• No results found

Het sprookje van minister Ploumen : een kritische kijk op maatschappelijk verantwoord ondernemen als ontwikkelingsinstrument in de Keniaanse bloemensector

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het sprookje van minister Ploumen : een kritische kijk op maatschappelijk verantwoord ondernemen als ontwikkelingsinstrument in de Keniaanse bloemensector"

Copied!
117
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

!

!

Het sprookje van minister

Ploumen

!

Een kritische kijk op maatschappelijk verantwoord

ondernemen als ontwikkelingsinstrument in de Keniaanse

bloemensector

!

!

!

!

!

!

!

!

Vak:

Bachelor scriptie Algemene Sociale Wetenschappen

Opleiding:

Algemene Sociale Wetenschappen

Universiteit:

Universiteit van Amsterdam

Naam:

Sophie Bering

Studentennummer:

10269509

Naam scriptiebegeleider: Nel van de Kerckhove

Naam tweede lezer:

Laura Gold

Datum:

22 juni 2015

(2)

Voorwoord

!

Het is met genoegen dat ik u hierbij mijn bachelor scriptie over de analysering van de ontwikkelingscapaciteiten van maatschappelijk verantwoord ondernemen binnen de bloemensector van Lake Naivasha, Kenia, mag presenteren. Dit onderzoek heeft mijn passie over ontwikkelingsstudies en mijn liefde voor Kenia versterkt, en het heeft mijn interdisciplinaire oriëntatie weten te verbreden. Daarnaast heeft het op persoonlijk vlak tevens een signiRicante bijdrage geleverd: het onderzoeksproces heeft mij op nieuwe plekken gebracht waar ik voorheen niet had verwacht te komen, waarbij ik veel over het zelfstandig onderzoek uitvoeren heb geleerd. Tot slot heeft het mijn motivatie om komend jaar de UvA master International Development Studies te volgen alleen maar versterkt. Allereerst wil ik graag mijn familie bedanken voor de steun en hulp die zij mij de afgelopen periode hebben geboden. Zonder de kritische blik en adviezen van mijn vader en de hulp van mijn moeder bij het vinden van contactpersonen had ik niet tot het huidige resultaat kunnen komen. Ook wil ik mijn dank uitspreken voor het personeel van Elsamere Conservation Centre. In het bijzonder Susan, die mij enorm heeft geholpen mijn weg te vinden tussen de vele bloemboerderijen in Naivasha, en Allen, mijn destijds aangewezen onderzoeksassistent. Zonder zijn onvermoeibare doorzettingsvermogen en optimisme had ik niet zover kunnen komen. Ook wil ik de cheRkok bij Elsamere bedanken voor zijn openheid en humor, die ervoor zorgde dat ik mij uitermate welkom heb gevoeld in de tijd dat ik bij hun verbleef. Uiteraard kan ik de bijnaam die hij aan mij gaf, Kagendo – Nyaguthii voor een persoon die altijd in beweging is – hier niet onvermeld laten. Tot slot wil ik Nel bedanken voor haar grote persoonlijke interesse in het onderzoek en haar bereidheid om mij altijd, ongeacht haar drukke schema, van advies te voorzien. Asante Sana – Swahili voor heel erg bedankt.

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

Samenvatting

(3)

!

Dit interdisciplinaire onderzoek betreft de kritische analyse van de ontwikkelingscapaciteiten van maatschappelijk verantwoord ondernemen in een ontwikkelingscontext. Hiervoor is de bloemensector in Kenia, en in het bijzonder die in het gebied rondom Lake Naivasha, uitgekozen om als case study te dienen. De relevantie van dit onderzoek volgt uit de huidige nadruk van vooraanstaande ontwikkelingsinstituties en donoren, waaronder de Nederlandse overheid, op de bijdrage die maatschappelijk verantwoord ondernemen kan leveren aan de ontwikkeling van het globale Zuiden. Er is echter in de wetenschap amper iets bekend over de daadwerkelijke bijdrage die maatschappelijk verantwoord ondernemen kan leveren aan de ontwikkeling van landen zoals Kenia. Middels de hoofdvraag ‘In hoeverre vormt maatschappelijk verantwoord ondernemen een geschikt ontwikkelingsinstrument in het promoten van duurzame ontwikkelingsprocessen in de bloemensector rondom Lake Naivasha, Kenia?’ zal getracht worden om dit wetenschappelijke gat te dichten. Er zijn uiteindelijk 12 semi-gestructureerd interviews afgenomen, bestaande uit 7 CEO/ HR managers bij grootschalige bloemboerderijen en 5 kleinschalige lokale producenten. Uit de resultaten blijkt dat, ondanks het feit dat maatschappelijk verantwoord ondernemen op lokaal niveau een positieve bijdrage heeft geleverd aan de ecologische staat van de omgeving, de positie van de werknemers en de gemeenschap, het tevens vanuit de markt een grote druk legt op de producenten om de wensen van de kopers uit het globale Noorden na te komen, wat voor een onwenselijke machtspositie van de producenten zorgt. Gezien deze machtsstructurering van de internationale bloemenhandel ondervinden kleinschalige producenten veelal moeilijk overkombare toetredingsdrempels die hun ontwikkeling tegen gaan. Concluderend kan er vastgesteld worden dat het dubieus is in wiens belang maatschappelijk verantwoord ondernemen precies is, en dat het ontbreken van structurele verandering door middel van ethische handelsinitiatieven de voornaamste achilleshiel voor MVO vormt wanneer het de positie van ontwikkelingsinstrument wil innemen.

!

!

!

!

!

!

!

Inhoudsopgave

!

Hoofdstuk 1: Inleiding

blz. 5

(4)

!

Hoofdstuk 2: Theoretisch kader

blz. 6

1. Introductie blz. 6 2. Duurzame ontwikkeling blz. 7 3. Ethische handel blz. 7 4. Maatschappelijk verantwoord ondernemen blz. 10 4.1. Ontwikkelingen binnen de Keniaanse landbouwsector blz. 11 4.2. MVO en de Keniaanse bloemensector blz. 12 5. GrondstoRketen en netwerken blz. 13 5.1. De Keniaanse context blz. 14 6. De toegang van kleinschalige telers tot de internationale markt blz. 17

!

Hoofdstuk 3: Probleemstelling

blz. 18

3.1. Doelstelling blz. 18 3.2. Onderzoeksvragen blz. 19 3.3. Interdisciplinariteit blz. 20 3.4. Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie blz. 20

!

Hoofdstuk 4: Methoden

blz. 21

4.1. Onderzoeksstrategie en onderzoeksdesign blz. 21 4.2. Onderzoeksmethoden blz. 22 4.3. Operationalisering blz. 23 4.4. Populatie en sampling blz. 25 4.5. Ethische verantwoording blz. 26 4.6. Analyse blz. 26

!

Hoofdstuk 5: Resultaten

blz. 27

5.1. Onderzoeksproces blz. 27 5.2. De ketens van de Keniaanse bloemenindustrie blz. 28 5.2.1. De kopersgedreven keten blz. 31 5.2.2. De rol van de supermarkt blz. 32 5.2.3. Machtsstructuren van mondiale grondstoRketens blz. 34 5.3. De ecologische staat van de Keniaanse bloemensector blz. 35 5.3.1. De watervoetafdruk van de Keniaanse bloemensector blz. 39 5.3.2. De voedselkilometer blz. 43 5.4. Kleinschalige lokale telers en micro-ondernemingen blz. 44 5.4.1. Gedragscodes blz. 47

(5)

!

Hoofdstuk 6: Conclusie

blz. 47 6.1. Beantwoording van de onderzoeksvragen blz. 47 6.2. Discussie blz. 51 6.3. ReRlectie blz. 52

Appendix

blz. 54

!

Bijlage

blz. 55 Paragraaf 1: Interviewschema eerste respondentengroep blz. 55 Paragraaf 2: Interviewschema tweede respondentengroep blz. 57 Paragraaf 3: Thematisch codeerschema interviews blz. 59 Paragraaf 4: Transcriptie interviews blz. 59

!

Literatuurlijst

blz. 113

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

Hoofdstuk 1: Inleiding

!

Als men Lilianne Ploumen, minister van Ontwikkelingssamenwerking, moet geloven zal het begrip ‘ontwikkelingshulp’ uiteindelijk in zijn geheel verdwijnen. In haar beleidsnota ‘A world to gain’ is het duidelijk dat de Nederlandse overheid een geheel nieuwe stijl aanneemt als het om

(6)

ontwikkelingssamenwerking gaat. Er komt een grotere nadruk op de markt – en dus tevens op handelsrelaties – te liggen, aangezien deze ”onmisbaar is in de strijd tegen armoede” en daarom een belangrijk aspect in de ontwikkelingssamenwerking vormt (Ministerie van Buitenlandse Zaken, 2013). Handel en ontwikkelingshulp zijn echter twee compleet verschillende begrippen, en kunnen dikwijls voor belangenconRlicten zorgen door de verschillende (contradicterende) achterliggende motieven. De invloedrijke Britse econoom Paul Collier keurt de combinatie tussen handel en ontwikkelingshulp sterk af, aangezien hierbij ontwikkelingshulp als een rookgordijn voor de handelsbelangen zou fungeren, waardoor het penibel is wat er van de ontwikkelingssamenwerking terecht zal komen (Vice Versa, 20 februari 2013). Maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) wordt echter door velen als centraal thema beschouwd in het verbinden van de handelsrelaties aan de ontwikkelingsdoelen (Adams, 2009). Ondanks dat er een degelijk aantal onderzoeken over dit onderwerp bestaat, slaagt de bestaande literatuur er tot nog toe niet om de twee stromingen (internationale business perspectief en internationale ontwikkelingsperspectief) binnen de literatuur volledig met elkaar te verbinden. Tevens blijkt dat er zeer weinig bekend is over de daadwerkelijke impact van MVO initiatieven in ontwikkelingslanden, en hetgeen wat bekend is roept vragen op over zowel de efRiciëntie van de werkwijze van MVO als de tastbare voordelen voor de armen en gemarginaliseerden (BlowRield & Frynas, 2005). Opkomende economieën bezitten ieder unieke aspecten in problemen zoals armoede en duurzaamheid en vereisen daarom andere oplossingen dan hetgeen bij de ontwikkelde economieën gangbaar is. Dit onderzoek zal zich daarom op deze unieke aspecten richten en zal hieruit proberen te achterhalen wat de werking van MVO als ontwikkelingsinstrument beïnvloedt. Het doel hierbij is om een de kloof tussen de twee hoofdstromen binnen de literatuur te dichten en om inzicht in de impact van MVO als ontwikkelingsinstrument voor ontwikkelingslanden te kunnen bieden. Kenia zal hierbij als de ontwikkelingscontext van MVO fungeren, aangezien de structuren van de Keniaanse agrarische sector, gezien de nauwe betrokkenheid van Nederland bij de internationale handel van Keniaanse bloemen, een uitstekend voorbeeld vormen waarbij handelsbelangen en ontwikkelingsbelangen samenkomen in de werking van MVO. De bloemensector in Kenia kan unieke inzichten bieden over de potentiemogelijkheden van MVO als ontwikkelingsinstrument, gezien het spanningsveld tussen handelsbelangen en ontwikkelingsdoelen binnen deze sector (Kolk & Tulder, 2010). De economie van Kenia hangt voor een groot deel af van de agrarische sector die 25,3% van het BBP bijdraagt, waarvan 1,29% vanuit de bloemenindustrie komt, wat ongeveer 50% van alle inkomsten vanuit de tuinbouwsector bedraagt. Kenia vormt tevens één van de grootste exporteurs van bloemen naar Nederland, die circa 60% van de geteelde bloemen importeert (Kenyan Flower Council, 2015b). Hoewel de klimatologische omstandigheden in Kenia optimaal zijn voor de bloementeelt wordt het land tevens geconfronteerd met milieuschaarsheid, met name rondom de natuurlijke waterreservoirs. Deze reservoirs zijn echter vitaal voor de irrigatie van de bloementeelt wat tot een spanningsveld leidt tussen het milieu en de telers in het

(7)

voornaamste teelgebied van de bloemen in Kenia, Lake Naivasha (Kolk & Tulder, 2010). Daarnaast wordt Kenia, ondanks de veelbelovende toekomstperspectieven voor de economie, door de Wereldbank (2015) als een laag inkomensland geclassiRiceerd en blijkt uit cijfers dat 45,9% van de bevolking in armoede leeft. Tevens zijn de demograRische kenmerken van Kenia kenmerkend voor een ontwikkelingsland, waarbij de gemiddelde leeftijdsverwachting in 2012 nog rond de 65 jaar lag en de gemiddelde kindersterfte in 2012 49 op 1000 bedroeg. Duurzame ontwikkeling zal, gezien de complexe aard van de Keniaanse ontwikkelingsproblemen, als uitgangspunt voor ontwikkeling in dit onderzoek worden genomen aangezien het sociale, economische en ecologische ontwikkelingsaspecten met elkaar verbindt en het tevens als een blijvende ontwikkeling wordt gedeRinieerd (Braissoulis, 2001). Hierdoor luidt de onderzoeksvraag als volgt: In hoeverre vormt maatschappelijk verantwoord ondernemen een geschikt ontwikkelingsinstrument in het promoten van duurzame ontwikkelingsprocessen in de bloemensector rondom Lake Naivasha, Kenia?

!

Hoofdstuk 2: Theoretisch kader

!

2.1. Introductie Er zal allereerst een algemeen beeld worden geschetst over de relatie tussen ethische handel en duurzame ontwikkeling, aangezien deze theoretische achtergrond relevant is voor de duurzame ontwikkeling van het gebied rondom Lake Naivasha. Ethische handel is van invloed op zowel de duurzame ontwikkeling van als op maatschappelijk verantwoord ondernemen en armoedebestrijding in het gebied rondom Lake Naivasha, en zal hierdoor in het theoretisch kader als overkoepelend concept fungeren. Daarnaast zullen toonaangevende gebeurtenissen die van invloed zijn geweest op de hedendaagse kenmerken van de mondiale bloemenhandel in Kenia worden besproken. Het is namelijk van belang dat er eerst een context van de ontwikkelingsachtergrond van de Keniaanse landbouw wordt geschetst aangezien deze relevante informatie biedt voor de ethische handelskenmerken van Kenia verbonden aan grondstoRketen van sierbloemen. Daaropvolgend zal de opkomst van maatschappelijk verantwoord ondernemen in de theoretische ontwikkelingscontext worden besproken en zullen de speciRieke kenmerken van maatschappelijk verantwoord ondernemen in Kenia worden behandeld. Vervolgens zal de theorie over de globale grondstoRketen worden besproken, aangezien deze bepalend is voor de handelsrelaties tussen de verschillende actoren langs de bevoorradingsketen van het globale zuiden naar het globale noorden, en dus van invloed is op de totstandkoming van zowel ethisch handelen als duurzame ontwikkeling en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Tot slot zullen de effecten van ethische handel op de positie van kleinschalige lokale bedrijven binnen de mondiale bevoorradingsketen van de snijbloementeelt weergegeven worden.

(8)

!

2.2. Duurzame ontwikkeling De kritiek van NGO’s en consumentenorganisaties als gevolg van de vele media-exposés over de barre sociale omstandigheden van arbeiders en milieurampen in ontwikkelingslanden vormde een belangrijke stimulans voor duurzame ontwikkeling binnen het internationale ontwikkelingsdiscours. Tegen de tijd dat de wereldtop voor sociale ontwikkeling in 1995 in Kopenhagen werd gehouden, werd duurzame ontwikkeling reeds begrepen als een concept bestaande uit drie componenten: economische ontwikkeling, sociale ontwikkeling en milieubescherming (United Nations, 2000). De VN top in Johannesburg over duurzame ontwikkeling in 2002 nam de betekenis van concept verder door de drie componenten als drie pijlers van duurzame ontwikkeling te beschouwen die elkaar versterken (UNDSD 2004). Duurzame ontwikkeling kan gedeRinieerd worden als een drieledige visie op ontwikkeling die zowel milieuproblemen als economische groei en sociale complexiteit omvat. Het tracht de kloof te verminderen tussen de ontwikkelde landen en de ontwikkelingslanden (Adams, 2009). De meest geciteerde deRinitie van duurzame ontwikkeling is echter ontwikkeling die “aansluit op de behoeften van het heden zonder toekomstige generaties in hun eigen behoeften te voorzien te beperken” (WCED, 1987: p.8). In de hedendaagse heersende betekenis van duurzame ontwikkeling gaat deze deRinitie van het Brundtland Report van duurzame ontwikkeling samen met het concept van de drie pilaren zoals geformuleerd door de Johannesburg-top (Adams, 2009).

!

2.3. Ethische handel Recent is een nieuw begrip aan de academische discussie over duurzame ontwikkeling toegevoegd, namelijk ethische handel. De progressieve uitkomst van globalisering en de wereld van consumptie worden doorgaans als de drijfveren voor het ontstaan van ethische handel gezien (Barrientos, 2000; Hughes, 2004). Het concept ontstond als reactie op de golf van kritiek van NGO’s, consumentenorganisaties en mensenrechtengroepen op de vermeende roekeloosheid van multinationals in de nasleep van de vele publicaties over de barre sociale omstandigheden van arbeiders en milieurampen - alle door toedoen van de wereldwijde handelspraktijken van de multinationals in de jaren 90. Als gevolg van de druk op bedrijven om verantwoord te handelen werd ethisch handelen grootschalig geïntroduceerd binnen bedrijven. In tegenstelling tot fairtrade projecten waarbij producenten hun controle over de bevoorradingsketen middels ontwikkelingsprojecten vergroten – onder andere door het samenwerken in coöperaties van kleinschalige producenten – refereert ethische handel doorgaans naar een veel meer bescheiden vaststelling van minimumnormen om zo de sociale en ecologische verantwoordelijkheid te waarborgen (Renard 1999; Tallontire 2000; Whatmore and Thorne 1997). Bedrijven spreken nu vaak van een “triple bottom line” aanpak. Dit wil zeggen dat bedrijven niet alleen moeten worden betrokken bij de traditionele bottom-line in verband met de winstgevendheid, maar ook met doelen op het gebied

(9)

van milieubescherming en sociale problemen (Utting, 2000; BlowRield, 1999). Bedrijven zijn hierdoor steeds meer verantwoording verschuldigd aan een groot aantal actoren die worden beïnvloed door hun activiteiten. Deze actoren kunnen bedrijfsleiders, medewerkers, retail kopers, consumenten, producenten en werknemers en gemeenschappen in de buurt van de productie omvatten (Utting, 2000). Deze bedrijfsstrategieën, rustend op een triple bottom aanpak, beginnen de structuren van ‘supply chains’ (bevoorradingsketens) te hervormen met betrekking tot milieuproblemen en het welzijn van de arbeidskrachten (Hale, 2000; Hartwick, 2000; Klein, 2000). In de afgelopen tien jaar is er een breed scala aan ethische handelsprogramma’s geïnitieerd, variërend van sociale en ecologische etikettering initiatieven zoals het Forest Stewardship Council en Rugmark tot meerdere belangen omvattende ondernemingsinitiatieven zoals het Britse Ethisch Handel Initiatief (BlowRield, 1999; Hughes, 2001). Het meest voorkomende uitgangspunt van dergelijke initiatieven is de vaststelling van vrijwillige gedragscodes voor de productieprocessen van exporterende producenten uit het globale zuiden naar de markten in het globale noorden. Deze gedragscodes bestaan meestal uit een hiërarchie van principes, criteria en indicatoren en vormen de basis voor interne en externe processen, zoals monitoring en veriRicatie. Het overgrote deel van deze gedragscodes is op de principes van de Universele Verklaringen van de Rechten van de Mens, de ILO verdragen, en in enkele gevallen het Verdrag inzake de Rechten van het Kind gebaseerd. Gedragscodes namen explosief toe in de jaren 90 en waren voornamelijk dominant binnen de tuinbouwsector, waardoor ze Europese supermarkten met exportbedrijven in Afrika koppelden (BlowRield & Dolan, 2008, Hughes, 2001). Analyses vanuit de op ontwikkeling gefocuste geograRische en sociaal economische perspectieven benadrukken de huidige politiek-economische context die de aanzet vormt voor de vorming van ethische handelsinitiatieven. Deze context wordt voornamelijk gekenmerkt door de samenhangende krachten van globalisering, neoliberalisme en de deregulering van de wereldhandel (Watts, 1996; Watts & Goodman, 1997). De resulterende dominantie van de marktmechanismen en private mondiale regulering is een centrale voorbode van de huidige eisen voor ethische handel (Raynolds et al., 1993; Barrientos, 2000). BlowRield (1999: p.755) beargumenteert dat “de behoefte aan toenemende zakelijke verantwoordelijkheid een gevolg is van de globalisering, waarbij de economische activiteiten van een bedrijf vaak buiten het bereik van bepaalde nationale regelgevende systemen liggen”. Als gevolg hiervan en de afwezigheid van mondiaal afdwingbare wetgevingen vormen ethische handelsprogramma’s momenteel het meest gebruikelijke kanaal waarlangs arbeidsnormen worden onderhandeld en vastgesteld (Hale, 2000; Hughes, 2001). Het is echter verrassend dat het merendeel van deze codes zich uitsluitend op het gebied van de productie – met een verschillende mate van aandacht voor sociale en milieuaspecten – richt en hierbij dikwijls de ruilvoet tussen producenten en afnemers negeert. Daarnaast is het gros van de ontwerpers van gedragscodes gevestigd in het globale noorden, en leggen zij

(10)

vervolgens simpelweg deze codes op aan het zuiden, ondanks het feit dat het voornaamste doel van deze codes is om de belangen van de werknemers uit het globale zuiden te vertegenwoordigen en te dienen (BlowRield, 1999; Hale, 2000 ; Barrientos et al., 1999, 2000). Een ander discussiepunt concentreert zich op de implementatie van de codes. Er is namelijk enig dispuut over wat de beste manier is om het toezicht op de normen van de productie in de exportindustrie te houden, met recente oproepen voor onaRhankelijke veriRicatie in gedachten. Twee dominante modellen voor onaRhankelijke veriRicatie heersen momenteel in het debat rondom de implementatie van gedragscodes. In het eerste model is er sprake van een regeling waarbij een combinatie van NGO’s en vakbonden die gevestigd zijn in het regiogebied van de producenten zelf de normen omtrent productie e.d. controleren. De tweede benadering omvat daarentegen het gebruik van een onaRhankelijke accountant, met als gevolg dat de arbeid in de exportindustrieën wordt gereguleerd aan de hand van accountantskantoren die noch de staat noch de arbeiders zelf vertegenwoordigen (Hartwick, 2000). Hoewel ethische handel dikwijls wordt gebruikt als middel om enkel de fundamentele arbeidsnormen en mensenrechten van het personeel van exportbedrijven te garanderen, beschouwt Welford (1995) ethische handel desondanks als een belangrijke stap op weg naar duurzame ontwikkeling. Ethische handel houdt vanzelfsprekend initiatieven in met betrekking tot het milieu – zoals verantwoord bosbeheer, biologische landbouw en duurzame visserij – aangezien het voor bedrijven onlogisch is om zich enkel te concentreren op de sociaaleconomische omstandigheden van productie zonder het betrekken van milieuaspecten (BlowRield et al., 1999). Dit argument wordt versterkt door het feit dat steeds meer bedrijven gebruik maken van certiRiceringmiddelen om toegang tot de markt te krijgen, zoals de reeds genoemde Forest Stewardship Council, de International Federation of Organic Agriculture Movements en de Marine Stewardship Council. Ook de reeds besproken triple bottom line van sociale, Rinanciële en ecologische performance gaat er tevens van uit dat ethische handel vanzelfsprekend socio-economische en milieukwesties omvat (Ranganathan, 1998).

!

2.4. Maatschappelijk verantwoord ondernemen Tegen het midden van de jaren 90 kwam er, gepaard met de opkomst van ethische handel, binnen de arbeidsintensieve exportindustrieën een nieuwe focus op de ontwikkelingspraktijk te liggen, namelijk maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). MVO ontstond door menige kritiek op multinationals omtrent de slechte milieu- en arbeidsomstandigheden, waardoor ze onder grote druk kwamen te staan om ethische dimensies te verbinden aan hun handelsactiviteiten. Ethische handel vormt een belangrijk component voor MVO aangezien het beheer van de sociaaleconomische en ecologische omstandigheden van productie middels de vrijwillige toepassing van gedragscodes mogelijk maakt (Welford, 1995; BlowRield, 2000). De huidige golf van MVO drong tevens tegen het einde van de jaren 90 de strategieën van ontwikkelingsinstituties binnen, waaronder de Wereldbank, Verenigde Naties en de Nederlandse Ministerie van Ontwikkelingssamenwerking. Het was echter de Britse Afdeling voor

(11)

Internationale Ontwikkeling die MVO een pionier in de ontwikkelingscontext maakte door onder andere de lancering van de Maatschappelijk Verantwoorde Business Unit in 1997, de Rinanciering van het Ethisch Handels Initiatief in 1998 en het Onderzoek Centrum voor de Sociale Metingen van Business Praktijken in 1999 (Dolan, 2005). Doordat de toegepaste gedragscodes binnen MVO gebaseerd zijn op een set van normen die internationaal geaccepteerd worden zorgde MVO tevens voor een hernieuwde aandacht voor de op de bescherming van rechten gebaseerde benadering binnen internationale ontwikkelingsorganisaties in de jaren 90. Waarbij staten historisch gezien als de belangrijkste plichtdragers met betrekking tot fundamentele rechten worden beschouwd, opende de op rechten gebaseerde benadering binnen het MVO context de deuren voor een uitgebreide notie van de verantwoordingsplicht jegens niet-statelijke actoren. Dit wordt duidelijker wanneer men hier binnen context van globalisering naar gaat kijken. Er ontstond een grote druk op een breed scala aan mondiale spelers – waaronder donoren, NGO’s en multinationals – om de verantwoordelijkheid voor de waarneming van rechten op zich te nemen als gevolg van de door globalisering verminderde rol van de staat als agent van ontwikkeling (Frankental and House, 2000; Ladbury and Gibbons, 2000). Als gevolg hiervan werd de handhaving van rechten tevens een bevoegdheid van de particuliere sector middels het kanaal aan gedragscodes, waardoor er een ontwikkelingsgeoriënteerde benadering binnen de zakelijke activiteiten van het bedrijfsleven werd ingeprent (Dolan, 2005).

!

2.4.1. Ontwikkelingen binnen de Keniaanse landbouwsector Er zijn echter enkele belangrijke gebeurtenissen binnen het ontwikkelingsdiscours vooraf gegaan aan de huidige nadruk op MVO binnen de Keniaanse landbouwsector. Kenia is lang een vruchtbare voedingsbodem geweest voor ‘opzettelijke ontwikkelingsstrategieën’: doelbewuste interventies van staten en instituties om de socio-economische veranderingen te brengen (Cowen & Shenton, 1996). Er zijn in Kenia drie duidelijke opzettelijke ontwikkelingsmodellen toegepast na een relatief lange periode van Keynesiaanse staat-geleide ontwikkeling, namelijk de diversiRicatie van de landbouw onder de neoliberale doctrine van de jaren 80, de pro-armoede groei onder de post-Washington consensus van de jaren 90 en het maatschappelijk verantwoord ondernemen in het begin van de 21ste eeuw. Tijdens de jaren 80 waren de economische vooruitzichten van Afrika somber: het BBP per hoofd van de bevolking daalde met maximaal 1 procent per jaar en de meeste Afrikaanse staten kampten met verlammende armoede, teruglopende gewasinkomsten en groeiende begrotingstekorten (Eyoh & Sandbrook, 2001). Een set van neoliberale landbouwhervormingen werd als dé oplossing voor de Afrikaanse staten gepresenteerd. Onder de druk van de Wereldbank en het Internationale Monetair Fonds (IMF) namen de meeste Afrikaanse de Structurele Aanpassing Programma’s (SAP’s) aan (Escobar, 1995; Eyoh and Sandbrook, 2001).

(12)

De promotie van niet-traditionele gewassen werd een belangrijk ingrediënt in de ontwikkelingsstrategieën gezien het feit dat binnen het continent landbouw als de motor van economische groei werd erkend. De Internationale Financiële Corporatie en andere internationale donoren waren belangrijke bronnen van Rinanciering voor de exportdiversiRicaties projecten. In tegenstelling tot de traditionele agrarische producten werd de niet-traditionele export geroemd als ‘progressief en ondernemend’ waarbij het met marktslimme actoren de plaats innam van de semi-gecontroleerde archaïsche landbouw (Little & Dolan, 2000). Tegen de tijd van de jaren 90 stapte de Wereldbank af van de neoliberalistische aanpak vanuit het Washington Consensus en besloot een ‘vriendelijkere, zachtere’ ontwikkelingsdiscours te hanteren met betrekking tot armoedebestrijding en sociale inclusie (Eyoh and Sandbrook, 2001). Deze verschuiving binnen de ontwikkelingsdiscours had een belangrijk gevolg voor de ontwikkelingsstrategieën van toonaangevende instituties. Zo publiceerde de Wereldbank bijvoorbeeld het Wereld Ontwikkeling Rapport van 1990 waarin een arbeidsintensieve en breed gebaseerde groeistrategie werd gepromoot. Tevens lanceerde de Verenigde Naties in 1990 haar Menselijke Ontwikkeling Index, die het maatschappelijk welzijn naar de voorhoede van de ontwikkelingsgesprekken schoof (Dolan, 2005). Deze benadering van armoedebestrijding representeerde een veelbelovende nieuwe eenheid van de vrije marktideologie en billijke idealen en zorgde dat sociale kwesties wederom in de ontwikkelingsagenda terecht kwamen. In Kenia uitte dit zich in de exportindustrie van niet-traditionele gewassen. Hoewel de arbeidsintensiteit van deze industrieën enorm werd geprezen door de voorstanders van pro armoedebestrijding groei, vormde dit tevens een achilleshiel. De arbeidsintensiteit ging dikwijls gepaard met slechte arbeidsomstandigheden, zoals uitbuiting van de werknemers, wat vervolgens de verzamelplaats voor protesten van NGO’s en consumentenorganisaties tegen deze groeivorm vormde (Dolan, 2005). Hoewel de opname van MVO in de ontwikkelingscontext ideologische continuïteit met zowel het neoliberalistische platform van de jaren 80 als de aandacht voor armoede van de post-Washington consensus deelt, markeert de uitbreiding van ontwikkelingsbetrokkenheid weg van de staten en ontwikkelingsinstellingen naar de private sector een belangrijk keerpunt in ontwikkelingsbenaderingen (Vives, 2004). In tegenstelling tot eerdere ontwikkelingsstrategieën positioneert MVO bedrijven zowel als de motor van economische groei als de bezorger van sociale voorzieningen en arbeidsrechten. Ontwikkelingsinstituties waren echter wel doorslaggevend voor de geloofwaardigheid van de rol van de private sector in de wereldwijde armoedebestrijding door het verstrekken van belangrijke steun aan en het legitimeren van zijn functie als trustee voor ontwikkeling (Dolan, 2005). 2.4.2. MVO en de Keniaanse bloemensector In de late jaren 90 werd het model van pro-arme groei, die later aan bod zal komen in het theoretisch kader, geconfronteerd met de toenmalige realiteit dat de creatie van nieuwe werkgelegenheid voor ongeschoolde arbeiders dikwijls gepaard ging met uitbuitingspraktijken.

(13)

Een reeks aan media-exposés onthulde de slechte arbeidsomstandigheden van de Afrikaanse producenten die de leveranciers vormden van spraakmakende bedrijven binnen Europa. Op hetzelfde moment wees een aantal geruchtmakende NGO campagnes op de schadelijke praktijken van de leveranciers van Europese supermarkten, waaronder de overmatige lange werktijden, seksuele intimidatie en milieublootstelling aan pesticiden door de bloemen- en tuinbouwbedrijven. Toen afgevaardigden van de kopers van vooraanstaande Britse supermarkten en leidinggevenden van het Britse Ethische Handel Initiatief besloten om in Nairobi onderzoek te doen naar aanleiding van de beschuldigingen van de NGO’s ondervonden Keniaanse producenten dat zij zelf verwikkeld raakten in deze aantijgingen (Dolan, 2005). Gezien het feit dat slechte omstandigheden in de bevoorradingsketens van supermarkten tot regelingssancties zouden kunnen leiden, of nog belangrijker, hun reputatie op de markt zouden kunnen ondermijnen, besloten supermarkten ofwel hun fytosanitaire voorschriften uit te breiden met sociale en ecologische criteria ofwel speciRieke bedrijfscodes te ontwikkelen om zo het welzijn van de medewerkers te garanderen (BlowRield, 1999). Deze codes, die worden toegepast op alle bloemen- en tuinbouwproducten in Kenia, gaan samen met talloze codes ontwikkeld voor sectorale brancheorganisaties en organisaties met meerdere belanghebbenden - deze codes omvatten onder meer Ethisch Handel Initiatief Base Code, COLEACP (Europa-Afrika-Cariben en de Stille Oceaan Liaison Comité), EUREPGAP (Euro-Retailer Produce Working Group Protocol voor Good Agricultural Practice), Fpiek (Fresh Produce Exporteurs Vereniging van Kenia) en enkele andere – waardoor ethische kwesties in de voorhoede van de bloemen- en tuinbouwproductie wordt geplaatst. Dergelijke gedragscodes werden tevens gepopulariseerd door internationale instellingen als onderdeel van een bredere agenda van armoedebestrijding, mensenrechten en economische groei. Het blijft echter de vraag wat voor type ontwikkeling deze gedragscodes stimuleren en in wiens belangen deze uitkomsten dienen (Dolan, 2005).

!

2.5. GrondstoQketens en netwerken in de bloemensector De groeiende strategische nadruk op MVO is voornamelijk zichtbaar in de context van de mondiale grondstoRketens waarbij de productie van goederen voor de detailhandel en de consumptie in Europa en Noord-Amerika naar ontwikkelingslanden wordt uitbesteed (Hughes, 2001). De grondstoRketen is de meest gebruikte metafoor voor het illustreren van de verbindingen tussen de productie, distributie en consumptie van goederen, waarbij de focus op de progressieve beweging van product binnen deze keten ligt. De op grote schaal toegepaste ‘global commodity chain’ (GCC) benadering van Hopkins en Wallerstein (1986) omtrent grondstoRketens met latere toevoeging van GerefRi & Kornzeniewics (1994) is een praktisch model om de macht van verschillende knooppunten in mondiale grondstoRketens op de kaart te brengen. Een nuttig concept binnen de GCC benadering betreft de karakterisering van ‘organisatievormen’ die de grondstoRketens beheersen. In termen van de vaststelling van de institutionele machtspositie bij het bepalen van de toekenning van economische middelen en

(14)

rijkdom in de grondstoRketen, stelt GerefRi (1994) dat het mogelijk is om een keten te identiRiceren als zijnde ofwel producent-gedreven ofwel koper-gedreven. De commerciële hoofdstad heeft, evenals industrieel kapitaal, aanzienlijk invloed bij het deRiniëren van de gedaante van de GCC wanneer men kijkt naar de signiRicantie van de koper-gedreven keten als de belangrijkste governance structuur voor de handel in consumptiegoederen. Deze waarneming is van cruciaal belang om te kunnen onderzoeken op welke wijze de Nederlandse retailers hun macht uitoefenen door middel van snijbloemen-handelsnetwerken en hoe zij het productieproces in Kenia transformeren (Hughes, 2000). Daarnaast is meerdere malen aangetoond dat retailers en merkfabrikanten een krachtige rol bezitten in het dicteren van de ruilvoet door middel van wereldwijde bevoorradingsketens (GerefRi, 1994). Tevens wordt door diverse onderzoeken de machtige rol van de consumenten in de context van de mondiale commodity netwerken benadrukt. Het begrip netwerk verwijst in dit geval naar de complexiteit van de actoren en de meervoudig vastgelopen relaties die deel uitmaken van de meeste globale grondstoRketens (Barrett et al, 1999; Hughes, 2000). Volgens Hughes (2001) wordt het steeds duidelijker dat er een verbinding bestaat tussen de strak uitgeoefende controle van retailers over de mondiale grondstofnetwerken en de opkomst van campagnes voor ethische handel door consumenten.

!

2.5.1 De Keniaanse context Voordat men de rationaliteit en de praktijk van de herregulering van de Keniaanse snijbloementeelt kan analyseren moet er eerst aandacht worden besteden aan de speciRieke context waardoor deze herregulering plaatsvond (Hughes, 2001). Historisch gezien was de productie van bloemen voor de Europese consument voornamelijk gevestigd in Nederland, maar sinds de jaren 60 van de vorige eeuw vindt deze productie steeds meer plaats in ontwikkelingslanden. Deze ruimtelijke uitbreiding van het bereik van de commerciële snijbloem nam in de jaren 80 in een progressief tempo toe, mede als gevolg van de structurele aanpassingsprogramma’s en de druk op ontwikkelingslanden om deze hoogwaardige exportgewassen te produceren om de broodnodige buitenlandse deviezen te genereren (Barrett et al., 1999; Jaffee, 1994; Maharaj & Dorren, 1995; Watts, 1996). De betrokkenheid van Kenia in de snijbloemproductie begon in de jaren 60 en was geïnitieerd door de Europese kolonisten op semi-marginale gronden. Sindsdien is de industrie snel gegroeid, grotendeels als een poging om het tekort van 250 miljoen dollar op de handelsbalans van het land door een daling in de prijzen voor haar traditionele exportproducten van thee en kofRie te dekken (Maharaj en Dorren 1995). Deze snelle expansie bleef aanhouden gedurende de jaren 90. In 1992 bedroeg de waarde van de Keniaanse snijbloemexport $ 61.480.000. In 1998 was dit aantal gestegen tot $ 80.900.000 (Kenya Flower Council, 1999). Vastgesteld wordt dat de sierteeltsector ieder jaar in volume en in waarde van de geëxporteerde bloemen groeit: 10.946 ton in 1988 ten opzichte van 86.480 ton in 2006, 117.713 ton in 2009, 120.220 ton in 2010, 121.891 ton in 2011, 123.511 ton in 2012 en 124.858 ton in 2013.

(15)

!

Tabel 1: Jaarlijkse waarde geëxporteerde Keniaanse bloemen 2007-2013 (Kenya Flower Council, 2015b)

!

Tabel 2: Jaarlijks volume geëxporteerde Keniaanse bloemen 2007-2013 (Kenya Flower Council, 2015b)

!

In 2014 is er 136.601 ton aan sierteeltbloemen geëxporteerd ter waarde van Kshs 54.600.000.000 (omgerekend ongeveer € 550.000.000). Kenia is de leidende exporteur van rozen binnen de wereldwijde snijbloemenhandel naar de Europese Unie (EU), met een bijbehorend marktaandeel van ongeveer 38 procent. Daarnaast wordt ongeveer 65 procent van de geëxporteerde bloemen verkocht via de Nederlandse bloemenveilingen, en vormen de supermarkten in het Verenigd Koningrijk de belangrijkste verkooppunten voor de Keniaanse bloemen. Andere bestemmingen zijn onder andere Japan, Rusland en de Verenigde Staten. Globaal wordt er een jaarlijkse groei van vijf procent voor de komende vijf jaar verwacht (Kenya Flower Council, 2015b).

!

(16)

Tabel 3: Percentage jaarlijkse export Keniaanse bloem per bestemming (Kenya Flower Council, 2015)

!

Rozen, alstroemeria, anjers, gypsophila, lelies, eryngiums, arabische hypericum en statice behoren onder andere tot de meest voorkomende geteelde bloemen in de belangrijkste teelgebieden van Kenia, namelijk Lake Naivasha en Thika (Kenya Flower Council, 2015a). De productie wordt gedomineerd door drie grote boerderijen, waarvan er twee ongeveer 250 hectare grond per stuk bezetten. Daarnaast zijn er ongeveer dertig middelgrote bedrijven van verschillende omvang die boven de vijf hectare per boerderij bezitten en verder honderden kleine bedrijven die minder van 5 hectare per boerderij bezitten (Hughes, 2001). De drie grootste telers zijn gelegen in Naivasha en trekken duizenden migranten uit alle hoeken van Kenia aan die op zoek zijn naar werk. De twee grootste producenten, Oserian en Sulmac, verlenen ieder aan ruim 5000 arbeiders werk. Het zijn deze grote kwekers die het meest in staat zijn om aan de Rinanciële en organisatorische strenge eisen van de Europese supermarkten te voldoen (Barrett et al., 1999). Voor boerderijen die producten leveren aan de Europese markten hebben de belangen van grote winkelketens steeds meer invloed op de manier waarop zij zaken doen. Door deze toenemende druk hebben telers zowel te voldoen aan de voorschriften van retailers voor traceerbaarheid in de bevoorradingsketen, deels als gevolg van de 1990 Voedsel Veiligheid Wet, als dat ze competitief worden gedwongen om bloemen te produceren die aan de almaar veranderende ontwerpeisen van retailers moeten voldoen (Barrett et al., 1999). Het is echter lastig om aan zulke eisen te voldoen gezien de klimatologische beperkingen, de genomen tijd om nieuwe bloemsoorten te kweken en de toegenomen internationale concurrentie van een groeiend aantal producenten. Deze druk op de Keniaanse telers wordt verder versterkt door de seizoensgebondenheid van de snijbloemconsumptie, die wordt gekoppeld aan verschillende festiviteiten zoals Valentijnsdag, Moederdag, Pasen en Kerstmis (Hughes, 2000). Dergelijke seizoensinvloeden vormen een belangrijke kracht achter de inzet van een groot aantal uitzendkrachten op de piekmomenten, tevens als de druk op de werknemers om over te werken (Appendini 1999; Meier 1999). Europese supermarkten manipuleren in toenemende mate de

(17)

bevoorradingsketen van de wereldwijde snijbloemhandel, en plaatsen steeds grotere nadruk op het productieproces om zo markten te ontwikkelen (Hughes, 2000).

!

2.6. De toegang van kleinschalige telers tot de internationale snijbloemenhandel Internationale donoren en ontwikkelingsbanken tonen een sterke focus op de ontwikkelingen van de waardeketen en toegang tot de markt bij de ontwikkeling van pro armoedebestrijdingstrategieën om kleine en micro-ondernemingen te stimuleren op het platteland in ontwikkelingslanden (World Bank, 2004). Tal van projecten proberen kleinschalige producenten te koppelen aan de op export gerichte landbouwbusiness en veelbelovende markten. Het lijkt een impliciete veronderstelling te zijn dat dit soort verbanden tevens de technologische capaciteiten van kleinschalige producenten zullen verbeteren, doordat de daarbij behorende kwaliteitseisen de beste praktijkprestaties induceren en de waardeketens voor de inbedding van kostenefRiciënte technologieën zorgen. De huidige nadruk op de naleving van de strenge prestatie-eisen in deze agrarische productieketens – bijv. productveiligheid of -duurzaamheid die wordt gecontroleerd door middel van verschillende normen of gedragscodes en certiRicering en accountantscontroleprocedures – is echter tegenstrijdig met de vele inspanningen voor ontwikkeling in vele rurale economieën (Danse & Vellema, 2007). Toonaangevende bedrijven in deze agrarische productenketens, met name retail en supermarkten, kiezen over het algemeen in toenemende mate voor een nauwere samenwerking in netwerken met de leveranciers bij het kopen van agrarische producten in plaats van de aankoop door spotmarkten. Dit stelt hen immers in staat om aan de toenemende verscheidenheid aan eisen van de consument over het product en processpeciRicatie te voldoen. Internationaal erkende gedragscodes, zoals ISO 9001, ISO 14001 en EUREP GAP werden geïntroduceerd als instrumenten om de speciRicaties van deze eisen te formaliseren. Deze trend leidt echter tot hiërarchische lijnen in zowel het beheer van de prestaties als in de introductie van technologische veranderingen. In de praktijk betekent dit dat de leiders in de agrarische productieketens geneigd zijn om generiek goede landbouwpraktijken toe te passen, terwijl deze niet noodzakelijkerwijs als enige effectief zijn binnen speciRieke ecologische of sociaaleconomische omstandigheden van de landbouwproductiesystemen in een ontwikkelingscontext (Danse & Vellema, 2007). In de mondiale exportmarkt voor bloemen zijn zowel productkwaliteit als duurzame teelt bepalende handelsfactoren geworden. Productkwaliteit is aRhankelijk van het capaciteitsvermogen om de ecologische omstandigheden verbonden met landbouw te reguleren en om bestaande kwaliteit na de oogstfase te behouden. Onderzoek in de bloemensector van Kenia laat zien dat de sierteeltsector een interessante mogelijkheid biedt voor de levensonderhoudsstrategie van kleinschalige boeren, aangezien het een bron aan inkomsten en werkgelegenheid biedt. Door een gebrek aan kennis en toegang tot de state-of-the-art technologieën worden deze kleinschalige boeren echter geconfronteerd met grote belemmeringen in het verkrijgen van toegang tot de op de export gerichte ketenactiviteiten

(18)

(Collinson, 2001; Danse et al., 2007). Onderzoekresultaten van Danse & Vellema (2007) geven aan dat het huidige ontwikkelingsmodel van de sector bijna uitsluitend ten goede komt aan de grote telers bij het initiëren van exportactiviteiten.

!

!

Hoofdstuk 3: Probleemstelling

!

3.1. Doelstelling Hoewel er een degelijk aantal onderzoeken over de praktijk van MVO bestaat, is er een belangrijke tweedeling in de literatuur te zien. Onderzoeken naar de praktijk van MVO zijn voornamelijk vanuit een international business perspectief verricht waardoor in de literatuur de nadruk op bedrijfskundige theorieën en modellen komt te liggen. Hierdoor ontbreekt het in de literatuur vaak aan aandacht voor de ontwikkelingscontext van MVO. Een tweede stroming binnen de literatuur kijkt echter wel vanuit een ontwikkelingsperspectief naar MVO. Hierbij mist echter dikwijls de link tussen de handelsactiviteiten van bedrijven en de invloed hiervan op MVO. Daarnaast blijft het een feit dat er zeer weinig over de daadwerkelijke impact van MVO initiatieven in ontwikkelingslanden bekend is, en hetgeen wat bekend is roept vragen op over zowel de efRiciëntie van de werkwijze van MVO als de tastbare voordelen voor de armen en gemarginaliseerden (BlowRield & Frynas, 2005). Opkomende economieën bezitten ieder unieke aspecten in problemen zoals armoede en duurzaamheid en vereisen daarom andere oplossingen dan hetgeen in de ontwikkelde economieën nodig is (BlowRield & Frynas, 2005). Dit onderzoek zal zich daarom richten op de verschillende aspecten die kenmerkend zijn voor ontwikkelingslanden en die MVO beïnvloeden, en heeft als doel om een brug te vormen tussen de literatuur vanuit het international business perspectief en het internationale ontwikkelingsperspectief. Kenia zal hierbij als casestudy worden genomen om de ontwikkelingscontext van MVO te onderzoeken aangezien de structuren van de Keniaanse agrarische sector een uitstekend voorbeeld vormen waarbij handelsbelangen en ontwikkelingsbelangen samenkomen bij MVO. Hierbij zal de teelt van sierbloemen als voorbeeld worden genomen aangezien Nederland zeer nauw bij de internationale handel van Keniaanse bloemen is betrokken, waardoor het unieke inzichten kan bieden over de potentiële capaciteiten van MVO als ontwikkelingsinstrument. Hoewel de economie van Kenia voor een groot deel aRhankelijk is van de agrarische sector, heeft Kenia tevens te kampen met milieuschaarste, met name rondom de natuurlijke waterreservoirs, wat voor een conRlict zorgt in het voornaamste teelgebied van de bloemen in Kenia, namelijk Lake Naivasha (Kolk & Tulder, 2010). Daarnaast wordt Kenia, ondanks de veelbelovende perspectieven voor de economie, door de Wereldbank (2015) als een laag inkomensland geclassiRiceerd en blijkt uit cijfers dat 45,9% van de bevolking in armoede leeft.

(19)

Gezien dit gegeven en de complexe en interdisciplinaire aard van deze problemen, vormt Kenia een uitstekende case voor dit onderzoek.

!

3.2. Onderzoeksvragen Om het eventuele verband tussen het effect van de handelsactiviteiten van bedrijven op de praktijk van maatschappelijk verantwoord ondernemen in de beoordeling van de daadwerkelijke bijdrage van MVO aan ontwikkeling te onderzoeken, luidt de hoofdvraag van dit onderzoek als volgt: In hoeverre vormt maatschappelijk verantwoord ondernemen een geschikt ontwikkelingsinstrument in het promoten van duurzame ontwikkelingsprocessen in de bloemensector rondom Lake Naivasha, Kenia? De hoofdvraag zal middels drie deelvragen worden beantwoord. De eerste deelvraag van het onderzoek luidt als volgt: Wat is de invloed van de opkomst van de internationale bloemenhandel op de lokale economie van de bloementelers in Lake Naivasha? Aan de hand van deze deelvraag zal er worden gekeken welk effect de opkomst van de internationale handel heeft op de structurering van de bevoorradingsketen van de Keniaanse geteelde sierbloem. De analyse van de globale grondstoRketens van tuinbouwproducten zal dit in kaart proberen te brengen. Dit verschaft relevante informatie over de politiek economische context waarin MVO zich afspeelt, wat de praktijk van MVO - zoals reeds in het theoretische kader besproken - kan beïnvloeden. De tweede deelvraag luidt als volgt: Welke bedrijven hanteren MVO in de regio van Lake Naivasha en in hoeverre vindt hierbij integratie met duurzame ontwikkelingsprojecten en ontwikkelingsinitiatieven plaats? Aan de hand van deze deelvraag zullen de praktijken van MVO in relatie tot duurzame ontwikkeling geëvalueerd worden en zal tevens getracht worden om de mate waarin bedrijven in het onderzoeksgebied MVO in hun handelsactiviteiten implementeren in kaart te brengen. Om hier een compleet beeld over te kunnen verschaffen, zullen tevens de reeds aanwezige indicatoren voor duurzame ontwikkeling van het gebied in kaart worden gebracht, en zal er gekeken worden in hoeverre deze door het toedoen van MVO tot stand zijn gekomen. De derde deelvraag luidt als volgt: In welke mate is er sprake van spanningsveld tussen de praktijk van MVO en de ontwikkeling van (kleinschalige) lokale telers in het gebied van Lake Naivasha? Aan de hand van deze vraag wordt de toepasbaarheid van MVO op lokale bedrijven in een ontwikkelingsland, in dit geval Kenia, nader onderzocht. Hierdoor kan er een compleet beeld over de capaciteit van MVO als ontwikkelingsinstrument worden gecreëerd, wat van belang is om het succes van MVO als ontwikkelingsinstrument te kunnen beoordelen. Het is namelijk van belang dat MVO gelijke ontwikkelingskansen creëert en niet voor de continuering van ongelijke verhoudingen tussen ontwikkelde en ontwikkelingslanden zorgt, indien het wil worden ingezet als ontwikkelingsinstrument.

!

3.3. Interdisciplinariteit

(20)

Gezien het feit dat de onderwerpen van de onderzoeksvragen uit meerdere dimensies bestaan is er een interdisciplinaire werkwijze nodig om deze te kunnen beantwoorden. Het gebruik van een triple bottom line aanpak door bedrijven, waarbij er zowel rekening moet worden gehouden met de economische ontwikkeling van de belanghebbenden als de sociale en ecologische ontwikkeling door bedrijven, illustreert de verwevenheid van deze dimensies (Utting, 2000; BlowRield, 1999). Deze verwevenheid komt tevens bij de andere onderzoeksconcepten terug waardoor dit onderzoekonderwerp meerdere -en bij voorkeur interdisciplinaire- perspectieven vereist om volledig begrepen te kunnen worden. Gezien de druk vanuit ontwikkelingsinstituties zoals de Wereldbank en de Verenigde Naties en tevens het Nederlandse Ministerie van Ontwikkelingssamenwerking om maatschappelijk verantwoord ondernemen als ontwikkelingsinstrument te implementeren, is er een toenemende behoefte voor een interdisciplinaire benadering (Dolan, 2005). Wegens het onderwerp van dit onderzoek zal er voornamelijk naar het academische veld van internationale ontwikkelingsstudies worden gekeken, aangezien deze op zichzelf als interdisciplinair kan worden beschouwd doordat het sociologische kwesties, kwesties vanuit internationale betrekkingen, economische kwesties, antropologische kwesties en sociaal geograRische kwesties met elkaar integreert. Daarnaast zullen tevens componenten vanuit de politieke wetenschap worden toegepast aangezien dit onderzoeksonderwerp dikwijls internationaal politiek geaard is. Deze disciplines komen aan bod in het theoretische kader, waarbij het duidelijk wordt dat de concepten van (duurzame) ontwikkeling, ethische handel, MVO, grondstoRketen en bevoorradingsketen nauw met elkaar verbonden zijn. Deze integratie van bovengenoemde theoretische benaderingen is nodig om het onderzoeksonderwerp vanuit een interdisciplinair perspectief te kunnen analyseren.

!

3.4. Wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie Gezien het groeiende belang van MVO als internationaal handelsinstrument wordt er door talloze vooraanstaande internationale actoren een grote nadruk op de ontwikkelingscapaciteiten van MVO gelegd, waardoor het door velen als een belangrijk middel in het verbinden van internationale handelsrelaties en ontwikkelingsdoelen wordt gezien (Adams, 2009). Dit wordt al helemaal evident wanneer men kijkt naar het huidige ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de Nederlandse overheid waar MVO overduidelijk de boventoon in de ontwikkelingsstrategieën speelt, wat de aanhoudende maatschappelijke en politieke relevantie van MVO als uitgangspunt voor ontwikkeling illustreert (Ministerie van Buitenlandse Zaken, 2013). Hoewel de integratie van MVO in ontwikkelingsstrategieën een signiRicant keerpunt in de ontwikkelingsbenaderingen aanduidt en het door belangrijke ontwikkelingsinstituties wordt gepromoot, is er tevens veel kritiek door vooraanstaande academici op MVO te vinden (Vives, 2004; BlowRield & Frynas, 2005; Gugler & Shi, 2009). Ondanks dat er een ruime hoeveelheid aan literatuur over MVO en haar rol als ontwikkelingsinstrument is te vinden, bestaat er desalniettemin een gebrek aan beschikbare data over de daadwerkelijke

(21)

ontwikkelingscapaciteiten van MVO in een ontwikkelingscontext. Daarbij wordt er zelden tot nooit een link gelegd tussen de werking en de bijdrage van MVO aan ontwikkeling en invloed van de handelsactiviteiten van de daarbij betrokken bedrijven. Er zal middels dit onderzoek worden getracht om deze kloof in het huidige academische debat rondom MVO te dichten. Daarnaast zal dit onderzoek tevens een bijdrage proberen te leveren aan het huidige politieke debat over het gebruik van MVO als ontwikkelingsinstrument.

!

!

!

Hoofdstuk 4: Methode

!

4.1. Onderzoeksstrategie en onderzoeksdesign Om inzicht te krijgen in de werking van MVO als ontwikkelingsinstrument wordt er in dit onderzoek gebruikt gemaakt van een kwalitatieve onderzoekstrategie. Deze onderzoekstrategie heeft namelijk als uitgangspunt om het menselijk handelen te begrijpen en verschaft de gewenste instrumenten om de belevingen en motivatie van de respondenten die MVO vorm geven te kunnen interpreteren. MVO wordt namelijk middels de interpretatie van culturele kaders door managers vorm gegeven waardoor zij bepalend zijn voor algemene deRinities die aan MVO gegeven worden. Daarnaast oefenen sociale kaders druk uit op bedrijven om te voldoen aan gestelde sociale normen, evenals dat ze de adoptie van bepaalde structuren, praktijken of procedures die als maatschappelijk verantwoord worden beschouwd kunnen aanmoedigen en beïnvloeden. Institutionele instellingen, die zowel worden beïnvloed door interacties tussen actoren als dat ze het gedrag van actoren beïnvloeden, spelen hierin een grote rol gezien het feit dat zij formele regels en vanzelfsprekende culturele en sociale kaders vorm geven (Muthuri & Gilbert, 2011). Het onderzoeken van de capaciteiten van MVO als ontwikkelingsinstrument vergt dan ook een constructivistisch perspectief, waarbij er vanuit wordt gegaan dat de wereld voortdurend wordt geconstrueerd door middel van sociale interacties tussen verschillende actoren (Bryman, 2008). Gezien het onderzoeksonderwerp leent een case study design zich uitstekend als onderzoeksmodel. Er wordt immers getracht om de capaciteiten van MVO als ontwikkelingsinstrument in kaart te brengen waardoor het van belang is om de praktijken van MVO nader te belichten. Door gebruik te maken van een case study design kan de praktijk van MVO binnen een speciRieke gemeenschap gedetailleerd worden weergegeven en intensief geanalyseerd worden, wat in dit geval Lake Naivasha in Kenia, zal zijn (Bryman, 2008). Het enige nadeel hierbij is echter dat de bevindingen amper generaliseerbaar zijn, gezien het feit dat de deRinitie, oriëntatie, relevantie en toepasbaarheid van MVO beïnvloed wordt door de landgerelateerde context, waardoor MVO per land en in sommige gevallen zelfs per gebied kan verschillen (BlowRield & Frynas, 2005). Het voordeel is echter wel dat deze intensieve analyse

(22)

van dit speciRieke gebied waardevolle inzichten kan verschaffen, die anders over het hoofd zou kunnen worden gezien; hierdoor kan het relevante informatie verschaffen voor de werking van MVO in een ontwikkelingscontext.

!

4.2. Onderzoeksmethoden Er is gebruik gemaakt van het kwalitatieve interview als onderzoeksmethode, gezien het feit dat deze een breed scala aan perspectieven op de conceptualisering van de onderzoeksconcepten – die besproken zullen worden onder operationalisering – kan bieden, waardoor de tweede en derde deelvraag (over de conceptualisering van MVO als promotiemiddel voor duurzame ontwikkeling en de conceptualisering van het spanningsveld tussen MVO en de ontwikkeling van kleinschalige lokale telers) te beantwoorden zijn. Hierbij is een semi-gestructureerd interviewschema toegepast aangezien deze middels het gebruik van onderzoekthema’s erop gericht is om het perspectief van respondenten te achterhalen. Tevens biedt het de ruimte om, waar nodig, dieper op bepaalde vragen en onderwerpen in te gaan, waardoor het de mogelijkheid creëert om de overwegingen van respondenten die leidend zijn voor de sociale actie van respondenten te achterhalen (Bryman, 2008). Er is daarnaast gebruik gemaakt van secundaire analyse van bestaande gegevens om de primaire onderzoeksvragen volledig te kunnen onderbouwen. Er bestaat namelijk een groot literatuurlichaam omtrent zowel duurzame ontwikkeling als mondiale grondstoRketens en maatschappelijk verantwoord ondernemen, en middels het gebruik van een meta-etnograRie worden deze gegevens met elkaar geïntegreerd. Het toepassen van een meta-etnograRie tijdens dit onderzoek stelt de onderzoeker namelijk in staat om de interpretaties van de het ene onderzoek te kunnen vertalen naar het andere onderzoek (Bryman, 2008). Dit is nodig om de onderzoeksvragen volledig te kunnen onderbouwen gezien de duur en beschikbare middelen van de onderzoeker met betrekking tot het onderzoeksonderwerp.

!

4.3. Operationalisering Het voorgaande theoretische kader heeft de operationalisering van de voornaamste onderzoeksconcepten bevorderd, wat tot een uitgebreid overzicht van de operationalisering van de concepten duurzame ontwikkeling, de bevoorradingsketen en maatschappelijk verantwoord ondernemen heeft geleid, zoals te zien in tabel 4. Aangezien de focus van het onderzoek is om de capaciteiten van MVO als ontwikkelingsinstrument te onderzoeken, zal de nadruk voornamelijk op de toepassing van duurzame ontwikkeling liggen. Hierdoor is er in dit onderzoek voor gekozen om de meest voor de hand liggende indicatoren voor de ecologische, economische en sociologische dimensie van duurzame ontwikkeling te gebruiken aangezien dit een globaal beeld zal schetsen over de duurzame ontwikkelingsprocessen in de omgeving van Lake Naivasha. Deze indicatoren zijn gebaseerd op het huidige OECD indicatorenkader van duurzame ontwikkeling (Braissoulis, 2001).

(23)

Cox (1999) stelt dat bedrijven slechts succesvol zijn wanneer ze macht bezitten over iets of iemand, waardoor bevoorradingsketens fundamenteel uit structurele machtseigenschappen zullen bestaan. Deze macht is gebaseerd op het toe-eigeningsvermogen van actoren omtrent de waarde van speciRieke hulpbronnen en relaties met anderen binnen een bevoorradingsketen. Aan de hand van machtsattributen kunnen actoren hun machtspositie binnen de bevoorradingsketen behouden of verbeteren. Deze machtsstrijd komt zowel horizontaal als verticaal voor, door de belangenconRlicten tussen de verticale spelers. Gezien het belang van waarde toe-eigeningen en de machtsposities van actoren wordt de bevoorradingsketen aan de hand van de relatieve machtspositie en aRhankelijkheidspositie geoperationaliseerd. Hierbij zullen relaties tussen koper-leverancier, leverancier-producent en koper-producent, de beschikbare middelen en capaciteiten van actoren om machtspositie te behouden en eventueel te vergroten en de marktmacht van actoren als indicatoren worden genomen. Tot slot wordt er bij MVO onderscheid gemaakt in sociale, culturele en regulatieve dimensies, gebaseerd op de drie elementen van instituties van Scott (2001) bestaande uit regulatief, normatief en cognitief. Bij de regulatieve dimensie codiRiceren regels, straffen en wetgevingen maatschappelijk verantwoord gedrag van ondernemingen, waardoor internationale, nationale en lokale regelgevingen, die van toepassing zijn op de Keniaanse bloementeelt, indicatoren vormen. Bij sociale dimensie draait het voornamelijk om de gedeelde sociale normen, waarden en aannamen die door een gevarieerd aantal sociaal actoren wordt bepaald (Muthuri & Gilbert, 2011). Het sociale kader vormt de standaard voor legitieme organisatorische praktijken, wat bij ethisch handelen door middel van de toepassing van gedragscodes wordt gerealiseerd (BlowRield & Dolan, 2008; Hughes, 2001). De culturele dimensie is in die zin hetzelfde als de sociale dimensie, waarbij het culturele kader managers van bedrijven in staat stelt om cultureel aanvaardbaar gedrag in de omgeving te interpreteren en aan de hand hiervan MVO vorm te geven (Muthuri & Gilbert, 2011). Ook hier worden gedragscodes als indicatormiddel gebruikt.

!

Concept Theorie Dimensie Operatieve

deQinitie Indicator Ontwikkelin

g Duurzame ontwikkeling Ecologisch -- Voedselmijl Watervoetafdruk - Biodiversiteit - Landdegradatie Economisch - Groei van economische activiteit - Dichtheid van landbouwproducti e - Waterabstractie

(24)

Sociologisch - Populatie dichtheid en groeipercentage - Populatiepercenta ge in absolute armoede - Levensverwachtin g en kindersterfte Praktijk/

toepassing - Adoptiesnelheid/gebruik van milieuvriendelijke technologieën en praktijken - Integratie van het milieuaspect in beleidsplannen - Gebruik van groende boekhouding/ groene BNP - Ecologisch en algemeen onderwijs Supply chain (Bevoorradi ngs -keten) Global commodity chain (mondiale grondstoRkete n) Machtspositie Relatiemanage

ment - Marktmacht (marktpositie) - Type relatie tussen koper-leverancier, leverancier-producent en koper-producent. - Beschikbare middelen en capaciteiten ARhankelijkheid

spositie - Marktmacht (marktpositie) - Type relatie tussen koper-leverancier, leverancier-producent en koper-producent. - Beschikbare middelen en capaciteiten MVO Ethische

handel Sociale kader: gedeelde waarden, geloven en normen

Organisatorisch

e cultuur - Instelling/gebruik van ethische codes (gedragscodes) Culturele: kader: gedeelde waarden, geloven en normen - Instelling/gebruik van ethische codes (gedragscodes)

!!

(25)

!

Tabel 4: Operationaliseringschema van kernconcepten

!

Op basis van deze operationalisering zal er een interviewhandleiding worden gevormd waarin de verschillende concepten, theorieën en bestaande statistieken zullen worden behandeld.

!

4.4. Populatie en sampling Gezien de focus van het onderzoek zijn er twee verschillende respondentengroepen benaderd, voornamelijk vanuit purposive sampling. De eerste respondentengroep bestaat uit drie Nederlandse CEO managers, waarvan er twee werkzaam waren op het hoofdkantoor in Nederland, en vijf HR managers in Kenia, waarvan er een van Engelse aRkomst was en de rest van Keniaanse aRkomst. Deze managers zijn werkzaam in grote tot middelgrote bloemenboerderijen in Naivasha en hanteren, gezien hun functie, het MVO beleid. Aan de hand van een combinatie van purposive sampling, convenience sampling en snowball sampling is getracht om de respondentgroep te benaderen, waarbij middels snowball sampling nuttige contactpersonen zijn gevonden die vervolgens als tussenpersoon voor de onderzoeker en de respondenten fungeerde (Bryman, 2008). Middels de eerste respondentengroep wordt getracht om deelvraag twee te beantwoorden. Er zal net zo lang worden gesampled totdat er theoretische saturatie zal plaatsvinden. De tweede respondentgroep bestaat uit kleinschalige Keniaanse boeren die minder dan 5 hectare land bezitten (Hughes, 2001). Eenmaal ter plaatse in Naivasha bleek echter dat deze groep hier niet tot nauwelijks bereikbaar was, waardoor er is besloten om een omweg te maken naar Thika, een gebied waar wel veel kleinschalige Keniaanse producenten zitten. Hier zijn uiteindelijk vijf interviews afgelegd met kleinschalige Keniaanse boeren. Aan de hand van deze tweede respondentengroep is getracht om deelvraag drie te beantwoorden. Er is hierbij tevens gebruikt gemaakt van de combinatie van purposive, convenience sampling en snowball sampling in het vinden van de respondenten.

!

4.5. Ethische verantwoording Het is van belang om rekening te houden met ethische overwegingen tijdens het onderzoeksproces om zo adequate onderzoeksprocedures te creëren. Tijdens het onderzoek is er gebleken dat het onderzoeksonderwerp voor velen gevoelig lag, aangezien er veel te doen is (geweest) in de sector rondom slechte arbeidsomstandigheden en milieuschendingen. Hierdoor is ervoor gekozen om de participanten, indien mogelijk, van te voren volledig op de hoogte brengen van zowel het onderzoeksonderwerp als van het onderzoeksdoel. Daarnaast mochten Regulatieve

kader - Internationale regelgeving - Nationale

regelgeving - Lokale regelgeving

(26)

de respondenten de interviewschema’s eerst doornemen voordat zij besloten om wel of niet deel te nemen aan het onderzoek. Er is tevens uitgelegd wat de betekenis van het interview voor het onderzoek inhoudt en wat er met de data verkregen vanuit de interviews wordt gedaan. De interviews zijn allen dan opgenomen indien er nadrukkelijke toestemming van de respondenten is verkregen. Daarnaast is er tijdens de afname van interviews gezocht naar een goede balans tussen kritisch georiënteerde vragen en eventuele vooringenomenheid van de onderzoeker. Indien dit niet gebeurt, zou de verkregen data eventueel kunnen worden gemanipuleerd door bijvoorbeeld alleen vragen te stellen die bevestigend beantwoord kunnen worden. Op het einde van een interview is wederom uitgelegd wat er met de verkregen data zal gebeuren en is gevraagd of alles duidelijk is. Tot slot zijn, indien de respondent aangaf daar behoefte aan te hebben, de contactgegevens van de onderzoeker gedeeld zodat de respondent te allen tijde in staat is om verdere verduidelijking te vragen. De respondenten en de bedrijven waarin zij werkzaam zijn, zijn vanzelfsprekend anoniem, tenzij anders aangegeven.

!

4.6. Analyse Om de te verkrijgen data uit de kwalitatieve interviews te kunnen analyseren zijn alle interviews, met uitzondering van één, opgenomen en getranscribeerd. Er wordt hierbij gebruikt gemaakt van een thematische analysemethode. Door middel van een thematische coderingsschema kan er op zoek worden gegaan naar terugkomende thema’s in de data, gebaseerd op de voorgaande operationalisering van de voornaamste onderzoeksconcepten. Doordat bij deze analysemethode een hechte relatie tussen de onderzoeksmethode, dataverzameling, data-analyse en de uiteindelijke vorming van theorieën bestaat, vindt er tijdens het analyseproces een constante terugkoppeling plaats naar het theoretische kader en onderzoeksmethode. Ook voor de meta-etnograRie wordt er gebruik gemaakt van een thematische analysemethode (Bryman, 2008). Er wordt daarnaast gebruik gemaakt van secundaire analyse van bestaande gegevens om de primaire onderzoeksvragen volledig te kunnen onderbouwen. Er bestaat namelijk een groot literatuurlichaam omtrent zowel duurzame ontwikkeling als mondiale grondstoRketens en maatschappelijk verantwoord ondernemen, en middels het gebruik van een meta-etnograRie worden deze gegevens met elkaar geïntegreerd. Het toepassen van een meta-etnograRie tijdens dit onderzoek stelt de onderzoeker namelijk in staat om de interpretaties van de het ene onderzoek te kunnen vertalen naar het andere onderzoek (Bryman, 2008). Dit is nodig om de primaire onderzoeksvragen volledig te kunnen onderbouwen gezien de duur en beschikbare middelen van de onderzoeker met betrekking tot het onderzoeksonderwerp.

!

!

!

Hoofdstuk 5: Resultaten

!

(27)

5.1. Onderzoeksproces Een totaal van 12 interviews is afgenomen, variërend van 20 minuten tot 50 minuten aan interviewtijd, tussen een periode van 7 mei en 27 mei 2015. Daarnaast is de onderzoeker tussen 7 mei en 18 mei 2015 afgereisd naar Lake Naivasha in Kenia om zo de beoogde respondentengroep te kunnen spreken. Er is veelvuldig gebruikt gemaakt van convenience sampling, aangezien zowel de eerste als de tweede respondentengroep zeer lastig te bereiken was. Dit kwam omdat beide groepen, gezien de negatieve publicaties, erg argwanend tegenover het onderzoek stonden en dus vaak niet mee wilden werken. Daarnaast is er zeer geringe informatie over de tweede respondentgroep te vinden, waardoor zij lastig te vinden waren. Eenmaal in Naivasha te zijn aangenomen bleek dat er zich amper tot geen kleinschalige boeren bevonden in Naivasha. Hierdoor is, na overlegd te hebben met onder andere Flora Holland en PEP Communication, ervoor gekozen om een trip te maken naar Thika, aangezien de tweede respondentengroep zich daar wel bevond. Het doel van het benaderen van de tweede respondentgroep was echter om voornamelijk de derde deelvraag te kunnen beantwoorden, waardoor deze wijziging in locatie weinig invloed op de resultaten zal hebben. Wanneer er eenmaal een respondent gevonden was, werd het middels snowball sampling makkelijker voor de onderzoeker om andere geschikte respondenten te vinden. Daarnaast is er, gezien het feit dat de respondent ofwel een manager van een grootschalig bloemboerderij ofwel een kleinschalige bloemenboer moest zijn, gebruik gemaakt van purposive sampling. Deze combinatie van purposive sampling, convenience sampling en snowball sampling heeft er uiteindelijk voor gezorgd dat er 5 kleinschalige Keniaanse boeren – waarvan één vrouw en vier mannen – en 7 CEO/HR managers van grootschalige bedrijven – waarvan twee vrouwen en vijf mannen van zowel Keniaanse als Nederlandse aRkomst – zijn geïnterviewd.

Op de linkerkaart staat Lake Naivasha en op de rechterkaart staat Thika aangegeven (Google Maps, 21 juni 2015)

!

(28)

De interviews zijn op verschillende plekken afgenomen, variërend van een rustige plek buiten in de buurt van het land van de (kleinschalige) boerderij in Kenia tot het hoofdkantoor van het bedrijf in Nederland. In het begin was de meerderheid van de respondenten uit beide respondentengroepen argwanend, en duurde een tijdje voordat ze meer open werden in hun beantwoording van de vragen. Dit komt, ondanks de uitgebreide uitleg over het onderzoeksdoel en de transparantie ten opzichte van de interviewvragen, voort uit de angst voor slechte publiciteit. Deze angst was bij zowel de managers van de grootschalige boerderijen als de kleinschalige Keniaanse boeren aanwezig. Nadat de respondenten eenmaal op dreef waren in het beantwoorden van de vragen, waren zij allemaal zeer enthousiast over het onderwerp van het onderzoek en wilden zij graag, met name de kleinschalige boeren, hun ervaringen delen. Om het overzichtelijk te houden zullen de resultaten van de interviews en de secundaire analyse behandeld worden in de volgorde van de deelvragen.

!

5.2. De ketens van de Keniaanse bloemenindustrie Het is bijna onmogelijk gebleken om in de beschikbare tijd en met de beschikbare middelen een compleet overzicht te kunnen geven over de politiek-economische context waarin maatschappelijk verantwoord ondernemen zich afspeelt. Om hier een compleet beeld van te kunnen geven zou er een derde respondentgroep aan het onderzoek moeten worden toegevoegd, bestaande uit managers van groothandels en retail ketens in Europa. Gezien de beschikbare tijd is dit onhaalbaar gebleken. Er zijn echter wel interessante gegevens verkregen, voornamelijk uit de interviews met de eerste respondentgroep. Hierom zullen eerst de trends aRkomstig uit de interviews worden besproken, en zullen deze gegevens verderop aangevuld worden met relevante data verkregen middels de meta-etnograRie, om zo toch een compleet beeld over de politiek-economische context in Kenia te kunnen schetsen. Wanneer er wordt gekeken naar wat voor gevolg de dominantie van maatschappelijk verantwoord ondernemen in de bloemensector in Kenia heeft voor de producenten ter plaatse, blijkt uit de empirische bevindingen dat MVO in veel opzichten is uitgegroeid tot een toelatingseis voor de wereldwijde snijbloemketen. Dit kan aan de bevordering van de pluraliteit aan gedragscodes door de kopers uit het globale Noorden worden toegewezen (Hughes, 2000). Met name uit de gesprekken met Nederlandse bloemproducenten in Kenia blijkt tevens dat de vraag naar gedragscodes aRkomstig zijn uit Europa. Hierdoor worden Keniaanse producenten, indien zij voor de internationale markt, en dan met name Europa, produceren, geconfronteerd met de dominantie van dergelijke gedragscodes. Deze marktstructuren zijn zodanig aanwezig en overheersend dat, wanneer bloemproducenten in Kenia niet aan de vanuit de markt opgelegde gedragscodes kunnen voldoen, zij de markt niet binnen komen. Zo zegt respondent 1 bijvoorbeeld:

!

“MVO kan hierbij zeker als een markt entrance tool worden gezien. Een private partij zoals een Tesco of een Albert Heijn, die hebben allemaal hun eigen guidelines op MVO gebied. Ze oefenen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Aan de andere kant is binnen het bedrijfsleven zelf meer aan- dacht voor ‘social responsibility’, dat wil zeggen trans- parant en ethisch verantwoord handelen, mede omdat deze

een onbedoelde bijwerking van consumptie of productie die door een ander dan de veroorzaker wordt ervaren....

Charlotte Elliot (DP), William Bradbury (DP), New words by Travis Cottrell, David Moffitt and Sue C.

In dit onderzoek zijn deze de belangrijkste thema’s voor ziekenhuizen op het gebied van veiligheid, gezondheid en milieu.. •

Omdat het uiteindelijke doel van mijn onderzoek een MVO-beleidsplan voor Hunkemöller is, is het belangrijk goed inzicht te hebben in de begrippen Duurzame Ontwikkeling, Duurzaam

Maar de student met een plusprogramma is niet langer een schriftgeleerde pur sang, maar heeft zich ook verdiept in de grondslagen van het recht, in de manier hoe men met bewijzen

ײ´»·¼»²¼ ر±º¼-¬«µ

In de gesprekken die Awel voerde met de groep kinderen die weinig contact heeft met de ouder vertellen zij dat ze het gevoel hebben dat de ouder hen niet ‘kent’ en niet weet wat er