• No results found

De Jordaan: transformatie door en voor de nieuwe stedelijke middenklasse, 1975-

172 Gemeente Amsterdam, afdeling Coördinatie Stadsvernieuwing, Nota stadsvernieuwing Amsterdam. Verandering in de vooroorlogse woningvoorraad. Onderzoek naar de gevolgen van

stadsvernieuwingsactiviteiten in de periode 1970-2010 (Amsterdam 1988) 85.

173 Simon Dekker (ed.), Private stadsvernieuwing in de Amsterdamse binnenstad (Amsterdam 1985) 72- 73.

174 Eric Kurpershoek, ‘Hoe een legendarische volksbuurt gered werd’, Paul Spies (red.) De Jordaan gaat nooit verloren (Amsterdam 1997) 97.

In 1988, na een restaurantbezoek in de hoofdstad, maakte minister van VROM Ed Nijpels tezamen met de staatssecretaris Volkshuisvesting Enneus Heerma en

topambtenaar Wolter Lemstra een nachtelijke wandeling door de Jordaan. Het doel was eens met eigen ogen te zien hoe de vorderingen van de stadsvernieuwing in Amsterdam zich voltrokken. Tevreden stelde de minister: ‘Het gaat de goede kant op. (…) Daar staan huizen te koop voor prijzen waarvan ik koud word. Dat zulke bedragen worden

neergeteld, bedragen die ik niet op kan brengen, zegt veel over de herwonnen

aantrekkingskracht van Amsterdam.’175 De goedgeluimde Nijpels noemde dat eindelijk

een einde was gekomen aan de door hem gewraakte stadsvernieuwingsstrategie, zoals die in de jaren zeventig tot uiting was gekomen. Volgens de minister waren er in deze jaren door nationale en regionale beleidsplannen alleen goedkope huurwoningen gerealiseerd, waardoor een ophoping van ‘zwakkere groepen’ had plaatsgevonden. Hierdoor was ‘de ellende, de verpaupering in de steden groter geworden’. Nijpels dacht met de Jordaan een mooi voorbeeld gevonden te hebben om recentelijke

beleidsveranderingen in de praktijk vertaald te zien worden. Dat diende onder andere om zijn Vierde Nota Ruimtelijke Ordening uit 1988 kracht bij te zetten. De nota moest ruim baan bieden voor de revitalisering van de Nederlandse stad, waarbij private investeringen en de aantrekking van hogere sociale klassen de centra van steden er weer bovenop zouden moeten helpen.176

Wat de beleidsman over het hoofd zag was dat de Jordaan een scheef voorbeeld gaf in vergelijking met andere stadsvernieuwingsbuurten in Amsterdam. Het ging hier om een buurt waar van het sociale woningbeleid van de jaren zeventig en begin jaren tachtig juist relatief weinig terecht was gekomen. De Jordaan was in deze jaren al een buurt geworden waar de vrije markt en particuliere investeringen de stadsvernieuwing flink op hadden gestuwd. De opleving moet overigens ruimer worden gezien dan slechts het herstel van oude panden. De vernieuwing van de buurt werd namelijk niet alleen zichtbaar in de woningvoorraad van de buurt. Ook het winkellandschap en de

uitgaansgelegenheden begonnen af te wijken van het hiervoor geschetste artistieke centrum en jeugdig speelveld, zoals dat in de jaren zestig was ontstaan.

175 Marcel ten Hooven en Koos Swartz, ‘Nijpels: Het gaat de goede kant op met steden. ‘Kabinetsplannen verleiden projecten met grandeur’’, in: Trouw, 20 november 1988, 4.

‘Stadsvernieuwing=klassenstrijd’

Na de totstandkoming van het Bestemmingsplan voor de Jordaan in 1972 kwam er van gemeentelijke kant in de eerste jaren weinig terecht van de beloofde restauratie en nieuwbouw. De Ambtelijke Projectgroep Jordaan, waarin de belangrijkste diensten aangaande de stadsvernieuwing waren gebundeld, moest in 1977 in haar uitgave Aan de

Jordaan toegeven dat de geplande woningverbetering zeer moeizaam op gang kwam.177

Een meerjarenplan was al eerder geopperd voor de jaren 1976-1980, maar door de logge overlegstructuur tussen buurtbewoners en de gemeente en de simpelweg te rooskleurig opgestelde toekomstvisies kwam pas in 1977 een uiteindelijk werkplan voor de jaren 1977-1978.178 Hierin werd aangegeven dat er bloksgewijs aan nieuwbouw

en sociale verbetering van de buurt gewerkt zou worden. In 1977 moesten 88 nieuwe woningen worden opgeleverd, gevolgd door 134 in het jaar erna.179 Afgezet tegen de

enorme voorraad woningen in de buurt, die deze jaren rond de 10.000 schommelde, waren deze vernieuwingsplannen van de gemeente een minimale bijdrage. Dat zag de Projectgroep zelf ook in; met de weinig positief gestemde woorden ‘het is niet veel, maar ook niet niets’, werd het bericht aan de Jordaanbewoners afgesloten.180 Dat zelfs deze

sobere plannen in de praktijk niet tot uitvoering zijn gekomen blijkt uit een

gemeentelijke nota uit de late jaren tachtig, waarin werd aangegeven dat voor de gehele periode 1975-1980 slechts 185 nieuwbouwwoningen door de gemeente en haar

corporaties werden gerealiseerd. Naast deze nieuwbouw werd er nagenoeg geen enkel pand door de gemeente opgeknapt of grootschalig gerestaureerd.181

Deze cijfers stonden in schril contrast met de nieuwbouw en verbetering die in andere stadsvernieuwingswijken in de periode wel werden gerealiseerd. De elf als stadsvernieuwingswijken benoemde buurten hadden een verschillende aanpak, waar onderscheid werd gemaakt tussen reconstructie, zoals in de Dapperbuurt, rehabilitatie, 177 Stadsarchief Amsterdam, Topografie: 30578, Stukken betreffende de Jordaan, 1970-1977, ‘Ambtelijke Projectgroep Jordaan, Aan de Jordaan, 1’, 1977, inv. nr. 203.

178 Wijkcentrum de Jordaan, ‘Niet zo mooi, wel waar. Analiese van de opbouwwerksituatie in de Jordaan, 1970/1978.’(Amsterdam 1979).

179 Stadsarchief Amsterdam, Topografie: 30578, Stukken betreffende de Jordaan, 1970-1977, ‘Ambtelijke Projectgroep Jordaan, Aan de Jordaan, 1’, 1977, inv. nr. 203.

180 Ibidem.

181 Gemeente Amsterdam, afdeling Coördinatie Stadsvernieuwing, Nota stadsvernieuwing Amsterdam. Verandering in de vooroorlogse woningvoorraad. Onderzoek naar de gevolgen van

voorzien voor de Jordaan en Westelijke Eilanden en verbeteren en in standhouden, wat gold voor buurten de Oude Pijp.182 Volgens later onderzoek van de gemeente bleek dat

zelfs voor een in aanpak vergelijkbare buurt, zoals de Spaarndammerbuurt, relatief meer dan vier keer zoveel nieuwbouw werd gerealiseerd in de periode 1975-1980 dan in de Jordaan.183 Dit had voornamelijk te maken met de moeilijk bereikbare percelen.

Door de nauwe straten en smalle stoepen werd het aanvoeren van bouwmaterialen bemoeilijkt. Ook de bouwtechnische staat van belendende bebouwing vroeg om een voorzichtiger aanpak in de Jordaan dan in de negentiende-eeuwse buurten en de gordel van bebouwing uit de jaren twintig tot veertig.184 Bijkomend probleem was dat door de

dermate hoge bouwkosten in de Jordaan de huren van nieuwbouwwoningen moeilijk op een redelijk peil gehouden kon worden.185 De vaak uitgesproken belofte om te bouwen

voor de Jordaanbewoners, kon zodoende moeilijk gewaarborgd worden. Dat viel veel van de Jordaanbewoners tegen, helemaal door het nijpende tekort aan woonruimte dat in de naoorlogse decennia zorgwekkendere vormen had aangenomen. Waar in de rest van Nederland de woningnood eind jaren zestig wel op zijn retour leek, mede door de hoge productie in buitenwijken en groeikernen, werd de Amsterdamse sociale

woningmarkt geconfronteerd met stijgende aantallen woningzoekenden en oplopende wachttijden.186 Pas na 1978, met de aanstelling van voormalig staatsecretaris Schaefer

als wethouder van onder meer Stadsvernieuwing en Volkshuisvesting, kreeg de sociale nieuwbouwwoningproductie in Amsterdam vleugels. Voor de Jordaan gold deze werking echter in mindere mate. Hier bleef de productie en reconstructie van

overheidswege, ondanks verbeteringen vanaf de jaren tachtig, steken op tegenvallende aantallen.187

182 Harm Lammers, 1955-1985, Amsterdam behoudt, maar verandert radicaal. Analyse van

maatschappelijke, politieke en architectonische ontwikkelingen ten behoeve van het seminar ‘microstoria en architectuur’ (Eindhoven 2010) 21.

183 Gemeente Amsterdam, afdeling Coördinatie Stadsvernieuwing, Nota stadsvernieuwing Amsterdam. Verandering in de vooroorlogse woningvoorraad. Onderzoek naar de gevolgen van

stadsvernieuwingsactiviteiten in de periode 1970-2010 (Amsterdam 1988).

184 Herman de Liagre Böhl, Amsterdam op de helling. Strijd om stadsvernieuwing (Amsterdam 2010) 167- 168.

185 Stadsarchief Amsterdam, Topografie: 30578, Stukken betreffende de Jordaan, 1970-1977, ‘Ambtelijke Projectgroep Jordaan, Aan de Jordaan, 1’, 1977, inv. nr. 203.

186 Peter van Hinte, Splitsing en horizontale verkoop in Amsterdam (Amsterdam 1984) 109.

187 Baltie Teeuwen, Stadsvernieuwing in de Jordaan (Eindhoven 1988). Gemeente Amsterdam, afdeling Coördinatie Stadsvernieuwing, Nota stadsvernieuwing Amsterdam. Verandering in de vooroorlogse woningvoorraad. Onderzoek naar de gevolgen van stadsvernieuwingsactiviteiten in de periode 1970-2010 (Amsterdam 1988) 85.

Degenen die toch een huis wilden in het centrum van Amsterdam en met name de Jordaan werden derhalve gedwongen zich te mengen op de niet-distributiemarkt, ofwel de vrije huur- en verkoop van woningen. Deze markt kwam in de jaren zeventig, en vooral vanaf de tweede helft, in tegenstelling tot de sociale woningdistributie, in de Jordaan wel tot volle bloei. Een opmerkelijke verandering is in de periode 1975-1980 te zien in het aantal splitsingen en de horizontale verkoop van appartementen. Dit is een sterk teken van een grote vraag naar woningen en wijst er bovendien op dat er veel verkocht en verhuurd werd op de particuliere markt. De gemeente en corporaties waren namelijk niet of nauwelijks betrokken bij deze vorm van woningvermeerdering.188

Opvallend is dat tussen 1975-1977 de Jordaan de buurt met de grootste

appartementengroei van de binnenstad en de negentiende-eeuwse gordel was. Ook na deze periode zette de splitsing en horizontale verkoop flink door.189 Aangezien het hier

voornamelijk om de verkleining van woningen ging was deze woningontginning vooral gestoeld op de groeimarkt van kleine woningen, bestemd voor alleenstaanden en kinderloze stellen. Uit onderzoek bleek dan ook dat veruit de grootste groep kopers van nieuw ontgonnen appartementen in Amsterdam jonger was dan 35 jaar, voor de jaren 1974-1976 viel 22 procent zelfs in de categorie 15- tot 25-jarigen. Hun

sociaaleconomische positie viel binnen de midden- of hoge categorie.190 Een andere

aanwijzing voor de florerende particuliere markt en stadsvernieuwing in de Jordaan waren de toenemende bouwaanvragen en investeringen voor woningen in de Jordaan. Zo werd er tussen 1974-1979 door particulieren meer dan zestig miljoen gulden geïnvesteerd in bouw en verbouw van panden in de Jordaan. Dit werd gespendeerd in een totaal van 650 panden. Vooral de noordelijke Jordaan, ook wel ‘het hartje’ van de buurt en de plaats waar van oudsher voornamelijk gewoond werd, heeft met veertig miljoen gulden een flink aandeel in de groeiende investeringen. Van het totale bedrag aan investeringen werd veruit het grootste deel besteed aan de verbouw van de panden. Voor restauratie, maar ook voor het doorbreken van muren en inpandige verbouwingen besteedden particulieren 45 miljoen, tegenover 15 miljoen voor nieuwbouw.191

188 Peter van Hinte, Splitsing en horizontale verkoop in Amsterdam (Amsterdam 1984) 73-80.

189 Van Hinte, Splitsing en horizontale verkoop in Amsterdam, 54-55.

190 Ibidem, 120-121.

191 Simon Dekker (ed.), Private stadsvernieuwing in de Amsterdamse binnenstad (Amsterdam 1985) 62- 67.

De ongebreidelde groei op de particuliere markt en het gepaarde onvermogen van de gemeente en haar corporaties deed de gemoederen onder delen van de

Jordaanbevolking hoog oplopen. Het buurtcomité Noordermarkt stelde in 1978 dat ondanks de goede voornemens van de gemeente richting de voormalig actievoerders tegen de sanering van de buurt, de stadsvernieuwing trekken van een klassenstrijd begon aan te nemen.192 Dit comité bestond uit een aantal academici, ondernemers en

bewoners die hun kritiek verwoordden in eigen publicaties. Ze benoemden in 1978 dat het marktmechanisme de overhand kreeg in de buurt. In de Jordaan waren de bijdragen in de stadsvernieuwing vanuit de overheid op ‘één hand zijn te tellen’, terwijl

‘restaurerende instanties en appartementenbouwers op grote schaal tot verwerving van panden en open gaten zijn overgegaan’. Dit zorgde er volgens het comité voor dat de stadsvernieuwing in de buurt gelijk begon te staan aan een strijd waarbij minder draagkrachtige groepen werden buitengesloten van toegang tot woningen; ‘Voorheen was men nog in staat om op een woning in een smalle straat te komen, thans worden ook daar paleisjes gebouwd, die twee of drie ton kosten óf een huur van 5 tot 600 gulden moeten opbrengen’.193 Ook de Jordaankrant, spreekbuis van het wijkcentrum

Jordaan, zag de situatie voor bestaande en armere bewoners somber in. In het blad werd flink geageerd tegen restauratiestichting Diogenes, het wegpesten van huurders, het gemeentelijke beleid en ‘duur publiek’.194 Vooral de distributie van huurwoningen,

die volgens het Herhuisvestingsbeleid eerst bestaande bewoners van de buurt moesten bedienen, werd gekraakt. Het was volgens de Jordaankrant gemakkelijk dit beleid te omzeilen, waardoor woningen naar nieuwkomers in de buurt gingen.195 Uit onderzoek

van de Sociologisch Instituut van de Universiteit van Amsterdam bleek dit inderdaad in sterke mate het geval te zijn. Door de aanwezigheid van beleggers-exploitanten,

bouwmaatschappijen en monumentenstichtingen werden er in de Jordaan grote

hoeveelheden huurhuizen onttrokken aan de sociale distributie. Vooral door de hogere huren die voor opgeknapte en nieuwgebouwde woningen werd gevraagd kwamen deze niet in aanmerking voor Herhuisvesting.196

192 Noordermarktkomité, Informatie over stadsvernieuwing in de Jordaan (Amsterdam 1978) 3.

193 Noordermarktkomité, Informatie over stadsvernieuwing in de Jordaan, 5-7.

194 Wijkcentrum Jordaan, Jordaankrant, tweede jaargang nummer 5, juni 1976.

195 Een bedreigde buurtbewoner, ‘Laat je er niet uitgooien, niet uit de Jordaan en niet uit de stad’, in: Jordaankrant, tweede jaargang nummer 5, juni 1976, 3-4.

‘Een heel eigen sfeer, een andere, maar heel eigen’

De groeiende vraag naar woningen in de Jordaan moet afgezet tegen de gehele stad geen verbazing oproepen. In heel Amsterdam en Nederland werd halverwege de jaren zeventig een hausse op de woningmarkt zichtbaar. In het decennium zou de gemiddelde koopprijs van appartementen in Amsterdam verdubbelen door toedoen van een

stijgende vraag van kleinere huishoudens, onvoldoende aanbod door beperkte productie en de aantrekkelijke voorwaarden van een hypotheekverstrekking.197 De

vestigingspopulariteit van de Jordaan leek echter die van de rest van de stad te overstijgen, vooral onder de kleine huishoudens.198 Deze populariteit had een sterke

samenhang met veranderende behoeftes in het wonen en leven in de stad, in het

bijzonder onder een nieuwe stedelijke middenklasse. Het consumptiemilieu ging hierbij een steeds sterkere rol spelen, waarbij bewoners niet slechts het wonen en de woning

an sich meenemen belangrijk vonden, maar hierbij ook de mogelijkheden tot

consumeren en uitgaan bij betrokken.199 Juist de combinatie van de functies wonen en

consumeren werd gewenst door een groep stadsbewoners die veel belang hechtte aan de stedelijke voorzieningen die in de Jordaan steeds zichtbaarder werden, én de financiële draagkracht bezat om hier volop gebruik van te maken.

Het winkellandschap werd in de Jordaan in de jaren zestig en begin jaren zeventig ten dele gekenmerkt door een jonge en idealistische bewonersgroep, die vaak zowel ondernemer als clientèle vormde. In de loop van de jaren zeventig wordt de buurt echter door steeds bredere lagen van de Amsterdamse bevolking ‘ontdekt’. Tekenend voor de populariteit van de Jordaan onder een jong winkelpubliek rond 1970 was de reclame in het underground-tijdschrift Aloha voor zaken als de Knetterwinkel, maar vanaf halverwege de jaren zeventig gingen ondernemers in Jordaan ook gezamenlijk advertenties plaatsen in bladen als de Viva, waarin hun winkelstraat werd aangeprezen als de plek ‘waar mode wordt gemaakt’.200 In een gids voor Amsterdamse winkelstraten

uit 1978 werd de Jordaan beschreven als een winkelgebied waar net als ‘vroeger’ een 197 Van Hinte, Splitsing en horizontale verkoop in Amsterdam,102.

198 Ibidem, 54-55, 98.

199 Jack Burgers, ‘Stadsgezichten’, Jack Burgers (ed.) e.a., De Uitstad. Over stedelijke vermaak (Utrecht 1992) 10-12.

200 Rogier Noyon, ‘Het gebruik van de openbare ruimte in een straat in de Jordaan’, Amsterdams Sociologisch Tijdschrift 5 1 (1978) 110-135, 119.

‘heel eigen sfeer’ te vinden was, het verschil met vergane tijden was dat deze nu een geheel andere doelgroep aansprak.201 Deze ‘sfeer’ hervormde met toenemend en

veranderend winkelend publiek ook de culturele betekenis van de Jordaan. Bewoners en bezoekers zagen de Jordaan niet alleen meer als typische volksbuurt of in sommige kringen als ‘artistiek centrum’, ook de bekendheid als aantrekkelijk winkel- en uitgaansgebied begon te beklijven. Volgens Gezellig winkelen in Amsterdam, nog een winkelgids uit 1978, was de ‘gezelligheid in deze kleinschalige volksbuurt

onvergankelijk en typische Amsterdams’, met in het noorden van de buurt ‘een intiem en populair winkelgebied.’202

Een goed beeld van het veranderende winkel- en uitgaanslandschap in de Noord- Jordaan geeft de dieptestudie van Rogier Noyon uit 1978. Hij onderzocht het

winkellandschap van een enkele straat in de Jordaan, te midden van het deel van de buurt dat ook op de woningmarkt het sterkst aan verandering onderhevig was. De straat loopt in noord-zuidrichting van de Westerstraat naar de Bloemgracht en kent over de lengte verschillende namen. Noyon observeerde een jaar lang de bewegingen in straat, de vestiging van winkels en interviewde nieuwe en bestaande ondernemers en

consumenten. Hij verdeelde de winkels, restaurants en cafés in de straat op basis van hun clientèle, waarin hij ‘nieuw’ en ‘traditioneel’ publiek onderscheidde. De winkelstraat bestond uit 59 zaken, waarvan hij er dertig toeschrijft aan het ‘nieuwe’ publiek.203 De

overwegende dominantie van de nieuwe consumenten gaf aan dat er steeds meer vraag was naar nieuwe producten en diensten. Zo waren er vijf ‘koffiesjops’ en hippe cafés, waar anders dan de ‘slappe koffie’ in de oude kroeg en het koffiehuis, stevige espresso werd geschonken en laat ontbeten werd met ‘croissants en stokbrood met paté’. Ook stonden in deze zaken leestafels, klinkt er de ‘betere popmuziek’ en hadden ze een uitgesproken open uitstraling naar buiten.204 Naast de cafés waren er twee restaurants

in de straat, waarvan Noyon er één toeschrijft aan de nieuwe bewoners, omdat de ‘prijzen, Engelse opschriften, mededeling dat leden van de Diners Club er welkom zijn, kortom de hele entourage, er op wijzen dat het niet voor de oude bewoners bedoeld is’.205 Verder herbergde de straat een grote hoeveelheid boetieks met verschillende

201 Bea Polak en Tom Weerheijm, Winkelstraten in Amsterdam (Haarlem 1978) 73.

202 André Leenes en Camilla Zeguers, Gezellig winkelen in Amsterdam (Amsterdam/Brussel 1978) 4.

203 Noyon, ‘Het gebruik van de openbare ruimte in een straat in de Jordaan’, 122-124.

204 Ibidem, 125-126.

uitdraging, die desalniettemin uitsluitend bezocht werden door niet-traditioneel publiek. Het effect van nieuwe zaken op het ruimtelijk gebruik van de buurt was ook aanzienlijk. Uit de interviews en observaties bleek dat de benutting van de publieke ruimte nu zowel in de ochtend als de avond sterk was, mede doordat de nieuwe cafés en het restaurant tot laat op de dag mensen bleven aantrekken.206 Zo was er de gehele dag

een aanwezigheid van cafébezoekers en winkelend en wandelend publiek die bijdroegen aan de ‘gezellige’ en levendige sfeer van de buurt.

Deze opleving van het winkellandschap en de uitgaansgelegenheden in de Jordaan hield verband met de eerdere komst van kunstenaars, studenten en jongeren, die met hun aanwezigheid de buurt cultureel ‘ontgonnen’ en toegankelijk maakte voor andere stadsbewoners. Of een deel van de bewoners en consumenten in de jaren zeventig en tachtig bestond uit dezelfde studenten en jongeren die in de jaren zestig naar de buurt waren gekomen en simpelweg waren gebleven verdient nader onderzoek, maar lijkt aannemelijk. Na hun studietijd kregen hoogopgeleide stadsbewoners met het betreden tot de arbeidsmarkt een grotere financiële bestedingsruimte en vielen

daarmee sociaaleconomisch vaak in de (hogere) middenklasse, maar veranderden daarmee ook hun waarden en daaruit vloeiende consumptiekeuzes? David Ley betoogt dat de culturele vorming van de jaren zestig ondanks de volwassenwording van de protestgeneratie ten dele doorklonk in de nieuwe middenklasse die zij vormde in de jaren zeventig en tachtig. De nieuwe middenklasse bleef hierbij ten minste deels op een bewuste manier consumeren op basis van de culturele trends die hun herkomst kenden in eerdere jaren.207 Ook historicus Suleiman Osman noemt de ongemakkelijke

versmelting van snobistische consumptievoorkeuren en ‘high-brow culture’ met

progressieve ideeën en proletarische waardering die kenmerkend was voor een nieuwe middenklasse die Brooklyn Heights in New York gentrificeerde.208 Een dergelijke

tegenstrijdigheid komt overigens ook steeds terug in de vele namen die de stedelijke nieuwe middenklasse heeft gekregen in de literatuur; samentrekkingen die een

206 Ibidem, 127.

207 David Ley, The new middle class and the remaking of the central city, Oxford (Oxford University Press 1996) 201-202.

208 Suleiman Osman, The invention of Brownstone Brooklyn. Gentrification and the Search for Authenticity in Postwar New York (Oxford 2011) 116-117.

progressieve denkwijze met een hoge sociaaleconomische positie verbinden in bijvoorbeeld ‘bobos’ en ‘hippeoisie’.209