• No results found

Nieuwe Jordaners. Stadsvernieuwing, een nieuwe stedelijke middenklasse en de gentrificatie van de Jordaan, 1960-1990.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Nieuwe Jordaners. Stadsvernieuwing, een nieuwe stedelijke middenklasse en de gentrificatie van de Jordaan, 1960-1990."

Copied!
77
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Nieuwe Jordaners

Stadsvernieuwing, een nieuwe stedelijke middenklasse en de gentrificatie van de Jordaan, 1960-1990.

Masterscriptie Stadsgeschiedenis, Universiteit van Amsterdam Daan Veelers (10099026)

d_veelers@live.nl +(31)(0)630947879 1 mei 2019, Amsterdam

(2)

Abstract

In de afgelopen decennia is gentrificatie in Nederland bijna uitsluitend onderzocht door sociologen en sociaalgeografen. Met meer afstand tot het verleden wordt de oorsprong van het gentrificatieproces in Nederland nu ook belangrijk terrein voor historici. Een gedegen historisch onderzoek naar herwaarderingsprocessen biedt een aanvulling op de vaak kwantitatieve benadering binnen de sociale wetenschappen. Deze studie maakt gebruik van kwalitatief bronmateriaal zoals krantenberichten, historische

onderzoeksrapporten en archiefstukken van buurtbewegingen om te onderzoeken waarom en hoe het gentrificatieproces in de Amsterdamse Jordaan vanaf de jaren zestig ontstond en in de daaropvolgende decennia tot wasdom kwam. Herwaardering en gentrificatie van de Jordaan werd mogelijk gemaakt door een langlopende ontwaarding van de woningvoorraad en het wegtrekken van de middenklasse naar buitenwijken en nieuwe gemeenten vanaf de jaren vijftig. De kleine, goedkope woningen die zij

achterlieten werden vanaf de jaren zestig bewoond door groeiende aantallen kunstenaars, studenten en jongeren, die het leven in een oude, centraal gelegen

volksbuurt gingen zien als onderdeel van hun stedelijke levensstijl. De aanwezigheid en consumptievoorkeuren van jonge, idealistische stedelingen werden verder zichtbaar in de opkomst van nieuwe winkels, kroegen en restaurants, vaak informele en

geïmproviseerde ondernemingen. Dit winkel- en uitgaanslandschap

vercommercialiseerde en professionaliseerde in de jaren zeventig en tachtig en reflecteerde daarmee de smaak en opkomst van een vermogendere nieuwe stedelijke middenklasse die de drijvende kracht werd achter het gentrificatieproces in de Jordaan. Deze verschuiving in de sociale samenstelling van de buurt en de toetreding van

kapitaal uitte zich ook in de vorm van private investeringen in Jordaanse woningen vanaf halverwege de jaren zeventig. Terwijl renovaties en de bouw van

luxeappartementen plaatsvonden, bleef de stadsvernieuwing van overheidswege uit. Een deel van de Jordaanbewoners ageerde daar sterk tegen. Hun bezwaren en protesten gaven de onvermijdelijke wrijving van het gentrificatieproces weer en luidde het

moment in waarop een klassenconflict op buurtniveau.

In the last decennia the debate on gentrification in the Netherlands has largely been dominated by sociologists and geographers. With a greater distance in time, the roots of gentrification in the Netherlands now also enter the scope of research for historians. A

(3)

thorough historical study of the processes of urban revaluation and gentrification will supplement the mostly quantitative results offered by the social sciences. This study uses qualitative sources such as newspapers articles, historical surveys and the archives of social movements and neighborhood activism to examine how and why the process of gentrification in the Amsterdam district of the Jordaan originated in the 1960s and developed further in the following decades. Revaluation and gentrification of the Jordaan began after long-term disinvestment and devaluation of the housing stock and the outflow of the urban middle class to suburbs and new towns starting in the 1950s. The small and affordable residences they left behind were first occupied by a growing number of artists, students and young inhabitants, who developed new urban lifestyles that included living in an old working-class neighborhood like the Jordaan. The consumption preferences of these young and idealistic urbanites were particular visible in the rise of new shops, bars and restaurants, often informal and makeshift businesses. From the mid-1970s onwards this urban landscape of shopping and nightlife in the Jordaan became more commercialand professional, reflecting the preferences and the rise of a more affluent new urban middle class, which became the driving force behind the process of gentrification. New flows of capital also came in the form of private investment in the housing stock of the Jordaan. Private renovations and the building of luxury apartments took place at the same time as the municipal plans for urban development proved inadequate and unrealized. This agitated a large number of Jordaan residents. Their protests and objections reflected the inevitable friction in the process of gentrification and gave rise to a class conflict on a neighborhood scale.

(4)

Inhoud

Inleiding 5

I. Gentrificatie als concept en methode 13

II. Ontwaarding en herwaardering van de oude stad 25

III. De Jordaan: de komst van ‘kunstenaars en intellectuelen’ en het

stadsvernieuwingsvraagstuk, 1960-1975 37

IV. De Jordaan: transformatie door en voor een nieuwe stedelijke

middenklasse, 1975-1990 51

Conclusie 65

(5)

Inleiding

De Amsterdamse journalist Evert Werkman beschreef in zijn column Amsterdams

Logboek voor het Parool in 1979 een opmerkelijke verandering in zijn stad. Hij dacht te

herkennen waar een nieuwe Amsterdamse elite was gaan wonen: de Jordaan. Aan de hand van een beeldende karakterschets van de fictieve Marlise en Simon;

tweeverdieners die in hun kleine, maar mooi gerenoveerde, gestutte, en doorgebroken woning in de oude binnenstad wonen, wist hij de persoonswording te geven van het proces dat gentrificatie genoemd wordt. Marlise en Simon prijkt op hun naambordje, want aan achternamen doen zij niet. Ze zijn bovendien kinderloos, werken voor de universiteit en in de welstandszorg, en treffen na hun werk andere Marlises en Simons in het bruine kroegje op de hoek. Het stel heeft het goed, met een zeilbootje in

Monnickendam en een tweede huisje in de Dordogne. Werkman verbond Marlise en Simon aan de term gentrificatie, een concept dat de columnist zelf onbekend was en zodoende door de Verenigde-Statencorrespondent uitgelegd moest worden. Die kon hem vertellen dat het zoiets betekende als de ‘veredeling’ of ‘verdeftiging’ van een oude woonbuurt, waarbij een jonge, welgesteldere groep professionals de plaats inneemt van armere bevolkingsgroepen. In New York was dit proces al een tijdje aan de gang en Werkman beschreef dat dit nu ook op kleinere schaal in de Jordaan te herkennen was.1

Werkmans karakterschets lijkt een treffende beschrijving van een op het oog nieuwe groep binnenstadbewoners, zowel qua woning-, werk- als consumptiekeuzes. Begin jaren tachtig kreeg Werkmans omschrijving van nieuwe bewoners van de Jordaan een academische benadering in de studies van Cees Cortie en Jacques van der Ven. Deze inmiddels vaak geciteerde sociaalgeografen gaven een wetenschappelijke uitwerking van het proces van opwaardering van de buurt en de daarmee gepaarde veranderende sociale samenstelling. Zij stelden dat sinds de jaren zeventig, en wellicht al eerder, revitaliseringsprocessen aan de gang waren in de Amsterdamse binnenstad en de Jordaan.2

Het beeld dat Werkman schetste zal herkenbaar zijn voor een passant die vandaag de dag door de Amsterdamse Jordaan loopt. De befaamde en veelbezongen 1 Evert Werkman, ‘Amsterdams Logboek: ‘De nieuwe elite’’, Het Parool, 13 juli 1979, 5.

2 C. Cortie, en J. van de Ven, ‘”Gentrification”: Keert de woonelite terug naar de stad?’, in: K.N.A.G. Geografisch Tijdschrift 15 (1981) 5, pp. 429-446. Cortie, C., J. van de Ven en E. de Wijs-Mulkens, ‘“Gentrification” in de Jordaan: De opkomst van een nieuwe binnenstadselite’, K.N.A.G. Geografisch Tijdschrift 16 (1982) 4, pp. 352-368.

(6)

Jordaan wordt terecht binnen de sociale wetenschappen en door een enkele historicus beschreven als een buurt waar al vroeg en uitgebreid ‘revitalisatieprocessen’

plaatsvonden.3 De hedendaagse waardering voor de buurt en haar historische

woningvoorraad spreekt uit de schone gevels en strak gelakte kozijnen en heeft hiermee iets vanzelfsprekends gekregen. De breed gedragen waardering voor het wonen in de Jordaan was een aantal decennia geleden echter alles behalve evident. Uit een

woningonderzoek afgenomen onder Amsterdammers in 1961 kwam de Jordaan er bekaaid af. Reacties wezen uit dat de beroemde volksbuurt als minst aantrekkelijke plaats van vestiging werd aangemerkt.4 Gezien de verkrotting, verarming, ontvolking, en

verwaarlozing die sinds de Tweede Wereldoorlog in de Jordaan voltrok, was dat geen opmerkelijke uitslag. Aan het begin van de jaren zestig werd nagenoeg de helft van de woningen als ‘slecht’ aangemerkt. Veel woningen bestonden uit één of twee kamers, en voorzieningen als een eigen toilet of badkamer ontbraken dikwijls.5 Zowel bewoners als

de gemeente en haar diensten gaven aan dat uitvoerig ingrijpen gewenst was, de invulling van die stadsvernieuwing werd echter in opvolgende jaren hooglopend bediscussieerd.

De twee decennia tussen de woningenquête en de column van Werkman waren een periode van ingrijpende verandering van de Jordaan in het bijzonder en de stad in het algemeen. Waarom werd de buurt waarvan stadsbewoners aangaven niet te willen wonen en waarvoor de gemeente plannen smeedden om grootschalig te saneren, in een korte tijd de geprefereerde plaats van vestiging van een, in Werkmans woorden, nieuwe stedelijke ‘elite’? Die vraag staat centraal in deze scriptie, waarbij daarnaast aandacht is voor hoe de buurt veranderde, wanneer dat gebeurde, wie de belangrijkste actoren waren en welke ontwikkelingen het negatieve beeld van de buurt hebben veranderd. Waar veel voorgaande studies aangaande private stadsvernieuwing en gentrificatie nieuwe woonvoorkeuren en de woningmarkt analyseren, wordt in dit onderzoek het kader verwijd naar ruimtes buiten de woning, waar gerecreëerd en geconsumeerd werd. 3 C. Cortie, en J. van de Ven, ‘”Gentrification”: Keert de woonelite terug naar de stad?’, in: K.N.A.G.

Geografisch Tijdschrift 15 (1981) 5, pp. 429-446. Cortie, C., J. van de Ven en E. de Wijs-Mulkens, ‘“Gentrification” in de Jordaan: De opkomst van een nieuwe binnenstadselite’, K.N.A.G. Geografisch

Tijdschrift 16 (1982) 4, pp. 352-368. Michiel Wagenaar, ‘Bourgeois-Bohème. Gentrification in de Oude Pijp in Amsterdam’, Cees Cortie e.a. (ed.), Stad en land. Over bewoners en woonmilieus (Amsterdam 2003) 224-243.

4 Herman de Liagre Bohl, Amsterdam op de helling. De strijd om stadsvernieuwing (Amsterdam 2010) 155.

(7)

Consumptieruimtes als winkels, restaurants, koffiezaken, galeries, cafés en kroegen worden benaderd als een essentiële drijvende kracht achter de herwaardering van de buurt.

In de onderzoeksperiode, die loopt van 1960 tot 1990, waren de Jordaan en Amsterdam aan verschillende ontwikkelingen onderhevig die bijdroegen aan de

herwaardering van de buurt en de uiteindelijke gevolgen daarvan. Twee ontwikkelingen zijn belangrijk voor dit onderzoek naar de herontdekking en gentrificatie van de

Jordaan. Ten eerste was dat het stadsvernieuwingsvraagstuk wat in de onderzochte decennia hoogoplopend discussiepunt werd. Amsterdam kende vanaf halverwege de jaren zestig tot halverwege de jaren tachtig sterk teruglopende bevolkingsaantallen. En masse trokken delen van de Amsterdamse bevolking naar nieuwe groeikernen,

buitensteden en overloopgemeenten, verkrotte en verarmde volksbuurten achterlatend. Veel bedrijvigheid volgde de beweging naar buiten de stad. Uit angst voor de teloorgang van de stad en haar economische functies grepen overheden in om ruimte te bieden aan kantoren, winkelcentra en toenemend gemotoriseerd verkeer, vooral in en rond de binnenstad. Amsterdam moest haar tanende producerende functie in rap tempo vervangen door een groeiende dienstensector en plek bieden aan winkelcentra die pasten bij de moderne consumptiemaatschappij.6 In die moderniseringsdrang en focus

op cityvorming van overheden en projectontwikkelaars was aanvankelijk vooral aandacht voor de functies werken en consumeren, waardoor wonen een onderschikte rol kreeg. Bovendien werd de historisch bouwvoorraad van de stad in deze plannen, met uitzondering van de meest monumentale delen, vervangen door nieuw- en hoogbouw. Met de aanvang van de jaren zeventig kwamen kritische burgers in verzet en opperden een geheel andere benadering van stadsvernieuwing, waarbij Amsterdam haar

woonfunctie en bestaande structuur niet mocht verliezen.7

Er is uitgebreid onderzoek gedaan naar de strijd om het behoud van de

historische stad, vanuit het perspectief van de politiek, het actiewezen en recentelijk ook de markt, vertegenwoordigd door projectontwikkelaars.8 Deze studie gaat daar niet veel

6 Tim Verlaan, De ruimtemakers. Projectontwikkelaars en de Nederlandse binnenstad 1950-1980 (Amsterdam 2017).

7 Virginie Mamadouh, De stad in eigen hand. Provo’s, kabouters en krakers als stedelijke sociale beweging (Amsterdam 1992).

8 Verlaan, De ruimtemakers. Projectontwikkelaars en de Nederlandse binnenstad 1950-1980, Mamadouh, De stad in eigen hand. Provo’s, kabouters en krakers als stedelijke sociale beweging, De Liagre Bohl, Amsterdam op de helling. De strijd om stadsvernieuwing.

(8)

verder op in maar kijkt naar een minder belicht onderwerp: de gevolgen voor een deel van de stad die te maken kreeg met deze strijd en de nasleep daarvan. Nadat

actiegroepen en bezorgde bewoners de zienswijze van de gemeente en haar diensten hadden doen keren en ook binnen het politiek bestel progressievere krachten aan de macht kwamen, werd het nieuwe vraagstuk hoe de toekomstige stad er dan wel uit moest zien. Democratische en kleinschalige stadsvernieuwing met aandacht voor wonen en ‘bouwen voor de buurt’ werden nieuwe adagia.9 De elf stadsvernieuwingswijken die

Amsterdam kende en waar de Jordaan deel van uitmaakte, kregen echter sterk verschillende aanpakken. In sommige gevallen was grootschalig ingrijpen met veel nieuwbouw het gevolg, terwijl in andere buurten met restauratie en rehabilitatie de historisch vorm werd behouden.10 Bovendien verschilde de mate van betrokkenheid van

de overheden ook sterk. Zo werden plannen voor de Jordaan lang uitgesteld en kwam na de planvorming de stadsvernieuwing van overheidswege zeer moeizaam van de grond.11

Bijkomend aspect van de stadsvernieuwing was de veranderende eigendomsconstructie van de Amsterdamse woningvoorraad, waardoor het bezit van woningen tegen het einde van de jaren tachtig goeddeels van particuliere verhuurders naar de gemeente en haar woningbouwcorporaties was overgeheveld.12 Volgens Michiel Wagenaar, één van de

enige historici die tot nu toe over gentrificatie in Nederland heeft gepubliceerd, was het sociale woningbeleid en huurbescherming de reden dat in Amsterdam en de Jordaan gentrificatie langzaam en op kleine schaal voltrok en dat verdringing van armere

bewoners weinig voorkwam; ‘gentrificatie-op-z’n-Hollands’.13 Een belangrijk deelaspect

van dit onderzoek vormt zich rond de vraag of de stadsvernieuwing in de Jordaan inderdaad zo sociaal was en of het belangrijkste gevolg van gentrificatie; verdringing van bestaande bewoners en hun buurtcultuur, niet ook hier voorkwam.

Naast de gevolgen van de stadsvernieuwing in de Jordaan belicht deze studie een tweede belangrijke ontwikkeling die begon met de aanvang van de jaren zestig; de 9 Harm Lammers, 1955-1985, Amsterdam behoudt, maar verandert radicaal. Analyse van

maatschappelijke, politieke en architectonische ontwikkelingen ten behoeve van het seminar ‘microstoria en architectuur’ (Eindhoven 2010).

10 Harm Lammers, 1955-1985, Amsterdam behoudt, maar verandert radicaal.

11 Gemeente Amsterdam, afdeling Coördinatie Stadsvernieuwing, Nota stadsvernieuwing Amsterdam. Verandering in de vooroorlogse woningvoorraad. Onderzoek naar de gevolgen van

stadsvernieuwingsactiviteiten in de periode 1970-2010 (Amsterdam 1988).

12 Gemeente Amsterdam, Nota stadsvernieuwing Amsterdam. Verandering in de vooroorlogse woningvoorraad.

(9)

demografische verschuivingen die van Amsterdam een door jongeren gedomineerde stad maakte.14 Doordat de bevolking van Amsterdam terugliep vanaf het begin van de

jaren zestig werd een beeld gevormd van een stad in crisis. Dit beeld beschrijft echter maar een deel van het verhaal. Terwijl veel gezinnen de stad de rug toekeerden werd de binnenstad juist een gewaardeerde vestigingsplaats van een groeiende groep jongeren die was voortgekomen uit de geboorteoverschotten van na de Tweede Wereldoorlog en in de jaren zestig volwassenheid bereikten.15 Amsterdam had op deze jongeren een

sterke aantrekkingskracht, terwijl ook de groeiende aantallen studenten aan de grote onderwijsinstellingen bijdroegen aan de aanwezigheid van jonge bewoners in de binnenstad. Naast studenten en jongeren waren ook kunstenaars een groep die sterk zichtbaar was in en rond het centrum van Amsterdam. Jongeren, studenten en

kunstenaars hadden anders dan de generatie voor hen, minder moeite met de slechte staat van de Amsterdamse bebouwing. Bovendien bood de historische binnenstad hen een plaats om zich te onderscheiden van de uniforme nieuwbouw van de buitenwijken en nieuwe gemeenten.

Voor deze drie groepen, die soms overlap kenden, was binnenstedelijk wonen niet alléén een manier om zich te onderscheiden van de in de jaren zestig opgekomen consumptiemaatschappij met zijn identieke rijtjeshuizen, autobezit en winkelcentra. Voor de jonge, vaak hoogopgeleide en ideologisch gedreven generatie was de

binnenstad ook een experimenteel speelveld waarin nieuwe levensstijlen werden gevormd. Daarmee werden jonge stedelingen de drijvende kracht achter nieuwe,

alternatieve consumptietrends die bijzonder zichtbaar werden in het straatbeeld van de Amsterdamse binnenstad en de Jordaan. Deze nieuwe trends leidden een veranderend winkel- en uitgaanslandschap in dat sterk verband hield met de uiteindelijke

herwaardering en gentrificatie van de Jordaan. Er is zeer uitvoerig historisch onderzoek verricht naar het winkellandschap van Amsterdam.16 In deze scriptie wordt dit specifiek

verbonden aan gentrificatie en complementeert het daarmee eerder studies. Bovendien wordt hier betoogd dat de jongeren van de jaren zestig en begin jaren zeventig, na afronding van hun studie en betreding tot de arbeidsmarkt, de basis legden voor een 14 J. Vijgen en E. de Wijs-Mulkens, Amsterdam bekent kleur: woonsituatie en maatschappelijke situatie van stadsbewoners als invloed op hun gedragspatroon buitenshuis (Amsterdam 1980).

15 Mamadouh, De stad in eigen hand. Provo’s, kabouters en krakers als stedelijke sociale beweging,

16 Clé Lesger, Het winkellandschap van Amsterdam. Stedelijke structuur en winkelbedrijf in de vroegmoderne en moderne tijd (Hilversum 2013).

(10)

nieuwe stedelijke middenklasse. Daarbij behielden zij grotendeels

consumptievoorkeuren en levensstijlen die eerder gevormd werden. Het verband tussen jeugdige stadsbewoners en een ontluikende nieuwe stedelijke middenklasse sluit aan bij onderzoek verricht door sociologen, maar geeft met een historische, plaatsspecifieke benadering een kwalitatieve en lokale bijdrage.17

Het overkoepelende onderwerp dat onderzocht wordt is gentrificatie, een proces dat door Nederlandse historici zeer beperkt onderzocht is. Wel krijgt het concept onder Amerikaanse en Britse historici recentelijk meer aandacht.18 Daarvoor was gentrificatie

vooral het onderzoeksterrein van sociologen en sociaalgeografen. Vanaf de jaren zeventig heeft vooral in de Angelsaksische academische wereld een debat

plaatsgevonden waarin verklaringen werden gegeven voor gentrificatie en onderzocht werd welke ontwikkelingen hiermee verband hielden. Dit debat is geeft voor historici belangrijk materiaal om beter begrip te krijgen van het gentrificatieproces en de

gevolgen ervan. Daarom is het eerste hoofdstuk van deze scriptie gereserveerd voor een omschrijving van het debat binnen de sociale wetenschappen en de nog geringe

historische bijdragen. Hieruit wordt een precieze definitie van gentrificatie gevormd en bepaald welke aspecten van het debat gebruikt moeten worden in de omschrijving van het proces in de Jordaan. Het tweede hoofdstuk krijgt vorm rond de bredere

ontwikkelingen tijdens de jaren zestig en zeventig in Amsterdam die van invloed waren op de Jordaan: de trek naar buiten van middenklasse gezinnen, de toename van

jongeren en studenten in de stad en de ontwikkeling van een nieuwe stedelijke economie en arbeidsmarkt. Het derde en vierde hoofdstuk gaat dieper in op de

ontwikkelingen binnen de Jordaan. De hoofdstukken zijn chronologisch opgedeeld met als eerste historische afbakening de periode tussen 1960 en 1975. Hierin wordt vooral een experimentele ontwikkelingsfase beschreven, waarin jongeren, studenten en kunstenaars het voortouw namen. Zowel de stadsvernieuwing als het veranderende uitgaans- en winkellandschap worden behandeld. Deze twee ontwikkelingen zijn ook de leidraad van het vierde hoofdstuk dat de historische afbakening 1975-1990 kent. Daarin wordt de voltooiing van de Jordaan als nieuw en alternatief consumptiecentrum

17 David Ley, The New Middle Class and the Remaking of the Central City (Oxford 1996).

18 Suleiman Osman, The Invention of Brownstone Brooklyn. Gentrification and the Search for Authenticity in Postwar New York (Washington 2011), Aaron Shkuda, The Lofts of SoHoL: Gentrification, Art and Industry in New York, 1950-1990 (Chicago 2016), Brian D. Goldstein, The Roots of the Urban Renaissance. Gentrification and the Struggle over Harlem (Cambridge 2017), Joe Moran, ‘Early Cultures of Gentrification in London, 1955-1980’, in: Journal of Urban History 34 (2007) 101-121.

(11)

beschreven en gekeken hoe de stadsvernieuwing in de buurt tot voltooiing kwam en van invloed was op de sociale samenstelling en de strijd om woonruimte.

De bijdragen van de sociale wetenschappen op gentrificatieonderzoek kennen vooral een kwantitatieve methodiek. Daarbij werd bijvoorbeeld gekeken naar

demografische veranderingen, huizen- en grondprijzen en ontwikkelingen op de

stedelijke arbeidsmarkt. Dit historisch onderzoek geeft met een kwalitatieve benadering een verbreding in de kennis van de stedelijke ontwikkeling tussen 1960 en 1990. Er wordt een divers bronnencorpus gebruikt waaruit een verhaal spreekt dat op statistiek gebaseerde studies aanvult. Bijzonder nuttig is daarbij de dagbladendatabase Delpher, waarin het archief van de belangrijkste Nederlandse kranten is gedigitaliseerd en een zoekmachine de mogelijkheid biedt doelgericht resultaten te vinden in een

onvoorstelbare hoeveelheid bronmateriaal. De krantenberichten geven een waardevol beeld van de belangrijke ontwikkelingen die in Nederland, Amsterdam en de Jordaan plaatsvonden. Opiniestukken geven daarnaast een eigentijdse visie van journalisten en columnisten op de dynamiek van de stad. Ondanks de mogelijkheden die dergelijke bronnen geven moet met voorzichtigheid en kritische blik met het materiaal worden omgesprongen. Dagbladen als Het Vrije Volk en De Waarheid waren in de

onderzoeksperiode sterk ideologisch gedreven en dat beïnvloedde de berichtgeving. Bovendien fungeerde de krantenberichten en opiniestukken niet slechts als

berichtgeving, maar ook als actor in de groeiende populariteit van de Jordaan als woonbuurt. Media die de aantrekkelijke winkelstraten en gezellige sfeer beschreven, droegen bij aan de omslag van het beeld van de buurt. Van verkrotte volksbuurt, naar een attractief woon- en consumptiegebied voor een stedelijke middenklasse.

Om een eenzijdig bronnencorpus te voorkomen wordt het krantenonderzoek in deze studie ondersteund door historische publicaties van onderzoeksinstituten en gemeentelijke diensten. Ook tijdschriftuitgaven van bijvoorbeeld Genootschap

Amstelodamum en Aloha dragen bij aan de kwalitatieve benadering, waarbij wederom

bewust is omgesprongen met de partijdigheid die zij vertegenwoordigen. Ten slotte is ook gebruik gemaakt van papieren archiefstukken, bijvoorbeeld in de vorm van

gemeentelijke besluiten, wijkvergaderingsverslagen en correspondentiestukken tussen alternatieve winkels in de Jordaan.

(12)
(13)

I. Gentrificatie als concept en methode

Het was niet opvallend dat Evert Werkman de Verenigde Staten-correspondent van Het

Parool vroeg om uitleg van het begrip ‘gentrificatie’, de term was immers eind jaren

zeventig nog niet overgewaaid naar de Nederlandse media.19 Op het moment van

Werkmans schrijven kwam in de Amerikaanse, Britse en Canadese academische wereld wel een debat op gang over de conceptualisering van het gentrificatieproces. Dit vroege debat werd gevormd door een aantal publicaties van voornamelijk sociaalgeografen en sociologen, die trachtten te verklaren wat gentrificatie precies was en waarom het voorkwam. Hoewel binnen dit debat consensus werd bereikt over een aantal aspecten blijft het gebruik en de definitie van het concept gentrificatie beladen.20 Nog steeds

wordt in publicaties over gentrificatie aanzienlijke ruimte gereserveerd voor

uitgebreide uitleg over het debat en de methodologie van de auteur. Historicus Suleiman Osman noemt het moeilijk te definiëren van de term mede de reden waarom historici tot op heden minder welwillend waren om gentrificatieprocessen te onderzoeken.21 Toch

zijn de afgelopen decennia door sociale wetenschappers bevindingen gedaan die ook belangrijk zijn in het werkzaam maken van ‘gentrificatie’ voor historisch onderzoek.

De term gentrificatie werd in 1964 gemunt door de Britse sociologe Ruth Glass, die in haar eigen Londen zag hoe een stedelijke middenklasse naar arbeiderswijken trok en daar woningen opkocht en renoveerde. Hiermee stegen de huren en huizenprijzen en werden bestaande bewoners verdrongen, wat in Glass’ ogen een oneerlijke situatie opleverde. De nieuwe middenklassenbewoners hadden volgens haar trekken van

‘gentry’ en waren de aanstichters van de ontwikkeling.22 Treffend als de term is werd het

proces daarmee per definitie verbonden aan klasse en klassenstrijd. Dit heeft

doorgewerkt in het bredere debat, waarbij klasse het belangrijkste thema is gebleken. Neutralere termen als herwaardering, re-urbanisatie en revitalisatie hebben niet de lading die wellicht noodzakelijk is voor een volledig begrip van het proces. Deze begrippen gaan namelijk slechts uit van het perspectief van de nieuwe

bewonersgroepen, negeren de bestaande bewoners en buurtcultuur en hebben een positieve connotatie. De term gentrificatie daarentegen geeft een strijd om de ruimte in 19 Evert Werkman, ‘Amsterdams Logboek: ‘De nieuwe elite’’, Het Parool, 13 juli 1979, 5.

20 Loretta Lees, Tom Slater en Elvin Wyly, Gentrification (New York 2008).

21 Suleiman Osman, ‘Gentrification Matters’, Journal of Urban History 43 1 (2017) 172-179, aldaar: 173.

22 Ruth Glass, ‘London: Aspects of Change’, in: Introduction to London: Aspects of Change, Centre for Urban Studies (Londen 1964).

(14)

de stad weer en heeft daarmee verliezers en winnaars. Als er in de Jordaan al vroeg een proces van gentrificatie heeft voorgedaan, dan moet dit als zodanig benoemd. Zoals onder andere de sociaalgeograaf Loretta Less stelt, draagt de term een sterke betekenis en is te belangrijk in het begrip van de ontwikkeling van de stad en haar

bewonerssamenstelling om niet te gebruiken.23 Deze historische studie geeft duiding

aan wie er achter het gentrificatieproces zaten, wanneer en hoe het proces ontvouwde en negeert daarbij niet de strijd die expliciet in de term ligt. In dit onderzoek wordt gentrificatie gedefinieerd en gebruikt als een transformatie van een relatief arme buurt naar een door en voor welgesteldere bewoners geproduceerde ruimte. Met ruimte wordt zowel de residentiele bebouwing als commerciële en publieke omgeving bedoeld en beslaat een afgebakend gebied zoals een buurt of wijk. De nieuwe betekenis die de stedelijke ruimte tijdens een gentrificatieproces krijgt is ontstaan door een

transformatie die niet altijd direct zichtbaar is, maar die een dominante positie opleverde van de nieuwe bewoners ten opzichte van de bestaande bewoners.

Om het proces van gentrificatie te verklaren werd in het vroege debat vaak de tegenstelling van een productie- en consumptiekant opgevoerd.24 In deze discussie

stond centraal wat de belangrijkste oorzaak van gentrificatie was. Enerzijds werd vanuit marxistische hoek geopperd dat de gentrificatie van binnensteden te verklaren was door een structurele ontwaarding van een woningvoorraad door het nalaten van investeringen en onderhoud. Hierdoor ontstond een leemte tussen de potentiele huurwaarde en de reële huurwaarde van woningen of grond. Neil Smith, die deze theorie uitwerkte, noemde dit de ‘rent-gap’. Als de ‘rent-gap’ groot genoeg is ontstaat er ruimte voor ontwikkelaars, investeerders en speculanten om te herinvesteren en renoveren. Door de vernieuwing van de woonvoorraad stijgen de huren naar hun potentiële waarde en wordt een woning of buurt voor minder welvarende

stadsbewoners onbetaalbaar. Volgens Smith was gentrificatie een kapitaalbeweging terug naar de stad en hij gaf in eerste instantie een structurele en puur economische verklaring voor het verschijnsel.25 De keuze van bewoners om naar binnensteden te

trekken werd niet meegenomen. Contra deze uitleg werd door academici als David Ley de keuze van personen als leidpunt genomen. Door veranderende cultuur- en

23 Lees, Slater en Wyly (e.a.), Gentrification, iixx.

24 Ibidem.

25 Neil Smith,’Towards a Theory of Gentrification. A Back to the City Movement by Capital not People’, Journal of the American Planning Association 45 4 (1979) 538-548.

(15)

consumptiepatronen gepaard met een verschuiving naar een stedelijke

diensteneconomie, ontstond een nieuwe stedelijke middenklasse die als onderdeel van hun levensstijl naar bepaalde buurten trokken.26 Sinds de jaren negentig, na het

uitkomen van een grote hoeveelheid publicaties, is duidelijk dat beide verklaringen tezamen gebruikt kunnen en moeten worden.27

De synthese van de twee kanten van het debat heeft onderzoeken ingeleid die invloedrijke nieuwe inzichten hebben gebracht. Belangrijk is de ontginnende bijdrage van de Amerikaanse sociologe Sharon Zukin. Zij gaf met haar studie naar ‘loft living’ in de New Yorkse wijk SoHo een uitleg voor hoe een deel van de binnenstad, aangevoerd door een cohort aan kunstenaars, werd omgevormd tot een ruimte van culturele waarde. Hierbij kreeg de oude functie van het centrum, als plaats van productie, een nieuwe consumptiefunctie. Deze consumptiefunctie werd vervolgens ingezien en gebruikt door investeerders en heeft bijgedragen aan de vercommercialisering en reproductie van culturele ruimtes voor een bredere en economische kapitaalkrachtigere middenklasse. Zukin bedacht voor dit fenomeen de term ‘artistic mode of production’, waarbij een culturele economie, van galeries, alternatieve winkels en

uitgaansgelegenheden, een belangrijke bijdrage levert aan de herwaardering en ontwikkeling van de stad.28 Met deze studie en later werk weet Zukin een belangrijke

brug te slaan tussen de economische en culturele argumenten in de verklaring van gentrificatie.29 In recenter werk van Ley komt de invloed van Zukin terug, als ook hij de

rol van kunstenaars in het esthetiseren en gentrificeren van vervallen binnenstedelijke buurten erkent en het proces krachtig samenvat in de zin: ‘The redemptive eye could turn junk into art. The calculating eye of others would turn art into commodity(…)’.30

Er was in Amsterdam een reden waarom bepaalde buurten wel op grote schaal herwaardeerd werden en andere niet. Dit had enerzijds te maken met de zeer lage

26 David Ley, ‘Liberal Ideology and the Post-industrial City’, Annals of the Association of American Geographers 70 (1980) 238-258.

27 Chris Hamnett, ‘The Blind Man and the Elephant: The Explanation of Gentrification, in: Jan van Weesep en Sako Musterd (eds.) Urban Housing for the Better-off: Gentrification in Europe (Utrecht 1991) 30-51. Tim Butler, ‘Gentrification’, in: Gary Bridge en Sophie Watson (eds.), The New Blackwell Companion to the City (2011) 571-585.

28 Sharon Zukin, Loft Living. Culture and Capital in Urban Change (New York 1982, 1989).

29 Sharon Zukin, Naked City, The Death and Life of Great American Cities (New York 2009).

30 David Ley, ‘Artists, Aestheticisation and the Field of Gentrification’, Urban Studies 40 12 (2003) 2527-2544, 2542.

(16)

huren in een buurt, waar de naoorlogse Jordaan een voorbeeld bij uitstek van was.31 De

Jordaan was eind jaren zestig rijp voor herinvesteringen en dit geeft reden voor een productieverklaring. Amsterdam had echter meer van dit soort buurten. Waarom was het juist de Jordaan die opvallend veranderde vanaf de jaren zeventig? Had het sterk ‘authentieke’ karakter invloed op de keuze van nieuwe bewoners om er neer te strijken? Of ontstond in Amsterdam op dat moment een nieuwe groep stadsbewoners die in een buurt als de Jordaan mogelijkheden zagen die daarvoor niet werden ingezien? Was de grote hoeveelheid kleine woningen in de Jordaan geschikt voor de steeds kleinere gezinsvormen? Dergelijke vragen beslaan de consumptiekant van het proces en zijn minstens even belangrijk in dit onderzoek als de verklaringen die de productiekant biedt. Aangezien in dit onderzoek vooral gekeken wordt naar de nieuwe

bewonersgroepen en hoe de uitdraging van hun levensstijl invloed had op het karakter of de culturele betekenis van een buurt, ligt de nadruk in deze studie op de keuzes en voorkeuren van een schare nieuwe bewoners. Echter, in het stelselmatig vormen van de ruimtes in de Jordaan naar de behoeftes en smaken van deze nieuwe bewoners heeft een structurelere verandering plaatsgevonden. Daarbij heeft de Jordaan als attractief woon- en consumptielandschap aantrekkend gewerkt op een bredere groep potentiële bewoners én daarmee ook nieuwe kapitaalstromen. De herwaardering van een buurt als de Jordaan zorgde op den duur voor een nieuwe betekenis van de ruimte. Van een befaamde, maar zieltogende volksbuurt, naar een plaats waar nieuwe groepen

stedelingen hun sterk afwijkende levensstijlen ten opzichte van de bestaande bewoners konden uitdragen.

Hiermee rijst de vraag wie die nieuwe bewoners waren. Sinds de opkomst van het gentrificatiedebat is gezocht naar werkzame inkaderingen van de individuen in het gentrificatieproces. Daarbij is meermaals geopperd dat er sprake was van

opeenvolgende stadia, die elk hun eigen actoren en uitwerkingen hadden. Klassieke vormen hiervan komen van Dennis Gale en Philip Clay, die beide een studie van stadia-theorieën publiceerden.32 Hierin werd getracht het proces op te delen in

momentopnames, met typerende beschrijvingen van de actoren. Gale onderscheidt een eerste fase van pioniers die door hun geringe financiële investeringen weinig risico 31 C. Cortie, en J. van de Ven, ‘”Gentrification”: Keert de woonelite terug naar de stad?’, in: K.N.A.G. Geografisch Tijdschrift 15 (1981) 429-446.

(17)

liepen. Deze fase werd opgevolgd door periode waarin een aansluitende bredere, risicobewustere, en vermogendere middenklasse de buurt betrad.33 Er werd terechte

kritiek geuit op de generaliserende beschrijvingen van dergelijke theorieën. Gale sprak van een ‘typische gentrifier’. Damaris Rose toonde echter aan dat een dergelijke

typologie niet bestaat, gekeken naar de vele vormen die gentrificatie kan aannemen. Rose streefde naar een omarming van de chaos die in het begrip gentrificatie ligt en het ontcijferen ervan door te erkennen dat van één type ‘gentrifier’ niet gesproken kan worden. Bij gentrificatie zijn verschillende processen aan het werk die niet noodzakelijk verband houden met elkaar. Zo kan ‘marginal gentrification’ bestaan uit verschillende sociale-economische groepen, met verschillende redenen om naar de binnenstad te trekken.34 Dit kan plaatsvinden naast en tegelijk met de vermogendere of ‘klassieke

gentrifiers’, op basis waarvan generaliserende termen zijn ontstaan als ‘yuppies’ of ‘bohemien bourgeoisie’.35

Het opdelen in stadia verschaft duidelijkheid. Dwingende stadia sluiten echter uit dat verschillende individuen en groepen tegelijk kunnen bijdragen in een

herwaarderingsproces. Voor de Jordaan gold dat al vroeg typische ‘eerste

fase’-bewoners als jongeren, kunstenaars en studenten naar de buurt trokken. Deze personen vielen op in de buurt door hun positie en uitdraging van een eigen levensstijl. Moeilijker in te kaderen bewoners waren minder zichtbaar, maar dat betekent niet dat zij niet ook de buurt gingen bewonen. Er zijn vroege voorbeelden van renovaties en vestiging van welvarende bewoners als bankdirecteuren, artsen en acteurs die graag woonden in een ‘schilderachtige optrekje’ in de Jordaan.36 Duidelijk is dat grote voorzichtigheid is

geboden bij het opdelen in stadia of groepen en dat van algemene typologieën geen sprake kan zijn. Dit neemt niet weg dat in grote lijnen gesproken moet en kan worden van een ontwikkeling van een diverse stedelijke middenklasse die van sterke invloed was op de veranderende bevolkingssamenstelling van de Jordaan.

33 Ibidem, 30-33.

34 Damaris Rose, ‘Rethinking Gentrification: Beyond the uneven development of Marxist urban theory’, in: Environment and Planning D: Society and Space 1 (1984) 47-74.

35 David Brooks, Bobos in Paradise. The New Upper Class and How They Got There (New York 2000). Michiel Wagenaar, ‘Bourgeois-Bohème. Gentrification in de Oude Pijp in Amsterdam’, Cees Cortie e.a. (ed.), Stad en land. Over bewoners en woonmilieus (Amsterdam 2003) 224-243.

36 Carel Brendel en Theo Gerritse, ‘Aristoteles is in een diepe slaap verzonken’, uit de serie: De wereld van die mooie oude pandjes, in: Het Parool, 19 mei 1983, 6.

(18)

Deze nieuwe stedelijke middenklasse contrasteerde in haar woon- en werkkeuzes, maar ook consumptiepatronen met een bredere middenklasse die nieuwe groeikernen en buitenwijken prefereerde die werden ontworpen rond traditionele gezinsvormen.37

Een nieuwe stedelijke middenklasse bestond veelal uit jonge, in de stad opgeleide alleenstaanden of stellen, werkzaam in verschillende aan de stad gebonden

arbeidssectoren, die juist oog hadden voor de mogelijkheden van een binnenstedelijke buurt als de Jordaan. Bovendien kon deze groeiende klasse op nieuwe aanwas rekenen van studenten en jongeren die rond de jaren zeventig volwassenheid verworven en hun carrière startten in de stad. David Ley noemt dat deze klasse is voortgekomen uit de overgang van de economische basis van oude industriële steden naar een

diensteneconomie. De werkgelegenheid voor de nieuwe stedelijke middenklasse ontstond door toenemend kantoorwerk in de grote steden, zowel bij groeiende

overheidsinstellingen als de private sector. Binnen de sociale wetenschappen is veel inkt gaan zitten in het aanbrengen van divisies binnen de brede beroepsgroep. De meeste van deze verdelingen werden gedaan op basis van werkzaamheden binnen de stedelijke dienstensector en onderscheidden (semi-)publieke beroepssectoren als het onderwijs, de media, welzijnswerk, non-profitorganisaties en de culturele sector enerzijds, en private branches als het bank- en verzekeringswezen anderzijds. Ley noemt dat vooral de eerste groep, die hij de ‘cultural new class’ betitelt, belangrijke vormers waren voor de herwaardering van binnenstedelijk wonen als alternatief voor suburbanisatie.38

Bovendien betoogt Ley dat deze nieuwe stedelijke middenklasse hun culturele vorming kende in de protestjaren rond 1968 en dat een alternatief smaak- en waardepatroon doorwerkte in hun latere levensjaren, zij ontpopten zich in de woorden van de sociaal geograaf van ‘hippie naar yuppie.39

Na de overheersing van het debat door sociologen en sociaalgeografen roept Osman Suleiman medehistorici op om zich ook in het onderzoeksveld te mengen,

waarin vooral het aanbrengen van een gedegen periodisering een bijdrage kan leveren.40

Met meer afstand in de tijd kan een steeds sterkere afbakening van periodes in het 37 David Ley, The New Middle Class and the Remaking of the Central City (Oxford 1996), Suleiman Osman, The Invention of Brownstone Brooklyn. Gentrification and the Search for Authenticity in Postwar New York (Washington 2011).

38 Ley, The New Middle Class and the Remaking of the Central City, 15.

39 Ibidem, 202.

(19)

proces worden aangebracht. Een periodisering geeft de schaal en de verschillende vormen van het proces aan en de veranderende krachten die daaraan bijdroegen. Zo hangt scheiding tussen tijdsvakken sterk samen met het moment dat gentrificatie opgemerkt en gebruikt werd door overheden. Sociaalgeografen Neil Smith en Jason Hackworth herkennen drie periodes van gentrificatie, waarbij overgangen vormden rond macro-economische conjuncturen en de veranderende rol van de staat. Waar in Amerikaanse steden in de eerste twee periodes, grofweg van eind jaren zestig tot in de jaren tachtig, overheden het proces aanmoedigden, toestonden en voorzichtig

financierden, gingen zij vanaf de jaren negentig gentrificatie als beleidsvorm opnemen. Tezamen met projectontwikkelaars en grote investeringsmaatschappijen werden gehele bouwblokken en buurten ontwikkeld en klaargemaakt voor gentrificatie.41 Ook

Suleiman geeft een periodisering van gentrificatieprocessen. Hij legt de eerste opkomst al in de jaren twintig, waarna hij doorspringt naar een hernieuwde periode die liep vanaf de jaren vijftig tot in de jaren zeventig. Deze tijd typeert Ley als de ‘onderzoeks- en ontwikkelingsfase’, waarbij door bewoners zelf ruimte werd gecreëerd die paste bij hun levensstijl. In deze fase werd het proces vooral gekenmerkt door doe-het-zelf renovaties, kleinschaligheid, het opzetten van commissies in het bestrijden van sanering en het vormen van ‘urban villages’.42 De culturele en ruimtelijke uitingen van deze fase werden

in volgende periodes gebruikt als model voor grootschaligere en geplande gentrificatie door een bredere stedelijke bewonersgroep. Dit proces dat Zukin uitvoerig heeft uitgewerkt en de ‘artistic mode of production’ noemde, zien we terug in de snelle en uitgebreide gentrificatie van de steden van nu.43

Ook in Amsterdam werd vanaf halverwege de jaren zestig een ontwikkelingsfase zichtbaar die sterke gelijkenissen had met de tweede-fase gentrificatie die Suleiman beschrijft. Dit lijkt vroeg doordat in Nederland een terug-naar-de-stad beweging vaak pas vanaf de jaren tachtig wordt opgemerkt.44 De periode daarvoor wordt Amsterdam

geconfronteerd met teruglopende bewonersaantallen, verwaarloosde buurten, en een

41 Jason Hackworth en Neil Smith, ‘The changing state of gentrification’, Tijdschrift voor Economische en Sociale Geografie 92 4 (2001) 464-477.

42 Osman, ‘Gentrification Matter’, 173-174.

43 Sharon Zukin, Loft Living. Culture and Capital in Urban Change (New York 1982, 1989), David Ley, ‘Artists, Aestheticisation and the Field of Gentrification’, Urban Studies 40 12 (2003) 2527-2544.

(20)

wegtrekkende industriesector.45 Maar parallel aan deze stedelijke crisis werkten stukjes

van de stad juist aantrekkend op nieuwe groepen bewoners. Zij projecteerden hun levensstijlen op de buurt en werkten daarmee toe naar het eigen maken van de

woningen en de publieke ruimte. Dit gebeurde door huisrenovaties, nieuwe winkels en uitgaansgelegenheden, maar ook met buurtgerelateerd activisme zoals het autoluw maken van de straten, het aanplanten van gemeenschappelijke tuintjes en verzet tegen grootschalige stadsvernieuwing. De ontwikkelingsfase, die de Britse historicus Joe Moran treffend bestempelt als ‘rich in cultural meaning and symbolism’ gaf een fundament voor uitbreiding en schaalvergroting vanaf de jaren tachtig.46 Nederlandse

‘monumentale’ steden trokken toen vanuit grotere delen van de bevolking bewoners aan, helemaal na de economische crisis van begin jaren tachtig waarna huizenprijzen weer aanzienlijk stegen.47 Een nieuwe fase van gentrificatie brak hier aan, waarbij de

druk op buurten in Amsterdam en andere Nederlandse steden toenam. Een derde periode van het proces in Nederland werd zichtbaar vanaf de jaren negentig. Door het openbreken van het sociale woningbeleid en aanzetten tot verkoop van sociale

huurwoningen werd gentrificatie gebruikt als gerichte beleidsvorm voor wijkvernieuwing.48

Commerciële gentrificatie en het landschap van de nieuwe consument

Michiel Wagenaar betoogt dat in vergelijking met de Amerikaanse en Engelse steden gentrificatie in de Jordaan tijdens de ontwikkelingsperiode betrekkelijk langzaam ontvouwde. Door huurbescherming en de nieuw gebouwde voorraad sociale

huurwoningen waren bewoners van de Jordaan in ten opzichte van Amerikaanse en Britse buurten minder aan de vrije markt overgeleverd en was van verdringing van bestaande bewoners minder sprake.49 De woningmarkt in Amsterdam was inderdaad

minder aan economische tendensen onderhevig dan in New York en Londen hoewel ook 45 Herman de Liagre Bohl, Amsterdam op de helling. De strijd om stadsvernieuwing (Amsterdam 2010), Doeko Bosscher, ‘De oude en de nieuwe stad’, Piet de Rooy (ed.), Geschiedenis van Amsterdam IV. Tweestrijd om de hoofdstad, 1900-2000 (Amsterdam 2007) 337-389.

46 Joe Moran, ‘Early Cultures of Gentrification in London, 1955-1980’, in: Journal of Urban History 34 (2007) 101-121, aldaar: 102.

47 Malet, ‘Triomf van de monumentale stad’, 2.

48 Justus Uitermark en Willem Duyvendak, ‘Gentrification as a governmental strategy: social control and social cohesion in Hoogvliet, Rotterdam’, Environment and Planning 39 (2007) 125-141.

49 Michiel Wagenaar, ‘Bourgeois-Bohème. Gentrification in de Oude Pijp in Amsterdam’, Cees Cortie e.a. (ed.), Stad en land. Over bewoners en woonmilieus (Amsterdam 2003) 224-243, aldaar: 225.

(21)

in Nederland particulieren, speculanten en monumentenstichtingen zich in de jaren zeventig op het reguliere aanbod stortten.50 De transformatie die gentrificatie teweeg

bracht is echter niet alleen merkbaar in de woningvoorraad van een buurt. Zoals Zukin beargumenteert is ook de commerciële ruimte een belangrijke factor in de ontwikkeling van een buurt voor een welgesteldere bevolkingsgroep en de uitsluiting van anderen.51

De consequenties van commerciële gentrificatie, een term die pas recentelijk de nodige aandacht krijgt, liggen anders dan de klassieke verdringing op de huizenmarkt. Daarbij zorgen welgesteldere bewoners voor stijgende huren en huizenprijzen en daarmee directe verdringing op het moment dat een woning onbetaalbaar wordt.

Commerciële gentrificatie geeft een complexere druk op bestaande bewoners. Enerzijds heeft dit proces invloed op hoe verschillende groepen hun directe

leefomgeving ervaren. Verschillende sociale groepen hebben verschillende consumptievoorkeuren. Een veranderend consumptielandschap, waarin nieuwe middenklassensmaken overheersten, sluit ruimtes af voor afwijkende

bewonersgroepen. Dit kan een langdurig proces zijn, waarbij het steeds dominanter worden van specifieke consumptievormen van bepaalde bewoners in het straatbeeld het gevoel van uitsluiting bij andere bewoners versterkt.52 Anderzijds kan commerciële

gentrificatie uiteindelijk ook invloed hebben op de huurprijzen van winkels, cafés en restaurants. Hierbij worden bestaande bedrijven, die soms al lang dezelfde huurprijs hanteerden, verdrongen en vervangen door nieuwe zaken die wel bereid zijn hogere huren te betalen.53 Als hogere huurprijzen worden doorberekend in de productprijzen

moeten bestaande bewoners uitwijken naar alternatieve winkels en

uitgaansgelegenheden. De manieren van uitsluiting verschillen tussen commerciële en residentiele gentrificatie, maar de gevolgen zijn gelijk. De dominantere positie van een nieuwe groep bewoners trekt bestaande sociale verbindingen uit elkaar en vervangt ze door nieuwe.54

50 Simon Dekker e.a., Private stadsvernieuwing in de Amsterdamse binnenstad (Amsterdam 1985), Voor monumentenstichtingen zie de tiendelige serie in Het Parool: ‘Het wereldje van die mooie, oude pandjes’, wekelijks uitgegeven tussen 5 mei 1983 en 14 juli 1983.

51 Sharon Zukin, commentaar op eigen artikel in: Loretta Lees e.a. (ed.), The Gentrification Reader (Londen 2010) 231.

52 Sharon Zukin, ‘New Retail Capital and Neighborhood Change: Boutiques and Gentrification in New York City’, City and Community 8 1 (2009) 47-64, aldaar: 48.

53 Zukin, ‘New Retail Capital and Neighborhood Change’, 48.

(22)

De transformatie van het winkel- en uitgaanslandschap in de Jordaan hing sterk samen met veranderende consumptiepatronen. Lange tijd bleven

consumptievoorkeuren tamelijk voorspelbaar en gelijk. De sociaaleconomische positie was leidend voor de producten die iemand aanschafte. Vanaf de jaren zeventig breekt deze traditionele verdeling op in een differentiatie aan consumptievormen die niet noodzakelijk meer verbonden waren aan economische draagkracht. Nieuwe

consumptiekeuzes vormden nieuwe groepsidentiteiten. Zo onderscheidde de nieuwe stedelijke middenklasse zich op grond van een levensstijl met een grotere nadruk op cultureel en sociaal kapitaal, in plaats van de traditionele distinctie door economisch kapitaal.55 Het opdelen van sociale groepen op basis van niet alleen hun

sociaaleconomische status, maar ook hun smaakvoorkeuren, werd vanaf de jaren tachtig binnen de sociale wetenschappen gebruikelijk door het werk van de Franse socioloog Pierre Bourdieu.56 Bourdieu verbreedde de sociale stratificatie door keuzes in

smaakverschillen mee te nemen. Volgens Bourdieu werden deze smaakvoorkeuren gevormd door iemands sociaal, economisch en cultureel kapitaal, ofwel de habitus. Sociaal kapitaal wordt bepaald door de mate waarin een waardevol en relevant netwerk wordt onderhouden. Cultureel kapitaal krijgt waarde door kennis van cultuur en

wetenschap en iemands cognitieve vaardigheden. Binnen zijn sociale stratificatie ontwaarde Bourdieu twee uitersten van de elite: een economische elite die zich vooral onderscheidde door de klassieke ‘conspicious consumption’ gebaseerd op economisch kapitaal en een cultureel-intellectuele elite die zijn distinctie vormde op basis van kennis van culturele trends en waardevolle contacten binnen de eigen statusgroep.57

Overigens herkende Bourdieu ook in Frankrijk een nieuwe stedelijke middenklasse, die hij de naam nieuwe kleine middenstand toedichtte. Deze groep was voortgekomen uit een jonge generatie die sterk aangetrokken was tot de stad en werkzaam werd in

representatieve branches als; marketing, reclame en sales; in de groeiende welzijnszorg of het onderwijs en in de culturele beroepen als radio- en TV-presenatoren,

theaterproducenten en tijdschriftjournalisten. Bovendien zat een deel van deze sociale groep, voornamelijk degenen die voortkwamen uit de hogere klassen, dicht tegen de

55 Wagenaar, ‘Bourgeois-Bohème’, 226-227

56 Ibidem.

57 Ed de Wijs-Mulkens, Wonen op stand. Lifestyles en landschappen van de culturele en economische elite (Amsterdam 1999) 13-20.

(23)

smaakvoorkeuren van de cultureel-intellectuele elite aan en bezat relatief veel cultureel en sociaal kapitaal.58

In een maatschappij waar massaproductie de toon bepaalde in zowel woningen als mobiele producten, onderscheidde alternatieve levensstijlen zich door een zoektocht naar het bijzondere, afwijkende en authentieke product. Waar wonen in de Jordaan de nieuwe stedelijke middenklasse onderscheidde van de buitenwijken en groeikernen, zo werkten nieuwe boetieks, restaurants en levensmiddelenzaken in het onderscheiden op basis van nieuwe trends in voedsel, kleding en huisdecoratie. De aanzienlijke toename van tweedehandswinkels en antiekzaken in de Jordaan van de jaren zeventig is een treffend voorbeeld van de drang naar authentieke producten.59 Het winkel- en

uitgaanslandschap waarin nieuwe consumptievormen zichtbaar werden, werkten overigens ook als markeerders van een nieuwe culturele betekenis.60 Ze gaven binnen

bepaalde statusgroepen een onderwerp om over te praten en daarmee

herkenningspunten voor de personen die de codes van het nieuwe winkel- en uitgaanslandschap kenden. Als nieuwe winkels, restaurants en galerieën werden besproken in de media, werd hun positie bovendien bevestigd en versterkt.61

Commerciële en residentiële gentrificatie werken samenhangend en versterken elkaar. Waar de woningen werden betrokken door een nieuwe middenklasse ontstonden nieuwe consumentengroepen. Andersom trekt een veranderend consumptielandschap bewoners aan die hierin delen van hun eigen identiteitsmarkers terugzien en zich erdoor voelen aangetrokken. Tezamen kan gesproken worden van een

gentrificatielandschap dat in zijn geheel zorgt voor verdringing van bestaande bewoners. Maar de publieke ruimte beslaat niet alleen winkels en

uitgaansgelegenheden. Ook straten, stoepen en parken maken deel uit van het geheel, en werden zodanig naar nieuwe behoeftes en belangen gevormd. Moran noemt dat vroege gentrifiers in Londen zichzelf zagen als ‘urban villagers’ die een plaats creëerden die zowel verbonden was met de binnenstad als zich hiervan afsloot. Zo waren ze dicht bij de voorzieningen, maar ver verwijderd van de sociale problemen van het centrum. 58 Pierre Bourdieu, Distinction. A Social Critique of the Judgement of Taste (Parijs 1984) 354-365.

59 Centraal Instituut voor Midden- en Kleinbedriif, afdeling planologie, De Jordaan, actualisatie-onderzoek naar publieksfuncties 1978-1986 (Amsterdam 1986).

60 Sharon Zukin, ‘Urban Lifestyles. Diversity and Standardization in Spaces of Consumption’, Urban Studies 38 (1998) 825-839.

(24)

Binnen een buurt werd gestreefd naar de afbakening van een eigen ‘’urban village’ with it’s own special character and needs’.62 In de Jordaan werd door de nieuwe bewoners

ook op de publieke ruimte steeds verdere claims gelegd. Zij vormden commissies in het behoud van de gehele buurt, of soms zelfs eigen huizenblokken.63 Gemeenschappelijke

tuintjes werden aangelegd met het idee de ruimte verder te verfraaien en bloembakken langs de stoepranden moesten de straten autoluw maken en trottoirs voor de

voetganger terugwinnen.64

Een veranderende culturele betekenis van een buurt en de productie ervan wordt bijzonder zichtbaar door de ruimtes die worden gedeeld door bewoners. Ruimtes waarin op dagelijkse basis relaties worden onderhouden en gevormd. Het geeft daarmee ook de frictie weer tussen belangen en voorkeuren van verschillende culturele en

sociaaleconomische groepen. Commerciële en publieke ruimtes als winkels en

winkelstraten, stoepen en buurttuintjes weerspiegelen de voorkeuren van bewoners en de producten en diensten waarmee zij zich omringen en identificeren. Zodoende geven ze een beeld van nieuwe bewoners en hun overkoepelende behoeftes. Het in diepte weergeven van de consumptieve veranderingen in de Jordaan, die al in de jaren zestig begonnen, geeft een completer beeld van hoe de sociale herstructurering begon. Het volgen van de ontwikkeling en schaalvergroting ervan in de jaren zeventig geeft bovendien het omslagpunt weer van het moment dat gentrificatie van de Jordaan onvermijdelijk werd.

62 Moran, ‘Early Cultures of Gentrification’, 105.

63 Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Archief Knetterwinkel, ‘Stukken betreffende Bewonerscomité AA-16’, Inv. Nr. ARCH01908, doos 3, map 1., een voorbeeld voor een buurtcommissie is de ‘Aktie-Jordaad’.

64 IISG, Archief Knetterwinkel, ‘Stukken betreffende tijdschrift De Zaaier en de Stadsboerderij Jordaan, 1973-1979’, Inv. Nr. ARCH01908, doos 4, map 2., Hans Polak, ‘Bloem contra blik in Jordaan. Actie ‘Zoef-zoef’ verbant auto uit de straten.’, in: Het Parool, 12 november 1972.

(25)

II. Ontwaarding en herwaardering van de oude stad

Werkman en de sociaal geografen Cortie en Van der Ven boden inzicht in het gentrificatieproces van de Jordaan toen dit al een bepaalde tijd aan de gang was.65

Daaraan ging echter een langere aanloop aan vooraf van structurele veranderingen die verband hielden met de herwaardering van de buurt, zoals de langlopende verkrotting en ontwaarding van de buurt, toestroom van jongeren naar de stad en een veranderende stedelijke economie en arbeidsmarkt. Ook incidentele gebeurtenissen zoals de

protestacties van jonge activisten tegen de moderniseringsdrang van lokale bestuurders en ontwikkelaars waren van belang voor het lot van de buurt. Bovendien bracht

dezelfde jonge generatie stadsbewoners een periode van experimentele en afwijkende culturele uitingen die in verband stond met de latere vorming van een nieuwe stedelijke middenklasse die vanaf de jaren zeventig werd opgemerkt.

De langdurige ontwaarding van de Jordaan

De Jordaan had in de jaren zestig een grote voorraad historische gebouwen uit verschillende bouwjaren die goeddeels gemeen hadden dat ze in zeer vervallen staat verkeerden. De eerste bebouwing van de buurt werd gerealiseerd in de zeventiende eeuw, toen zich in Amsterdam aanzienlijke stadsuitbreidingen voltrokken. De buurt bood destijds onderdak aan een sociale samenstelling van een kleine burgerij met een welgesteldere klasse langs de gouden randjes van de buurt, zoals de Bloemgracht en Lauriergracht. Daarnaast waren er een aantal overlastgevende bedrijfstakken gevestigd die elders in de stad geen plaats kregen. Langs de Looiers- en Passeerdersgracht vond men bijvoorbeeld de leernijverheid. Toen Amsterdam ten opzichte van andere grote Europese steden als nakomeling vanaf halverwege de negentiende eeuw ook in de stroomversnelling van de industrialisering terecht kwam, werd de Jordaan het toevluchtsoord voor de armere arbeidsmigranten. Tussen 1859 en 1889 groeide het aantal bewoners van de buurt van 54.115 tot 82.715. Waar de bescheiden woonhuizen in de zeventiende eeuw kleine tuintjes bezaten werden deze in de negentiende eeuw goeddeels dichtbebouwd met hofjes en sloppen. Daarnaast werden verdiepingen toegevoegd en werden ook de zolders en kelders als woningen gebruikt waar één of 65 Evert Werkman, ‘Amsterdams Logboek: ‘De nieuwe elite’’, Het Parool, 13 juli 1979, 5., C. Cortie, en J. van de Ven, ‘”Gentrification”: Keert de woonelite terug naar de stad?’, in: K.N.A.G. Geografisch Tijdschrift 15 (1981) 5, pp. 429-446. Cortie, C., J. van de Ven en E. de Wijs-Mulkens, ‘“Gentrification” in de Jordaan: De opkomst van een nieuwe binnenstadselite’, K.N.A.G. Geografisch Tijdschrift 16 (1982) 4, pp. 352-368.

(26)

meerdere gezinnen opgekropt leefden.66 De sociaaldemocratische politicus en uitgever

Louis Hermans bekroonde de buurt in 1901 tot ‘het koninkrijk der sloppen’, als het summum van de wijdverspreide verkrotting en sloppenvorming die Nederlandse steden in de negentiende eeuw kenden.67 Zoals architectuurhistoricus Auke van der Woud

beschrijft was de Jordaan het toonbeeld van de duistere kant van de vooruitgang die delen van de stad in de vaart der volkeren de moderniteit in bracht.68

De situatie werd, op een aantal kleine aanpassingen rond de eeuwwisseling na, pas in de jaren dertig van de twintigste eeuw aangepakt met grootschalige sanering. Hierbij werden vooral de meest verkrotte en dichtbebouwde ‘forten’ opgeruimd. Deze forten waren informele woonkazernes die bestonden uit een grote hoeveelheid éénkamerwoningen en alkoven waar de armste laag van de Amsterdamse bevolking terecht kwam. Hoewel het inwonertal van de buurt in het interbellum afnam tot 51.198, en daarmee de druk op de ruimte, was de kwaliteit van de meeste woningen van de Jordaan naar de standaard van die tijd nog steeds zwaar ondermaats. Degenen die het zich konden veroorloven, zoals de goedverdienende arbeiders uit de diamantindustrie, verhuisden naar de revolutie-bouwwijken en sociale nieuwbouwprojecten vlak buiten de negentiende-eeuwse gordel. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden veel woningen van hun deuren, balken en kozijnen ontdaan om stookhout te verkrijgen tijdens de wintermaanden. Als een gehavende buurt met ingestorte panden en open gaten kwam de Jordaan de oorlog uit.69 De sanerings- en wederopbouwplannen voor Amsterdam die

diensten van Publieke Werken en Stadsontwikkeling begin jaren vijftig aan de

gemeenteraad voorlegden, lieten weinig aan de verbeelding over. Veel aandacht was er voor de uitbreidingen in de Westelijke Tuinsteden, sanering van de Westelijke en Oostelijke Eilanden en de Nieuwmarktbuurt, maar de diensten wisten voor de Jordaan als enige saneringsbuurt niet op tijd een plan in te dienen.70 De nadruk lag duidelijk op

de buurten die samenhingen met grootschalige plannen als de IJ-tunnel en

verkeersdoorbraken, waar de vervallen Jordaan mocht wachten tot ver in de jaren zestig alvorens serieuze plannen op tafel kwamen.

66 Herman de Liagre Böhl, Amsterdam op de helling. De strijd om stadsvernieuwing (Amsterdam 2010), 148-152.

67 Auke van der Woud, Koninkrijk vol sloppen. Achterbuurten en vuil in de negentiende eeuw (Amsterdam 2010) 106.

68 Van der Woud, Koninkrijk vol sloppen.

69 De Liagre Böhl, Amsterdam op de helling, 153-154.

(27)

In de tussentijd bleven de Jordaners zelf niet stilzitten. Waar al eerder naar nieuwbouwwijken werd uitgeweken door welgesteldere Jordaanbewoners, kwam met de voltooiing van de tuinsteden en overloopgemeentes in de loop van de jaren zestig nogmaals beweging in de sociale samenstelling van de buurt. De beter bedeelde Jordaners die de welvaartsstijging van de naoorlogse decennia hadden ervaren

verruilden hun kleine woningen in de binnenstad voor nieuwbouw aan de stadsranden. Zo bezocht journalist Nico Polak in 1963 het jonge stel Henri en Ans,

‘welvaart-Jordaners’, die begin jaren zestig een nieuwbouwwoning in Osdorp verkozen boven een achterkamer in een fort in de Leliestraat waar ze met nog twee gezinnen een etage deelden. Hun woning werd modern gecompleteerd met een wasmachine en televisie en er werd gespaard voor het noodzakelijke vervoersmiddel voor de deur. Hoewel ze noemden dat sommigen ‘met een stok’ de buurt uitgejaagd moesten worden, kenden ze genoeg ‘rasjordaners’ die in de tuinsteden ‘hartstikke gelukkig’ waren. De

stereotypering van de mythische Jordaner beschreven ze overigens als overtrokken en achterhaald, de Jordaan was in hun ogen in de jaren zestig allang ‘de Jordaan niet meer’ en van Henri mocht de buurt tegen de grond. Toch bezochten ze de buurt nog geregeld, vooral om de ‘ouwelui’ op te zoeken die standvastig en met nostalgie aan hun

woonbuurt vasthielden.71

Henri en Ans waren zeker niet de enigen die hun geboortebuurt de rug toekeerden; begin jaren zestig woonden er nog circa 30.000 mensen in de Jordaan, waarbij het vooral ouderen waren die achterbleven. In 1965 was dit bewonersaantal zelfs teruggelopen tot 22.464.72 Uitblijvende plannen en verder verval van de buurt

bracht voor de Jordaners een moedeloze situatie, waarbij de nette buitenwijken met tuin en plek voor een auto voor deur lonkten. Deze trend van suburbanisatie kwam in de naoorlogse jaren in heel Nederland snel van de grond. De nieuwbouw buiten de

stadskernen en in nieuwe gemeenten was in de jaren vijftig nog vooral bedoeld voor welgesteldere gezinnen, maar vanaf midden jaren zestig nam de suburbanisatie massale vormen aan. Tienduizenden huishoudens trokken jaarlijks vanuit de grote steden naar groeikernen en buitenwijken. De vrijgekomen woonruimte werd gevuld met jonge Nederlandse alleenstaanden en studenten, buitenlandse arbeidsmigranten en de minder

71 Nico Polak, ‘De Jordaan? Voor mij mogen ze ‘m afbreken!’, in: Het Vrije Volk, 6 april 1963, 2.

(28)

welvarende huishoudens.73 De Nederlandse middenklasse, vooral gezinnen, verliet in

groten getale de stad. Tussen 1965 en 1985 liep het bevolkingsaantal van Amsterdam van 870.000 tot 675.000 terug.74

Voor de Jordaan hadden de naoorlogse jaren en de uitblijvende sanering of vernieuwing van de buurt grote gevolgen voor de staat van de woningvoorraad. Hoewel van sanering gesproken werd, lieten uitvoerige plannen lang op zich wachten. Door de onzekerheid werden de bewoners en eigenaren van panden ontmoedigd te investeren in de woningen, het oordeel van grootschalige sloop kon namelijk ieder moment genomen worden. Investeren in de woningvoorraad werd andermaal ontmoedigd door de

naoorlogse huurbeheersing, die huurstijging beperkte en het pandjesbazen moeilijk maakte investeringen te verhalen op hun huurders. Daarnaast zorgden

voorbereidingsbesluiten voor de wederopbouw ervoor dat particuliere bouwactiviteiten beknot werden. In 1964 ging de gemeenteraad in afwachting van grootschalige sanering zelfs zo ver een algehele ‘bevriezingsverordening’ uit te vaardigen, waarbij er niets meer gebouwd mocht worden. Een bijkomend probleem was dat van de circa 1800

woningeigenaren 1247 slechts één pand in bezit hadden, terwijl 400 eigenaren twee of drie panden beheerden. Grote eigenaren bestonden naast de gemeente en

monumenten- en arbeidersverenigingen nagenoeg niet.75 Het financiële risico dat aan

investering hing was voor de kleine eigenaar een belemmering tot herstel van de woningen en modernisering van de voorzieningen. Het langlopende verval had in de naoorlogse jaren volop de ruimte gekregen. Dit was goeddeels toe te schrijven aan de besluiteloosheid en het onvermogen van de gemeente. Bijgevolg hadden de woningen in de Jordaan tot in de jaren zestig een zeer bescheiden huur, met enkele guldens per week kon men een éénkamerwoning betrekken.76 Dit bleek een uitkomst voor startende

alleenstaanden, studenten en de nog niet gelande kunstenaar, die huurwoningen zochten in een tijd van schaarste.77

73 Jacqueline Vijgen en Rob Van Engelsdorp Gastelaars, Een gevarieerd bestaan. Het gebruik van tijd en ruimte in het dagelijks leven van enkele ‘oude’ en ‘nieuwe’ groepen binnen de Nederlandse bevolking (Amsterdam 1991) 3-4.

74 Ben Speet, Historische Atlas van Amsterdam. Van veendorp tot hoofdstad (Amsterdam 2010) 73.

75 Willem Frederik Heinemeijer, ‘Nieuwe werk in de oude Jordaan’, Amstelodamum, Maandblad voor de kennis van Amsterdam 62 5 (1975) 111-112.

76 Nico Polak, ‘De Jordaan? Voor mij mogen ze ‘m afbreken!’, 1.

(29)

Amsterdam jongerenstad

De woningzoekende jongeren kwamen in de jaren zestig en zeventig, contrasterend met de uittocht van Amsterdamse gezinnen, in toenemende mate richting Amsterdam. De stad, en vooral haar binnenstad, had een in Nederland ongeëvenaarde

aantrekkingskracht op grote groepen jongeren die waren voortgekomen uit de

naoorlogse geboorteoverschotten.78 Waar in 1964 20- tot 39-jarigen goed waren voor 30

procent van de binnenstadsbewoners, was dit percentage in 1980 opgelopen tot 50 procent. Nieuwe bewoners van de Jordaan bestonden in de tweede helft van de jaren zestig voor 40 procent uit 20- tot 25-jarigen.79 Bovendien namen deze jongeren afstand

van de traditionele gezinsvorming waarbij zowel trouwen als het krijgen van kinderen werd uitgesteld en het aantal alleenstaanden steeg. Er werd ook meer en langer

onderwijs genoten en de universiteiten barstten uit hun voegen met snel groeiende studentenaantallen.80 Deze studenten en jongeren engageerden zich in toenemende

mate met maatschappelijke vraagstukken en eisten meer inspraak over politieke besluiten.81 De groeiende groep jongeren was echter niet alleen op zoek naar een

woning en passende studie. De binnenstad van Amsterdam werd ook een speelveld voor zelfontplooiing, zichtbaar in de opkomst van nieuwe winkels, uitgaansgelegenheden en samenkomstplekken voor jonge stadsbewoners. De belangen en levensstijlen van een jongere generatie ging vanaf halverwege de jaren zestig een almaar dominantere positie opeisen in de stedelijke ruimte van Amsterdam.

De ruimte tot zelfontplooiing en mogelijkheid tot studeren voor een jongere generatie werd geboden door de brede welvaartsstijging die begon in de jaren zestig. Nederland was in materialistische zin goed uit de wederopbouwjaren gekomen. In de eerste helft van de jaren zestig waren zowel de lonen als de koopkracht van

Nederlanders gestegen, respectievelijk met gemiddeld vijf en 6,8 procent per jaar.82 In

het Groningse Slochteren werd in 1959 een enorme voorraad aardgas gevonden en opgepompt, waarmee ten dele de verzorgingsstaat werd uitgebreid.

78 Virginie Mamadouh, De stad in eigen hand. Provo’s, kabouters en krakers als stedelijke sociale beweging (Amsterdam 1992) 15.

79 Tim Verlaan, De ruimtemakers. Projectontwikkelaars en de Nederlandse binnenstad 1950-1980 (Amsterdam 2017) 148.

80 Elles Baaijens en Peter Jan Knegtman (red.), Een eeuw Universiteit van Amsterdam (Amsterdam 1999) 136.

81 Judith Belinfante, IQ en EQ. Amsterdam als culturele universiteitsstad (Amsterdam 1998) 7-8.

(30)

Consumptiegoederen als een auto, witgoed en een televisie werden voor steeds bredere lagen van de bevolking beschikbaar. De zuinige naoorlogse jaren waren in Nederland voorbij en dat zag de bevolking in haar koopkracht terug.

Een generatie die opgroeide in de welvaartsjaren ervoer de vergaarde

economische groei echter anders dan de opbouwers zelf. In de loop van het decennium werd er steeds sterker geageerd tegen de gevolgen van het economisch wonder.

Massaconsumentisme, kapitalisme en materialisme werkten voor een jongere generatie vervreemdend, terwijl zij ook de negatieve effecten van de welvaart zagen, zoals

milieuvervuiling.83 Hans Righart ziet in de jaren zestig in Nederland dan ook een

generatieconflict dat vooral voortkwam uit de tegengestelde opvatting over welvaart en materialisme.84 Righart baseert zijn beschrijving van het generatieconflict op het werk

van Ronald Inglehart die onder de babyboomers, geboren in of vlak na de Tweede Wereldoorlog, een postmaterialistisch waardepatroon herkent.85 De na de oorlog

geboren generatie had persoonlijkheidsvormende gebeurtenissen als de economische crisis van de jaren dertig en de oorlog niet meegemaakt, waardoor zij een mindere drang naar materiele zekerheid ontwikkelde. De naoorlogse generatie had daardoor ruimte om zich persoonlijk en emotioneel te ontplooien, langer onderwijs te genieten en volwassenheid uit te stellen. Deze postmaterialistische generatie botste met de sobere, ‘ascetisch-puriteinse’ vooroorlogse generatie, wat zorgde voor een vorming van

alternatieve levensstijlen.86

Ook in de binnensteden werd opgestaan tegen het gezag, dat bestond uit een groeicoalitie tussen lokale bestuurders en projectontwikkelaars die de stadskernen de moderniteit trachtten in te trekken met grootschalige planvorming en

verkeersdoorbraken. Deze plannen moesten de ruimte bieden aan het toenemende autoverkeer en de stedelijke functies van werken en consumeren, in de vorm van grote kantoren en winkelcentra. De grootschalige plannen en technocratische opstelling van overheden strookte niet met het beeld van de democratische, leefbare stad, die jeugdige bewoners voor ogen hadden. Zij eisten meer inspraak in saneringsplannen die dreigden

83 Duco Hellema, Nederland en de jaren zeventig (Utrecht 2012) 24-25.

84 Hans Righart, De eindeloze jaren zestig. Geschiedenis van een generatieconflict (Amsterdam 1995).

85 Righart, De eindeloze jaren zestig, 20-21.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Van den Biggelaar lijkt geen structurele verklaring te willen geven voor de verdwijning van ge- bouwen die vaak nog geen kwarteeuw oud waren, en noemt een complexe samenloop

'Voor de bescherming van het vertrouwen, gewekt door een niet met de wil van de verklarende partij overeen- stemmende verklaring welke ertoe strekt een gebonden- heid aan

Terwijl men rondom de eeuwwisseling door middel van het ongetrouwd samenwonen een statement maakte tegen het instituut huwelijk, was het aan het begin van de

maximaal aanvaardbare dageli jkse koperopname , hoewel dit ni et lolaar- sc hijnlijk is. De grote sprei ding i n de gevonden Cu-gehalten wordt mogeli jk mede

methode die het eerste niveau Opsporing vormt van de SOBANE-strategie, en stelt de methodes voor die moeten gebruikt worden op de drie ande- re niveaus Observatie, Analyse

18. Opbrengst per 100 gld. In het algemeen wordt ni. te weinig aandacht geschonken aan het gemiddeld per volwaardige arbeidskracht verkregen inkomen. Men gaat nog te veel af op

agenda of the Radical Enlightenment, directly from Spinoza’s view of the state of nature, in which (on Israel’s interpretation) all human beings are morally equal: ‘All the

dan om na een pittige discussie, debat of sprekersavond lekker met elkaar te borrelen in onze vertrouwde café Hoofdstuk 2 of zoals zo vaak in de altijd gezellige Locus Publicusl Onze