• No results found

Taalvaardigheden van Kinderen Geboren met Milde Perinatale Problemen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Taalvaardigheden van Kinderen Geboren met Milde Perinatale Problemen"

Copied!
16
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Taalvaardigheden van Kinderen Geboren

met Milde Perinatale Problemen

Charlotte Baumgarten 1280724

Masterscriptie

Afdeling Orthopedagogiek Faculteit Sociale Wetenschappen Universiteit Leiden

Begeleider en beoordelaar: Dr. V.A.C. van der Kooy-Hofland Tweede beoordelaar: T. Nielen, Msc

(2)

Inhoudsopgave Voorwoord p. 2 Summary p. 3 1. Inleiding p. 4 2. Methode p. 6 3. Resultaten p. 9 4. Conclusie en discussie p. 11 6. Literatuur p. 13

(3)

Voorwoord

Voor u ligt mijn masterscriptie die de afsluiting vormt van de master Clinical Child and Adolescent Studies/Orthopedagogiek aan de Universiteit Leiden. Gedurende de afgelopen maanden heb ik hard gewerkt, maar daarnaast ook veel geleerd. In november 2013 heb ik mij via de inschrijving in Usis aangesloten bij het masterproject ‘Leerpotentieel van Premature en Dismature Kinderen’. Tijdens het masterproject heb ik ervaring op kunnen doen met dataverzameling door in heel Nederland op scholen DNA af te nemen bij kleuters. Daarnaast heb ik het als prettig ervaren om samen te werken met mijn medestudenten die ook deelnamen aan dit masterproject. Graag wil ik een aantal personen bedanken die hebben bijgedragen aan de totstandkoming van deze scriptie. Op de eerste plaats wil ik mijn vader bedanken voor zijn kritische blik. Ook wil ik mijn moeder, Mark en Anna bedanken voor hun steun gedurende het schrijfproces. Verder wil ik mijn medestudenten, Lotte, Nina, Femke en Jozianne bedanken voor het meedenken en hun luisterend oor tijdens de afgelopen maanden. Tot slot wil ik mevrouw Van der Kooy-Hofland bedanken voor haar ondersteuning gedurende het schrijfproces. Bedankt voor uw kritische feedback en flexibele begeleiding.

(4)

Summary

Both preterm birth and a low birth weight can impact a child’s further development. This has been confirmed in several studies about mild perinatal adversities. Strong indications exist that children, when born with mild perinatal adversities, will develop skills such as decoding, vocabulary and spelling to a lesser extent than their full-term peers. This study focuses on the following question: “Do the linguistic skills of children born with mild perinatal adversities differ from those of their full-term peers in first grade?”. The linguistic performance of 251 children in first grade were examined. 22% of these children were born with mild perinatal adversities. Decoding, vocabulary, spelling and reading comprehension were measured with different tests. One-Way-ANOVA’s were used to examine the hypothesis that children born with mild perinatal adversities score lower than their full-term peers. Two background variables were used: the educational level of the parents and the number of books present at the children's homes. For both variables, no differences were found between the two groups. The results of this study do not indicate any significant differences, except in the case of decoding. On one of the three measuring instruments a significant effect was found. Therefore, it can be concluded that children in first grade who were born with mild perinatal adversities do not differ from their full-term peers when it comes to their linguistic abilities. However, a difference in decoding does exists. Children born with mild perinatal adversities perform more poorly on this task than their full-term peers.

(5)

Inleiding

Het aantal kinderen dat te vroeg of met een te licht gewicht geboren wordt, is sinds de jaren ’80 gestegen met 20% (Hamilton et al., 2007). Uit onderzoek blijkt dat deze problemen rondom de geboorte, perinatale problemen, aanzienlijke gevolgen kunnen hebben voor de verdere ontwikkeling van het kind. Deze kinderen blijken onder andere vaker problemen te vertonen in de cognitieve ontwikkeling (Bhuttha, Cleves, Casey, Cradock & Anand, 2002; Chyi, Lee, Hintz, Gould & Sutcliff, 2008; Hollo et al., 2002; Lundgren, Cnattingius, Jonsson & Tuvemo, 2001).

Perinatale problemen

Perinatale problemen kunnen worden onderscheiden in mild en extreem. Er wordt gesproken van milde perinatale problemen wanneer een kind geboren wordt tussen week 34 en 38 van de zwangerschap (laat prematuur) of met een geboortegewicht tussen het 2.5e en 10e percentiel (mild dismatuur) (Van der Kooy-Hofland, Van der Kooy, Bus, Van IJzendoorn & Bonsel, 2012). Tot nog toe is onder de groep kinderen geboren met milde perinatale problemen weinig onderzoek gedaan in vergelijking met de kinderen die geboren worden met extreme perinatale problemen. Bij deze laatste groep gaat het om een geboorte voor week 34 of een geboortegewicht onder het 2.5e percentiel (Allin et al., 2001; Hack et al., 2002; Hutton, Pharoah, Cooke & Stevenson, 1997; Wood, Marlow, Costeloe, Gibson & Wilkinson, 2003).

Kinderen geboren met extreme perinatale problemen lopen grote risico’s op ernstige

beperkingen op het gebied van onder andere de geestelijke en psychomotorische ontwikkeling (Gidley Larson et al., 2011; Wood et al., 2003). In tegenstelling tot deze groep lopen kinderen die geboren worden met milde perinatale problemen minder grote risico’s. Er wordt tot nu toe zelfs vanuit gegaan dat ze gelijke risico’s lopen op ontwikkelingsproblemen als voldragen kinderen, omdat ze doorgaans geen signalen van een abnormale (hersen)ontwikkeling vertonen (Chyi et al., 2008; Inder & Liaou, 2009; Kirkegaard, Obel, Hedegaard & Brink Henriksen, 2006). Echter worden deze kinderen ook, het zij in mindere mate als kinderen met extreme perinatale problemen, geboren met achterstanden. Zo wordt de hersenontwikkeling verstoord bij de laat premature kinderen en worden dismature kinderen geboren met een groeiachterstand. Beiden kunnen een nadelige invloed hebben op de gezondheid en de verdere (hersen)ontwikkeling van het kind (Allin et al., 2001; Bhutta et al., 2002; Kinney, 2006; Lundgren et al., 2001). Bovendien komen de meeste problemen pas op latere leeftijd aan het licht. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat cognitieve problemen pas naar voren komen wanneer het kind leert rekenen, lezen en schrijven in groep 3 (Kirkegaard et al., 2006).

De enkele onderzoeken die er gedaan zijn naar kinderen die geboren zijn met milde perinatale problemen wijzen op verminderde schoolprestaties (Chyi et al., 2008; Hollo et al., 2002; Inder & Liaou, 2009; Lundgren et al., 2001; Van Baar, Vermaas, Knots, de Kleine & Soons, 2009; Yang, Platt & Kramer, 2010). In vergelijking met voldragen leeftijdsgenoten presteren kinderen geboren met

(6)

milde perinatale problemen zwakker op school, doen ze vaker een klas over en nemen vaker deel aan het speciaal onderwijs of volgen een individueel onderwijsprogramma (Chyi et al., 2008; Horwood, Mogrigde & Darlow, 1997; Van Baar et al., 2009). Het is daarmee duidelijk dat milde perinatale problemen een behoorlijke invloed kunnen hebben op de algemene cognitieve ontwikkeling van het kind (Bhutta et al., 2002; Talge et al., 2010; Van Baar et al., 2009; Yang et al., 2010).

Taalvaardigheden

Ten aanzien van de hierboven beschreven invloed van milde perinatale problemen op de cognitieve ontwikkeling valt op dat onderzoek naar specifiek de invloed op taalvaardigheden tot op heden beperkt is. Hoewel Gurka, LoCasale-Crouch en Blackman (2010) geen verschil konden aantonen wat betreft taalvaardigheden van kinderen geboren met en zonder milde perinatale

problemen, biedt overig onderzoek wel sterke aanwijzingen dat kinderen geboren met milde perinatale problemen minder taalvaardig zijn dan hun voldragen leeftijdgenoten. Zo onderzochten Lee, Yeatman, Luna en Feldman (2010) welke taalvaardigheden geassocieerd zijn met milde perinatale problemen bij schoolkinderen. Zij vonden dat kinderen die laat prematuur geboren waren significant lager scoorden dan voldragen kinderen op technisch lezen (decoderen) en begrijpend lezen. Daarnaast bleek dat de mate van prematuriteit een significante predictor was van taalkundige verwerkingssnelheid, verbaal geheugen en leesbegrip onafhankelijk van sociaaleconomische status of performaal IQ. Geconcludeerd werd dat kinderen met milde perinatale problemen een risico lopen op academische problemen in vergelijking met voldragen leeftijdgenoten (Lee et al., 2010). Kirkegaard et al. (2006) onderzochten ook onder andere de lees- en spellingsvaardigheden van tienjarige kinderen en dit brachten zij in verband met de zwangerschapsduur en het geboortegewicht. Het resultaat van dit onderzoek was dat een geboortegewicht van minder dan 2500 gram sterk geassocieerd werd met zwakke lees- en spellingsvaardigheden. Hetzelfde resultaat werd gevonden voor laat prematuur geboren kinderen. Geconcludeerd werd dat er een verband bestaat tussen de zwangerschapsduur en het geboortegewicht enerzijds en de schoolprestaties anderzijds (Kirkegaard et al., 2006). Tevens bleek uit onderzoek van Chyi et al. (2008) en Guarini et al. (2009) dat de taalvaardigheden zoals woordenschat, grammatica en fonologisch bewustzijn minder goed ontwikkeld zijn bij kinderen met milde perinatale problemen.

Onderzoeksvraag en hypothesen

Op basis van de beschreven literatuur bestaat het vermoeden dat kinderen die geboren zijn met milde perinatale problemen mindere taalvaardigheden hebben dan hun voldragen leeftijdgenoten. Daarnaast wordt er verwacht dat de mindere taalvaardigheden aan het licht zullen komen op het moment dat de kinderen gaan leren lezen en schrijven in groep 3 van het basisonderwijs. Daarom staat de volgende vraag in dit onderzoek centraal: “Bestaat er een verschil tussen de taalvaardigheden van kinderen in groep 3 die wel of niet geboren zijn met milde perinatale problemen?”. De

(7)

taalvaardigheden technisch lezen, woordenschat, spelling en begrijpend lezen worden onderzocht en worden aan de hand van de volgende hypothesen getoetst:

1. Kinderen geboren met milde perinatale problemen scoren lager op technisch lezen in groep 3 in vergelijking met voldragen leeftijdgenoten.

2. Kinderen geboren met milde perinatale problemen scoren lager op woordenschat in groep 3 in vergelijking met voldragen leeftijdgenoten.

3. Kinderen geboren met milde perinatale problemen scoren lager op spelling in groep 3 in vergelijking met voldragen leeftijdgenoten.

4. Kinderen geboren met milde perinatale problemen scoren lager op begrijpend lezen in groep 3 in vergelijking met voldragen leeftijdgenoten.

Methode

Deelnemers

Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van de dataset van een longitudinaal onderzoek (Van der Kooy-Hofdland et al., 2012) van de Universiteit Leiden. Uit deze dataset zijn 251 kinderen uit groep 3 geselecteerd als deelnemers van het huidige onderzoek, waarvan 120 jongens (48%) en 131 meisjes (52%). De gemiddelde leeftijd is 82.7 maanden (SD = 3.52), de jongste deelnemer is 76 maanden en de oudste is 90 maanden oud. De kinderen zijn op vijftien openbare basisscholen geworven met een ‘normale’ populatie kinderen die Nederlands als moedertaal spreken. Van de deelnemende kinderen heeft 22% (n = 56) milde perinatale problemen, deze gegevens zijn verkregen vanuit het Perinataal Register Nederland (PRN).

Gedurende het longitudinale onderzoek zijn een aantal kinderen ziek geworden of verhuisd waardoor zij niet meer mee konden doen aan het onderzoek. Om die reden ontbreken er van de totale onderzoeksgroep testresultaten. Dat betekent dat er achtereenvolgens van de kinderen geboren met en zonder milde perinatale problemen op de variabele technisch lezen geen informatie is van 3 en 13 kinderen, op woordenschat is er geen informatie van 5 en 13 kinderen en op spelling en begrijpend lezen is niets bekend van 5 en 12 kinderen.

In dit onderzoek zijn kinderen toegewezen aan de groep met milde perinatale problemen wanneer het geboortegewicht tussen percentiel 2.5 en 10 van de zwangerschapsduur ligt of wanneer kinderen geboren zijn tussen week 34 en 37 plus 6 dagen van de zwangerschap.

Om uit te sluiten dat eventuele verschillen in de taalvaardigheden tussen kinderen die geboren zijn met en zonder milde perinatale problemen verklaard zouden kunnen worden door de sociaal economische status (SES) van het kind zijn er twee achtergrondvariabelen getoetst: het

opleidingsniveau van de ouders en het aantal boeken in huis (Lee et al., 2011; Orr, 2003; Van der Kooy-Hofland et al., 2012). Op basis van opleidingsniveau van de ouders (zie Tabel 1) verschillen de kinderen uit de groep met milde perinatale problemen niet significant van de groep zonder milde

(8)

perinatale problemen, t(opleidingsniveau moeder) = .33, df = 240, p = .74, t(opleidingsniveau vader) = 1.46, df = 238, p = .15. Ook op basis van het aantal boeken in huis verschillen beide groepen niet significant ten opzichte van elkaar, t = .77, df = 230, p = .44 (zie Tabel 1).

Tabel 1

Achtergrond variabele opleidingsniveau van de ouders en aantal boeken in huis

Milde perinatale problemen (n = 56)

Zonder milde perinatale problemen (n = 195)

Geslacht (jongen/meisje) 31/25 89/106

Gemiddelde leeftijd 82.9 82.6

Opleidingsniveau moeder 5.43 (2.07) 5.53 (1.96)

Opleidingsniveau vader 5.28 (2.27) 5.77 (2.10)

Aantal boeken in huisª 2.96 (1.25) 3.10 (1.15)

ªmilde perinatale problemen, n = 51; zonder milde perinatale problemen, n = 181

Meetinstrumenten

Perinatale variabelen. Gegevens met betrekking tot milde perinatale problemen zijn opgevraagd bij het PRN (Stichting Perinatale Registratie Nederland, 2014). Verloskundigen,

gynaecologen, huisartsen en kinderartsen/neonatologen registreren medische informatie over de zorg rondom de geboorte van het kind. Ouders moesten toestemming geven om hun kind deel te laten nemen aan het onderzoek. Daarnaast hebben de ouders ook expliciet toestemming gegeven om de gegevens uit het perinatale register te mogen gebruiken.

Opleidingsniveau ouders. Als maat voor SES is het opleidingsniveau van de ouders als achtergrondvariabele gebruikt (Lee et al., 2011; Van der Kooy-Hofland et al., 2012). Het opleidingsniveau is onderzocht door middel van de volgende schaal waarop de ouders de hoogst afgeronde opleiding konden aangeven: 1) Basisonderwijs, 2) LBO, 3) MAVO, 4) MBO, 5) HAVO, 6) VWO, 7) HBO, 8) WO.

Het aantal boeken in huis is ook als achtergrondvariabele gebruikt als maat voor SES (Orr, 2003). De kinderen konden aan de hand van plaatjes van boekenkasten aangeven hoeveel boeken zij thuis hebben. Zij konden kiezen uit vijf plaatjes: 1) geen/weinig boeken, 2) één boekenplank, 3) één boekenkast, 4) twee boekenkasten, 5) meer boekenkasten (Orr, 2003).

Een-Minuut-Test (EMT), een gestandaardiseerde test die het vlot kunnen lezen van woorden binnen één minuut meet (Brus & Voeten, 1973). De EMT is betrouwbaar gebleken met een alpha van .91. Ten behoeve van de normaalverdeling is er op de resultaten van de EMT winsorizing toegepast (Cohen, Cohen & West, 2003)

Klepel, deze gestandaardiseerde test meet hoeveel pseudo-woorden correct gelezen worden binnen twee minuten (Van den Bos, Lutje Spelberg, Scheepstra & de Vries, 1994). De

(9)

betrouwbaarheid van de Klepel is .88. Ook op de resultaten van de Klepel is winsorizing toegepast (Cohen, et al., 2003).

Rapid Naming Test (RAN), er wordt gemeten hoe snel kinderen letters kunnen benoemen vanuit hun geheugen (Van den Bos, Lutje Spelberg, Scheepstra & de Vries, 2003). De RAN heeft een

betrouwbaarheid van .74. Tot slot is op de resultaten van de RAN ook winsorizing toegepast (Cohen et al., 2003).

Peabody Picture Vocabulary Test (PPVT), deze test meet de receptieve kennis van de woordenschat (Schlichting, 2005). De PPVT had een hoge betrouwbaarheid, een alpha van .94.

Spellingsvaardigheden zijn gemeten naar aanleiding van een aantal woorden die de kinderen hebben geschreven: spiegel, gezicht, schommel, inktvis, knecht, dolfijn en kwast. De betrouwbaarheid van dit testonderdeel is .62.

Begrijpend lezen, om de vaardigheden met betrekking tot begrijpend lezen te meten, moeten de kinderen van zinnen die door elkaar staan een logisch verhaaltje maken en vragen over een tekst beantwoorden. Van dit testonderdeel is de betrouwbaarheid .82.

Procedure

De deelnemende kinderen zijn random geworven op vijftien Nederlandse basisscholen. De taalvaardigheden die zijn onderzocht zijn getest door masterstudenten. Deze studenten waren

voldoende getraind om de procedure van het testen te volgen. De verschillende testen zijn individueel bij elk kind afgenomen. Dit geldt niet voor de taken met betrekking tot spelling en begrijpend lezen meten, deze zijn klassikaal afgenomen. De studenten stimuleerden de kinderen zoveel mogelijk om antwoord te geven dat volgens het kind juist was, zij gaven geen inhoudelijke feedback.

Analysemethoden

De vier onderzoeksvragen zijn statistisch geanalyseerd. Alle statistische analyses zijn tweezijdig getoetst met een significantieniveau van α = .05. De onderzoeksvragen met betrekking tot het verschil in technisch lezen, woordenschat, spelling en begrijpend lezen tussen kinderen die geboren zijn met en zonder milde perinatale problemen zijn geanalyseerd met behulp van één-weg variantieanalyses (ANOVA). De variabele milde perinatale problemen is telkens de onafhankelijke variabele. De variabelen technisch lezen, woordenschat, begrijpend lezen en spelling vormen de afhankelijke variabelen.

(10)

Resultaten

De steekproef van dit onderzoek bevat 251 kinderen, van wie 56 kinderen geboren zijn met milde perinatale problemen. Bij de kinderen zijn verschillende testen afgenomen om de

taalvaardigheden te meten. Op de gemeten variabelen ontbraken enkele waarden van zowel de groep met milde perinatale problemen als de groep zonder perinatale problemen, zie Tabel 2 voor een overzicht van het aantal proefpersonen per variabele.

Naar aanleiding van de afgenomen testen zijn er scores berekend met betrekking tot de taalvaardigheden (zie Tabel 2). Tevens zijn er correlaties tussen de afgenomen testen berekend (zie Tabel 3). De achtergrondvariabelen opleidingsniveau van de ouders en het aantal boeken in huis bleken geen significante predictoren te zijn voor de taalvaardigheden van de kinderen en zijn daarom in de analyses achterwege gelaten.

De centrale vraag in dit onderzoek “Bestaat er een verschil tussen de taalvaardigheden van kinderen in groep 3 die wel of niet geboren zijn met milde perinatale problemen?”, is getoetst aan de hand van vier hypothesen. Er werd verwacht dat kinderen geboren met milde perinatale problemen lager zullen scoren op de afgenomen taaltesten vergeleken met voldragen leeftijdgenoten. De

hypothesen zijn onderzocht door middel van één-weg variantieanalyses (ANOVA). Bij alle analyses is er een significantieniveau van .05 gehanteerd. Er is sprake van gelijkheid van varianties en alle variabelen zijn normaal verdeeld.

Tabel 2

Gemiddelde scores: technisch lezen, woordenschat, spelling en begrijpend lezen

Meetinstrument N M (SD) Min/Max Totale groep EMT 235 27.15 (12.32) 2/56 Klepel 235 25.52 (13.54) 2/66 RAN 235 37.83 (8.80) 21/69 PPVT 233 97.98 (8.19) 64/118 Spelling 234 2.36 (1.44) 0/7 Begrijpend lezen 234 7.02 (3.07) 0/11 Milde perinatale problemen EMT 53 24.62 (10.11) 8/41 Klepel 53 22.08 (10.91) 5/45 RAN 53 38.81 (9.05) 25/69 PPVT 51 97.39 (7.52) 83/113 Spelling 51 2.14 (1.47) 0/6 Begrijpend lezen 51 6.43 (3.25) 0/11

(11)

Zonder perinatale problemen EMT 182 27.88 (12.82) 2/56 Klepel 182 26.53 (14.08) 2/66 RAN 182 37.55 (8.72) 21/62 PPVT 182 98.15 (8.38) 64/118 Spelling 183 2.43 (1.43) 0/7 Begrijpend lezen 183 7.19 (3.01) 0/11 Tabel 3

Correlatietabel: technisch lezen, woordenschat, spelling en begrijpend lezen

EMT Klepel RAN PPVT Spelling Begrijpend lezen

EMT - .92* -.51* .10 .65* .58* Klepel - -.44* .02 .60* .50* RAN - -.06 -.33* -.34* PPVT - .22* .29* Spelling - .55* Begrijpend lezen - *p < .01

Technisch lezen – Om het verschil in technisch lezen te onderzoeken zijn de resultaten van de EMT, de Klepel en de RAN geanalyseerd. Op de EMT en de RAN is er geen significant verschil gevonden, F(1,234) = 2.90, p > .05 voor de EMT en F(1,234) = .84, p > .05. Op de Klepel is wel een significant verschil gevonden, F(1,234) = 4.51, p < .05 (zie Tabel 4). De groep met milde perinatale problemen scoorde op de Klepel lager dan de groep zonder milde perinatale problemen met een gemiddelde score van 22 (SD = 10.91) ten opzichte van een gemiddelde score van 27 (SD = 14.08) (zie Tabel 2).

Woordenschat – De PPVT is geanalyseerd om het verschil in woordenschat te onderzoeken. Uit de variantieanalyse blijkt geen significant verschil, F(1,232) = .34, p > .05 (zie Tabel 4).

Spelling – Naar aanleiding van taken die ontwikkeld zijn voor dit onderzoek is het verschil in spellingsscores onderzocht. Er is geen significant verschil gevonden, F(1,233) = 1.61, p > .05 (zie Tabel 4).

Begrijpend lezen – Tot slot is het verschil in begrijpend lezen ook onderzocht naar aanleiding van voor dit onderzoek ontwikkelde taken. De variantieanalyse wijst geen significant verschil uit, F(1,233) = 2.42, p > .05 (zie Tabel 4).

(12)

Tabel 4

Variantieanalysetabel: scores technisch lezen, woordenschat, spelling en begrijpend lezen

df F MS p EMT 1 2.90 436.76 .09 Klepel 1 4.51 813.56 .04 RAN 1 .84 65.36 .36 PPVT 1 .34 22.78 .56 Spelling 1 1.61 3.33 .21 Begrijpend lezen 1 2.42 22.70 .12 Conclusie en discussie

In dit onderzoek zijn vier taalvaardigheden van kinderen geboren met milde perinatale problemen vergeleken met die van hun voldragen leeftijdgenoten, namelijk technisch lezen, woordenschat, spelling en begrijpend lezen. Enkel op technisch lezen is er een significant verschil gevonden op één van de drie meetinstrumenten, de Klepel, waarbij de kinderen geboren met milde perinatale problemen inderdaad lager scoorden dan hun voldragen leeftijdgenoten. Daarnaast is er ook een marginaal verschil gevonden op de EMT waardoor er gesproken kan worden van een trend. De Klepel is waarschijnlijk een sterkere maat om technisch lezen te meten, omdat er bij het lezen van pseudo-woorden enkel een beroep wordt gedaan op het decoderen. Bij de EMT gaat het daarentegen om bekende woorden, waarbij de woordkennis een rol kan spelen bij het correct lezen van het woord. Dit verklaart mogelijk waarom er op de Klepel wel een significant verschil is gevonden en op de EMT net niet. De hypothesen met betrekking tot woordenschat, spelling en begrijpend lezen kunnen niet worden aangenomen. Ondanks dat de kinderen geboren met milde perinatale problemen lager

scoorden, kan er niet gesproken worden van significante verschillen tussen deze groep kinderen en hun voldragen leeftijdgenoten.

De uitkomsten van dit onderzoek vertonen overeenkomsten met het onderzoek van Gurka et al. (2010). Uit dat onderzoek bleek namelijk dat gezonde laat premature kinderen niet anders scoren dan hun voldragen leeftijdgenoten op onder andere woordenschat en de identificatie van letters en woorden. In tegenstelling tot Gurka et al. (2010) hebben Chyi et al. (2008) wel significante resultaten gevonden. Echter bleken in dit onderzoek de scores van laat premature kinderen in hogere klassen vergelijkbaar te zijn met die van hun voldragen leeftijdgenoten. Ondanks dit gegeven beschrijven zij dat

leerkrachten verminderde leesvaardigheden zagen bij kinderen die geboren zijn in week 34 tot 36 van de zwangerschap (Chyi et al., 2008). Een mogelijke verklaring voor de in dit onderzoek gevonden vergelijkbare scores tussen kinderen geboren met en zonder milde perinatale problemen is dat de kinderen geboren met milde perinatale problemen hun achterstand hebben ingelopen en daardoor niet

(13)

lager scoren dan hun voldragen leeftijdgenoten (Chyi et al., 2008; Lundgren et al., 2001). Talge et al. (2010) bediscussiëren ook dat 70 tot 80% van de kinderen met milde perinatale problemen gemiddeld scoren of zelfs bovengemiddeld, ondanks dat deze kinderen meer cognitieve problemen vertonen. Tevens wordt de verstoorde hersenontwikkeling aangehaald in verschillende onderzoeken als mogelijke verklaring voor de lagere scores van laat premature kinderen (Chyi et al., 2008; Morse, Zheng, Tang & Roth, 2008; Van Baar et al., 2009). Hoewel laat premature kinderen minder risico lopen op ernstige ziekten die invloed hebben op de verdere ontwikkeling, zoals gezien wordt bij kinderen met een (zeer) laag geboortegewicht, lijkt het erop dat de hersenen onvolwassen en kwetsbaar blijven (Chyi et al., 2008; Van Baar et al., 2009). Bij een geboorte na 34 weken zijn de hersenen pas op 65% van het gewicht in vergelijking met de hersenen van een voldragen kind en moet een belangrijke ontwikkeling van de hersenstructuren nog plaatsvinden (Kinney, 2006). De

kwetsbaarheid van de onrijpe hersenen kan blijvende gevolgen hebben voor zowel het gedrag als de cognitieve ontwikkeling (Allin et al., 2001; Bhutta et al., 2002). In het geval van dismatuur geboren kinderen wordt er in de literatuur gesproken over een verband tussen de schoolprestaties en de hoofdomtrek van het kind en het inhalen van de groeiachterstand (De Bie, Oostrom & Delemarre-van de Waal, 2010; Hollo et al., 2002; Lundgren et al., 2001). Een kleine hoofdomtrek wordt bijvoorbeeld geassocieerd met een vergroot risico op mindere schoolprestaties. Echter wanneer de groeiachterstand van het lichaam en hoofd wordt ingehaald blijkt er sprake te zijn van betere cognitieve prestaties op latere leeftijd (Lundgren et al., 2001). Mogelijk hebben de dismature kinderen in dit onderzoek hun achterstand ingehaald, waardoor er nauwelijks significante verschillen zijn gevonden.

Dit onderzoek kent een paar beperkingen die mogelijk de uitkomsten hebben beïnvloed. In de eerste plaats is dit onderzoek gebaseerd op een bestaande dataset die ook kinderen bevat die een interventie hebben gehad op het gebied van lezen. Mogelijk heeft de interventie de scores van deze kinderen beïnvloed, waardoor eventuele significante resultaten zijn uitgebleven. Daarnaast was het aantal deelnemers geboren met milde perinatale problemen in de onderzoekspopulatie aan de lage kant. De steekproefgrootte in dit onderzoek was weliswaar acceptabel en de verhouding tussen het aantal kinderen geboren met en zonder perinatale problemen was overeenkomstig de werkelijkheid. Toch zou een grotere steekproef met meer kinderen die geboren zijn met milde perinatale problemen wenselijk zijn geweest om de representativiteit van de steekproef te vergroten en meer betrouwbare conclusies te kunnen trekken. Tenslotte vormen de voor dit onderzoek ontwikkelde taken met betrekking tot de vaardigheden spelling en begrijpend lezen een beperking voor het onderzoek. De betrouwbaarheid van de resultaten zou beïnvloed kunnen zijn door deze taken. Hoewel de taken met betrekking tot

begrijpend lezen betrouwbaar zijn gebleken met een alpha van .82 waren de spellingstaken aanzienlijk minder betrouwbaar met een alpha van .62. Dit biedt mogelijk ook een verklaring waarom er geen significante verschillen zijn gevonden op deze twee vaardigheden.

Zoals werd geconcludeerd is er sprake van een significant verschil tussen kinderen geboren met milde perinatale problemen en hun voldragen leeftijdgenoten wanneer het gaat om technisch lezen. Op

(14)

de overige taalvaardigheden wijzen de resultaten niet op duidelijke verschillen. Dit is enerzijds in lijn met uitkomsten uit ander onderzoek (Gurka et al., 2010), anderzijds in tegenspraak daarmee (Chyi et al., 2008; Guarini et al., 2009; Kirkegaard et al., 2006; Lee et al., 2011). Het verdient om die reden aanbeveling het onderzoek in een andere setting te herhalen of gebruik te maken van de onderdelen die nog niet gebruikt zijn uit de bestaande database die gebaseerd is op longitudinaal onderzoek.

Daarnaast wordt vervolgonderzoek op dit gebied aanbevolen, omdat de afgelopen jaren het aantal kinderen dat geboren wordt met milde perinatale problemen is gegroeid en is er ondanks deze groei weinig aandacht geweest voor deze groep kinderen (Chyi et al., 2008; Hamilton et al., 2007; Hollo et al., 2002; Inder & Liao, 2009; Morse et al., 2008; Yang et al., 2009). Voorgaand onderzoek heeft zich vooral gericht op de medische aspecten, onderzoek naar de cognitieve ontwikkeling van deze kinderen is beperkt (Engle, Tomashek & Wallman, 2007; Noeker, 2005; Shapiro-Mendoza et al., 2008;

Tomashek, Shapiro-Mendoza, Davidoff & Petrini, 2007). Daarbij komt dat de kinderen geboren met milde perinatale problemen oververtegenwoordigd zijn in het speciaal onderwijs (Chyi et al., 2008; Horwood et al., 1997; Van Baar et al., 2009). Tot slot is gebleken dat kinderen geboren met milde perinatale problemen baat hebben bij een interventie als het gaat om het verbeteren van de

schoolprestaties (Goldenberg et al., 1996; Van der Kooy-Hofland et al., 2012).

Literatuur

Allin, M., Matsumoto, H., Santhouse, A. M., Nosarti, C., AlAsady, M. H. S., Stewart, A. L., Rifkin, L. & Murray, R. M. (2001). Cognitive and motor function and the size of the cerebellum in adolescents born very pre-term. Brain, 124, 60-66.

Bhutta, A.T., Cleves, M.A., Casey, P.H., Cradock, M.M., & Anand, A.J.S. (2002). Cognitive and behavioral outcomes of school-aged children who were born preterm. JAMA, 288, 728-737. Brus, B.T., & Voeten, M.J.M. (1973). Een-Minuut-Test vorm A en B. Nijmegen: Berkhout

Testmateriaal.

Chyi, L.J., Lee, H.C., Hintz, S.R., Gould, J.B., & Sutcliffe, T.L. (2008). School outcomes of late preterm infants: special needs and challenges for infants bron at 32 to 36 weeks gestation. The Journal of Pediatrics, 153, 25-31.

Cohen, J., Cohen, P., & West, S. G. (2003) Applied multiple regression/correlation analysis for the behavioral sciences (3rd ed.). Mahwah, NJ: Lawrence Erlbaum Associates. De Bie, H.M.A., Oostrom, K.J., & Delemarre-van de Waal, H.A. (2010). Brain development,

intelligence and cognitive outcome in children born small for gestational age. Hormone Research in Paediatrics, 73, 6-14.

(15)

Gidley Larson, J.C., Baron, I.S., Erickson, K., Ahronovich, M.D., Baker, R., & Litman, F.R. (2011). Neuromotor outcomes at schoolage after extremely low birth weight: early detection of subtle signs. Neuropsychology, 25, 66-75.

Goldenberg, R.L., DuBard, M.B., Cliver, S.P., Nelson, K.G., Blankson, K., Ramey, S.L., & Herman, A. (1996). Pregnancy outcome and intelligence at age five years. Am J Obstet Gynecol, 175, 1511-1515.

Guarini, A., Sansavini, A., Fabbri, C., Alessandroni, R., Faldella, G., & Karmiloff-Smith, A. (2009). Reconsidering the impact of preterm birth on language outcome. Elsevier, 85, 639-645. Gurka, M.J., LoCasale-Crouch, J., & Blackman, J.A. (2010). Long-term cognition, achievement,

socioemotional, and behavioral development of healthy late-preterm infants. Arch Pediatr Adolesc Med,164, 525-532.

Hack, M., Flannery, D.F., Schluchter, M.S., Cartar, L., Burawski, E., & Klein, N. (2002). Outcomes in young adulthood for very-low-birth-weight infants. The New England Journal of Medicine, 346, 149-157.

Hamilton, B. E., Minino, A. M., Martin, J. A., Kochanek, K. D., Strobino, D. M., & Guyer, B. (2007). Annual Summary of Vital Statistics: 2005. Pediatrics, 119, 345-360.

Hollo, O. Rautava, P., Korhonen, T., Helenius, H., Kerro, P., & Sillanpää, M. (2002). Academic achievement of small-for-gestational-age children at age 10 years. Arch Pediatr Adolesc Med, 156, 179-187.

Horwood, L.J., Mogridge, N., & Darlow, B.A. (1998). Cognitive, educational, and behavioural outcomes at 7 to 8 years in a national very low birthweight cohort. Arch Dis Child Fetal Neonatal Ed, 79, F12-F20.

Hutton, J.L., Pharoah, P.O.D., Cooke, R.W.I., & Stevenson, R.C. (1997). Differential effects of preterm birth and small gestational age on cognitive and motor development. Archives of Disease in Childhood, 76, F75-F81.

Inder, T.E., & Liao, S.M. (2009). Late preterm infants: not so near term. Pedatric Health, 3, 417-419. Kinney, H. C. (2006). The Near-Term (Late Preterm) Human Brain and Risk for Periventricular

Leukomalacia: A Review. Seminars in Perinatology, 30, 81-88.

Kirkegaard, I., Obel, C., Hedegaard, M., & Brink Henriksen, T. (2006). Gestational age and birthweight in relation to school performance of 10-year old children: a follow-up study of children born after 32 completed weeks. Pediatrics, 118, 1600-1606.

Lee, E.S., Yeatman, J.D., Luna, B., & Feldman, H.M. (2011). Specific language and reading skills in school-aged children and adolescents are associated with prematurity after controlling for IQ. Neuropsychologia, 49, 906-913.

Lundgren, E.M., Cnattingius, S., Jonsson, B., & Tuvemo, T. (2001). Intellectual and

psychological performance in males born small for gestational age with and without catch-up growth. Pediatric Research, 50, 91-96.

(16)

Morse, S.B., Zheng, H., Tang, Y., & Roth, J. (2008). Early school-age outcomes of late preterm infants. Pediatrics, 123, e622-e629.

Orr, A. J. (2003). Black-White differences in achievement: The importance of wealth. Sociology of Education, 76, 281-304.

Rapport, M.D., Scanlan, S.W., & Denney, C.B. (1999). Attention-deficit/hyperactivity disorder and scholastic achievement: a model of dual pathways. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 40, 1169-1183.

Schlichting, L. (2005). Peadbody Picture Vocabulary Test-III NL. Amsterdam, Netherlands: Harcourt Test Publisher.

Shaprio-Mendoza, C.K., Tomashek, K.M., Kotelchuck, M., Barfield, W., Nannini, A., Weiss, J., & Declercq, E. (2008). Effect of late-preterm birth and maternal medical conditions on newborn morbidity risk. Pediatrics, 121, e223-e232.

Stichting Perinatale Registratie Nederland. Verkregen op 17 maart 2014, van http://www.perinatreg.nl/

Talge. N.M., Holzman, C., Wang, J., Lucia, V., Gardiner, J., & Breslau, N. (2010). Late-preterm birth and its association with cognitive and socioemotional outcomes at 6 years of age. Pediatrics, 126, 1124-1131.

Tomashek, K.M., Shaprio-Mendoza, C.K., Davidoff, M.J., & Petrini, J.R. (2007). Differences in mortality between late-preterm and term singleton infants in the United States, 1995-2002. The Journal of Pediatrics, 151, 450-456.

Van Baar, A.L., Vermaas, J., Knots, E., De Kleine, M.J.K., & Soons, P. (2009). Functioning at school age of moderately preterm children born at 32 to 36 weeks’gestational age. Pediatrics, 124, 251-257.

Van den Bos, K.P., Lutje Spelberg, H.C., Scheepstra, A.J.M., & de Vries, J.R. (1994). De Klepel. Een test voor de leesvaardigheid van pseudo-woorden. Nijmegen: Berkhout Testmateriaal.

Van den Bos, K.P., Lutje Spelberg, H.C., Scheepstra, A.J.M., & de Vries, J.R. (2003). Snelheid van benoemen en woorden lezen. Nijmegen: Berkhout Testmateriaal.

Van der Kooy-Hofland, V. A. C., Van der Kooy, J., Bus, A. G., van Ijzendoorn, M. H., & Bonsel, G. J. (2012). Differential susceptibility to early literacy intervention in children with mild perinatal adversities: Short- and long-term effects of a randomized control trial. Journal of Educational Psychology, 104, 337-349.

Wood, N., Marlow, N., Costeloe, K., Gibson, A., & Wilkinson, A. (2000). Neurologic and Developmental Disability after Extremely Preterm Birth. The New England journal of medicine, 343(6), 378-384.

Yang, S., Platt, R.W., & Kramer, M.S. (2010). Variation in child cognitive ability by week of gestation among healthy term births. American Journal of Epidemiology, 171, 399-406.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Om te onderzoeken welke van deze vaardigheden een belangrijke rol spelen bij de technische leesvaardigheid en het begrijpend lezen van kinderen met ASS, zal

Influence of development stage and host genotype on three components of partial resistance to leaf rust in spring wheat.. The inheritance of host plant effect on latency

adeninivorans UFS1219 yeast clone screened for expression of VP6 haversted at mid-exponential phase with expected size of 45 kDa. adeninivorans UFS1219 yeast clone screened

In other words, process induced residual stresses and out-of-plane deformations can be caused by various reasons, however this study focuses on the main reasons which can

At the heart of each instance of defence diplomacy lies an effort by one country to influence the strategic thinking and institutions of another in a way that is beneficial to the

Contemporary academia, with its fierce competition and drive for ‘excellence’ is especially well designed to exploit people in this second sense – a turn to commoning

Tempest represents neoliberal individualism as a view on the individual leading to almost all social problems present in contemporary western society in both BNA and LTEC. The