• No results found

"They" Are so Different from "us": the Role of Identity and the Us-them in the Current Dutch Integration Policy

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share ""They" Are so Different from "us": the Role of Identity and the Us-them in the Current Dutch Integration Policy"

Copied!
61
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

“Zij” zijn zo anders dan “wij”: de rol van identiteit en het wij-zij

denken in het huidige Nederlandse integratiebeleid.

Iris Roukema 10792376 Bachelor scriptie

Bèta-gamma met major culturele antropologie

Instituut voor Interdisciplinaire Studies en Faculteit der Geesteswetenschappen Universiteit van Amsterdam, Amsterdam

Begeleider: Mw. dr. A. de Jong

Tweede lezer: Dhr. dr. P.T. van Rooden December 2018

Aantal woorden: 12.432

"Verklaring: Ik heb de UvA regels ten aanzien van fraude en plagiaat gelezen en begrepen [http://student.uva.nl/binaries/content/assets/studentensites/uva-studentensite/nl/a-/regelingen-en-reglementen/fraude-en-plagiaatregeling-2010.pdf?1283201371000]. Ik verklaar dat dit geschreven werkstuk volledig mijn eigen werk is, dat ik alle bronnen die ik heb gebruikt zorgvuldig en correct heb aangegeven, en dat ik volgens de regels heb geciteerd. Ik heb dit werkstuk, in deze of gewijzigde versie, niet eerder ingediend voor een ander vak of als onderdeel van een ander werkstuk."

(2)

Abstract

Tijdens de Tweede Kamerverkiezingen van maart 2017 stond de “Nederlandse identiteitscrisis” centraal. Deze crisis werd door sommige toegeschreven aan de aanwezigheid van vele “nieuwkomers” die niet goed zouden integreren, en daarmee de Nederlandse identiteit bedreigen. Als reactie op deze identiteitscrisis is het Nederlandse integratiebeleid uitgebreid en aangescherpt. In deze scriptie is de constructie van identiteit en het wij-zij denken in het huidige Nederlandse integratiebeleid bestudeerd. Hierbij komen twee themagebieden bij elkaar in een actuele constellatie: de sociale constructie van identiteit en het wij-zij denken aan de ene kant; en de neerslag ervan in sociale en politieke processen op nationaal niveau aan de andere kant. Deze scriptie beargumenteert dat zowel de structuur als de inhoud van het huidige integratiebeleid bijdraagt aan het creëren van “de ander” en het neerzetten van het “ nationale zelf”. Zowel de “Nederlandse identiteit” als de identiteit van “de ander” worden hierbij gevangen in culturele termen. Na de analyse kunnen we stellen dat de “Nederlandse identiteit” voornamelijk in “crisis” wordt gezien wanneer deze berust op een homogene, statische invulling van cultuur. Dit sluit aan bij een objectivistische ontologische benadering van de sociale werkelijkheid die zou stellen dat het mogelijk is dat er zoiets bestaat als een vaststaande “Nederlandse identiteit”. Dit staat tegenover de constructivistische ontologische benadering die zou stellen dat het vormen van identiteit een continu voortdurend en veranderlijk proces is en het daarom geen crisis hoeft te zijn als deze in een staat van herziening is.

(3)

Inhoudsopgave

Introductie P.4-6

Hoofdstuk 1. Identiteit en het wij-zij denken als sociaal construct P. 7-17 1.1. Wetenschappelijke benaderingen van de sociale werkelijkheid en P.7

kennisproductie over die sociale werkelijkheid

1.2 Landen, cultuur, identiteit en wij-zij denken: de P.11 constructie van nationale identiteit

1.2.1 Identiteit en het wij-zij denken op nationaal niveau P.11 1.2.2 Burgerschap: een cultureel proces van onderwerping P.12

1.2.3 Het culturaliseren van burgerschap P.14

1.3 Specificering van deelvragen voor het onderzoek P.16 1.3.1. Vormen van wij-zij denken en othering - toelichting P.16 bij eerste deelvraag

1.3.2 De koppeling van een nadere invulling van cultuur P.17 aan burgerschap - toelichting bij tweede deelvraag

Hoofdstuk 2. Het huidige Nederlandse integratiebeleid P.18-25 2.1 Wet inburgerging en inburgeringsverplichting P.18

2.2 Het inburgeringstraject P. 21

2.3 Examen Kennis Nederlandse Maatschappij P. 22

2.3 Participatieverklaring P. 24

Hoofdstuk 3. Analyse P. 26-33

3.1 Wij-zij boodschappen en othering in de structuur van het P. 26 inburgeringstraject

3.1.1 Wel of niet inburgeringsplichtig? P.26

3.1.2 Selectie van meer en minder gewilde nieuwkomers P.27 3.2 Wij-zij boodschappen en othering in de inhoud van het P.29 inburgeringstraject

3.2.1 Examen Kennis Nederlandse Maatschappij P.29

3.2.2 Participatieverklaring P.31

3.3 Samenvoegen van uitkomsten: beantwoording van P.32 onderzoeksdeelvragen 1 en 2

Hoofdstuk 4 Conclusie P.34-36

Bibliografie P.37-39

Bijlage 1 Participatieverklaring P.40

(4)

Bijlage 3 Oefenexamen 3 Kennis Nederlandse Maatschappij P.51-60

Introductie

‘Nederland weer van ons!’

- Partij Van de Vrijheid ‘De afgelopen decennia zijn nieuwkomers veel te veel blijven hangen in de cultuur van hun land van herkomst. Daar zien we nu de gevolgen van. Mensen die hierheen komen, moeten zich aan ons aanpassen, niet andersom.’

- Volkspartij van de Vrijheid en Democratie ‘Wij willen het begrip integratie vervangen door wederzijdse acceptatie.’

- DENK1 Tijdens de Tweede Kamerverkiezingen van maart 2017 was de “Nederlandse identiteit” een centraal thema van debat. Deze zou bedreigd worden en in crisis zijn, zo veronderstelden politici en media2. Een belangrijke oorzaak van deze crisis en bedreiging werd en wordt toegeschreven aan de aanwezigheid van grote groepen immigranten, die zich zowel recent als eerder in de geschiedenis in Nederland gevestigd hebben, en waarvan de integratie ‘gefaald’ zou zijn (Duyvendak, Pels & Rijkschroeff 2009; Bouras 2013). Tijdens de verkiezingsdebatten werd hevig gedebatteerd hoe wij Nederlanders met deze “nieuwkomers” om zouden moeten gaan en welke eisen er gesteld moeten worden met betrekking tot de integratie van die “nieuwkomers”. Bovenstaande citaten komen uit de verkiezingsprogramma’s die deze politieke partijen hebben opgesteld voor de verkiezingen , waarin zij hun standpunten en plannen beschrijven voor de komende vier jaar, in dit geval voor de jaren 2017 tot 2021. Deze citaten drukken verschillende stemmen uit die onder andere zichtbaar zijn in het debat over het integratiebeleid. Waar de VVD duidelijk stelt dat mensen die hierheen komen zich moeten aanpassen aan “ons” en niet andersom, wilt DENK het begrip ‘integratie’ vervangen door ‘wederzijdse acceptatie’. Het citaat van de extreem rechtse PVV benadrukt de aanwezigheid van “nieuwkomers” als bedreiging, met de insinuatie dat “zij” iets afpakken wat van “ons” is; namelijk Nederland en daarmee de Nederlandse identiteit. Deze politieke partijen zijn na de verkiezingen ook in de Tweede Kamer beland, waarbij de VVD gevolgd door de PVV als grootste partijen verkozen zijn, met

1 Citaten uit de verkiezingsprogramma’s van de politieke partijen, DENK (2017), PVV (2017), VVD (2017)

2 Voor een overzicht zie: Zondag met Lubach, De Nederlandse Identiteit (Lubach 2017). Bron:

(5)

respectievelijk 33 en 20 zetels van de 150. DENK is met 3 zetels als een na laatste geëindigd.3 Hieruit is af te leiden, dat de statements van de VVD en de PVV de huidige, dominante denkwijze, in ieder geval ten opzichte van beleid, over “nieuwkomers” representeren.

De interpretatie dat eerdere integratie ‘gefaald’ is en dat dit een bedreiging vormt voor de Nederlandse identiteit heeft geleid tot een aanscherping en uitbreiding van het integratiebeleid (Bouras 2013; Verkaaik 2010). Waar eerder beleid afwezig was, en toen beleid zich richtte op behoud van eigen cultuur, staat nu het actief inburgeren en conformeren aan de “Nederlandse cultuur” centraal (Bouras 2013). De regels hiervoor staan beschreven in de Wet Inburgering4 die sinds 30 december 2006 van kracht is en in 2017 is aangescherpt. Deze aanscherping komt overeen met de gedachte dat “zij”(de nieuwkomers) moeten worden zoals “wij” (Nederlanders); zo niet, dan moeten ze maar ‘terug gaan naar het land waar ze vandaan komen’. Dit wordt overigens soms zelfs gezegd over mensen die hier geboren zijn, maar op een of andere manier als niet-Nederlands worden gezien. In andere woorden, waarvan hun integratie in Nederland ‘gefaald’ is.Het begrip nieuwkomer wordt in publieke of politieke debatten dan ook vaak breed gebruikt.

Wat hierin terug te zien is, is dat het bewoner zijn van een land een belangrijke component van identiteitsvorming is. Zoals Gupta & Fergusson (1992) uitleggen, worden culturele grenzen gelijk getrokken aan landsgrenzen, waaraan de notie gekoppeld is dat mensen van een ander geografisch gebied fundamenteel anders zijn, en daarmee binnen een geografisch gebied hetzelfde. Het wij-zij denken en het ‘anders maken’ van groepen mensen wordt hierbij geprojecteerd op de geografische grenzen van een land en berust op cultureel fundamentalisme (Ong et al. 1996:737). Een nationale identiteit is hierbij gebaseerd op het idee van homogene nationale cultuur (Anderson 2006). Nieuwkomers verstoren dit, zij ‘bedreigen’ dan de verbeelde homogeniteit van een nationale cultuur. Dit presenteren als feit, en het problematiseren van de verstoorde homogeniteit legitimeert vervolgens het aanscherpen van integratiebeleid. Maar ligt het zo eenduidig? Alternatieve visies klinken immers ook in het debat, waar de politieke partij DENK zegt dat: ‘diversiteit is alleen een probleem voor hen die Nederland zien als onveranderlijk, met een statische cultuur en een

3Kenmerkend voor de verkiezingen van 2017 is dat er een van de hoogste percentage opkomst voor stemmen was (81,9% van de stemgerechtigden) en dat er het hoogste aantal partijen een zetel hebben kunnen bemachtigen in de Tweede Kamer sinds 1972, namelijk 13. Deze verscheidenheid aan politieke partijen in de Tweede Kamer zou democratisch ook de verscheidenheid van de meningen van het volk moeten weergeven. Sommigen zeggen dat de meningen over politieke kwesties meer gepolariseerd zijn dan ooit.

(6)

eenvormige identiteit’ (Verkiezingsprogramma DENK, 2017: 9). Vanuit deze visie vinden zij dan ook dat ‘integratie’ vervangen moet worden door ‘wederzijdse acceptatie’.

De aanscherping van het integratiebeleid en de vermeende Nederlandse “identiteitscrisis” roepen verschillende vragen op. Waarom moeten “zij” (nieuwkomers) zo worden als “wij” (Nederlanders)? Wie heeft het recht eisen te stellen aan “nieuwkomers” waaraan zij moeten voldoen voordat ze in Nederland mogen zijn? Bestaat er eigenlijk wel een eenvormig Nederlands “wij” waar de “zij” zich aan kunnen aanpassen? Het is deze thematiek, kortheidshalve aangeduid als het ‘wij-zij’-denken, die ik in mijn scriptie nader wil bestuderen met behulp van gezichtspunten uit de culturele antropologie. In het voorbeeld hierboven komen twee themagebieden bij elkaar in een actuele constellatie: de sociale constructie van identiteit en het wij-zij denken aan de ene kant; en de neerslag daarvan in sociale en politieke processen op nationaal niveau aan de andere kant. Deze wil ik hierna eerst afzonderlijk theoretisch gaan belichten. Daarna wil ik de inzichten toepassen op het Nederlandse integratiebeleid, met als vraagstelling: Wat is de rol van identiteit en het wij-zij denken in het huidige Nederlandse integratiebeleid? Om zo licht te werpen op de vermeende “Nederlandse identiteitscrisis” en te begrijpen waarom een aanscherping van het integratiebeleid destijds nodig werd geacht.

(7)

Hoofdstuk 1 – Identiteit en het wij-zij denken als sociaal construct

In dit hoofdstuk worden de relevante sociaal wetenschappelijke, voornamelijk antropologische, theorieën met betrekking tot identiteit en het wij-zij denken uiteengezet. Eerst zal algemeen gekeken worden naar wetenschappelijke benaderingen van de sociale werkelijkheid en de wetenschappelijke kennisproductie over die werkelijkheid en hoe deze tegelijkertijd ook invloed uitoefenen op het ervaren en het bestuderen van de “zelf” en de “ander”. Vervolgens wordt gekeken hoe deze processen van identiteitsvorming en het wij-zij denken vorm krijgen op nationaal niveau, de schaal van deze studie.

1. 1. Wetenschappelijke benaderingen van de sociale werkelijkheid en kennisproductie over die sociale werkelijkheid

The construction of identity – for identity, whether of Orient or Occident, France or Britain, while obviously repository of distinct collective experiences, is finally a construction in my opinion – involves the construction of opposites and “others” whose actuality is always subject to the continuous interpretation and re-interpretation of their differences from “us”. Each age and society re-creates its “Others”. Far from a static thing then, identity of self or of “other” is a much worked-over historical, social, intellectual, and political process that takes place as a contest involving individuals and institutions in all societies. (Said 2003[1978]: 332)

In de sociale wetenschappen, en in het bijzonder in antropologische studies, bestaat er een consensus over dat identiteit, en daarmee ook de verschillen tussen identiteiten, sociale constructen zijn. Dit heeft te maken met het ontologisch standpunt dat vele sociale wetenschappers innemen. Ontologische overwegingen houden zich bezig met de aard van sociale entiteiten, ofwel de aard van de sociale werkelijkheid (Bryman 2012: 32). De centrale vraag hierbij is of sociale entiteiten objectieve, op zichzelf staande entiteiten zijn die buiten de invloed van sociale actoren om bestaan, of dat ze sociale constructies zijn die niet buiten de acties en percepties van sociale actoren om bestaan (ibid:33). Identiteit interpreteren als sociaal construct is een constructivistisch ontologische benadering. Deze gaat er van uit dat sociale verschijnselen en hun betekenis niet een externe realiteit hebben buiten sociale actoren om en voortdurend gecreëerd worden door middel van interactie tussen sociale actoren. Het impliceert dat sociale fenomenen en de categorieën waarmee we de sociale werkelijkheid indelen niet alleen worden geproduceerd door sociale interactie, maar dat ze in een constante staat van herziening zijn (ibid:34). Dit betekent dat ook identiteiten en de betekenissen daarvan niet statisch zijn maar verschillen van plek tot plek en door de tijd heen.

(8)

Deze benadering staat tegenover de ontologische benadering van het objectivisme dat er van uitgaat dat er een sociale werkelijkheid los van de invloed van sociale actoren bestaat.

Het innemen van een standpunt met betrekking tot de aard van de sociale werkelijkheid heeft invloed op de wetenschappelijke kennisproductie over die sociale werkelijkheid. Dit is een epistemologisch vraagstuk. Epistemologische vraagstukken houden zich bezig met hoe correcte kennis over de sociale werkelijkheid opgedaan kan worden (Bryman 2012: 27). Een objectivistische benadering van de werkelijkheid impliceert dat sociale verschijnselen en de categorieën die we gebruiken om deze sociale verschijnselen te beschrijven een bestaan hebben dat onafhankelijk is van de actoren die de categorieën gebruiken. Met de juiste (positivistische) regels kan een sociaal fenomeen bestudeerd worden en kan daar onafhankelijke, objectieve kennis over worden opgedaan die een spiegel van de werkelijkheid zal zijn. Een constructivistische benadering van de werkelijkheid ziet de kennis die wordt opgedaan over sociale verschijnselen en de categorieën die we gebruiken om deze te beschrijven als interpretatie van de werkelijkheid, waarbij deze niet onafhankelijk is van de actor (bijvoorbeeld wetenschappers) die deze categorieën gebruikt (ibid:29). Deze benadering verschuift het interessegebied van het beschrijven en weergeven van de sociale werkelijkheid naar de processen van betekenisgeving aan en de interpretatie van die sociale werkelijkheid. Kijken naar wetenschappelijke stromingen en hun kennisproductie is belangrijk omdat het inzicht verschaft in de wisselwerking hoe de kijk op de realiteit (ontologisch) invloed heeft op kennis die over die realiteit geproduceerd wordt (epistemologisch). Specifiek voor dit onderzoek verschaft het inzicht in verschillende wijzen van kennisproductie over categorieën (zoals zelf-ander beelden) waarmee wij de sociale werkelijkheid indelen en ervaren.

Dit onderwerp is Sampson’s leidende vraag in zijn boek Celebrating the Other: ‘how are we to understand the nature of the objects and the categories by which we experience our world?’ (1993: 85). Waarbij hij duidelijk een interpretatieve positie inneemt en beargumenteert dat volledig onafhankelijke en objectieve kennisproductie niet bestaat en dat kennis die op deze manier is opgedaan, de sociale werkelijkheid niet juist weergeeft. Hij scheidt en analyseert twee manieren van kennisproductie; (self-celebrating) monologic knowledge production en, (other-celebrating) dialogical knowledge production. Monologische kennisproductie zal leiden tot de constructie van 'zelf' en 'anderen' door alleen vanuit het 'zelf'-perspectief te refereren (ibid:4). Er vind dan geen echte dialoog plaats tussen de ‘zelf’ en ‘ander’ en daarom hoeft de ander het niet eens te zijn met de categorie waarin deze geplaatst wordt. Sampson ziet dit als een epistemologische leugen; de op deze manier geproduceerde kennis weerspiegelt de sociale werkelijkheid niet, betoogt hij (ibid: 74). Hij

(9)

pleit voor een dialogische verslaglegging van de menselijke natuur. Identiteit en zelfbesef bestaan volgens Sampson altijd in relatie tot en in gesprek met anderen.5 Dit komt overeen

met de constructivistisch ontologische benadering die er van uit gaat dat sociale verschijnselen en hun betekenis voortdurend gecreëerd worden door middel van interactie tussen de sociale actoren. Het negeren van dit proces (door monologische kennisproductie) is in essentie het bestaan van de ander niet erkennen, zijn stem niet horen. Het categoriseren van de werkelijkheid naar aanleiding van deze monologische kennisproductie kan vervolgens onderdrukkende gevolgen hebben voor “de ander”, omdat deze zich misschien wel helemaal niet kan vinden in de dominante categorisering van de sociale werkelijkheid. Die kan in hokjes zijn geplaatst waar karaktereigenschappen aan worden toegeschreven waar hij het niet mee eens is.

Sampson beargumenteert dat in Westerse, individualistische samenlevingen sinds de verlichting een objectivistische benadering van de sociale werkelijkheid en monologische kennisproductie domineren (1993: 80). Tijdens deze periode werden de rede en objectiviteit gezien als basis van waarheidsgetrouwe kennis. Sindsdien heerst er een geloof dat, met het toepassen van de juiste procedures, kennis geproduceerd kan worden die onafhankelijk is van de persoon die de kennis produceert (positivistische epistemologische benadering). Hij beschrijft dit als : ‘the perspective of reason, a God’s-eye view of no one in particular standing nowhere in particular.…’ (ibid: 80). Maar deze positie van veronderstelde onpartijdigheid acht Sampson ‘verre van een standpunt zonder een bepaald perspectief, maar nauw verbonden, zowel historisch als tegenwoordig, met het perspectief van dominante maatschappelijke groepen; voornamelijk blank, westers, en mannelijk’ (ibid: 81)6. Hoewel dit perspectief het perspectief is van de dominante groep in de samenleving, wordt het gepresenteerd als universeel, neutraal en objectief. Niet alleen onderdrukt dit andere perspectieven; ook doet dit het nog eens zo, dat we allemaal het gevoel hebben dat het de werkelijkheid weergeeft ‘zoals het nou eenmaal is’. Dit beïnvloedt vervolgens de wetenschap door het definiëren van onderzoeksonderwerpen en probleemgebieden die onderzocht moeten worden en de juiste methode om dit te doen. Dit wordt gedaan vanuit het perspectief van de maatschappelijke norm, iets wat als onzichtbaar en neutraal wordt ervaren. Alles wat buiten die norm valt, wordt benoemd en bestudeerd, omdat dit zo ‘anders’ is. “De ander” wordt als “de ander” gezien door het gebrek aan karakteristieken die aan “de zelf” worden

5 Sampson illustreert dit met een voorbeeld van een toneelstuk van een vrouw zonder spiegel. Zij wist niet hoe zij eruit zag. Alleen in relatie tot anderen kon zij erachter komen wie en hoe zij was. In relatie met een ander groeit het zelfbewustzijn. In dit verhaal kon de vrouw zonder een ander letterlijk niet haar zelfbeeld vormen. Dit neemt Sampson als analogie voor het proces van zelf en ander vorming in de sociale wereld (Sampson 1993: 105).

(10)

toegeschreven. Sampson noemt dit het negatief categoriseren van de ander, waarbij hij de voorbeelden noemt zoals ‘vrouw man), het Oosten Westen), people of color (niet-blank)’ (Sampson 1993: 5).

Een voorbeeld van hoe dit in zijn werk kan gaan vinden we in Said’s boek Orientalism (2003[1978]), waarbij hij beschrijft hoe “het Westen” kennis produceert over “het Oriënt”. De oriëntalist bestudeerd “het Oriënt”, maar interpreteert sociale fenomenen vanuit zijn eigen perspectief en schrijft er karaktereigenschappen en betekenis aan toe waarmee de mensen van “het Oriënt” het helemaal niet mee eens hoeven te zijn. Zo wordt “het Oriënt”, en de mensen die daar vandaan komen, karaktereigenschappen toegeschreven als traditioneel, onderontwikkeld, barbaars; in contrast met “het Westen” dat als vooruitstrevend, ontwikkeld en modern wordt gezien (ibid: 301). Dit proces vangt Said in het concept Othering ofwel, het anders maken (ibid:43). Het is het anders maken, omdat de verschillen, of in ieder geval de betekenis die wordt toegeschreven aan de verschillen, zo nog niet bestonden vóór deze monologische kennisproductie. Said benadrukt het feit dat Eurocentrische wetenschappelijke kennistradities niet alleen voortvloeien uit onjuiste voorstellingen en vervalsingen, maar ook sterk verstrikt zijn geraakt in maatschappelijke machtsstructuren die baat hebben bij het produceren van zelf-ander verdelingen zoals het "Oosten" of het "Westen" (ibid: 227). Het centrale argument van Said is dat “de ander” door “het zelf” wordt gecreëerd om het te kunnen onderdrukken, om zichzelf zo in de dominante positie te plaatsen. Kennis over “de ander” wordt hierbij geproduceerd vanuit en gespiegeld aan de dominante maatschappelijke norm. Dit is ook wat Said in het bovenstaande citaat bedoelt wanneer hij schrijft dat de constructie van de ander ‘is always subject to the continues interpretation and re-interpretation of their differences from “us”.’ In de positie zijn om te construeren en jezelf de autoriteit toeschrijven om iets te mogen zeggen over de ander is daarom een dominante positie tegenover degene over wie de kennis geproduceerd wordt (ibid:146).

Vanuit dit sociaal wetenschappelijke perspectief kunnen we dus stellen dat identiteiten, evenals de betekenissen die er aan worden toegeschreven, sociale constructen zijn. Hierbij is het vormen van identiteit en het wij-zij denken op zich te beschouwen als een neutraal gegeven. We hebben (beelden van) “de ander” nodig om (beelden van) “de zelf” te vormen (Sampson 1993). Echter, wanneer karaktereigenschappen aan “de ander” worden toegeschreven waar zij zich niet mee identificeren wordt het wij-zij denken een gewogen tweedeling en kan dit onderdrukkende gevolgen hebben voor “de ander”. Als de categorieën waarin wij de sociale werkelijkheid waarnemen en hun betekenissen algemeen geaccepteerd

(11)

worden in een samenleving, zal dit ook de realiteit vormen. Dit wordt ook verwoord in het bekende Thomas theorem: ‘if men define situations as real, they are real in their consequences’ (Thomas & Thomas 1928:572). Met andere woorden: de interpretatie van een situatie veroorzaakt de actie. En deze interpretatie is nooit een objectieve interpretatie. Dit is ook wat Said bedoeld wanneer hij zegt dat ‘the construction of identity is (…) never mere academic woolgathering’ (Said 2003[1978]:332). Opgedane kennis, ook foutieve opgedane kennis, wanneer geloofd als spiegel van de realiteit, vormt de acties gebaseerd op die kennis. Zo beïnvloedt ook foutieve of eenzijdige kennis de realiteit als de inhoud daarvan de basis vormt voor de oprichting van bijvoorbeeld instituties. Een zo’n machtige hedendaagse institutie is die van de natiestaat, die voor een groot deel gebaseerd is op (nationale) identiteit en het hiermee samenhangende wij-zij denken.

1.2 Landen, cultuur, identiteit en wij-zij denken: de constructie van nationale identiteit In deze paragraaf verken en beschrijf ik eerst cultureel antropologische noties over processen van identiteitsvorming van naties. Vervolgens sta ik stil bij enkele cultureel antropologische noties over de relatie tussen overheid en burgers van een land – dit laatste gezien mijn onderwerp van studie, de inburgering van nieuwkomers. Daarna diep ik uit op welke manier ‘cultuur’ ingezet kan worden met betrekking tot burgerschap.

1.2.1 Identiteit en het wij-zij denken op nationaal niveau

In de huidige wereld categoriseren we de sociale werkelijkheid in landen en verdelen we de mensheid in groepen behorende tot een land. In de huidige wereld ‘kan, moet en zal iedereen een nationaliteit hebben’ (Anderson 2006:109). Het vormt een groot deel van onze identiteit. Iemand wordt in deze wereld niet alleen geboren als mens, maar ook meteen als staatsburger, met alle rechten en plichten die daar bij horen (Agamben 1995: 116-117). De wereld verdeeld in landen is een belangrijk referentiekader waar we bijna niet meer omheen kunnen (Wimmer & Schiller 2002). We hebben dit referentiekader geïnternaliseerd en genaturaliseerd. Echter, vanuit constructivistisch ontologisch perspectief, en kijkend naar de geschiedenis, is een wereld verdeeld in landen geen vaststaand gegeven. Het is een manier van indelen van de sociale werkelijkheid die door de jaren heen actief geconstrueerd is. Naties zijn, net zoals de culturen die tot die naties ‘behoren’, een voorbeeld van ‘how space is made meaningful’ (Gupta & Fergusson 1992: 11, mijn cursivering, IR). Ook identiteit ontleent aan nationaliteit is daarom een constant proces van betekenisgeving dat veranderlijk is van plek tot plek en door de tijd heen.

(12)

Binnen de gegeven situatie worden culturele grenzen gelijk getrokken aan landsgrenzen. Zoals Gupta & Fergusson (1992) uitleggen is hieraan de notie gekoppeld dat mensen van een ander geografisch gebied fundamenteel anders zijn. Gupta en Fergusson beschrijven twee naturalisaties die volgen uit deze notie: de (1) ‘etnologische gewoonte die de associatie van een cultureel homogene groep en hun territorium naturaliseert’ (Gupta & Fergusson 1992: 11, mijn cursivering, IR), en (2) ‘de nationalistische gewoonte die de associatie van burgers van de staat en het bijbehorende territorium naturaliseert’ (1992:12, mijn cursivering, IR).Dit gecombineerd, maakt duidelijk dat burgers van een staat als een cultureel homogene groep worden gezien, die afgebakend zijn door de grenzen van hun geografische landsgebied.

Echter, deze associatie van een cultureel homogene groep en hun territorium is niet een natuurlijk gegeven, maar is door de jaren heen actief geconstrueerd. In zijn boek Imagined communities, neemt Benedict Anderson (2006) zijn lezers mee op reis door de geschiedenis. Hij beschrijft verschillende processen en uitvindingen (bijv. het vaststellen van een officiële landstaal, printkapitalisme, etc.) die culturele en nationale identificatie mogelijk hebben gemaakt (ibid: 37-46). Hij traceert de oorsprong van moderne naties en hedendaags nationalisme in halverwege de 19e eeuw, toen processen van ‘officieel nationalisme’ plaatsvonden in Europa (ibid:86). Anderson’s definitie van een natie is dan ook een ´imagined political community´ (ibid:6), een verbeelde politieke gemeenschap. Hij noemt het een verbeelde gemeenschap omdat ‘zelfs van de leden van de kleinste natie nooit het grootste deel van hun medeleden zullen kennen, hen ontmoeten of zelfs maar zullen horen, maar toch leeft in de verbeelding het beeld van hun gemeenschap’ (Anderson 2006: 6). Nationalisme is hierbij een politiek proces wat naties creëert waar ze eerst nog niet bestonden (ibid:6).

Gupta en Fergusson (1992) wijzen er op dat dit overheersende nationalistische denken vanuit de vakwetenschap culturele antropologie gezien kan worden als een ‘power structure’ (machtsstructuur). Deze vorm van denken heeft namelijk als politieke consequentie dat het mogelijk is om alles wat onder de macht van de natiestaat valt (zoals mensen, gebieden, talen, religies, etc.) te classificeren en te kunnen zeggen dat het wel of niet behoort tot een bepaalde natie (ibid:14). Cultuur en nationalisme worden hierbij als politieke gereedschappen gezien voor de vorming van een nationale identiteit en een homogene “wij” (Anderson 2006; Mosher 2015). Mosher beschrijft dat dit ‘het tweedelige proces bevat van het maken van de nationale “zelf” en het bepalen van “de ander”, die op de grenzen of net buiten de grenzen valt van deze imagined community’ (2015:7).

(13)

1.2.2 Burgerschap: een cultureel proces van onderwerping

Zoals de tweede naturalisatie die Gupta en Fergusson (1992) beschrijven verheldert, wordt het deel uitmaken van een natie gevangen in de wettelijk vastgelegde categorie van staatsburger. Hier vragen de twee verschillende accenten van een land, namelijk de ‘natie’ en de ‘staat’ om verheldering: ‘The nation is understood to be a people who share common origins and history as indicated by their shared culture, language and identity (…) In contrast the “state” is generally understood to be a sovereign system of government within a particular territory’ (Wimmer & Schiller 2002: 306). Deze twee accenten werken door in twee verschillende connotaties van het burger zijn van een land. In essentie is burgerschap een sociaal-juridische status ten opzichte van een staat, maar kan ook ingezet worden om de homogene “wij” te creëren van een natie. Zowel de nationale identiteit als de identiteit van een individu wordt hierbij gevangen in het overkoepelende concept ‘cultuur’. Dit sluit aan bij de definitie die Eriksen geeft van cultuur die het omschrijft als ‘those abilities, notions and forms of behaviour persons have acquired as members of society’ (Eriksen 2001: 3). Een land heeft een bepaalde cultuur, en daarom zijn mensen die deel zijn van dat land gevormd door die cultuur. Deze opvatting van cultuur maakt het aanwijzen van verschil tussen personen mogelijk, omdat iedereen anders wordt gesocialiseerd door zijn cultuur. Zoals Eriksen het beschrijft, refereert cultuur tegelijkertijd naar de overeenkomsten en systematische verschillen tussen mensen (ibid: 4). 7

Het is daarom dat Ong, et al. burgerschap beschouwen als een cultureel proces van “onderwerping” (“subjectification”), in de Foucauldiaanse manier van het creëren van de “zelf” en het gevormd worden door machtsrelaties die hun macht uitoefenen door verschillende processen van ‘toezicht, discipline, controle en administratie’ (1996: 737).8 Vanuit een ideologie van de staat wordt zowel de nationale identiteit gevormd als de burgers die deze identiteit uitdragen. Dit is belangrijk, omdat een staat voor het behouden van zijn macht, het nodig is dat zijn burgers zich identificeren met de natie (Eriksen 2001: 275).

Immigratiestromen vormen vanuit dit perspectief een breuk in het geheel ‘natiestaat’, omdat legaal burgerschap tot de staat niet een gevoel van loyaliteit of identificatie met de natie voor de immigrant hoeft te betekenen. Hierdoor komt de genaturaliseerde associatie van cultureel homogene groepen mensen en hun territorium op losse schroeven te staan. Ook voor

7 Hoewel ‘cultuur’ historisch gezien in de fundamenten van ‘culturele antropologie’ zit, is er de afgelopen decennia binnen de culturele antropologie veel kritiek geweest op dit begrip. Zoals Eriksen (2006: 4) onder andere ook beschrijft haalt het kijken naar verschillen tussen mensen binnen een cultuur en de overeenkomsten tussen culturen de ‘absolute’ verdeling die er tussen gemaakt onderuit.

(14)

dit fenomeen worden passende categorieën gemaakt waarmee we de werkelijkheid waarnemen. Dit uit zich bijvoorbeeld in de stratificatie van burgerschap (Kofman 2005:455), het vormen van eersterangs en tweederangs burgers. Een voorbeeld hiervan is de in Nederland officiële, wettelijk vastgelegde verdeling van allochtoon en autochtoon, die zo lang gebruikt is. 9 Deze verdeling geeft aan dat iemand wel in Nederland is, maar eigenlijk niet ‘een echte Nederlander’ is. De allochtoon (‘de andere Nederlander’), wordt hierbij afgezet tegen de autochtoon (‘de ideale Nederlander’).

Wat hieruit duidelijk wordt is dat er verschillende processen zijn die bijdragen aan de vorming en het neerzetten van een nationale identiteit en dat burgerschap hierbij een belangrijk component is. Een integratiebeleid die voorwaarden stelt voordat iemand mag mee doen aan de samenleving, kan op deze manier ook worden gezien als een ‘nation building process’ (Wimmer & Schiller 2002: 310).Verschillende auteurs beschrijven hierbij de recente nadruk op cultureel burgerschap (cultural citizenship) als politiek instrument van (Europese) natiestaten voor het versterken van het gevoel van een nationaal “wij” en het afdwingen van die loyaliteit voor nieuwkomers (Ong, et al. 1996; Kofman 2005; Essed & Trienekens 2008; Verkaaik 2010; Duyvendak, Geschiere & Tonkens 2016). Dit proces geeft een verschuiving van de betekenisgeving van burgerschap weer. Deze verschuiving verlegt de nadruk van burgerschap als sociaal-juridische status ten opzichte van een staat tot burgerschap als identificatie met een natie.

1.2.3. Het culturaliseren van burgerschap

Duyvendak, Geschiere en Tonkens beschrijven het culturaliseren van burgerschap als een proces waarbij wat het betekent om een burger te zijn ‘minder wordt gevangen in termen van maatschappelijke, politieke of sociale rechten, maar meer in termen van het naleven van normen, waarden en culturele gebruiken’ (2016: 2). Zij onderscheiden hierbij twee ideaal typen van kijken naar cultuur, die sterk overeen komen met de twee ontologische benaderingen die hierboven zijn beschreven. Het idee dat cultuur een gegeven is, met een statische en vaste invulling, noemen ze restauratief (restorative). Dit restauratieve perspectief op cultuur staat tegen over het constructivistische (constructivist) perspectief op cultuur, waarbij cultuur als een voortdurend ‘process in the making’ wordt gezien. Als het erom gaat hoe cultuur gemobiliseerd kan worden ten dienste van burgerschap, maken Duyvendak,

9 Het is mogelijk om iemand die hier geboren is, en Nederlands staatsburger is, toch te bestempelen als niet-Nederlands. Een voorbeeld hiervan is de Nederlandse historie van de wettelijk vastgelegde verdeling tussen allochtoon en autochtoon, die aangeeft dat iemand wel in Nederland is, maar niet helemaal Nederlander is. Iets wat pas is afgeschaft in 2016:

(15)

Geschiere en Tonkens (2016: 7) onderscheid tussen functionele (functional) en affectieve (affective) dimensies. Een functioneel beeld van cultuur omvat bijvoorbeeld het spreken van de officiële staatstaal, het opdoen van kennis over zowel de geschiedenis en tradities, als de conventies in politiek, onderwijs en de arbeidsmarkt. De basisstructuren in de samenleving die nodig zijn voor het meedoen daarin. Een affectief beeld van cultuur bevoordeelt daarentegen ‘de emotionele betekenissen van cultuur, de ‘gevoelsregels’ die voorschrijven hoe burgers zich naar verwachting moeten voelen en gedragen, ofwel de identificatie met de natie’ (ibid:7). Omdat gevoelens niet eenvoudig aan te duiden zijn, worden acties als symbolen van dergelijke gevoelens aangenomen, die bijvoorbeeld in Nederland vorm kunnen krijgen door ‘het (niet) hebben van een dubbele nationaliteit, of het (niet) dragen van een hoofddoek’ (ibid:7). Dit resulteert in vier ideaal typen van het culturaliseren van burgerschap die de auteurs in hun boek weergeven in de volgende matrix:

Deze viervoudige conceptualisering verheldert wanneer cultuur de toegang tot burgerschap kan verhinderen of bevorderen. Deze matrix beschrijft zowel de inclusieve en exclusieve als de bevrijdende en onderdrukkende effecten van cultuur, wanneer deze ten dienste wordt gesteld van burgerschap. De hypothese van de auteurs is dat een restauratieve (statische) benadering van cultuur exclusiever en meer onderdrukkend is dan een constructivistische benadering (ibid: 8). Een restauratieve benadering zou volgens de auteurs namelijk weinig ruimte over laten voor immigranten en inheemsen die zich niet aanpassen aan dominante groepen in de samenleving en hun normen. Daarentegen kan een constructivistische benadering van cultuur erkennen dat deze in een constante staat van herziening is en ruimte creëren voor vernieuwing. Constructivistische noties van cultuur kunnen dus de toegang tot volledig burgerschap vergemakkelijken. Verder gaan de auteurs ervan uit dat functionele noties van cultuur minder uitsluitend zijn dan affectieve, omdat het gemakkelijker is om een handeling te laten zien dan om een emotie te claimen (Duyvendak, Geschiere en Tonkens Afb. 1 Matrix culturalization of citizenship zoals weergeven in Duyvendak, Geschiere en Tolkens (2016:7)

(16)

2016: 8). De implicatie hiervan is dat functionele noties van cultuur de toegang tot volledig burgerschap vergemakkelijken, terwijl affectieve noties het belemmeren.

Hoewel het natuurlijk handig en belangrijk is om spelregels in een samenleving te hebben, kan er gediscussieerd worden over hoe ver dit gaat. De vraag hierbij is in hoeverre er wordt verwacht en gevraagd dat iemand zich aanpast en in hoeverre diegene zijn eigenheid mag behouden. Welke voorwaarden worden er gesteld voordat iemand deel mag zijn van een nationale groep? Burgerschap, en de toegang tot burgerschap kan vanuit dit perspectief gezien worden als een controlemechanisme (Ong, et al. 1996). Het laat zien wie wel en wie niet hoort bij en toegang heeft tot een natiestaat. De constructie van burgerschap maakt het mogelijk voor een natiestaat om zich zowel bezig te houden met de eigen burgers, als met degene die ze liever buiten willen houden. Met andere woorden, voor wie ze toegang tot burgerschap kunnen weigeren. Een aangescherpt integratiebeleid laat dan zien dat er strengere voorwaarden vanuit de staat worden gesteld voordat iemand bij de ‘nationale groep’ mag horen.

1.3 Specificering van deelvragen voor het onderzoek

In de inleiding is als onderzoeksvraag geformuleerd: Wat is de rol van identiteit en het wij-zij denken in het huidige Nederlandse integratiebeleid? Na de voorgaande literatuurverkenning is deze hoofdvraag toe te spitsen op de volgende twee deelvragen. Deze licht ik hierna toe.

Deelvraag 1) Welke vormen van wij-zij denken en othering zijn terug te vinden in het Nederlandse integratiebeleid?

Deelvraag 2) Op welke wijze wordt cultuur, zoals geschetst door Duyvendak, Geschiere & Tolkens (2016), ten dienste gesteld van burgerschap bij het huidige Nederlandse integratiebeleid?

1.3.1. Vormen van wij-zij denken en othering - toelichting bij eerste deelvraag

Bij het neerzetten van een eigen identiteit wordt, impliciet of expliciet, ook de ander gecreëerd die hier buiten valt. We hebben de ander nodig om de zelf te creëren en dit is op zich een neutraal gegeven (Sampson 1993). Echter in de praktijk blijkt dit vaak niet neutraal te zijn. Onderzoek naar het wij-zij denken en othering laat inzien dat er aan verschillen tussen (groepen) mensen verschillende betekenissen kunnen worden toegeschreven die ook verschillende effecten tot gevolg hebben. Het is daarom mogelijk om het wij-zij denken onder te verdelen in verschillende dimensies, die als handvatten gebruikt kunnen worden voor het analyseren van de betekenis die er aan gegeven wordt. Als eerste dimensie is er de inhoud van de denkbeelden over de “zelf” en de “ander”. Hierbij kan bijvoorbeeld ook

(17)

gekeken worden naar de wijze waarop de denkbeelden over de ander tot stand zijn gekomen, monologisch of dialogisch (Sampson 1993)? Daarnaast kan gekeken worden naar de mate van “anders-zijn”, ofwel processen van othering, in de denkbeelden over de ander (Said 2003[1978]): op welk geografische schaal wordt het onderscheid van de mate van anders zijn bij het huidige integratiebeleid vastgesteld (bijv. regionaal, nationaal, Europees, westers, niet-westers)? Verder kan er een mate van superioriteit in de inhoud van de denkbeelden over “de ander” voorkomen (Said 2003[1978]). In hoeverre wordt de “wij’ superieur ervaren aan de “zij”? Of is er sprake van gelijkwaardigheid? Als laatste kan er een waardering worden teruggevonden in de denkbeelden over “de ander”. Wordt deze als bedreiging of als verrijking ervaren? Al deze deelfacetten gaan in op hoe de denkbeelden over de ander gevormd en ervaren worden. Als tweede dimensie is er de relatie tussen de “wij” en de “zij”, hoe deze vorm krijgt in de werkelijkheid. Hierin valt te onderscheiden of de verschillende groepen samen of tegen elkaar werken. Daarnaast kan de mate van hiërarchie bestudeerd worden. In welke mate staat de ene groep boven of onder in de relatie tot de ander. Als derde dimensie is er het effect wat de bepaalde invulling van het wij-zij denken tot gevolg kan hebben. Hier bespreken verschillende auteurs verschillende mogelijkheden van. Zo kan het wij-zij denken bijvoorbeeld het gevoel van een imaginair homogene “wij” groep versterken (Anderson 2006), of kan een “ander” gecreëerd worden, zodat deze onderdrukt kan worden (Said 2003[1978]).

1.3.2 De koppeling van een nadere invulling van cultuur aan burgerschap - toelichting bij tweede deelvraag

Deze deelvraag is een volgende verbijzondering van de hoofdvraag over het wij-zij denken en othering. De invulling van cultuur is namelijk tevens te zien als een interpretatie van de “wij”. Cultuur kan gezien worden als een statisch gegeven of een constant veranderlijk proces. De wijze waarop dit wordt ingezet ten dienste van burgerschap behelst tegelijkertijd een statement over “de ander”. Ten dienste van burgerschap kan cultuur ofwel functioneel worden ingezet, waarbij indeling van een samenleving en zijn functies verhelderd worden. Ofwel kan het affectief worden ingezet, waarbij het gaat om de gevoelsmatig behoren tot een cultuur. Deze stijlen hebben verschillende implicaties voor het construeren van “de ander”. Is de ander ‘anders’ als deze de functies van cultuur niet kent, of is deze ‘anders’ wanneer deze zich niet identificeert met de natie of op de juiste manier zich uit met betrekking tot het gevoelsniveau van cultuur?

(18)

Ik zal deze twee deelvragen gaan onderzoeken in een specifieke neerslag van het Nederlandse integratiebeleid, namelijk in het inburgeringstraject dat nieuwkomers dienen te doorlopen willen zij een verblijfsvergunning verwerven of tot Nederlander genaturaliseerd worden. Laten we eerst kijken hoe het huidige Nederlandse integratiebeleid vorm krijgt.

(19)

H.2 Het huidige Nederlandse integratiebeleid

Zoals in de introductie staat beschreven, heeft Nederland een wisselend beleid gehad met betrekking tot de integratie van ‘nieuwkomers’. 10 Het woord ‘integratie’ en ‘integreren’ wordt in het dagelijks leven, de media en politieke debatten vrij losjes gebruikt, waarbij de precieze invulling niet altijd duidelijk is. Als er gesproken wordt over integreren kan dit bijvoorbeeld over economisch, sociale, culturele of politieke integratie gaan. Het beleid door de jaren heen kan dan ook verschillende nadruk leggen op deze deelaspecten van integratie. Kijkend naar de etymologie van het woord, komt het van het Latijnse integrare wat ‘weer heel maken’ betekend. In essentie is het dus het weer ‘heel maken’ van een samenleving die door de komst van nieuwkomers blijkbaar geen geheel meer is. Tegenwoordig stelt de Nederlandse regering dat een nieuwkomer het beste kan integreren door actief in te burgeren. In dit hoofdstuk wil ik het inburgeringstraject als invulling van het huidige Nederlandse integratiebeleid verder bestuderen.

2.1 Wet Inburgering en inburgeringsverplichting

Tegenwoordig wordt het Nederlandse integratiebeleid ingevuld in de vorm van een inburgeringstraject. De regels hiervoor staan beschreven in de Wet Inburgering11 die sinds 30 december 2006 van kracht is, en in 2017 is aangescherpt. Met deze wet wordt vastgesteld wanneer iemand ‘inburgeringsplichtig’ is. Deze wettelijk vastgelegde verplichting tussen nieuwkomers en de Nederlandse staat is een voorwaarde waaraan voldaan moet worden, willen de eersten in Nederland kunnen blijven. Na het bestuderen van de Wet Inburgering en verschillende websites en brochures van de overheid12 ben ik tot het schematische overzicht gekomen dat gepresenteerd staat op de volgende pagina en in grote lijnen weergeeft wanneer iemand inburgeringsplichtig is. Zoals erin te zien is, heeft niet elke nieuwkomer dezelfde plichten met betrekking tot inburgeren en speelt gewenste duur van verblijf in Nederland evenals afkomst (binnen of buiten de Europese Unie) een rol.

Ten eerste speelt tijd van verblijf een rol. Een uitwisselingsstudent of toerist hoeft niet in te burgeren om in Nederland te mogen verblijven. Impliciet is hierbij dus aan de orde op welke manier iemand deel wil zijn van de Nederlandse samenleving. Wilt iemand hier langer verblijven, bijvoorbeeld voor werk of voor de liefde, moet diegene inburgeren om een

10 Bouras (2013) onderscheidt en beschrijft hier binnen drie periodes: 1960-1970, het ‘return to home’ beleid; 1970-1980, het etnische minderheden beleid; 1990-tot heden, het assimilatiebeleid.

11https://wetten.overheid.nl/BWBR0020611/2018-07-28

(20)

Af be eld in g 2. Sc he ma tis ch ov erz ich t in bu rg eri ng sv

(21)

verblijfsvergunning voor niet-tijdelijk verblijf te verkrijgen. Hierbij maakt geografische herkomst vervolgens veel uit. Als iemand afkomstig is binnen de Europese Unie (EU) is deze ook voor langer verblijf niet inburgeringsplichtig. Iemand van buiten de EU wel. Statushouders/asielmigranten, van wie op zich niet zeker is hoe lang zij zullen verblijven, moeten inburgeren. Iemand die hier voorgoed wilt blijven en Nederlands staatsburger wil worden door naturalisatie moet ook verplicht inburgeren. Dan speelt afkomst verder geen rol meer: zowel mensen afkomstig van binnen of buiten de EU hebben een inburgeringsverplichting als zij Nederlands staatsburger willen worden. Hier komt echter meer bij kijken. Als iemand volledig ‘Nederlander’ wilt worden, dan wordt ook verwacht dat diegene afstand van zijn huidige nationaliteit doet. Dit is echter niet altijd mogelijk en wetten in het land van herkomst bepalen of dit kan. Op de website van de overheid staat: ‘in principe wordt er verwacht dat je afstand doet’.13 Wordt er geen afstand gedaan van de huidige nationaliteit terwijl dit wel mogelijk is, behoudt de staat het recht het Nederlands burgerschap in te trekken. Het is dus een van de voorwaarden voor het worden van Nederlands burger.

Op de bovenstaande beschreven categorieën bestaan uitzonderingen op de inburgeringsverplichting. Bijvoorbeeld nieuwkomers uit oud-koloniën (bijv. Suriname of Molukkers) die hier wel voor een langere tijd willen blijven, zijn niet inburgeringsplichtig. Ook komen verschillende andere uitzonderingen voor, zoals bijvoorbeeld personen in pensioengerechtigde leeftijd, personen die een Nederlands schooldiploma behaald hebben of fysieke of mentale handicap hebben. Het gaat te ver om deze hier allemaal te behandelen, maar duidelijk is tot zover dat er een scala aan categorieën is waarbinnen nieuwkomers ingedeeld worden, evenals het bestaan van verschillende rechten en plichten welke voor hen gelden.

Als er eenmaal wordt vastgesteld dat iemand inburgeringsplichtig is moet diegene verplicht het inburgeringstraject doorlopen. Om aan te tonen dat iemand aan deze verplichting voldoet, moet diegene het inburgeringsexamen en daarmee het inburgeringdiploma halen. De inburgeringstermijn is hierbij vastgesteld op drie jaar. Voldoet iemand niet aan deze verplichting, dan volgen er financiële sancties en behoudt de staat het recht om een verblijfsvergunning af te pakken. Financiële sancties voor het niet binnen 3 jaar behalen van het inburgeringsdiploma kunnen oplopen tot 1250 euro.14 De hoogte van de boete hangt af van de inspanningen die iemand geleverd heeft, welke worden afgemeten aan het aantal gevolgde uren les en het aantal niet gehaalde examens. Zo is de boete voor iemand 13 https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/nieuw-in-nederland/vraag-en-antwoord/wat-is-het-basisexamen-inburgering-in-het-buitenland

(22)

met 300 cursus-uren en één gefaald examens maar 250 euro en voor iemand met minder dan 150 cursusuren en één gefaald examen 1000 euro. Het niet behalen van het inburgeringsexamen kan dus leiden tot flinke boetes of het niet meer mogen verblijven in Nederland. Op dit moment is het niveau van het examen en de inburgeringstermijn voor iedereen hetzelfde, of iemand nou een universitaire achtergrond heeft of analfabeet is. Inburgeren wordt hierbij gezien als belangrijke eerste stap binnen het integreren in, en daarmee het heel maken van, de Nederlandse samenleving. Maar wat houdt inburgeren in en welke kennis wordt verwacht tijdens het inburgeringsexamen?

2.2 Het inburgeringstraject

Met ingang van 1 januari 2013 zorgt DUO (Dienst Uitvoerend Onderwijs) voor de implementatie en handhaving van de Wet Inburgering15. Een kijkje op de site van de overheid16 laat zien hoe de regels voor inburgeren de laatste jaren zijn uitgebreid en aangescherpt. Zo hoefden diegene die voor 2015 moest inburgeren alleen het Staatsexamen Nederlands als 2e taal (NT2) te halen en was diegene bestempeld als ingeburgerd. Na 1 januari 2015 zijn daar twee examens bijgekomen; Kennis Nederlandse Maatschappij en Oriëntatie op de Arbeidsmarkt. Pas wanneer een nieuwkomer voor al deze examens geslaagd is, krijgt deze een inburgeringsdiploma en is deze ingeburgerd. Na 1 oktober 2017 is hier het ondertekenen van een participatieverklaring bijgekomen, welke hierna apart besproken zal worden. Pas na het behalen van alle examens én het ondertekenen van een participatieverklaring wordt het inburgeringsdiploma ontvangen en is een nieuwkomer ingeburgerd.

Om te slagen voor de boven genoemde examens zijn er cursussen die nieuwkomers kunnen volgen. Het geld hiervoor kan geleend worden bij DUO. DUO leent alleen geld als de cursussen gevolgd worden bij scholen die een Blik op Werk17 keurmerk hebben. De overheid

waardeert ook alleen de inspanning als de cursussen gevolgd zijn bij een van deze scholen. Er zijn cursussen voor de Nederlandse taal, kennis over Nederlandse maatschappij en kennis over de Nederlandse arbeidsmarkt. Deze cursussen zijn niet verplicht (dat wil zeggen: iemand zich ook inschrijven voor het examen en dit afleggen zonder één van de cursussen gevolgd te hebben). Maar het volgen van de cursussen wordt wel sterk aangeraden en de boetes voor het

15 Ondergebracht bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

16https://www.inburgeren.nl/u-gaat-inburgeren/cursus-kiezen.jsp 17https://www.blikopwerk.nl/keurmerk

(23)

niet behalen van het inburgeringsexamen binnen drie jaar zijn dan ook hoger als deze niet gevolgd worden.

Hoewel taal een belangrijk aspect van identiteit is, en het zeker interessant is om te bestuderen welke waarde dit krijgt binnen het huidige Nederlandse integratiebeleid, zal ik mij beperken tot hoe de Nederlandse identiteit wordt neergezet bij de examens Kennis Nederlandse Maatschappij en de participatieverklaring. Deze zullen hieronder apart besproken worden.

2.3 Examen Kennis Nederlandse Maatschappij

Voordat ik dieper inga op het Examen Kennis Nederlandse Maatschappij is het belangrijk er bij stil te staan dat er twee versies van het inburgeringsexamen zijn en dat het deel van het inburgeringstraject officieel begint in het land van herkomst. Als officiële eerste stap is er het ‘basisexamen inburgering’ dat wordt getoetst vóórdat iemand voor langere tijd naar Nederland komt. 18 Dit basisexamen wordt afgenomen bij een Nederlandse ambassade of consulaat. Pas als iemand voor dit basisexamen slaagt kan iemand in aanmerking komen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor Nederland. Het basisexamen inburgering is een verkorte versie van het uiteindelijke inburgeringsexamen en bestaat uit de drie onderdelen: Kennis van de Nederlandse Samenleving, Spreekvaardigheid Nederlands en Luistervaardigheid Nederlands. 19 De inhoud van het basisexamen Kennis van de Nederlandse Samenleving is anders dan bij het bijna gelijknamige onderdeel (“Kennis Nederlandse Maatschappij’) bij het uiteindelijke volledige integratietraject. Bij het basisexamen hoort en ziet een kandidaat vragen, met daarbij twee antwoordmogelijkheden. De vragen zijn voorzien van bijbehorende foto’s. Dit betreffen foto’s van beelden uit de film Naar Nederland, welke ook studiemateriaal is. 20 In deze film worden de volgende onderwerpen met betrekking tot Nederland besproken: geschiedenis; staatsinrichting, politiek en grondwet; de Nederlandse taal en het belang van het leren ervan; opvoeding en onderwijs; gezondheidszorg; werk en inkomen. Naast de film Naar Nederland is er ook een studieboek te bestellen. Dit studieboek is beschikbaar in 35 talen.21 Het basisexamen focust voornamelijk op ‘feitelijke’ kennis. Vragen van het basisexamen zijn bijvoorbeeld:

18 https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/nieuw-in-nederland/vraag-en-antwoord/wat-is-het-basisexamen-inburgering-in-het-buitenland

19https://wetten.overheid.nl/BWBR0019568/2016-01-01 20https://www.naarnederland.nl/het-examen

21 Algerijns Arabisch, Dari, Engels, Frans, Irakees Arabisch, Kroatisch, Nederalnds, Pashto, Russisch, Somalisch, Tamil, Tunesis Arabisch, Vietnamees, Bosnisch, Egyptisch Arabisch, Farsi, Hindi, Kantonees, Libanees Syrisch Arabisch, Oekraïns, Portugees, Servisch, Spaans, Tarifit Berber, Urdu, Chinees, Indonesisch, Koerdisch, Marokkaans Arabisch, Oost Armees, Punjabi, Singalees, Standaard Arabisch, Thai, Tigrinya. Bron: https://www.naarnederland.nl/category/lesmateriaal

(24)

1) Welk land ligt ten Oosten van Nederland?, Antwoord = Duitsland 2) Wie is dit? (wordt foto gepresenteerd), Antwoord = Willem van Oranje

Iemand die voor een langere tijd in Nederland wilt verblijven, wordt verwacht zich deze kennis eigen te hebben gemaakt. Eenmaal aangekomen in Nederland wordt het inburgeringstraject vervolgd met het inburgeringsexamen dat in Nederland wordt afgenomen. Een onderdeel hiervan, is het examen Kennis Nederlandse Maatschappij.

Bij het examen Kennis Nederlandse Maatschappij gaat het minder om feitelijke kennis zoals bij het basisexamen, maar meer om inzicht in gewenst gedrag in bepaalde sociale situaties. Bij dit examen krijgt de kandidaat een situatie geschetst, waarbij de vraag meestal is wat iemand in deze situatie het beste kan doen. De kandidaat kan hierbij kiezen uit 3 multiple choice antwoorden. Oefenexamens hiervan zijn te vinden op de website van de overheid.22 In bijlage 2 en 3 zijn twee uitgewerkte examens bijgevoegd. Voorbeeldvragen hiervan zijn:

Opgave 1. Zara moet vragen wat de mensen willen drinken. Zara weet niet of ze ‘u’ of ‘jij’ moet zeggen.

Wat kan Zara het beste doen?

a) Aan Anne vragen wat ze moet zeggen b) Helemaal niks zeggen

c) Tegen iedereen jij zeggen Juiste antwoord = a

Opgave 33. Lisa wilt niet meer bij haar ouders wonen. Lisa zegt tegen Ali: ‘als ik 18 jaar ben, ga ik zelf ergens wonen.’

Wat kan Ali het beste zeggen?

a) Als je 18 jaar bent, mag je zelf ergens gaan wonen. b) Een meisje hoort thuis te wonen bij haar ouders c) Je mag bij je man gaan wonen als je getrouwd bent. Juiste antwoord = a

Opgave 34. Lisa doet dit jaar examen op het vmbo. Ze heeft bijna haar diploma. Lisa wil daarna een opleiding volgen. Ze verteld Ali dat ze een technische opleiding wilt volgen. Wat kan Ali het beste zeggen?

a) Als je dat graag wilt, moet je dat doen

b) Een technische opleiding is niet goed voor meisjes c) Technische opleidingen nemen geen meisjes aan Juiste antwoord = a

De vragen gaan in op welk gedrag wenselijk is en welk niet. De meeste vragen bevatten de formulering: wat kan … het beste doen? De antwoorden hierbij zijn erg normatief, waarbij 22https://www.inburgeren.nl/examen-doen/oefenen.jsp

(25)

deze zouden moeten aangeven wat “Nederlanders” in bepaalde situaties zouden doen en wat iemand, zijnde in Nederland, het beste kan doen. Het examen Kennis van de Nederlandse Maatschappij bestaat uit 39 vragen. Een nieuwkomer moet minstens 26 vragen goed hebben beantwoord om het examen te hebben gehaald.

2.4 De participatieverklaring

De meest recente uitbreiding van het inburgeringstraject is de participatieverklaring. De participatieverklaring heeft de vorm van een contract (zie bijlage 1: de participatieverklaring). Op de website van de overheid staat dat de nieuwkomer voor de participatieverklaring leert ‘wat belangrijk is in Nederland, hoe we in Nederland met elkaar omgaan en waarom we dat zo doen’.23 Als voorbeelden worden de volgende punten genoemd, onderverdeeld in de vier Nederlandse kernwaarden vrijheid, gelijkwaardigheid, solidariteit en participatie: Iedereen in Nederland is gelijk; Iedereen mag zijn eigen partner kiezen; Iedereen mag zelf kiezen wat hij gelooft; Iedereen mag naar school; Iedereen mag zeggen wat hij vindt, maar je mag een ander niet discrimineren. Als slotzin staat het volgende:

Ik verklaar dat ik kennis heb genomen van de waarden en spelregels van de Nederlandse samenleving en dat ik deze respecteer. Ik verklaar dat ik actief een bijdrage wil leveren aan de Nederlandse samenleving en reken erop dat ik daarvoor ook de ruimte krijg van mijn medeburgers.

Hierna is er een ruimte waar de nieuwkomer zijn naam, geboortedatum en handtekening neer moet zetten. De nieuwkomer verklaart hiermee dat hij of zij actief mee wilt doen in de Nederlandse samenleving en dat hij of zij respect heeft voor wat belangrijk is in Nederland. Deze kernwaarden zijn ook uitgelegd in een twee minuten durend filmpje, gemaakt door de overheid. 24 De overheid geeft de nieuwkomer 1 jaar de tijd om te leren wat belangrijk is in Nederland en om zijn of haar handtekening op de participatieverklaring te zetten. Dit jaar begint wanneer diegene wordt ingeschreven bij de gemeente. Heeft de nieuwkomer binnen 1 jaar geen handtekening gezet op de participatieverklaring dan krijgt diegene een boete van DUO en kan dan ook geen geld meer lenen bij DUO. Dit maakt voor sommige nieuwkomers de rest van het inburgeren onmogelijk, aangezien dit traject veel kosten met zich meebrengt.

23 https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/nieuw-in-nederland/inburgering-en-integratie-van-nieuwkomers 24https://www.youtube.com/watch?v=8fVhLbA8PHE

(26)

Ook het ondertekend hebben van de participatieverklaring wordt op deze manier een voorwaarde voor langdurig verblijf in Nederland.

De meningen over de participatieverklaring zijn erg verdeeld. Waar sommigen geloven dat het een extra motivatie kan zijn om snel te integreren en aan de slag te gaan, is bijvoorbeeld Vluchtelingenwerk Nederland geen voorstander van de uitbreiding van het inburgeringstraject met een participatieverklaring.25 Zij beargumenteren dat als de staat dit zou willen invoeren, iedereen dit in het land zou moeten ondertekenen, in plaats van alleen nieuwkomers verplichten om dit te doen.

Zoals het bovenstaande beschrijft zijn er verschillende verplichtingen en voorwaarden waar nieuwkomers aan moeten voldoen voordat zij in Nederland mogen verblijven. Dit maakt duidelijk dat niet zomaar iedereen het recht heeft om in Nederland te verblijven om Nederlander te worden. Het volgende hoofdstuk analyseert welke vormen van het wij-zij denken en othering hier in te herkennen zijn.

(27)

H. 3 Analyse

In dit hoofdstuk onderzoeken ik de vormen van ‘wij-zij denken’ en ‘othering’ in het inburgeringstraject. Eerst kijk ik naar de effecten van de structuur, vervolgens verken ik de inhoud van het inburgeringstraject. Daarna voegen we de uitkomsten samen tot een beantwoording van deelvragen 1 en 2. Tijdens het proces van de analyse werd duidelijk hoezeer statements over het wij, dan wel het zij, onderling samenhangen. Elk “wij” statement impliceert een “zij”, en omgekeerd Ze definiëren elkaar en veronderstellen elkaar. Onderscheid tussen “wij” en “zij” is niet absoluut. Daar steeds op in te gaan zou het schrijven echter te complex maken. Ik beperk me voornamelijk tot de hoofdvormen van wij-zij denken. Af en toe zal ik ook ingaan op de impliciete boodschappen vanuit perspectiefwisseling van “wij” en “zij”.

3.1 Wij-zij boodschappen en othering in de structuur van het inburgeringstraject

Als eerste is het interessant te zien hoe vormen van het wij-zij denken en othering tot uitdrukking komen in de structuur van het inburgeringstraject. Met het woord structuur doel ik op hoe het traject is opgezet. Dit houd onder andere in wie wel en niet inburgeringsplichtig is, welke stappen er allemaal doorlopen moeten worden om in te burgeren en de manier van examinering daarbij.

3.1.1. Wie is wel of niet inburgeringsplichtig?

Zoals de studie naar het inburgeringstraject verheldert, bestaat er een scala aan wettelijk vastgelegde categorieën waar nieuwkomers onder kunnen vallen die bepalen of zij inburgeringsplichtig zijn of niet. Hierbij speelt de tijd van verblijf en afkomst van een nieuwkomer een rol. Als iemand hier voor een langere tijd wilt blijven en van buiten Europa komt, is deze inburgeringsplichtig. Maar waarom is niet iedereen uit een ander land, ook binnen Europa, niet in gelijke mate “anders”, aangezien die persoon toch niet-Nederlands is? Echter hier geldt dat het “anders” zijn op continentaal niveau pas echt bepalend is. Een nieuwkomer is pas “echt anders” als deze van buiten Europa komt. Als iemand Nederlands staatsburger wilt worden dan geldt het niveau van anders zijn wel al op kleinere schaal. Dan is het komen uit elk ander land, ook binnen Europa, al “anders” en volgt er een inburgeringsverplichting. Het feit dat nieuwkomers buiten Europa als ‘meer anders’ worden ervaren dan nieuwkomers uit Europa sluit aan bij de bevindingen van Kofman (2005), die beargumenteert dat dit onderdeel uitmaakt van het vormen van de Europese identiteit en Europese unificatie. Iemand uit Europa wordt meer ‘hetzelfde’ geacht dan iemand van buiten

(28)

Europa. Hierin zien we dat de structuur van het inburgeringstraject impliciet ook “de zelf” neerzet. In dit geval identificeert Nederland zich met Europa en zet het zichzelf hiermee neer als Europees.

De structuur van het huidige integratiebeleid, de manier waarop het inburgeringstraject is opgezet en wordt ingezet, creëert duidelijk “de ander”. “De ander” die nog niet geïntegreerd is, maar wel zo “anders” is dat dit nodig is. Hier zijn dus processen van othering in terug te zien (Said2003[1978], waarbij bepaalde eigenschappen - zoals herkomst-gebruikt wordt om te bepalen of diegene “anders” is of niet. Daarnaast creëert de categorie van “de geïntegreerde” ook automatisch de categorie van “de-nog-niet-geïntegreerde”. Door criteria vast te stellen voor wanneer iemand geïntegreerd is, wordt het ook mogelijk aan te wijzen wie dat nog niet is. De norm van integratie maakt het benoemen van dit verschil mogelijk. Vanuit dit perspectief is te beargumenteren dat het integratiebeleid op die manier juist bijdraagt aan het maken van verschil in plaats van het maken van ‘één geheel’.

3.1.2 Selectie van meer en minder gewilde nieuwkomers

De structuur is voornamelijk opgezet voor economische migranten, hoog opgeleide migranten of liefdesmigranten; mensen die rustig de tijd hebben om in hun eigen land het basisexamen af te leggen en netjes het stappenplan van de overheid door kunnen wandelen. Voor bijvoorbeeld een Europese, hoog opgeleide nieuwkomer is het traject goed te doen en is Nederland vrij toegankelijk. Hiermee is de structuur van het inburgeringstraject opgezet voor een andere “ander” dan de “ander” die hier het meest komt, namelijk de asielmigrant. Het is een mismatch met de realiteit. Zoals op de website van de overheid staat aangegeven, zijn de meeste inburgeraars asielmigranten (vluchtelingen). 26 De structuur van netjes in het land van herkomst beginnen met de basiscursus en het basisexamen afleggen bij een consulaat of ambassade zodat iemand een verblijfsvergunning voor langere tijd kan krijgen, gaat voor velen niet op. Voorbeelden hiervan zijn op dit moment landen zoals Syrië of Afghanistan, waarbij het gewoonweg niet mogelijk is om bij een ambassade het basisexamen af te leggen. Vluchtelingen of asielmigranten die hier ad hoc komen, en helemaal geen mogelijkheid hebben om netjes in het land van herkomst te studeren voordat ze in Nederland komen, worden gecriminaliseerd doordat ze niet het officiële stappenplan volgen. Ze lopen meteen een stapje achter. Daarnaast is er een kostenplaatje aan het huidige inburgeringstraject verbonden dat niet iedereen zich kan permitteren. Het volgen van (taal) cursussen en het doen van examens kost geld. Voornamelijk mensen die hier ad hoc of op asielaanvraag komen, 26https://www.inburgeren.nl/u-gaat-inburgeren/

(29)

kunnen dit niet altijd betalen. Als oplossing heeft de overheid voorzien dat er geld geleend kan worden bij DUO, maar alleen op voorwaarde dat deze cursussen bij een gecertificeerde school gevolgd worden. Deze scholen hebben een door de overheid goedgekeurd studieplan. Nieuwkomers met inburgeringsverplichting worden op deze manier door een bepaalde structuur geleid waarbij de overheid grip heeft op de socialisatie. Zo niet, dan mogen nieuwkomers ook geen geld lenen en is de kans groot dat deze het examen niet halen en hier niet mogen blijven. Ook als een nieuwkomer de participatieverklaring niet op tijd tekent, wordt hem het recht van het lenen van geld bij DUO ontnomen en daarmee integratie voor sommigen onmogelijk gemaakt. Terzijde een kanttekening bij het studieboek ‘naar Nederland’. Dit is te bestellen in 35 talen. Ook hierin schuilt een selecterend effect. Immers: iemand die buiten deze 35 talen valt, wordt benadeeld.

Dan verdienen het afsluitende examen en diploma nog aandacht. Iemand die ervaring heeft met deze manier van testen, heeft een stapje voor. Iemand die dat niet heeft, wordt benadeeld. Niet overal ter wereld is deze schriftelijke overhoring de norm, en niet iedereen is met de logica van multiple choice vragen bekend. Het behalen van de examens zal gemakkelijker zijn voor iemand met een studie-achtergrond. Een academicus staat hierbij een streepje voor en een analfabeet wordt benadeeld. Echter de inburgeringstermijn is voor beiden wel hetzelfde, namelijk 3 jaar. In de diplomering zien we de Nederlandse obsessie met het halen van diploma’s terug. Op de website lezen we als beschrijving van de overheid: ‘om te laten zien dat iemand voldoende is ingeburgerd, moet deze het inburgeringsdiploma halen’.27 Het uitgangspunt dat cursussen volgen en diploma’s halen de aangewezen manier is om te leren ‘hoe iets moet’, is ook terug te zien in voorbeeldvraag 20 van het tweede oefenexamen van Kennis Nederlandse Maatschappij. De vraag hierbij is: ‘Mohammed weet niet hoe die een sollicitatiebrief moet schrijven, wat kan hij het beste doen?’ Het juiste antwoord is: ‘een cursus volgen’. De alternatieve antwoorden, ‘het vaak doen’ of ‘iemand anders vragen het voor te doen’ zijn hierbij niet juist. In het tweede oefenexamen van Kennis Nederlandse Maatschappij is de eerste vraag: ‘Zara wilt als verpleegster werken. Lisa vraagt: moet je dan een diploma hebben? Wat kan Zara het beste zeggen?’ Waarbij het juiste antwoord is: ‘ja, anders krijg ik geen baan als verpleegster’. De alternatieve antwoorden ‘ja, maar het maakt niet uit welk diploma’ en ‘nee, maar moet wel goed Nederlands kunnen’ zijn niet juist. Vanuit de dominante positie wordt niet alleen bepaald wat iemand moet doen om te worden gezien als ‘geïntegreerd’, maar ook nog eens op welke manier dat te bewijzen valt. Alternatieve wijzen van socialiseren, aanleren en toetsing worden hierbij niet als legitiem 27 https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/nieuw-in-nederland/inburgering-en-integratie-van-nieuwkomers

(30)

gezien. Iemand die wellicht geen ervaring heeft met deze manier van examineren, of wellicht het behalen van een papiertje niet ziet als het ultieme bewijs van bekwaamheid, staat al een streepje achter. Toch moet diegene zich wel conformeren aan deze examineringsnorm, anders kan het recht tot verblijf worden ingetrokken. Mensen met een alternatieve visie op het tonen van hun integratie in de Nederlandse samenleving worden als het ware uitgefilterd. Het behalen van dit diploma op zich zegt echter niet veel over hoe een nieuwkomer zich verder in de samenleving beweegt.

Samenvattend wordt door de structuur de “gewilde nieuwkomer” bevoordeeld en wordt het voor de “ongewilde nieuwkomer” moeilijker gemaakt. De structuur van het inburgeringstraject laat impliciet eigenlijk zien wie bij de Nederlandse samenleving mag horen, met wie “Nederland” zich bij voorkeur identificeert en door wie het zich graag laat versterken. Om er bij te mogen horen, moeten kosten voorzien worden, en alle examens binnen de gestelde inburgeringstermijn gehaald worden. De specifieke examineringsvorm maakt het mogelijk om voor nieuwkomers waarmee Nederland zich identificeert te slagen, en voor wie hier geen ervaring of affiniteit mee heeft, te zakken.

3.2 Wij-zij boodschappen en othering in de inhoud van het inburgeringstraject

Ten tweede kan er gekeken worden hoe vormen van wij-zij denken en othering in de inhoud van het inburgeringstraject voorkomt. Met de inhoud doel ik op de kennis die nodig is om het inburgeringsexamen te halen en de vorm die dit krijgt in het examen KNM en de participatieverklaring.

3.2.1 Examen Kennis Nederlandse Maatschappij (KNM)

We vervolgen nu met enkele observaties over het examen KNM. De 39 vragen van het examen KNM gaan over allerlei onderwerpen, zoals schoolbezoek, doktersbezoek, wonen, en zo voort (zie bijlage 2 en 3). Deels toetsen ze kennis over hoe zaken gangbaar in de Nederlandse samenleving geregeld zijn en functioneren. Deels echter oversimplificeren de vragen de sociale werkelijkheid. Dan suggereren de vragen eenzijdig één juiste wijze van handelen, bijvoorbeeld over zaken in de privésfeer, waar Nederlanders zelf meer keuzevrijheid zouden ervaren en waarmee zij heel verschillend om kunnen gaan. Ik haal ter illustratie hiervan enkele vragen naar voren die representatief zijn voor thema’s die mij zijn opgevallen in het materiaal als geheel. Het gegeven dat ik via deze vragen belicht, zit dus ook in ander materiaal van het examen. Hieronder dezelfde drie voorbeeldvragen die zijn beschreven in hoofdstuk 2:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Various studies have shown that Haitian immigrants have a low level of knowledge about Chile and highlighted their association of Chile with a safe country that is

Mainstream society is reflected in the problematic legality of same-sex sexual intercourse and the reliance on queer spaces for sexual currency, whilst shifts

Om nu de kosten per GB per jaar te kunnen vergelijken met die van magnetische tape dataopslag zou eerst een grens moeten worden opgesteld voor het aantal keer dat de data

In Figure 6 the results of the same experiments on highly dissimilar tasks are shown. In the left graph, 1000 target samples were used to learn an intertask mapping using either

We investigate whether patents that are jointly held by legally independent companies help sustain product-market collusion. We use a simple model of repeated interactions to show

The independent variables in this study were gender, level of education, po- litical party preference, and television viewing behavior (subdivided into watching informative,

Infection Control Africa Network, Cape Town, South Africa (SM); National Health Laboratory Service Tygerberg, Cape Town, South Africa (WP); Service de Maladies Infectieuses

Op dit plan van Oudenaarde (Fig. 20) staat vermeld dat de tekening gebaseerd is op de reeds besproken kaart uit 1746 (cfr. Voor wat betreft de zone ter hoogte van de Baarpoort