• No results found

De Jordaan: de komst van ‘kunstenaars en intellectuelen’ en het stadsvernieuwingsvraagstuk, 1960-

De twee ontwikkelingen die invloed hadden op de gehele binnenstad, het

stadsvernieuwingsvraagstuk en de komst van nieuwe, jonge, idealistisch gedreven bewoners werden vanaf de jaren zestig in de Jordaan bijzonder zichtbaar in de Jordaan. In 1969 kreeg de Jordaan na veel vertraging en uitstel een vernieuwingsplan. De

afdeling Stadsontwikkeling van de gezaghebbende Dienst Publieke Werken stelde een ‘Schetsplan’ op, waarin zij haar toekomstvisie op een uitklapbare kaart aan de

Jordaanbewoners toezond. Ondanks dat de kaart nog maar weinig details weergaf, werd de bedoeling van het gemeentebestuur en haar dienst in grote lijnen duidelijk. Hoewel goeddeels zou worden vastgehouden aan de bestaande structuur van de grachten, werd bebouwing aan de smalle oost-west gelegen straten gesloopt voor voetgangersgebied en plantsoenen. Ook de Rozengracht moest als hoofdverkeersader worden verruimd voor gemotoriseerd verkeer. De verkeerstoegankelijkheid werd gecompleteerd met nieuwe parkeergarages. Bestaande bebouwing van de zuidelijke Jordaan maakte in het plan plaats voor kantoorgebouwen, waardoor de functies van wonen en werken door een grens rond de Elandsgracht van elkaar werden gescheiden. In de Zuid-Jordaan verbond een gepland metrotracé het kantorencomplex met de rest van de stad. Hoewel

monumenten zouden worden behouden, werd de rest van de historische panden minder ontzien. Een aanzienlijke voorraad vervangende nieuwbouw moest de gemiddelde vierkante meters van de woningen doen stijgen van 71 naar 120. Hierdoor daalde het aantal woningen van 8.700 naar 4.080 en het bewonersaantal van 20.700 naar

13.000.116

De plannen werden summier en puntsgewijs aan de lezer voorgesteld, terwijl meer ruimte werd ingeruimd voor de verklaring waarom de buurt moest vernieuwen. Volgens de gemeente hadden verval van de woningen, ontvolking, overlastgevende bedrijvigheid en verloedering van het straatbeeld de Jordaan geen goed gedaan, waardoor ‘het wonen in de Jordaan steeds minder een genoegen is’.117 Hoewel het

schetsplan duidelijk stelde dat het om een voorlopig plan ging en dat over de

uiteindelijke uitwerking overlegd kon worden, wekte de kaart de suggestie dat op het 116 Stadsarchief Amsterdam, Topografie: 30578, Stukken betreffende de Jordaan, 1970-1977, ‘Aan de Jordaanbewoners, schetsplan voor de Jordaan’, inv. nr. 203.

stadhuis de plannen al klaarlagen. De reactie vanuit de buurt op het rondgestuurde plan moet de gemeente hebben verrast. Hun breed gedragen antwoord was een algehele afkeuring van de grootschalige visie. Waar de gemeente in het plan de buurt afdeed als een stervende patiënt, was het gevoel bij veel bewoners dat de buurt weliswaar

verouderd, maar nog ‘springlevend’ was.118 Terwijl in het schetsplan vooral de

wegtrekkende bewoners en het verval werden benadrukt, proclameerde actiegroep ‘Blijvend Jordaan’ trots dat in de buurt ‘om elke kamer (…) gevochten wordt door

kunstenaars en intellectuelen’.119 De gemeente en haar dienst hadden er weinig rekening

mee gehouden dat achter de vervallen gevels van de historische panden een sociale verandering had plaatsgevonden. Voor onder meer de kunstenaars, jongeren en studenten die in de buurt waren gaan wonen was de Jordaan meer dan een

doorgangshuis op weg naar een betere woning: zij waren oprecht begaan met haar toekomst.

‘De Jordaan: Jofel, tof, fijn’

Voor het openbaren van de gemeentelijke plannen waren sommige journalisten er al uit; de Jordaan herleefde.120 Overal waren tekens te herkennen dat de buurt aan een sociale

verandering onderhevig was. Een vroege en opvallende aanwezigheid van nieuwe bewoners van de Jordaan kwam voort uit de kunstwereld. Dit waren overigens niet de al gevestigde kunstschilders, beeldhouwers en schrijvers, zij prefereerden woningen achter het Concertgebouw in Oud-Zuid of de Plantage.121 Daarentegen boden de

goedkope kamers van de Jordaan wel een gewilde vestigingsplaats voor jonge, arme, experimentele kunstenaars. Voor ateliers en galeries waren grotere ruimtes nodig die werden gevonden in leegstaande werkplaatsen, kerken en schoolgebouwen. Het ‘Garnalenkerkje’ in de Willemstraat werd bijvoorbeeld in gebruik genomen als atelier door de beeldhouwer Cornelius Rogge, een plek die hij deelde met de kunstenaars en drinkebroers Rik van Bentum en Jan Cremer.122 Ook waren schrijver Gerard Reve,

118 Stadsarchief Amsterdam, Topografie: 30578, Stukken betreffende de Jordaan, 1970-1977, ‘Het gaat beter met de Jordaan, uitgave van Wijkcentrum Jordaan en Gezamenlijk Aktiecomité Jordaan’, 1970, inv. nr. 203, p. 4-5.

119 Gerard Linnebak, ‘’s Landskroniek’, in: De Tijd, 25 februari 1969, 7.

120 ‘Onder de keizerskroon, De gouden hoek herleeft’, in: Algemeen Handelsblad, 17 augustus 1968, 2.

121 P. J. Ardon, De attractie van de binnenstad van Amsterdam voor de beeldende kunstenaars, onderzoek verricht in het kader ‘Onderzoek Binnenstad van Amsterdam’ (Amsterdam 1964) 62.

122 Ben Dull, ‘Beeldhouwer-tekenaar Cornelius van Rogge: ‘Ik wil leven creëren om dode voorwerpen’, in: Het Parool, 15 oktober 1966, 11.

choreograaf Rudy van Dantzig, schrijver-dichter Simon Vinkenoog en fotograaf Paul Huf al vroeg in de jaren zestig woonachtig en werkzaam in de Jordaan.123 Naast de ‘avant-

garde’ van de Amsterdamse kunstwereld had de Jordaan ook een sterke

aantrekkingskracht op belangrijke schakels in de opkomende provobeweging.124 Zo

woonden en werkten de aan Provo gelieerde kunstenaars en vrienden Robert Jasper Grootveld en Aat Veldhoen in de buurt, betrokken Provo-oprichters Roel van Duijn en Rob Stolk er een woning en werd een van eerste ‘happenings’ aan de Jordaanse kant van de Prinsengracht gehouden.125 Vinkenoog, geboren in de buurt, was een belangrijke spil

in de artistieke kringen van de Jordaan en onderhield goede contacten met kunstenaars, provo’s en de internationale kunstscene. Hij was in 1964 betrokken bij de ‘The Art of Living Inc.’, waarbij woningen en ateliers, vooral in de Jordaan, van de ‘moderne

kunstenaar’ opengesteld werden voor publiek. Zodoende konden bezoekers in contact komen met ‘het milieu van kunst en levenskunstenaars zoals in de boeken van

Vinkenoog, Vanvugt en Cremer wordt beschreven’.126 Ook organiseerde Vinkenoog

tijdens het Jordaanfestival in 1966 een tentoonstelling van jonge Jordaankunstenaars in de Noorderkerk, een zeldzame versmelting van de culture uitingen van oorspronkelijke en nieuwe Jordaanbewoners.127

Met de aanwezigheid van provocerende en vernieuwende kunstenaars werden in de jaren zestig ook een reeks serieuze galerieën geopend aan de grachten en straten van de buurt. Aan de Bloemgracht werd in de monumentale pandjes ‘De Drie Hendricken’, moderne kunst van ‘nog weinig verdienende, jonge kunstenaars’ vertoond.128 Aan

dezelfde gracht begon eind jaren zestig Eugene Anatole Siau een galerie en werd in een voormalig schoolgebouw in de Tuinstraat de ‘Galerie DDM’ feestelijk geopend met een maatschappijkritische tentoonstelling over pijnstillers.129 De surrealistische

kunstschilder Michael Podulke richtte een eigen galerie op in de Anjelierstraat om 123 Eric Kurpershoek, ‘Hoe een legendarische volksbuurt gered werd’, Paul Spies (red.) De Jordaan gaat nooit verloren (Amsterdam 1997) 86.

124 ‘Avant-Garde’, in: Het Parool, 21 januari 1965, 7.

125 Roel van Duijn, Provo. De geschiedenis van de provotarische beweging , 1965-1967 (Amsterdam 1985)11. ‘De eerste happing in Nederland. Moderne riten aan Prinsengracht’, in: Algemeen Handelsblad, 10 december 1962, 2.

126 ‘Kunstenaars stichten The Art of Living Inc.’, in: Algemeen Handelsblad, 14 mei 1964, 13.

127 M. V. , ‘Kunst in de kerk tijdens Jordaanfestival’, in: De Waarheid, 17 september 1966, 6.

128 Hans Redeker, ‘De Drie Hendricken uitgebreid. Actieve galerie met eigen groep’, in: Algemeen Handelsblad, 3 oktober 1961, 10.

129 Lambert Tegenbosch, ‘Galerij der galerijen. Siau’, in: De Volkskrant, 30 oktober 1968, 11. Aad van der Mijn, ‘Expositie ‘Pijnstillers’ in Amsterdamse Jordaan’, in: Het Parool, 11 juni 1966, 7.

volgens kunstcriticus Hans Redeker ‘daadkrachtig bij te dragen aan de opbloei van de oude wijk als nieuw artistiek centrum’.130 Eind jaren zestig was de Jordaan één van de

hoofdstedelijke kunstenaarsbuurten geworden. Er werd geëxperimenteerd met nieuwe kunstvormen die via de vele galeries hun weg vonden naar breder publiek. De

schrijvers, schilders en beeldhouwers van buurt onderhielden bovendien uitvoerig contact en vonden elkaar in cafés en huiskamers.

Naast de voor de hand liggende reden van goedkope woon- en werkruimte had de keuze voor de Jordaan voor een schare kunstenaars meer betekenis. David Ley betoogt dat de nabijheid van het centrum een belangrijke bijkomstigheid was voor de woningkeuze van kunstenaars. Ley gebruikt het werk van Pierre Bourdieu om te

verklaren hoe het claimen van ‘the sacred centre’ een belangrijk onderdeel werd van de

habitus van de kunstenaar.131 In de centra van grote steden kon de kunstenaar zich

ontwikkelen, laten inspireren en werden noodzakelijke contacten onderhouden, terwijl met de vestigingskeuze tegelijkertijd afgezet kon worden tegen de massaconsumptie en de conformistische levensstijl van de naoorlogse middenklasse die zichtbaar werden in de nieuwe groeikernen en buitenwijken.132

Kunstenaars maakten ondanks hun grote zichtbaarheid en bijkomende media- aandacht slechts een deel van de nieuwe bewoners van de Jordaan uit. In dezelfde periode kwamen in groeiende getalen ook jongeren, studenten en ‘intellectuelen’ in de buurt wonen. Ley stelt dat deze groepen in hun culturele opvatting overlapten met die van de kunstenaars, waarbij het raakvlak vooral duidelijk werd in de stijgende

waardering aan cultureel in plaats van economisch kapitaal.133 Deze omslag in hun

waarde- en smaakpatroon moet in de lijn van het werk van Ronald Inglehart worden gezien. Deze Amerikaanse socioloog beschrijft hoe in de jaren zestig en zeventig een verschuiving plaatsvond van een materialistische naar een postmaterialistische

waardepatroon onder een jongere generatie.134 Met deze generationele verandering had

de Jordaan een aanzuigende werking op jongeren die zich in de naoorlogse 130 Hans Redeker, ‘Surrealist Podulke en zijn N.V.’, in: Algemeen Handelsblad, 9 januari 1970, 14.

131 David Ley, The new middle class and the remaking of the central city, Oxford (Oxford University Press 1996) 194-196. David Ley, ‘Artists, Aestheticisation and the Field of Gentrification’, Urban Studies 40 12 (2003) 2527-2544, 2534.

132 Ley, The new middle class and the remaking of the central city, 194-195.

133 Ibidem, 194. Ley, ‘Artists, Aestheticisation and the Field of Gentrification’, 2530-2531.

134Ronald Inglehart, ‘The Silent Revolution in Europe: Intergenerational Change in Post-Industrial Societies’, The American Political Science Review 65 4 (1971) 991-1017.

welvaartssamenleving met steriele nieuwbouwwijken, grote winkelcentra en groeiend autobezit steeds minder op hun gemak voelden. In 1971 schreef socioloog Jan van Hessen over zijn eigentijdse jeugd en hun ‘(…) voorliefde voor de vervallen huizen als demonstratieve afkeur van de moderne, gestroomlijnde producten van de

bouwindustrie’.135 Het wonen in de historische binnenstad van Amsterdam en de

Jordaan in het bijzonder was echter meer dan slechts een afwijzing van nieuwbouw en buitenwijken. Het weerspiegelde ook, zoals Van Hessen beschreef, een hernieuwde waardering voor een culturele betekenis die men in oude buurten meende te vinden. Daarbij stond ‘(…) niet de boer van vroeger als model maar is het figuur van het

bohemienachtige stadsproletariaat uit de vorige eeuw dat als stijl-oriëntatie fungeert’.136

Wonen in de Jordaan, met zijn van oudsher arme, socialistische

arbeidersbevolking en bijkomende buurtcultuur viel goed te rijmen met een drang naar authenticiteit. Deze drang moet overigens niet gezocht worden in de waardering van de historische pandjes an sich, zoals die door heemschutters en andere erfgoedbewakers werd uitgedragen, maar meer in een appreciatie van een typisch stedelijke sociale cohesie en uitdraging van de Jordaancultuur die in afnemende mate nog voelbaar was in de buurt. Bovendien bood de buurt een avontuurlijk speelveld, waar om elke hoek en achter elke gevel iets viel te ontdekken. Architectuurcriticus Simon Mari Pruys trok in 1970 in een artikel ten strijde tegen de ‘bijziendheid van de stadsopruimers’. Hij stelde dat de Jordaan één van de laatste buurten was waar men nog vrij kon zijn, waar nog ontdekt kon worden en waar bovendien een waardevolle sociale samenhang was

ontstaan die door de gemeentelijke plannen niet werd ingezien.137 Onder aanvoering van

opiniemakers en cultuurcritici als Pruys en Vinkenoog werd de woonvoorkeur voor de Jordaan van kunstenaars, studenten en andere jongeren een steeds breder gedragen goed. Deze columnisten en schrijvers vormden de door Sharon Zukin beschreven ‘critical infrastructure’ van culturele bemiddelaars die de vorming van nieuwe levensstijlen aan een groter publiek brachten.138 Binnen een ontwikkelende

135 J. S. van Hessen, ‘Bewogen jeugd contra bedreigende stad’, Akademiedagen, Amsterdam 15 en 16 april 1971, K.N.A.W., deel 22 (1971) 28-39, 38.

136 Van Hessen, ‘Bewogen jeugd contra bedreigende stad’, 38.

137 Simon Mari Pruys, ‘De bijziendheid van de stadsopruimers’, in: Algemeen Handelsblad, 14 maart 1970, 17.

binnenstedelijke levensstijl paste het wonen in een buurt die door kunstenaar Veldhoen beschreven werd als ‘jofel, tof, fijn’.139 Een toon die in schril contrast stond met de latere

stervende-patiëntretoriek van de gemeente.

Invloed op het winkellandschap: boetiek, antiekzaak en Knetterwinkel

De uiting van vernieuwende levensstijlen deed zich ook gelden buiten de woningen van de nieuwe schare Jordaners. Vanaf de jaren zestig werden nieuwe

consumptievoorkeuren vertaald naar de opkomst van een breed scala aan nieuwe winkels en uitgaansgelegenheden. Ook deze winkels profiteerden van het verdwijnen van de bestaande bedrijvigheid. De Jordaan had altijd een uitgebreid

buurtondersteunend winkellandschap gekend met kruideniers, bakkers en water-en- vuurwinkeltjes. Met het wegtrekken van de oorspronkelijke bevolking verdwenen ook deze buurtvoorzieningen in rap tempo. Dit bood ruimte voor nieuwsoortige winkels, restaurants en cafés, waarvan de oprichting door de zeer lage huren bovendien maar weinig risico met zich mee droeg. Niet verrassend is dat de vele nieuwe winkels die hun deuren openden in de jaren zestig en zeventig vooral de hierboven beschreven

bewonersgroepen voorzagen. Ook de vereniging Amstelodamum merkte een dergelijke verandering op en verwoorde het in hun kritiek op het schetsplan van de gemeente:

Talloze buurtwinkeltjes die door de geleidelijke daling van het aantal inwoners en door de hogere eisen, die aan de moderne middenstander worden gesteld, hun deuren hebben moeten sluiten, worden heropend als mode-en-

specialiteiten-boetieks, antiekwinkels en kunstzaaltjes. De huidige Jordaan wordt onder meer gekenmerkt door maatschappelijk sterk gemengde, jeugdige en idealistische bevolking, die ondanks het onmiskenbare verval juist deze

stadswijk met zijn kleine, intieme schaal en zijn veelzijdige karakter prefereert boven de wat zakelijke nieuwe woonwijken.140

Een vroege vernieuwing van het winkelbestand van de Jordaan werd zichtbaar door de opening van boetiekjes. Net als in de rest van de stad werden in de Jordaan vanaf halverwege de jaren zestig dergelijke kledingboetieks geopend die sterk

verschilden van grote warenhuizen en moderne winkelcentra. In De Telegraaf werd in 139 Simon Vinkenoog, ‘De Jordaan: Jofel, tof, fijn’, in: Algemeen Handelsblad, 24 augustus 1963,

Supplement 1-2.

140 Commentaar op het schetsplan, Genootschap Amstelodamum, 1970, geciteerd in: Herman Liagre Böhl, Amsterdam op de helling. Strijd om stadsvernieuwing (Amsterdam 2010) 159.

1966 opgemerkt dat het centrum voor de tienermode in de Jordaan te vinden was. Voor de ‘London-Look’ moest men in de ‘Carnaby Street van Amsterdam’ zijn, waar boetieks kleding verkochten aan jongeren die zich een eigen kledingstijl gingen aanmeten.141 In

1967 blijkt dit nog verder uit te breiden door een ‘mini-mode-explosie’ in de buurt, waarbij kledingzaken als Kink-22 en Boutique á GoGo zich gingen richten op

modebewuste jonge binnenstadbewoners. Dergelijke boetieks werden gesteund door de stijgende koopkracht van tieners en ‘twens’ (twintigers), die met eigen geld en een eigen stijl een nieuwe groep consumenten vormden.142 De iets luxueuzere Jordaanse boetiek

Sophie en Johnny mikte naar eigen zeggen op de artiesten uit de kleinkunst. Hun

kledingstijl straalde in de woorden van de ontwerpers iets nieuws en provocerends uit, met felle kleuren en ‘brutaal korte rokjes’.143 Ook de boetiek Jardin-des-Modes, in 1969

geopend aan de Tuinstraat, kleedde de ‘vedette van theater en televisie’.144

Wat opvalt is dat de boetieks verschillende groepen aanspraken, met onder meer tieners, twens en studenten, maar anderzijds ook de modebewuste kunstenaars, acteurs en televisiepresentatoren. In opzet verschilden dergelijke boetieks ook flink van elkaar. Jongerenboetieks verkochten voor weinig geld verstelde tweedehands kleding of brachten goedkope kledinglijnen uit, terwijl een zaak als Jardin-des-Modes uitbundige modeshows hield met bruidscollecties en modieuze uitgaanskleding, ‘goed draagbaar voor het ontvangen van gasten, schouwburgbezoek en andere feestelijke

aangelegenheden’.145 Wat boetieks wel algemeen kenmerkten waren de vaak

eigenhandig geproduceerde of ontworpen producten die werden verkocht. Ze

verkochten daarmee veelal unieke producten die een alternatief boden voor hetgeen dat massaal geproduceerd werd. Tegelijkertijd was met de verschillen in opzet al vroeg een verschil aan te merken tussen levensstijlen die het winkellandschap van de Jordaan, en het binnenstedelijke leven in het algemeen, gingen domineren.

Naast de kledingboetiek die rebellerende tieners en hippe mediaprofessionals kleedden kwamen ook andere winkels het toneel van de Jordaan op. Een tekenend voorbeeld waren de antiek- en snuisterijenwinkels. Deze winkels hadden met hun 141 ‘Hippe mode in Amsterdam, swingende beat-boetiek’, De Telegraaf, 29 september 1966.

142 Hans Righart, De eindeloze jaren zestig. Geschiedenis van een generatieconflict (Amsterdam/Antwerpen 1995) 31.

143 Hartogs, F., ‘Nieuwe image van de Jordaan: mini-mode explosie’, Amsterdam werkt 9 (1967) 1, pp. 28- 30.

144 H. L., ‘Mode voor vedettes’, in: Algemeen Handelsblad, 9 maart 1969, 3.

overkomen en producten een uitdraging die sterk overeenkwam met een nieuwe levensstijl die zich onderscheidde door de nadruk op het ‘historische’ en ‘authentieke’ product. Journalist Evert Werkman verbaasde zich over de winkeltjes die zich vulden met allerlei ‘kralen, kannetjes, vaasjes, heiligenbeeldjes, prularia kortom’, waarvoor de oorspronkelijke Jordaanbewoners ‘hun neus zouden hebben opgehaald’.146 Kijkend naar

veranderende binnenstedelijke levensstijlen, sloten dergelijke winkeltjes naadloos aan op het beschreven waardepatroon dat ook het aanzien van de oude buurtstructuur van de Jordaan vergrootte. Zoals Van Essen noemde betrof het producten uit

‘grootmoeders’s tijd, maar dan vertaald in de sfeer en nonchalance die de proletarische onverschilligheid jegens burgerlijke preciesheid en netheid verraadt’.147 Producten met

een historische aanspraak kon men ook vinden in winkels die ‘authentieke’ spullen van over de grenzen aan de man bracht. In De Oosterse boetiek in de Nieuwe Leliestraat, gerund door twee studenten, vond men een veelheid aan antieke Afghaanse, Indiase en andere ‘oosterse’ voorwerpen. De opening van de zaak was voortgekomen uit hun reislust en verzamelhobby en ze konden binnen een paar dagen een pand betrekken door briefjes in de bus te doen bij de vele lege winkelpanden.148 Zoals andere zaken die

gerund werden door studenten en jongeren was het zakelijk succes van De Oosterse

Boetiek niet de belangrijkste motivatie voor het openen van een eigen winkel. Met een

laconieke en onbekommerde houding werden dergelijke ondernemingen aangegaan, waarbij vooral ook het eigen plezier een rol moest spelen.

Behalve de waardering van unieke en authentieke producten bracht het

waardepatroon van een jonge, idealistische en postmaterialistische generatie ook trends die voortkwamen uit milieuoverwegingen en het afwijzen van de bestaande

voedselindustrie. De behoefte van jonge consumenten voor een bewuster eetpatroon vanaf halverwege de jaren zestig kwam vooral voort uit de protestgeneratie, betoogt Amerikanist Warren Belasco voor de Amerikaanse context. Interessant is de connectie die Belasco legt met de latere commercialisering van diezelfde voedseltrends door minder idealistisch gedreven ondernemers die ervoor zorgde dat dergelijke voedseltrends onder een bredere middenklasse aansloegen.149 Historicus Dirk-Jan

146 Evert Werkman, De Jordaan (1980) 121.

147 Van Hessen, ‘Bewogen jeugd contra bedreigende stad’, 38.

148 Treeske, ‘Het Verre Oosten in Jordaan’, in: Algemeen Handelsblad, 9 november 1968, 13.

149 Warren Belasco, Appetite for a Change. How the Counter-Culture Took on the Food Industry, 1966-1988 (New York 1989).

Verdonk legt de groei van vegetarisme en de opkomst van alternatieve voedseltrends in Nederland rond dezelfde tijd en noemt dat een belangrijke consumptiegroep binnen deze trend werd gevormd door de Kabouters, de sociale beweging die was

voortgekomen uit het vacuüm dat provo na de eigen opheffing had achtergelaten.150 De

Kabouterbeweging zette anders dan de provo’s meer in op de praktische uitwerking van hun idealen. Een vroege aanwezigheid van de beweging in de Jordaan kwam via De

Knetterwinkel of Iet Wiet Waait in de Nieuwe Leliestraat. De zaak werd gerund vanuit