rust op Shell een wettelijke plicht om de mensenrechten te eerbiedigen en zich ook voorts op een maatschappelijk verantwoorde wijze te gedragen, een en ander zoals in de wet verankerde maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm dat aan Shell voorschrijft.’ 53 Milieudefensie verwijst

hier naar de maatschappelijke zorgvuldigheid uit artikel 162 van boek 6, en wenst deze in te vullen aan de hand van wetenschappelijke bevindingen en de reflexwerking van

verdragsbepalingen. 54

Ook Milieudefensie grijpt bij invulling van de maatschappelijke zorgvuldigheid terug op dezelfde criteria voor gevaarzetting als Urgenda. Shell mag geen onnodig gevaar voor derden creëren, mits dit gevaar kenbaar is, en dit gevaar een voldoende reëel risico heeft voor

verwezenlijking en dit gevaar het treffen van maatregelen rechtvaardigt. 55

Klimaatverandering is een mondiaal probleem met niet louter Shell als veroorzaker. Er zijn meerdere ketens in de causaliteitsvraag naar klimaatverandering, maar Shell’s aandeel in de gezamenlijk veroorzaakte gevaarzetting is niet verwaarloosbaar klein. 56

Milieudefensie rondt af met de stelling dat de activiteiten van Shell een groot gevaar zijn voor de mensheid, mensenrechten, toekomstige generaties en milieu, en daarmee neerkomen op onrechtmatig handelen. Deze onrechtmatigheid moet worden gevonden in de

maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm van gevaarzetting geconcretiseerd in de gevaarzettingscriteria. De aard en de omvang van de schade ten gevolge van

klimaatverandering zullen van dusdanige aard zijn, dat uit de zorgvuldigheidsnorm kan worden verlangd dat Shell maatregelen neemt om het voorzienbare en bekende gevaar op te heffen.

Milieudefensie noemt de carbon footprint niet als directe indicator voor het aandeel van Shell in de mondiale broeikasgasuitstoot. Shell noemt op haar beurt haar carbon footprint wel. Shell stelt in haar conclusie van antwoord namelijk dat zij een leidende rol speelt in de ambitie haar carbon footprint te verkleinen 57 , wat zij heeft ingeluid met de aankondiging van haar ‘Net Carbon Footprint Ambition’: hierin beoogt Shell de carbon footprint van energieproducten die zij verkoopt te verminderen om aan de doelstellingen van het Akkoord van Parijs te voldoen. 58

Shell stelt dat de Kelderluik-criteria bij uitstek gelden in concrete omstandigheden en de zorgvuldigheidsnorm die in dat concrete geval op betrokken individuele partijen rust. 59 De algehele klimaatproblematiek acht Shell te breed voor toepassing van de Kelderluikcriteria, welke volgens Shell an sich slechts een middel zijn om onrechtmatige gevaarzetting in te vullen. Volgens Shell zijn de Kelderluikcriteria ondergeschikt aan de algehele context in de vraag naar gevaarzetting. Anticiperend op de uitspraak van de rechtbank in onderhavig geschil kan een analogie geschetst worden met de Urgenda uitspraak.

53 Dagvaarding Milieudefensie aan Shell (Dossiernummer 90046903)

54 Sieburgh 2000 en Dagvaarding Milieudefensie aan Shell (Dossiernummer 90046903)

55 Dagvaarding Milieudefensie aan Shell (Dossiernummer 90046903); ECLI:NL:HR:1965:AB7079 56 Dagvaarding Milieudefensie aan Shell (Dossiernummer 90046903) en HvJEG 30-11-1976, C-21/76; NJ 1977/494

57 Conclusie van Antwoord Shell, punt 14

58 Conclusie van Antwoord Shell pagina 57, punt 101

59 Conclusie van Antwoord Shell pagina 149, punt 360 en Rb. Den Haag 27 december 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:15380 (Milieudefensie en Stichting Adem/Staat), r.o. 4.111.

(15)

14

In Urgenda werd de schadelijke uitstoot van broeikasgassen behandeld met behulp van de Kelderluikcriteria om gevaarzetting in te vullen door zowel de rechtbank, het hof en de Hoge Raad. 60 Verlating van deze criteria lijkt, gelet op de analogie van gevaarzetting in verband

met uitstoot van schadelijke broeikasgassen, niet voor de hand liggend.

Met het oog op de aard van de gedraging, opent Shell haar betoog door de volgende woorden: ‘hoe groter het nut van een activiteit, hoe minder snel er sprake kan zijn van onrechtmatige gevaarzetting’. 61 Shell voegt hieraan toe dat zij zich beweegt binnen de grenzen van wettelijk

toegestane CO2-emissies, wat onrechtmatigheid van de aard van de gedraging wegneemt. 62 Betreffende de aard van de schade, stelt Shell zich op het standpunt dat Shell niet direct aansprakelijk is voor de schade door de verbanding van fossiele brandstoffen; de eindgebruikers zijn verantwoordelijk voor de uiteindelijke verbranding, Shell niet. 63 Shell lijkt zich weldegelijk bewust te zijn van haar carbon footprint gelet op erkenning van diens footprint in de ambitie deze te verkleinen. Dit lijkt echter een contra factum non valet argumentum: geen argument kan de feiten verslaan. Waar Shell argumenteert weldegelijk zich te buigen over het vraagstuk van verkleining van diens carbon footprint, lijkt

daadwerkelijke verkleining van de carbon footprint nog achterwege te blijven. Het gebruik van de carbon footprint verslaat hier het argument van Shell dat niet Shell de fossiele brandstoffen verbrandt en dus niet verantwoordelijk is. Bij berekening van de carbon footprint van Shell zal de gehele blauwdruk van Shell op de mondiale uitstoot van

broeikasgassen worden bekeken, inclusief de schadelijkheid van het eindproduct. Waar sec bij behandeling van de aard van de gedraging en schade misschien de verbranding van de fossiele brandstoffen niet direct aan Shell toegerekend kan worden en Shell daarmee onder

verantwoordelijkheid uit komt, zal dit bij gebruik van de carbon footprint in de

zorgvuldigheidsnorm niet op gaan. De aard van de gedraging en schade reikt enkel tot de handeling van Shell zelf, en betrekt het verbranden van de consument niet. De carbon footprint behandeld een breder spectrum, namelijk die van de handeling van het

productieproces van Shell tot het verbranden van de fossiele brandstof van de consument zelf.

2.3. In de maat van de maatman

In de jurisprudentie wordt aanvaard dat een actor zich van een gedraging had moeten

onthouden, indien de mate van waarschijnlijkheid van de schade als gevolg van die gedraging zo groot is dat de actor zich hier van bewust had moeten zijn. 64 Deze mate van

waarschijnlijkheid impliceert een bepaalde wetenschap. Klimaatverandering en de

schadelijkheid van uitstoot van broeikasgassen is een veelbesproken onderwerp, en de ernst om actief bij te dragen aan de vermindering van uitstoot van broeikasgassen wordt zowel in de wetenschap als in het juridische speelveld in de vorm van verdragen en akkoorden onderschreven. 65

60 Zowel in de uitspraak van de rechtbank, het hof en de Hoge Raad. Zie: Rb. Den Haag, 24 juni 2015,

ECLI:NL:RBDHA:2015:7145, Hof Den Haag 9 oktober 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:2591 en Hoge Raad 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2006

61 Conclusie van Antwoord Shell pagina 201, punt 518 62 Conclusie van Antwoord Shell, Punt 519

63 Conclusie van Antwoord Shell pagina 198, punt 512 64 HR 7 april 2006, NJ 2006/244 (Koprot):

65 Rb. Den Haag, 24 juni 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:7145 en het VN Klimaatverdrag en het Akkoord van Parijs

(16)

15

Of een actor bekend was met de schadelijkheid van zijn uitstoot, wordt bepaald aan de hand van de kennis waarover de actor beschikte of behoorde te beschikken. 66 Hierbij wordt voor een bedrijf, of een collectief aan bedrijven waar de vleesindustrie uit voortkomt, uitgegaan van de zogeheten ‘maatman’ ofwel het objectieve vergelijkingstype. 67 Hierin is leidend dat

een bedrijf ten minste dient te beschikken over de kennis waarover een redelijk handelend en redelijk bekwaam bedrijf uit dezelfde branche over beschikt. Vergelijking wordt gemaakt met de ‘goede’ bedrijven uit dezelfde branche. 68 Er mag in omstandigheden direct gelieerd aan

risico’s voor mens en milieu, verwacht worden dat nader onderzoek en/of deskundige raadpleging wordt ingezet om deze risico’s tegen te gaan of in te perken. Bij grote ondernemingen reikt dit verwachtingspatroon verder: er mag van deze ondernemingen worden verlangd dat zij structureel zelf de risico’s van hun bedrijfsvoering onderzoeken. 69

Wanneer een bedrijf op de hoogte is van een gevaar, is dit bedrijf gehouden maatregelen te nemen om verwezenlijking van dit gevaar te voorkomen. Deze maatregelen zien op

informeren, waarschuwen, toepassen van technische voorzieningen, het verrichten van

onderzoek en het toepassen van verkregen nieuwe inzichten. Kennis over op welke specifieke wijze het gevaar zal verwezenlijken is niet vereist, de dreiging is voldoende. 70

2.3.1. De stand van de wetenschap

Als additioneel Kelderluik-criterium wordt de stand van de wetenschap genoemd. Hierbij is enige mate van zekerheid in de wetenschap leidinggevend. 71 Ook indien er nog geen

consensus is over de zekerheid van een wetenschappelijke bewering, dient een bedrijf te anticiperen op deze groeiende consensus en normen na te leven gelieerd aan de gevaren waar in de wetenschap nog over wordt gediscussieerd. 72 Er kan met voldoende zekerheid gesteld worden dat klimaatverandering een wetenschappelijk onderbouwd fundament kent.

Klimaatverandering kan in de huidige tijdsgeest niemand ontgaan zijn, en de vraag naar het voorkomen en terugdringen van deze klimaatverandering is een van universele betekenis voor zowel natuurlijke personen als bedrijven. Met het oog op de rol van bedrijven en

klimaatverandering heeft Milieudefensie de Shell aansprakelijk gesteld.

2.4 De vleesindustrie

De Urgenda-uitspraak en de dagvaarding van Milieudefensie jegens Shell vertalen schadelijke uitstoot van broeikasgassen naar juridische context door deze uitstoot als gevaarzetting te concretiseren in de zin van artikel 6:162. Gevaarzetting wordt ingevuld met behulp van de Kelderluikcriteria. Bij de uitstoot van broeikasgassen door de vleesindustrie komen

verschillende componenten kijken welke van invloed kunnen zijn op de Kelderluikcriteria. De aard van de gedraging is het verwerken van vlees voor de consument, wat een marktvraag oplost.

66 Krans, Stolker & Valk 2019

67 HR 9 november 1990, NJ 1991/26; HR 2 oktober 1998, NJ 1999/683) 68 Castermans 2008

69 Ibid.

70 Rb. 's-Hertogenbosch 16 mei 1986, M&R 1987/41 (Staat/Philips).

71 Castermans 2008

(17)

16

Echter, is het beantwoorden van een vraag uit de maatschappij geen vrijbrief voor rechtmatig handelen. In de Urgenda uitspraak stelde de rechtbank dat voor de transitie naar een duurzame samenleving burgers en bedrijven afhankelijk zijn van in hoeverre de Staat meebeweegt in deze transitie. 73Waar de Staat zich in de Urgenda-casus zich in een verdrag had verbonden tot het treffen van maatregelen broeikasemissie te verminderen, heeft de vleesindustrie dusdanige verplichting niet op zich genomen.

Urgenda had een direct aanknopingspunt de Staat aansprakelijk te stellen, namelijk op grond van het onvoldoende waarborgen van afspraken uit verdragen gelieerd aan vermindering van broeikasemissie. De Nederlandse vleesindustrie is zelf niet direct gebonden aan dusdanige in verdragen gevatte targets betreffende vermindering van broeikasgasuitstoot, en zal dus aangesproken moeten worden op grond van onzorgvuldigheid van hun handelen. Hierbij kan gevaarzetting in de zin van artikel 6:162 BW wel een geijkt middel zijn. Dit kan ook

teruggelezen worden in de dagvaarding van Milieudefensie tegen Shell. Shell is als zelfstandige entiteit niet direct gebonden aan de verplichting broeikasgasemissie te

verminderen, maar kan door diens handelingen te karakteriseren als onrechtmatig met het oog op gevaarzetting, wel in rechte worden aangesproken.

2.4.1 De vleesindustrie en de carbon footprint

De aard van de gedraging, namelijk de optelsom van de verschillende handelingen vereist om vleesverwerking te effectueren, wordt met de carbon footprint direct gekoppeld aan een percentage van uitstoot van schadelijke broeikasgassen. De handeling wordt in het begrip dus gekoppeld aan een bepaald percentage schade. Dit sluit aan bij de manier waarop de

gevaarzettingscriteria fungeren, dit zijn namelijk ook communicerende vaten. 74

De carbon footprint van de vleesindustrie past, naast in het criterium van de aard van de gedraging, ook in het schadelijkheidscriterium. Door het percentage van 7,5 % 75wordt concreet geschetst in hoeverre de vleesindustrie bijdraagt aan de algehele schadelijke emissie in Nederland. Met dit percentage wordt sterk geanticipeerd op schadelijkheid voor het milieu, en wordt de vraag beantwoord hoe groot de kans is dat schade berokkend wordt door de handeling. De carbon footprint lijkt in het gevaarzettingscriterium dus het

schadelijkheidscriterium te kunnen koppelen aan de aard van de gedraging.

2. 5 Tussenconclusie

Zowel in de wetenschap als in het juridische speelveld lijkt de ernst van klimaatverandering en de notie van grote actoren hier verantwoordelijkheid voor te nemen gelet op de

maatschappelijke zorgvuldigheid aan terrein te hebben gewonnen. Deze maatschappelijke zorgvuldigheid lijkt in de bovengenoemde zaken betreffende milieu-aansprakelijkheid te worden gelieerd aan gevaarzetting. Deze gevaarzetting wordt gekarakteriseerd met de

gevaarzettingscriteria, waar binnen een associatie met de carbon footprint nog niet expliciet is gedaan, maar wel impliciet gelezen kan worden.

73 Rb Den Haag, 24 juni 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:7145, r.o. 4.66 74 Van Dijk 2016

(18)

17

Vooralsnog lijkt de carbon footprint als op zichzelf staand toetsingscriterium in milieuaansprakelijkheid nog geen terrein te hebben gewonnen.

Mocht de vleesindustrie met zijn carbon footprint binnen Nederland van 7,5 procent aangesproken willen worden op grond van de zorgvuldigheidsnorm ingevuld met de

Kelderluik-criteria, zullen voornamelijk de aard van de gedraging en de vraag naar de schade relevant zijn. Dit omdat de aard van de gedraging in verband lijkt te staan met de

verschillende activiteiten en handelingen die worden meegewogen bij de berekening van de carbon footprint. Deze aard van de gedraging wordt binnen de carbon footprint echter direct gelinkt aan een schadebegrip, namelijk een percentage algehele uitstoot van CO2 in de atmosfeer. Hiermee lijkt de aard van de gedraging direct gekoppeld te worden aan een bepaalde indicatie van schade. Wanneer men in zowel het Urgenda-uitspraak ls de claim van Milieudefensie jegens Shell actief opzoek gaat naar de betekenis van de carbon footprint in de zorgvuldigheidsnorm, kan deze gevonden worden met bovenstaande hypothese. Het is echter onzeker te stellen of het aandeel van de vleesindustrie in de CO2 uitstoot binnen Nederland toereikend is een beroep op de zorgvuldigheidsnorm te doen rechtvaardigen. Gelet op de urgentie van de schade, lijkt de Nederlandse vleesindustrie met zijn carbon footprint van 7,5 procent 76een geringer aandeel in te nemen in de uitstoot van CO2 ten opzichte van de wereldwijde uitstoot van de vleesindustrie van 14,5 procent. 77

In het Urgenda arrest en in de claim van Milieudefensie jegens Shell, wordt door zowel partijen als door de rechter de ernst van klimaatverandering onderschreven. Toch ontbreekt het nog aan een specifiek toetsingskader, zoals de carbon footprint, om de invloed van een actor op het klimaat te duiden. In de literatuur wordt hier echter anders mee omgegaan, met bijvoorbeeld de Oslo Principles, welke ik in het volgende hoofdstuk zal behandelen.

76 RVO, Wageningen UR, 2014, Energie en klimaat in de Agrosectoren

(19)

18

Hoofdstuk 3: Aanknopingspunten uit de literatuur voor invulling van de

zorgvuldigheidsnorm met de carbon footprint

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zal ik onderzoeken of er in de literatuur aanknopingspunten af te leiden zijn betreffende de invulling van de zorgvuldigheidsnorm met de carbon footprint. Ik zal eerst de uitkomst van een bibliotheekonderzoek betreffende de carbon footprint aankaarten, en vervolgens onderzoeken of een analogie tussen de (wel veelbesproken) ecologische voetpint en de carbon footprint mogelijk is. Daarnaast zal ik de Oslo Principles en hun betekenis binnen de huidige zorgvuldigheidsnorm behandelen. Ook zal ik rapportages vanuit de vleesindustrie in dit hoofdstuk behandelen. Door bovengenoemde behandeling poog ik literaire handvaten te ontdekken die inzetting van de carbon footprint binnen de

zorgvuldigheidsnorm kracht bij kunnen zetten. Ik sluit af met een tussenconclusie. 3. 2 Beginnen in de bibliotheek

Bij het raadplegen van de Nederlandse juridische databanken levert het zoeken naar de term carbon footprint in literatuur en naslagwerken weinig op, namelijk slechts 23 resultaten. Dezelfde zoekopdracht binnen de categorie tijdschriften levert iets meer resultaten op, zijnde 41 resultaten. Dit komt totaal op een aantal van 64 literaire resultaten binnen de Nederlands juridische databanken bij de zoektocht naar de relevantie van de carbon footprint in het juridisch literair speelveld. Dit zijn teleurstellende resultaten vergeleken met de resultaten van bijvoorbeeld de massa’s aan informatie verkrijgbaar bij het zoeken naar

‘zorgvuldigheidsnorm’ binnen dezelfde zoekmechanismen:78 alleen al het zoeken hiernaar in

1 van de grote juridische databanken levert 978 resultaten in tijdschriftartikelen op, 1117 resultaten in boeken en 220 resultaten in commentaren op. De carbon footprint lijkt binnen de huidige Nederlands juridische literatuur dus nog een weinig behandeld onderwerp. De zoekopdracht naar ‘ecologische voetafdruk’ levert echter meer resultaten op: 102

tijdschriftartikelen, en 8 resultaten binnen de literatuur. 79

3.3 De carbon footprint en de ecologische voetafdruk: niet dezelfde maat

De carbon footprint is een afgeleide van de ecologische voetafdruk, zoals dit laatste begrip in 1996 door Mathis Wackernagel geïntroduceerd werd zijn gelijknamig boek: Our Ecological Footprint. 80 Wackernagel liet zich bij het construeren van dit begrip inspireren door het Brundtland rapport. 81 In dit rapport werd de noodzaak tot duurzame ontwikkeling onderkend,

gelet op de grootschalige productie en consumptie in de Westerse wereld in verhouding tot de armoede in ontwikkelingslanden.

78www.navigator.nl , Kluwer Navigator

79 Let hier echter wel dat resultaten binnen de databanken kunnen overlappen.

80 Mathis Wackernagel is schrijver en president van de Global Footprint Network, een internationale non-profit duurzaamheids-denktank met residenties in California, België en Switzerland.

81 Dit officiële benaming van dit rapport is Our Common Future uit 1987. Dit rapport is geschreven door de World Commission on Environment and Development (WCED), een orgaan van de Verenigde Naties. Dit rapport is bekend geworden onder de naam het Brundtland-rapport, naar de voorzitster van de commissie, Noorse premier Gro Harlem Brundtland.

(20)

19

In het rapport wordt gesteld dat deze grootschalige productie en consumptie vervuiling met zich mee brengt waar te weinig rekening mee gehouden wordt, terwijl deze vervuiling onvoorzienbare gevolgen impliceert voor het milieu. 82 Het rapport kaart de noodzaak van duurzame ontwikkeling aan, waarbij duurzame ontwikkeling gekarakteriseerd wordt als een samensmelting tussen het toekomen aan de noden en aspiraties van de huidige generaties, zonder de noden en aspiraties van toekomstige generaties in gevaar te brengen. 83

Wackernagel bouwt hierop voort door duurzame ontwikkeling te koppelen aan een

meeteenheid, namelijk een meeteenheid die berekend in hoeverre productie en consumptie mondiaal drukt op het aardoppervlak. 84

Deze meeteenheid is anders dan die van de carbon footprint . De carbon footprint 85 verhoudt

zich niet tot het aardoppervlak, maar juist de mate van uitstoot van schadelijke emissies in de atmosfeer. Echter is een vaststaande berekening van de carbon footprint nog niet voorhanden. Deze berekening kent een breed spectrum met definities als directe emissies (bijvoorbeeld de uitstoot van een fabriek bij productie) en indirecte emissies (bijvoorbeeld de uitstoot van een bestelbus, welke benodigdheden voor productie levert aan de fabriek) , welke een andere berekening van deze carbon footprint kunnen behelzen. 86 In deze masterscriptie hanteer ik de definitie zoals geschetst door de Parliamentary Office of Science and Technology (POST 2006): ’ A ‘carbon footprint’ is the total amount of CO2 and other greenhouse gases, emitted over the full life cycle of a process or product. It is expressed as grams of CO2 equivalent per kilowatt hour of generation (gCO2eq/kWh), which accounts for the different global warming effects of other greenhouse gases.’ In deze definitie impliceert de carbon footprint de gehele levenscyclus van een proces of product, en neemt dus alle directe en indirecte factoren mee. Ik kies voor deze benadering omdat in mijn optiek de schadelijkheid van een proces of

product pas goed in kaart gebracht kan worden wanneer de gehele levenscyclus hiervan wordt meegewogen.

Analogische toepassing van de literatuur betreffende de ecologische voetafdruk op de carbon footprint leidt tot de volgende constatering. Met de ecologische voetafdruk wordt bedoeld: het totale beslag dat op het productieve deel van het mondiale aardoppervlak wordt gelegd door een persoon, bedrijf of product. 87 Deze beslaglegging op het aardoppervlak heet de

milieugebruiksruimte. 88 Dit is ook van belang voor de carbon footprint, echter is hier het beslag niet gelieerd aan het aardoppervlak, maar aan de atmosfeer. Beide footprints komen voort uit een vooraf bepaalde milieugebruiksruimte, en van daaruit wordt beredeneerd in hoeverre een actor of product beslag legt op deze milieugebruiksruimte. Berekening van deze milieugebruiksruimte is gecompliceerd en hier dient zorgvuldig mee omgegaan te worden. De ecologische voetafdruk kent dus een andere meeteenheid (mondiaal landoppervlak) dan de carbon footprint(atmosfeer) en analogische toepassing van deze twee begrippen lijkt dus minder voor de hand te liggen dan in de eerste instantie doet vermoeden.

82 Report of the World Commission on Environment and Development: Our Common Future. hoofdstuk 1: Symptoms and Causes, onder punt 8 en 9

83 Report of the World Commission on Environment and Development: Our Common Future, punt 49 84 Wackernagel 1996

85 www.rechtsorde.nl en www.navigator.nl 86 Wiedmann & Minx 2008

87 Wackernagel 1996 en Biezeveld 2009 88 Biezeveld 2009

(21)

20

Daarnaast lijkt de ecologische voetafdruk zich voornamelijk te richten op het berekenen van in hoeverre een actor of product het aardoppervlak is beslag neemt, terwijl de carbon footprint met het gegeven van de schadelijkheid van bepaalde emissies al een bepaald schadebegrip impliceert. De carbon footprint lijkt hierbij dan ook meer toegesneden te zijn op de zorgvuldigheidsnorm, omdat deze al een bepaalde mate van schade in de atmosfeer

impliceert. Bij bestudering van de teksten waarbinnen de carbon footprint werd besproken, werd deze louter besproken in verband met milieuaansprakelijkheid van overheden en bestudering van de Urgenda-uitspraak gelieerd aan artikel 2 en 8 van het EVRM.89 Deze

literatuur is dus voornamelijk publiekrechtelijk van aard, en geeft dus weinig handvaten voor invulling van de privaatrechtelijke zorgvuldigheidsnorm. In onderstaande passage zal ik zogenoemde soft law behandelen. Soft law heeft geen verbindende kracht, maar kan

juridische effecten hebben op de toepassing, handhaving en uitleg van dwingend recht. 90 Uit soft law kunnen dus wel handvaten uit afgeleid worden voor beantwoording van de vraag naar invulling van de zorgvuldigheidsnorm met de carbon footprint, zoals de Oslo Principles.

3.4 The Oslo Principles

De Oslo Principles91 zijn een verzameling principes samengesteld door een leergroep aan internationaal gevestigde juridische experts in het internationaalrecht, mensenrecht en milieurecht. Deze leergroep werd gevormd uit diens gemeenschappelijk gedragen opvatting dat klimaatverandering het welzijn op aarde bedreigt, en deze bedreiging de verplichting op staten en bedrijven legt om deze bedreiging tegen te gaan. 92 De principes opgesteld door de leergroep zijn afgeleid van fundamentele principes en gevestigd recht. 93 In de preambule staat dat de mensen vanwege hun unieke natuur en capaciteiten een essentiële verplichting hebben, als hoeders van de aarde, om voor de aarde te zorgen, deze te beschermen en de biosfeer en diversiteit in stand te houden. Het voorkomen van milieuschade noemt de

leergroep zowel een morele als juridisch imperatief, 94 en met de principes wordt een beroep gedaan op de menselijke solidariteit om in diens handelspatroon de effecten op het milieu mee te wegen. 95

Het eerste principe is gelet op de carbon footprint relevant. Dit principe stelt namelijk dat broeikasgassen uitgestoten door menselijke activiteit significante klimaatverandering

berokkenen en grote risico’s en schade voor de huidige en toekomstige generaties, het milieu, andere levende wezens en hun natuurlijke habitat, en de globale economie veroorzaken. Vanuit deze constatering wordt gesteld dat uitstoot van broeikasgassen verminderd moet worden tot de hoeveelheid waarbij catastrofale klimaatverandering nog tegengegaan kan worden.

89 Artikel 2 EVRM (recht op leven) en artikel 8 EVRM (recht op eerbiediging privé-, familie-, en gezinsleven) werden in de Urgenda uitspraak in hoger beroep als grond aanvaard door de Hoge Raad om de Staat positief te verplichten deze rechten te garanderen en de doelstellingen te behalen. Zie: ECLI:NL:HR:2019:2006.

Bestudeerde teksten betreffende de carbon footprint: De Serière 2020; Van Gestel 2020; Van Gestel & Sybesma 2020

90 Kaya 2012

91 Het eindpunt van discussie over de principes is bereikt in Oslo op 1 maart 2015 92 Preambule The Oslo Principles on Global Obligations to Reduce Climate Change 93 Preambule The Oslo Principles on Global Obligations to Reduce Climate Change 94 Preambule The Oslo Principles on Global Obligations to Reduce Climate Change 95 Preambule The Oslo Principles on Global Obligations to Reduce Climate Change

(22)

21

Deze vermindering moet gebaseerd zijn op een realistisch worst-case scenario onderschreven door een substantieel aantal klimaatveranderingsexperts.

De maatregelen die benodigd zijn voor het bereiken van deze emissievermindering zullen ongeacht de kosten moeten worden geaccepteerd en geïmplementeerd, behalve als deze kosten disproportioneel zijn gelet op de kosten-batenanalyse. 96

Bovengenoemd principe wordt vervolgens gelieerd aan de verantwoordelijkheid van staten en bedrijven om zorg te dragen dat de mondiale temperatuur niet verder stijgt dan 2 graden. Deze zorgplicht ziet op enerzijds het actief zorg dragen, denk hierbij aan het uitzetten van

apparatuur wanneer deze niet gebruikt wordt, excessief energiegebruik elimineren waar mogelijk (koelen, verhitten en verlichting hierbij meegerekend), het door de staat elimineren van fossiele brandstof-subsidies en belastingverlichtingen voor bepaalde industrieën.

97Anderzijds kent deze zorgplicht ook een negatief zorg dragen, namelijk in de vorm van het

niet starten van nieuwe activiteiten welke actieve broeikasgasuitstoot zouden berokkenen. 98 Let hierbij dat geen staat of bedrijf verlicht wordt van de principes gelet op hun kleine aandeel in broeikasgasuitstoot: de verplichtingen zijn universeel voor staten en bedrijven. De

principes stelt ook de voorwaarde aan bedrijven om hun aandeel in klimaatverandering in kaart te brengen om hierop hun handelingspatroon ten gunste van het klimaat naar aan te passen. Deze informatie dient vervolgens publiekelijk gemaakt te worden. Een bedrijf wiens activiteit gericht is op de productie van fossiele brandstoffen dient de bedrijfsvoering in verband te brengen met het ‘carbon budget’. Het ‘carbon budget’ is de tolerabele kwantiteit van broeikasgasuitstoot over een bepaalde tijdspanne. Dit ‘budget’ is gelieerd aan wat er uitgestoten mag worden om klimaatverandering tolerabel, en dus onder 2 graden, te houden99. Voor alle bedrijven dienen deze die een nieuwe faciliteit willen bouwen, een inschatting te maken van de impact op het milieu hiervan. Hier dient de carbon footprint in te worden meegenomen. 100

De principes zijn voor landen en bedrijven niet juridisch bindend. 101 Ze kunnen echter wel meegenomen worden bij de invulling van open normen door de rechter. Dit zal echter nog lastig zijn gelet op het feit dat de principes niet van bijvoorbeeld een vakbond komen en van daaruit gezien kunnen worden als zelfregulering en daardoor bij de invulling van open normen van invloed kunnen zijn. Soft law kan uitgelegd worden als regels vastgelegd in instrumenten die zelfstandig geen verbindende kracht zijn toegekend, maar wel juridische effecten kunnen hebben.102 Voor invulling van de zorgvuldigheidsnorm bestaat er dus geen directe juridisch grond om soft law te implementeren. Dit is jammer, aangezien de Oslo Principles sterk toegesneden zijn op de uitstoot van broeikasgassen en hiermee dan ook sterk gelieerd is aan de carbon footprint. De Oslo Principles linken de uitstoot van broeikasgassen aan de zorgplicht te waken voor het gevaar van klimaatverandering en kaarten dan ook de noodzaak aan eigen uitstoot te verminderen.

96 The Oslo Principles on Global Obligations to Reduce Climate Change 97 The Oslo Principles on Global Obligations to Reduce Climate Change onder 7 98 The Oslo Principles on Global Obligations to Reduce Climate Change onder 8 99 The Oslo Principles on Global Obligations to Reduce Climate Change punt 28 100 The Oslo Principles on Global Obligations to Reduce Climate Change punt 29 101 The Oslo Principles on Global Obligations to Reduce Climate Change 102 Senden 2004

(23)

22

Dit zou samengevat kunnen worden als de verplichting de carbon footprint te verminderen. De Oslo Principles geven dus aanknopingspunten om de zorgplicht in te vullen met de carbon footprint, alleen zullen deze aanknopingspunten zonder actief juridisch fundament geen kracht hebben om dit daadwerkelijk te incorporeren in actieve invulling door de rechter.

3. 5 Rapportages

De Nederlandse vleesindustrie houdt zich bezig met de slacht en verwerking van varkens, runderen, kalveren, schapen, geiten en pluimvee. 103104 De Nederlandse vleesindustrie is goed voor een jaarlijkse omzet van 10,4 miljard euro en creëert 12.000 banen.105 In deze

masterscriptie zal ik de Centrale Organisatie voor de Vleessector en de Nederlandse Vakbond voor Pluimveehouders collectief behandelen als rechtssubject ten aanzien van de

rechtshandeling slachting en verwerking van vlees en pluimvee. 106Uit een rapport van Wageningen Economic Research 107 blijkt dat verschillende actoren in de varkens- en pluimveeketens zich bewust zijn van het huidige verdienmodel waarbinnen negatieve effecten, zoals emissie van broeikasgassen, niet zijn geïnternaliseerd. Verandering van het huidige productiesysteem wordt in het rapport aangekaart als problematisch, gelet op het feit dat het begrip ‘verduurzaming’ een begrip is met complex karakter, en deze verduurzaming louter effect zal hebben indien veel tot alle producerende actoren hieraan deelnemen. Het rapport kaart aan dat verduurzaming, en een milieuvriendelijkere manier van produceren, sterk afhankelijk is van het gedrag van de consument. Indien de vleesindustrie uit eigen beweging tot verduurzaming over zal gaan, zal de kostprijs van de producten stijgen, en dit zal louter positief effect sorteren voor de vleesindustrie indien de consument hiermee akkoord gaat. 108 Het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel109 heeft in dit verband het ‘Vlees Beter Initiatief: Ander Vlees in 2020’ bekendgemaakt, dat ten doel heeft collectief strengere inkoopspecificaties centraal te stellen voor kippen- en varkensvleesproducten, om hiermee tegemoet te komen aan de aspiraties verduurzaming in te wijden in het businessmodel. Met dit initiatief wordt verder gegaan dan bestaande Europese en Nederlandse normen betreffende verwerking en verkoop van vlees. Over deze Europese en Nederlandse normen zal ik in deze masterscriptie niet nader ingaan, en mij richten op het privaatrechtelijke aspect van deze aspiraties om aansprakelijkheid juridisch in kaart te brengen. In het rapport worden de externe effecten van de Nederlandse vleesketen neergelegd. Dit zijn: productie en toelevering van veevervoer, veehouderij, slacht en verwerking, de rol van de consument, en locatie specifieke aspecten.

103 Artikel 2 onder twee van de statuten van de COV, de Centrale Organisatie voor de vleessector en de website van de Nederlandse Vakbond voor Pluimveehouders www.nvpluimveehouders.nl

105 COV, ‘2025: De Nederlandse vleessector in balans’, 2016, pagina 9

106 Deze mogelijkheid wordt geschept door artikel 3:305a voor een stichting of vereniging welke opkomt voor de gelijksoortige belangen indien deze belangen statutair neergelegd zijn. Het is mogelijk de Centrale Organisatie voor de Vleessector en de Nederlandse Vakbond voor Pluimveehouders collectief te dagvaarden in een artikel 3:305a procedure.

107 LEI Wageningen UR: ‘Waardevolle perspectieven voor vlees’ 108 LEI Wageningen UR: ‘Waardevolle perspectieven voor vlees’

Referenties

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In de praktijk betekent dat waar activiteiten door VelopA worden uitgevoerd, de verantwoording voor de CO 2 -productie van haar eigen organisatie wordt genomen: de sturing

Op basis van het raamwerk zijn onderzoeksvragen geformuleerd om inzicht te kunnen geven in de wijze waarop bedrijven rapporteren over de uitstoot van

Hier geldt ook dat deze gegevens niet de exacte uitstoot weergeven omdat er nog een stuk verbruik in 2019 is van tankingen in december 2018 en er worden in december 2018

De indirecte emissies als gevolg van de activiteiten van het bedrijf, maar die komen voort uit bronnen die geen eigendom zijn van het bedrijf of door het

Het Greenhouse Gas protocol categoriseert energieaspecten in scope 1, 2 en 3 zodat deze zijn ingedeeld naar directe en indirecte bronnen en zodoende tot een meer transparante

 Scope 2 emissies (indirecte emissies) komen tot stand door energieverbruik door elektriciteit, vliegkilometers en zakelijk gebruik privéauto's werknemers.. De emissies

Reko heeft voor 2015 een scope 3 inventarisatie uitgevoerd en publiceert voor de tweede helft van 2015 haar scope 3 emissie inventaris over de categorieën zakelijk openbaar

1: Bron: website CO2emissiefactoren.nl 2: Bron: BI-conversieberekening 2010 3: Bron: GHG Protocol HFC Tool (Version 1.0) 13: Bron: duurzame leverancier.nl.