• No results found

Donauschwaben in Duitsland. Een onderzoek naar de herinneringscultuur, de identiteitsproblematiek en het Heimatvraagstuk van de Duitsers uit Joegoslavië na de Tweede Wereldoorlog.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Donauschwaben in Duitsland. Een onderzoek naar de herinneringscultuur, de identiteitsproblematiek en het Heimatvraagstuk van de Duitsers uit Joegoslavië na de Tweede Wereldoorlog."

Copied!
126
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM

Donauschwaben in Duitsland

Een onderzoek naar de herinneringscultuur, de identiteitsproblematiek en het Heimatvraagstuk van de Duitsers uit Joegoslavië na de Tweede Wereldoorlog

Myrthe Sietsma

2-6-2015

Masterscriptie Duitslandstudies (Geschiedenis) Studentnummer: 10576967 Scriptiebegeleider: Dr. B. von Benda-Beckmann Tweede corrector: Dr. W.F.B. Melching

(2)

Donauschwaben in Duitsland

Een onderzoek naar de herinneringscultuur, de identiteitsproblematiek en het Heimatvraagstuk van de Duitsers uit Joegoslavië na de Tweede Wereldoorlog

Foto voorpagina: Myrthe Sietsma Herdenkingsbijeenkomst in het Haus der Donauschwaben op 25 oktober 2014, te

Sindelfingen: ‘Gedenktfeier: 70 Jahre nach Flucht, Vertreibung, Deportation und Vernichtung der Donauschwaben’.

(3)
(4)

Voorwoord

Toen ik op 9 oktober 2014 'op de bonnefooi' afreisde naar Sindelfingen, een klein stadje in de buurt van Stuttgart, had ik niet durven hopen dat deze reis zo veelbetekenend zou worden voor mijn Masterscriptie-onderzoek. Met niet meer verwachtingen dan dat ik 'een paar interviews' zou mogen houden met leden van de Donauschwäbische gemeenschap, begaf ik mij in de richting van het Haus der Donauschwaben, het wereldwijde culturele centrum van de Duitsers uit Zuidoost-Europa. Bij aankomst werd ik zeer warm onthaald door de gedreven 'Geschäftsführerin' van het huis, Henriette Mojem. In de loop van de drie weken die ik in Sindelfingen zou doorbrengen, mocht ik meerdere bijeenkomsten van

Heimatsortsgemeinschaften (HOG's), herdenkingen en andere officiële bijeenkomsten bijwonen en vooral veel mensen interviewen. De gastvrijheid van de leden van de

Donauschwäbische gemeenschap, die blij verrast waren dat ik me als Nederlandse voor hun geschiedenis interesseerde, maakte mijn verblijf in Sindelfngen buitengewoon aangenaam. De openhartigheid waarmee de gesprekspartners hun soms tragische verhalen met mij wilden delen, zorgde ervoor dat ik me, hetzij tot op een bepaalde hoogte, steeds meer betrokken voelde bij deze Duitse Vertriebenengroep. Hoewel ik me bewust bleef van mijn rol als historica en me niet te veel door de emoties van de gesprekspartners probeerde te laten meeslepen, was dit niet altijd eenvoudig. Deze extra dimensie maakte het onderzoek echter ook uitdagend en ik heb hier dan ook met groot plezier aan gewerkt.

Dit onderzoek had niet tot stand kunnen komen zonder de hulp van een groot aantal mensen. Mijn grootste dank gaat uit naar Henriette Mojem. Haar warme welkom, oneindige gastvrijheid, hulpvaardigheid en grote inspanningen om mij in contact te brengen met vele gesprekspartners, zijn van niet te onderschatten waarde geweest. Daarnaast wil ik alle gesprekspartners hartelijk danken voor de tijd die zij hebben genomen om hun verhalen met mij te delen. Uit respect heb ik hun namen in dit onderzoek, indien mogelijk, geanonimiseerd. In het bijzonder gaat mijn dank daarnaast uit naar Heribert Rech, de voorzitter van het Haus der Donauschwaben, die mij ondanks zijn drukke agenda als ‘Mitglied des Landtages’ voor het CDU in Baden-Württemberg, uitgebreid te woord heeft gestaan. Ook Alex Stürmer ben ik dankbaar, omdat hij me met zijn groot enthousiasme voor mijn onderzoek zeer heeft geholpen. Naast de leden van de Donauschwäbische gemeenschap wil ik ook mijn

scriptiebegeleider Bas von Benda-Beckmann bedanken voor het prettige contact gedurende de gehele onderzoeksperiode. De tijd die hij steeds heeft genomen om mijn geschreven stukken

(5)

te bestuderen, te voorzien van commentaar en vervolgens uitgebreid te bespreken, hebben mij steeds een stap verder in de richting van dit eindresultaat gebracht. Ook Willem Melching, de tweede lezer van dit onderzoek dank ik hartelijk voor zijn tijd en zijn oordeel over het geheel. In dit rijtje hoort ten slotte ook Wiesje Kuijpers. Haar Masterscriptie over de problematiek van de Vertriebenen uit de Poolse en Tsjechische gebieden inspireerde mij niet alleen, ook hielp zij me ernorm door mij inzicht te geven in haar onderzoeksmethode.

Als laatste gaat mijn dank uit naar mijn familie, vrienden en huisgenoten die mij gedurende het hele onderzoeks-en schrijfproces steeds hebben gesteund. Hierbij wil ik in het bijzonder mijn vader, Ronald Sietsma, en vriendin Marieke de Bruine bedanken voor hun hulp en kritische blik.

(6)

Inhoudsopgave

Inleiding ...7

DEEL I Ein ‘fleißig, unpolitisch und ungebildet’ Volk? ... 17

Herinnering aan het nationaalsocialisme ... 19

De Donauschwaben in Joegoslavië 1918-1944 ... 19

De ‘Erlebnisgeneration’ en het nationaalsocialisme ... 23

De ‘Nachkriegsgeneration’ en het nationaalsocialisme ... 26

Vlucht, verdrijving en internering ... 31

De collectieve beschuldiging en bestraffing van de Duitsers... 31

‘Völkermord ist Völkermord, klein oder groß’ ... 36

Donauschwaben en de politiek ... 44

Het beeld van de succesvolle integratie ... 48

Een uitstervende cultuur? ... 53

Conclusie ... 56

DEEL II Nationaalsocialisme, identiteit en Heimat in de Donauschwäbische literatuur na 1945 ... 59

Schuldvraag versus slachtofferschap bij de ‘Erlebnisgeneration’ ... 62

De schuldvraag bij Johannes Weidenheim, Franz Bahl en Franz Hutterer ... 62

Het echtpaar König en Márton Kalász ... 69

Kinderherinningen aan het nationaalsocialisme: Rosa Speidel en Ludwig Bauer ... 71

De ‘Nachkriegsgeneration’ en de schuldvraag ... 75

De worsteling met de Donauschwäbische identiteit en het ‘Verlust der Heimat’... 80

Conclusie ... 87

Slotconclusie ... 91

Literatuurlijst ... 97

Secundaire literatuur ... 97

Auteurs onbekend ... 102

Niet gepubliceerde geschreven bronnen ... 103

Romans ... 103

Internet ... 104

Bijlagen ... 107

Kaarten ... 107

Overzicht interviewdata per onderwerp ... 111

AVNOJ-Besluiten ... 123

(7)
(8)

Inleiding

‘Sudetendeutsche verzichten auf “Rechtsanspruch auf die Heimat” berichtten Duitse media op 1 maart 2015.1 Een dag lager volgden ook veel Nederlandse kranten. Het nieuws dat de vertegenwoordigende organisatie van de Sudeten-Duitsers, het Landsmannschaft, vanaf heden zegt af te zien van de eis op schadevergoeding en daarnaast de ‘medeverantwoordelijkheid van de misdaden van de nazi’s’ erkent, is revolutionair. Hiermee zet de Vertriebenengroep een vernieuwende stap in richting van de erkenning van het eigen daderschap.2 Deze

berichtgeving maakt duidelijk dat het thema ‘Flucht und Vertreibung’ nog altijd aanwezig is in het publieke en politieke debat van Duitsland. Dat is ook geen wonder wanneer men nagaat dat het totaal aantal Duitsers dat na de Tweede Wereldoorlog verdreven, gevlucht of

gedwongen geëvacueerd was, in 1950 ongeveer 12,5 miljoen mensen telde. Daarvan

vestigden zich ongeveer 8 miljoen mensen in de Bondsrepubliek en 4,5 miljoen in de DDR.3 Het is opvallend dat het (internationale) debat met betrekking tot de

‘Vertriebenenproblematiek’ zich steeds centreert rondom de etnische Duitsers afkomstig uit de gebieden ten oosten van de Oder-Neiβe grens. Dit geldt bijvoorbeeld voor de hernieuwde aandacht die is ontstaan voor het Duitse slachtofferschap sinds de val van de Muur, de burgeroorlog in Joegoslavië en het debat dat door deze gebeurtenissen eind jaren negentig, begin tweeduizend ontstond over het door de Bund der Vertriebenen (BdV) geïnitieerde Zentrum gegen Vertreibungen (ZgV). Met dit Zentrum wilden Erika Steinbach, tot 2014 voorzitter van de BdV, en haar bondgenoot Peter Glotz (SPD) de verdrijvingen van de Duitse minderheden onder de aandacht brengen door hierover een tentoonstelling in Berlijn in te richten.4 De hierdoor ontstane discussie over de vraag inhoeverre ‘Flucht und Vertreibung’ een plek binnen de Duitse herinneringscultuur zou moeten krijgen, betreft meestal de Vertriebenen uit Sudeten-Duitsland, Silezië, West-en Oost-Pruisen, gebieden die vóór de

1http://www.zeit.de/politik/deutschland/2015-03/sudetendeutsche-landsmannschaft-heimat, http://www.spiegel.de/politik/deutschland/sudetendeutsche-verzichten-auf-ihre-heimat-in-tschechien-a-1021207.html 2 http://www.vertrieben-aktuell.org/2015/03/02/satzungsaenderung-sudetendeutsche-verzichten-auf-rechtsanspruch-auf-die-heimat/

3 De schattingen van het aantal ‘Vertriebenen’ lopen uiteen van 12/12,5 tot 15 miljoen Duitsers uit Oost- en

Zuidoost- Europa. In de wetenschappelijk literatuur wordt over het algemeen de 12 tot 12,5 miljoen aangehouden, zie: Mathias Beer, Flucht und Vertreibung der Deutschen. Voraussetzungen, Verlauf, Folgen (München 2011)129.

4 Hartmut Koschyk, ‘Der neue Stellenwert von Flucht und Vertreibung in der Erinnerungskultur’, in: Jörg-Dieter

Gauger en Manfred Kittel eds., ‘Die Vertreibung der Deutschen aus dem Osten in der Erinnerungskultur (Sankt Augustin 2004) 139-144.; Stefan Troebst, ‘The discourse on forced migration and European culture of remembrance’, Hungarian Historical Review 1, no. 3-4 (2012) 395-412, aldaar 397-398.

(9)

conferentie van Potsdam bij het Duitse Rijk hoorden.5 Dat ook ruim een half miljoen

vluchtelingen uit Joegoslavië, Hongarije en Roemenië afkomstig was, is maar weinig mensen bekend. De vlucht- en verdrijvingsgeschiedenis van deze zogenaamde ‘vergessenen

Vertriebenen’ die buiten het Duitse Rijk woonden en daardoor geen aanspraak konden maken op het Duits staatsburgerschap, wijkt af van die uit de Oostgebieden van het Duitse Rijk, Polen en Sudeten-Duitsland.6

De geschiedenis van de etnische Duitsers uit Zuidoost-Europa is complex. Deze zogenaamde ‘Volksdeutschen’, zoals de Duitsers die buiten de grenzen van het Duitse Rijk woonden tot 1945 werden genoemd, vestigden zich in de 17e tot en met de 19e eeuw in verschillende fasen op verzoek van grootgrondbezitters en het keizerlijk hof van het

Habsburgse Rijk in de Banaat, de Batschka en de Baranja (het gebied de Vojvodina) Syrmië, Slawonië, het Zuidwesten van het Hongaarse Middelgebergte en de streek Sathmar in het noordoosten van huidig Roemenië. Omdat een van de eerste kolonistengroepen uit Schwaben kwam en deze Duitsers zich aan de Donau vestigden, worden alle Duitse migranten in

bovengenoemde gebieden sinds 1922 ‘Donauschwaben’ genoemd. In werkelijkheid kwamen zij niet alleen uit Schwaben, maar ook uit: Franken, Hessen, het Pfalzgebied, Lotharingen, Westfalen en Luxemburg.7 Van een homogene groep was en is daarom geen sprake. Met de val van Oostenrijk-Hongarije na de Eerste Wereldoorlog raakten de Duitse minderheden vervolgens ook nog eens verdeeld over de landen: Joegoslavië, Roemenië en Hongarije,

waardoor elk van deze drie Duitstalige groepen, ongeveer een half miljoen mensen per gebied, zich afzonderlijk van elkaar verder ontwikkelde.8 Deze splitsing stelt het gebruik van het begrip ‘Donauschwaben’ als overkoepelende term ter discussie. Verwarrend is namelijk dat

5 Voor een overzicht van het debat onder historici, zie; Dieter Bingen, Wlodzimierz Borodziej en Stefan Troebst

eds., Vertreibungen europäisch erinnern? Historische Erfahrungen- Vergangenheitspolitik-Zukunftkonzeptionen (Wiesbaden 2003).

6 Mathias Beer, ‘Die vergessenen Vertriebenen. Umsiedlung, Flucht und Vertreibung aus Südosteuropa am Ende

des Zweiten Weltkriegs, Suevia Pannonica. Archiv der Deutschen aus Ungarn, 32 (2004) 19-33, aldaar 20-21.; Beer, Flucht und Vertreibung der Deutschen, 85-86.

7 Ingomar Senz, Die Donauschwaben (2e druk; München 2005) 14-17. Georg Wildmann ed., Leidensweg der

Deutschen in Jugoslawien im kommunistischen Jugoslawien: Band III: Erschiessungen-Vernichtungslager-Kinderschicksale (Donauschwäbische Kulturstiftung München/Sindelfingen 1995) 11. Voor verschillende kaarten van het vestigingsgebied, zie bijlagen: 107-109.

8 Steffan P. Teppert, ‘Lebenswelten im Rückspiegel- Donauschwäbische Literatur des 20. Jahrhunderts’’ , 24/25

(November 2012): http://kulturportal-west-ost.eu/veranstaltungen/lebenswelten-im-ruckspiegel-donauschwabische-literatur-des-20-jahrhunderts-2

N.B. De bevolkingsgroep heeft de eigen geschiedenis tot 1944 vastgelegd in een driedelige serie (de vierde band is in ontwikkeling): Oskar Feldtänzer, Donauschwäbische Geschichte. Band I: Das Jahrhundert der Ansiedlung 1689-1805 (München 2006); Ingomar Senz, Band II: Wirtschaftliche Autarkie und politische Entfremdung 1806-1918 (München 1997); Georg Wildmann, Donauschwäbische Geschichte. Band III: Die Tragödie der Selbstbehauptung im Wirkfeld des Nationalismus der Nachfolgestaaten 1918-1944 (München 2010).

(10)

leden van de Vertriebenengroep zelf het begrip enerzijds als term voor alle

Donauschwäbische groepen gebruiken, terwijl het anderzijds ook wordt gebruikt om alleen de Duitsers uit Joegoslavië mee aan te duiden. Over het algemeen hanteren de verschillende Donauschwäbische groepen in Duitsland de volgende indeling: uit Roemenië stammen de ‘Banater Schwaben’ en ‘Sathmarer Schwaben’, uit Hongarije de ‘Ungarndeutschen’ en uit Joegoslavië de ‘Jugoslawiendeutschen’ of ‘Donauschwaben’.9

Om verwarring te voorkomen zal in dit onderzoek steeds zo duidelijk mogelijk worden aangegeven wie precies met de term ‘Donauschwaben’ worden bedoeld.

Ook de term ‘Vertriebenen’ stond lang ter discussie. Door de jaren heen zijn

verschillende begrippen gebruikt om de grote migratiestroom van de etnische Duitsers uit de Oost- en Zuidoost-Europa aan te duiden. Buiten de Bondsrepubliek gebruikte men het begrip ‘Flüchtlinge’, een term die net als ‘Vertriebene’ in de DDR taboe was. Daar werden de migranten verhullend ‘Umsiedler’ genoemd. (Nabestaanden van) Gevluchte en verdreven Duitsers prefereren zelf de termen ‘Heimatvertriebenen’ of ‘Vertriebenen’.10 Deze laatste begrippen zijn in de wetenschappelijke discussie algemeen geaccepteerd en zullen daarom in dit onderzoek worden toegepast.11

Hoewel de Duitse minderheid op de Balkan vele kilometers van het Duitse Rijk verwijderd was, beïnvloedde de opkomst van Hitler ook hen. Het propagandaproces verliep enigszins moeizaam, maar resulteerde in de jaren veertig uiteindelijk in een grote loyaliteit van de Duitse minderheden, met name in de Vojvodina en de ‘Onafhankelijke Staat Kroatië’, aan het Duitse Rijk. Het verlies van Duitsland van de Tweede Wereldoorlog had grote

gevolgen voor de Duitse minderheden op de Balkan.12 Van de drie groepen trof het meest tragische lot de Duitsers uit Joegoslavië. Zij werden door de Joegoslavische overheid collectief schuldig bevonden, en gestraft voor hun steun aan het Derde Rijk. Het merendeel van de Duitse inwoners van Joegoslavië was echter overtuigd van de eigen onschuld en

9 Dit blijkt uit het feit dat men in de Leidensweg, de Donauschwäbische geschiedschrijving van hun eigen

‘lijdensweg’, in eerste instantie het gehele gebied van het Habsburgser Rijk waar de Duitse minderheden zich vestigden, aanduidt als het vestigingsgebied van de Donauschwaben (Band III, 11). Volgens de definitie in Band IV vallen onder de Donauschwaben echter alleen alle Duitsers uit de West-Banaat, Batschka, Belgrado, Servië, Syrmië, de Baranja-driehoek, Slavonië, Kroatië en Bosnië (Joegoslavië): Karl Weber ed., Leidensweg der Deutschen in Jugoslawien im kommunistischen Jugoslawien. Band IV: Menschenverluste-Namen und Zahlen (Donauschwäbische Kulturstiftung München/Sindelfingen 1994) 4. De termen worden ook door elkaar gebruikt in: Karl Weber ed.,300 Jahre Donauschwaben. Jübiläumsausgabe zum 50-jährigen Bestehen der Donaudeutschen Landsmannschaft in Rheinland-Pfalz 1951-2001 (München 2003) 24-34.

10 Michael Schwartz, Vertriebene und „Umsiedlerpolitik" : Integrationskonflikte in den deutschen

Nachkriegs-Gesellschaften und die Assimilationsstrategien in der SBZ/DDR 1945-1961 (München 2004) 3-6.

11Matthias Stickler, "Ostdeutsch heißt Gesamtdeutsch". Organisation, Selbstverständnis und heimatpolitische Zielsetzungen der deutschen Vertriebenenverbände 1949-1972 (Düsseldorf 2004) 9-11.

12 Carl Bethke, Deutsche und ungarische Minderheiten in Kroatien und der Vojvodina 1918-1941.

(11)

besloot het land niet te ontvluchten. Tegen hun verwachtingen in werden zij slachtoffer van de agressieve wraakacties van Tito’s partizanen die voornamelijk vrouwen, ouderen en kinderen (de mannen waren veelal aan het front) opsloten in drie soorten kampen op Joegoslavisch grondgebied. Dit waren: dorpskampen, waarin de totale Duitse bevolking van een dorp werd afgezonderd, centrale arbeidskampen waar arbeidsgeschikte mannen en vrouwen dwangarbeid moesten verrichten en concentratiekampen voor arbeidsongeschikten, veelal ouderen en kinderen. Deze collectieve bestraffing trof voornamelijk de Duitse minderheden uit de Batschka en de Servische Banaat.13 Het totaal aantal Joegoslavisch-Duitse burgerslachtoffers tijdens en na de Tweede Wereldoorlog wordt geschat op meer dan 60.000 mensen.14 Toen in 1948 de kampen werden opgeheven, moesten de vrijgelaten Duitsers nog drie jaar

dwangarbeid verrichten voordat ze zichzelf konden vrijkopen. De meesten vertrokken daarna naar de Bondsrepubliek Duitsland en Oostenrijk.15

De collectieve bestraffing van de Duitse minderheid in Joegoslavië en het hoge aantal burgerslachtoffers dat deze massale internering tot gevolg had, vormen begrijpelijkerwijs een dominant onderdeel van de herinnering van overlevenden. Een kort historiografisch overzicht laat zien dat dit past in de naoorlogse Duitse geschiedschrijving over dit thema, die tot en met de eeuwwisseling voornamelijk in het teken stond van het slachtofferschap van de

Vertriebenen en dus ook van die uit Zuidoost-Europa.16 Een goed voorbeeld vormt de Dokumentation der Vertreibung der Deutschen aus Ost-Mitteleuropa, een grootschalig onderzoeksproject dat van 1951 tot 1961 onder leiding van Theodor Schieder in opdracht van het Bundesminiterium für Vertriebene, Flüchtlinge und Kriegsgeschädigte (opgericht in 1949) werd uitgevoerd.17 Het vijfde deel biedt een uitgebreid overzicht, inclusief bronmateriaal met

13 Het woord ‘concentratiekamp’ is beladen, maar omdat Mathias Beer hiermee de kampen aanduidt waar

ouderen en kinderen massaal onder de slechte levensomstandigheden stierven, wordt die terminologie in dit onderzoek overgenomen, zie: Beer, Flucht und Vertreibung der Deutschen, 86-92.

14 Het getal 60.000 is gebaseerd op het aantal namen van slachtoffers dat bekend is, maar over de werkelijke

aantallen bestaat discussie. Mathias Beer gaat uit van meer dan 60.000 burgerslachtoffers: Beer, ‘Die vergessenen Vertriebenen’, 28.

15 Mariana Hausleitner, Die Donauschwaben 1868-1948. Ihre Rolle im rumänischen und serbischen Banat

(Tübingen 2014) 303.; Georg Wildmann ed., Leidensweg, Band III, 108.

N.B. Vanuit de BRD en Oostenrijk zijn hele groepen vervolgens doorgereisd naar Noord-Amerika, Latijns-Amerika en Australië om daar een nieuw bestaan op te bouwen. Er is echter geen ruimte om ook op de ontwikkelingen van deze groepen in te gaan. Voor informatie over deze nederzettingen, zie: Senz, Die Donauschwaben, 142-152.

16 Marie-Janine Calic, ´Die Deutsche Volksgruppe im Unabhängigen Staat Kroatien´ 1941-1944´ in : Mariana

Hausleitner ed., Vom Faschismus zum Stalinismus. Deutsche und andere Minderheiten in Ostmittel-und Südosteuropa 1941-1953 (München 2008) 11-22, aldaar 11-12.

17 Mathias Beer, 'Im Spannungsfeld von Politik und Zeitgeschichte. Das Groβforschungsprojekt "Dokumentation

der Vertreibung der Deutschen aus Ost-Mitteleuropa"', Vierteljahreshefte für Zeitgeschichte, 46, 3 (1998) 345-389.

(12)

ervaringsberichten, van de geschiedenis van de Duitsers uit Joegoslavië.18 Dit project was methodisch en inhoudelijk vernieuwend, maar getuigt (volgens Mathias Beer) van een nationalistisch wereldbeeld, waarin ideeën van een etnisch zuivere natiestaat nog altijd domineren. Daarmee had het project naast een wetenschappelijk doel ook het relativeren van de Duitse schuld en het legitimeren van een anticommunistisch sentiment voor ogen.19 Een van de eerste historici die de aandacht op het daderschap van de Donauschwaben richtte, was Thomas Casagrande met zijn onderzoek naar de 7.

SS-Freiwilligen-Gebirgsdivision Prinz Eugen, een SS-divisie die louter uit Duitse minderheden uit de Banaat bestond.20 De vraag naar de rol van de Donauschwaben in het nationaalsocialisme en de Jodenvervolging is recent zeer uitgebreid onderzocht door historicus Carl Bethke, verbonden aan het Institüt für Donauschwäbische Geschichte und Landeskunde (IDGL) in Tübingen dat sinds 1987 historisch en taalkundig onderzoek verricht naar de Donauschwaben.21 De

Servische historicus Zoran Janjetović verdiept zich sinds de jaren negentig in de

verhoudingen tussen de (Duitse) minderheden in Joegoslavië tijdens het interbellum en de Tweede Wereldoorlog.22 Ook Marie-Janine Calic23 en Mariana Hausleitner hebben

belangrijke bijdragen geleverd aan de verwerving van kennis over de Donauschwaben voor, tijdens en kort na de Tweede Wereldoorlog. Laatste genoemde publiceerde in 2014 een uitgebreid onderzoek over de geschiedenis van de Donauschwaben in de Banaat.24 Michael

18 Dokumentation der Vertreibung der Deutschen aus Ost-Mitteleuropa, Theodor Schieder ed., in samenwerking

met Werner Conze [vanaf Band. III], Adolf Diestelkamp [tot Band. II], Rudolf Laun, Peter Rassow und Hans Rothfels, uitgegeven door het Bundesministerium für Vertriebene, Flüchtlinge und Kriegsgeschädigte, Bonn 1953-1962. Band V: Das Schicksal der Deutschen in Jugoslawien (Bonn 1961).

N.B. Een herziende versie van deze geschiedschrijving zonder het bronmateriaal is een kleine twintig jaar later door Hans-Ulrich Wehler gepubliceerd en geldt als goed standaardwerk (Bethke, Deutsche und Ungarische minderheiten, 47): Hans-Ulrich Wehler, Nationalitätenpolitik in Jugoslawien. Die deutsche Minderheit 1918-1978 (Göttingen1980).

19 Beer, ‘Im Spannungsfeld’, 385-388.

20 Thomas Casagrande, Die volksdeutsche SS Division 'Prinz Eugen': Die Banater Schwaben und die

national-sozialistischen Kriegsverbrechen (Frankfurt am Main 2003).

21 Carl Bethke, “Erweckung” und Distanz: Aspekte der “Volksdeutschen” in Slawonien 1935-1940, in: Mariana

Hausleitner en Harald Roth eds., Der Einfluss von Faschismus und Nationalsozialismus auf Minderheiten in Ostmittel- und Sudosteuropa (München 2006) 183-217; Bethke, Deutsche und ungarische Minderheiten in Kroatien und der Vojvodina 1918-1941. Identitätsentwürfe und ethnopolitische Mobilisierung (Wiesbaden 2009); Bethke, (K)eine gemeinsame Sprache? Aspekte deutsch-jüdischer Beziehungsgeschichte in Slawonien 1900-1945 (Berlijn 2013).

22

Zoran Janjetović, ´Konflikte zwischen Serben und Donauschwaben´, Gesellschaft für serbisch-deutsche Zusammenarbeit (1991) 1-37.; Janjetović, Between Hitler and Tito: Disapperence of the The Disappearance of

the Vojvodína Germans (Belgrado 2005).; Janjetović, ‘Die Donauschwaben in der Vojvodina und der Nazionalsozialismus’, in: Mariana Hausleitner en Harald Rotds eds., Der Einfluss von Faschismus und Nationalsozialismus auf Minderheiten in Ostmittel- und Sudosteuropa (München 2006), 219-234.

23 Marie-Janine Calic, ´Die Deutsche Volksgruppe´ im `Unabhängigen Staat Kroatien´ 1941-1944´ in :

Hausleitner, Mariana ed., Vom Faschismus zum Stalinismus. Deutsche und andere Minderheiten in Ostmittel-und Südosteuropa 1941-1953 (München 2008).

24 Mariana Hausleitner, Die Donauschwaben 1868-1948. Ihre Rolle im rumänischen und serbischen Banat

(13)

Portmann behandelt de nationaliteitenpolitiek van de Vojvodina en (communistisch) Joegoslavië in de twintigste eeuw.25 Specialist op het gebied van de vlucht- en

verdrijvingsgeschiedenis van de Duitsers in Zuidoost-Europa tot slot is Mathias Beer, vertegenwoordigende voorzitter van het IDGL.26

De aandacht van historici voor de geschiedenis van de Duitsers uit Zuidoost-Europa is dus sinds de eeuwwisseling opgeschoven van het slachtofferschap naar het daderschap. De vraag naar de omgang van deze groep met het eigen (nationaalsocialistische) verleden en de spanning die daarbij bestaat tussen de schuldvraag en het slachtofferschap, staat echter nog open. Bestaand onderzoek beperkt zich veelal tot de herinneringscultuur of

herinneringspolitiek van de Vertriebenen als overkoepelende groep, zoals de bundel: Die Vertreibung der Deutschen aus dem Osten in der Erinnerungskultur uitgegeven door Jörg-Dieter Gauger en Manfred Kittel in 2004.27 Laatst genoemde historicus publiceerde daanaast het boek: Vertreibung der Vertriebenen?28 Een aantal onderzoeken is ten slotte gericht op de herinneringspolitiek van Silezië, zoals The Lost German East van historicus Andrew

Demshuk29 en het onderzoek van Christian Lotz over controversen in de herinneringspolitiek van gedeeld Duitsland tot 1972.30

De uitzonderlijke, bij het grote publiek onbekende vlucht- en verdrijvingsgeschiedenis van de Duitsers uit Joegoslavië, de complexiteit van deze Vertriebenengroep met betrekking tot de eigen identiteit, evenals de vraag naar de omgang met het ‘Verlust der Heimat’ en ten slotte de beperkte wetenschappelijk literatuur hierover, rechtvaardigen een onderzoek naar de herinneringscultuur van deze groep. Bovendien sterft de zogenaamde ‘Erlebnisgeneration’ langzaam uit, wat betekent dat het nog maar een beperkte tijd mogelijk is deze generatie naar

25 Michael Portmann, ‘Die kommunistische Nationalitätenpolitik in Jugoslawien zwischen Anspruch und

Wirklichkeit (1944-1953). Die multinationale Vojvodina auf dem Prüfstand’, in: Mariana Hausleitner ed., Vom Faschismus zum Stalinismus. Deutsche und andere Minderheiten in Ostmittel-und Südosteuropa 1941-1953 (München 2008) 223-242. ; Portmann, Die orthodoxe Abweichung. Ansiedlungspolitik in der Vojvodina zwischen 1944 und 1947, Bohemia. Zeitschrift für Geschichte und Kultur der böhemischen Länder. A Journal of History and Civilisation in East Central Europe, Martin Schulze Wesse, ed., 50,1 (2010) 95-120.; Portmann, ‘Repression und Widerstand auf dem Land. Die kommunistische

Landswirtschaftspolitik in der jugoslawischen Vojvodina (1944 bis 1953), Südost-Forschungen.

Internationale Zeitschrift für Geschichte, Kultur und Landeskunde Südosteuropas, 65/66 (2006-2007) 370-393.

26http://www.idglbw.de/index.php?option=com_content&task=view&id=37&Itemid=

27 Jörg-Dieter Gauger en Manfred Kittel eds., ‘Die Vertreibung der Deutschen aus dem Osten in der

Erinnerungskultur (Sankt Augustin 2004).

28 Manfred Kittel, Vertreibung der Vertriebenen? Der historische deutsche Osten in der Erinnerungskultur der

Bundesrepublik (1961-1982) (München 2007).

29 Andrew Demshuk, The lost German East. Forced Migration and the politics of memory, 1945-1970

(Cambridge 2012) 274.

30 Christian Lotz, Die Deutung des Verlusts. Erinnerungspolitische Kontroversen im geteilten Deutschland um

(14)

de eigen ervaring te vragen. Want op welke manier gaan deze mensen zeventig jaar na vlucht en verdrijving om met hun vaak pijnlijke herinneringen aan deze periode? In hoeverre

worstelen zij nog me hun (afwijkende) identiteit en het verlangen naar de ‘oude Heimat’, het land waar men geboren is? Welke rol delen zij zichzelf en hun ‘landgenoten’ toe binnen het nationaalsocialisme en hoe wordt er omgegaan met de spanning tussen de eigen schuld en het slachtofferschap? Hoe past dit verleden in het algemene debat met betrekking tot de

‘Vertriebenenproblematiek’? Oftewel: Hoe hebben de herinneringscultuur, de

identiteitsproblematiek en het Heimatvraagstuk van de Donauschwaben uit voormalig Joegoslavië zich in Duitsland ontwikkeld sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog? Deze vraag zal op twee manieren worden beantwoord. Ten eerste door middel van ‘oral history’ en ten tweede door een analyse van een deel van de naoorlogse

‘Donauschwäbische literatuur’. Bij deze onderzoeksmethode wordt de theorie van Aleida Assmann met betrekking tot herinneringscultuur en geschiedpolitiek in acht genomen.

Assmann gaat er vanuit dat het individuele geheugen en de individuele identiteit sterk worden beïnvloed door de verschillende ‘wij-groepen’ waar het individu deel van uitmaakt. Dit gebeurt op vier verschillende niveaus: die van het individu zelf, de sociale groepen waar het deel van uitmaakt, het politiek collectief en door cultuur. Door de communicatie die

plaatsvindt tussen deze vier verschillende niveaus, mengen de verworven cognitieve kennis van het individu zich met de collectieve herinnering (het sociale, politieke en culturele geheugen).31 Zo wordt de ‘sociale herinnering’ van de familie over een periode van ongeveer tachtig jaar mondeling doorgegeven, maar tegelijkertijd sterk beïnvloed door dagelijkse gebeurtenissen. Hiertegenover staat de ‘culturele herinnering’ van de gemeenschap. In tegenstelling tot de sociale herinnering wordt de culturele herinnering, waar ook de familie onderdeel van uitmaakt, vastgelegd in teksten, beelden, monumenten en rituelen die de eenheid en eigenheid van de gemeenschap benadrukken.32

In het eerste deel van dit onderzoek zal de herinneringscultuur van de Donauschwaben uit Joegoslavië voornamelijk op het individuele en sociale niveau worden onderzocht door drieëntwintig, voornamelijk individuele, gesprekken die zijn gevoerd met vierentwintig (afstammelingen van) Donuaschwaben, geboren tussen 1923 en 1982, te analyseren. Deze

31 Aleida Assmann, Der Lange Schatten der Vergangenheit. Erinnerungskultur und Geschichtspolitk (München

2006) 59-61.

32 Assmann, Der lange Schatten, 51-54.; Harald Welzer, Sabine Moller en Karoline Tschuggnall,“Opa war kein

Nazi’. Nationalsozialismus und Holocaust im Familiengedächtnis (8e druk; Frankfurt am Main 2012) 10-12. N.B. Welzer en zijn medeauteurs noemen de ‘sociale herinnering’, in navolging op de theorie van Jan Assmann, de man van Aleida Assmann, de ‘communicatieve herinnering’. De theorie komt echter op hetzelfde neer.

(15)

mensen is gevraagd naar de ervaring met het nationaalsocialisme van henzelf of de familie, de periode van vlucht, verdrijving en internering, de Donauschwäbische identiteit en de omgang met het verlies van de ‘oude Heimat’, het land waar de ‘Erlebnisgeneration’ geboren is. De interviewpartners, vrijwel allemaal woonachtig in de nabije omgeving van Sindelfingen (Baden-Württemberg), zijn bijna allemaal in meer of mindere mate verbonden met culturele en politieke instellingen van de Vertriebenengroep. De meeste van hen staan namelijk in contact met het Haus der Donauschwaben (HDS) in Sindelfingen, sinds 1970 het culturele en geestelijke centrum voor de gehele bevolkingsgroep.33 Naast dit culturele centrum

vertegenwoordigen de verschillende Landsmannschaften sinds 1947 de verschillende Donauschwäbische groepen. Deze instellingen beschermen de groepsidentiteit, dienen als aanspreekpunt voor alle landslieden en organiseren politieke, maatschappelijke en culturele bijeenkomsten om het ‘culturele erfgoed’ van de groep te waarborgen.34

Hoewel er sprake is van spanningen tussen de verschillende Donauschwäbische Landsmannschaften, wat

nogmaals het gebrek aan eenheid bevestigt, zijn ze sinds 1983 allemaal aangesloten bij het overkoepelende orgaan: het Weltdachverband der Donauschwaben.35 Ook is elke

Landsmannschaft afzonderlijk aangesloten bij de Bund der Vertriebenen.36 Onder de Landsmannschaften op Bondsniveau vallen verschillende Landsverbanden, zoals de Heimatsortsgemeinschaften (HOG’s), dit zijn de oude dorpsgemeenschappen die nog regelmatig bijeenkomen, en de Donauschwäbische kulturtagende Gruppen und

Vereinigungen, zoals dans-, klederdracht- en muziekgroepen.37 Van de in totaal 300.000 Donauschwaben uit Joegoslavië die zich na de oorlog in de Bondsrepubliek hebben gevestigd, wonen er 125.000 (cijfers uit 2003) in Baden-Württemberg.38 Dit land heeft dan ook in 1954 het ‘Patenschaft’ (peetouderschap) over de gehele groep Donauschwaben genomen, gevolgd door de stad Sindelfingen, die sinds 1964 de ‘beschermvrouw’ van de Donauschwaben uit Joegoslavië is.39

In het tweede deel zal worden ingegaan op een specifiek onderdeel van de ‘culturele herinnering’ van de Vertriebenengroep, namelijk de naoorlogse Donauschwäbische literatuur. Deze literaire stroming biedt inzicht in de manier waarop de groep omgaat met de herinnering aan het nationaalsocialisme, de periode van vlucht, verdrijving en internering en de vraag naar

33http://www.haus-donauschwaben.de/wordpress/?page_id=18 34 Senz, Die Donauschwaben, 171-173.

35 Weber, 300 Jahre, 82.

36http://www.bund-der-vertriebenen.de/derbdv/bundesvorstand.php3

37 Zie statuten van de Landsmannschaft der Donauschwaben, zie:

http://www.der-donauschwabe-mitteilungen.de/Website/pdf/Satzung%20Bundesverband.pdf

38 Weber, 300 Jahre, 84 en 96.

(16)

de betekenis van de Donauschwäbische identiteit en het verlies van de ‘oude Heimat’. Er zal worden ingegaan op verschillende (fictieve) werken na de Tweede Wereldoorlog van auteurs met een Donauschwäbische achtergrond. Dit betreft literatuur op Duits grondgebied, maar ook op grondgebied van de ‘oude Heimat’.

(17)
(18)

Ein ‘fleißig, unpolitisch und ungebildet’ Volk?

Het verloop van de geschiedenis van de Duitsers uit Joegoslavië voor, tijdens en na het nationaalsocialisme is uitgebreid onderzocht, maar hoe herinnert de bevolkingsgroep zich deze periode zelf? Komt het zelfbeeld van de groep overeen met de historische feiten? Hoe corresponderen daarnaast de individuele ervaringen met het collectieve geheugen? Dit eerste deel van het onderzoek omvat een analyse van drieëntwintig gevoerde gesprekken met (afstammelingen) van Donauschwaben. In de inleiding is reeds verwezen naar de theorie van Assmann die laat zien dat elk individu naast de eigen gedachten wordt beïnvloed door wat zij de ‘Gedächtnishorizonte’ van het individu noemt.40

Hieronder zullen hoofdzakelijk de individuele en sociale herinnering van de Duitsers uit Joegoslavië worden onderzocht. Naast de manier waarop individuen en groepen de eigen en collectieve herinnering construeren, moet bij de interpretatie van de gesprekken ook rekening worden gehouden met de werking van het geheugen. Herinneringen zijn uiterst onbetrouwbaar. Dit komt doordat ze afhankelijk zijn van een bepaalde waarnemingspositie, ze over het algemeen met elkaar en die van een bepaalde gemeenschap verweven raken, veelal fragmentarisch zijn en ten slotte mee veranderen met de levensomstandigheden van het individu.41 Omdat herinneren een proces is waarbij gebeurtenissen uit het verleden naar het heden worden gehaald, is het heden altijd van invloed op de herinnering aan het verleden.42

Het gebruik van ‘oral history’ biedt de mogelijkheid de herinneringscultuur van de Donauschwaben uit Joegoslavië te onderzoeken. De lezer moet echter weten dat deze onderzoeksmethode altijd kwalitatief van aard is. De onderzoeker selecteert en interpreteert de interviewdata immers. Ook beïnvloeden zowel de persoon die geïnterviewd wordt, als de afnemer het verloop van het gesprek door hun (onbedoelde) intenties.43 Daarnaast verloopt elk gesprek anders, wat betekent dat niet alle onderwerpen bij elk interview ter sprake zijn

gekomen. Op basis van drieëntwintig interviews (waarvan één dubbelinterview) kunnen daarom geen harde uitspraken worden gedaan over ‘dé Duitsers’ uit Joegoslavië. Tot slot is het van belang om te weten dat vrijwel alle geïnterviewden, uitgezonderd Joachim Stürmer, in meer of mindere mate betrokken zijn (geweest) bij (activiteiten van) het Haus der

40 Assmann, Der lange Schatten, 22. 41 Ibidem, 21-23.

42 Bernd Faulenbach, ´Flucht und Vertreibung in der individuellen und kollektiven Erinnerung und als

Gegenstand von Erinnerungspolitik’, Flucht und Vertreibung. Europa zwischen 1939 und 1948. Mit einer Einleitung von Arno Surminksi (Hamburg 2004) 225-231, aldaar 225.

(19)

Donauschwaben. Dat betekent dat dit onderzoek zich hoofdzakelijk richt op afstammelingen van Duitsers uit Joegoslavië, die zich bewustzijn van hun achtergrond en daardoor in meer of mindere mate actief bijdragen aan het (in stand houden van) de bestaande herinneringscultuur van de Vertriebenengroep. Omdat het in kaart brengen van de (collectieve) herinnering van de Duitsers uit Joegoslavië hoofdonderwerp van dit onderzoek is, levert de beperkte diversiteit van de gesprekspartners echter geen grote problemen op. Hoewel met dit gegeven natuurlijk rekening dient te worden gehouden, staat het vast dat de gesprekken inzicht kunnen bieden in de persoonlijke herinneringen en ervaringen van leden van de Donauschwäbische

gemeenschap en de manier waarop deze worden doorgegeven aan het nageslacht. In dit deel zal worden ingegaan op een vijftal relevante thema’s die tijdens de interviews ter sprake zijn gekomen. Deze betreffen: de herinnering aan en de betrokkenheid met het nationaalsocialisme, de herinnering aan vlucht, verdrijving en internering, de politieke activiteit van de Donauschwaben, de integratie van de bevolkingsgroep en tot slot de cultuur van de groep, samengenomen met de Heimat- en identiteitsvraagstukken. Elk thema zal worden ingeleid met relevante historische feiten en vervolgens worden vergeleken met reacties uit de interviews. Op deze manier kan worden gekeken hoe de narratieven van het individu en het collectief corresponderen met de historische feiten. Er wordt hierbij ook aandacht besteed aan de overdracht van de herinneringen van generatie op generatie.

De interviewpartners kunnen worden ingedeeld naar generatie en naar herkomstgebied. Tot de ‘Erlebnisgeneration’, worden gesprekspartners gerekend die tussen 1923 en 1944 zijn geboren. De reden om deze generatie tot in de jaren veertig te laten doorlopen, is dat de vlucht en verdrijvingsperiode van de Joegoslavische Duitsers tot begin jaren vijftig heeft geduurd. Tot de ‘Nachkriegsgeneration’ worden de mensen gerekend die tussen 1945 en 1982 zijn geboren. De meeste interviepartners van de ‘Erlebnisgeneration’ zijn afkomstig uit de Batschka (negen van de elf geïnterviewden). Bij de ‘Nachkriegsgeneration’ zijn er zeven gesprekspartners met een of twee ouders of grootouders uit de Batschka. Van drie personen liggen de wortels in de Servische Banaat. Ten slotte zijn er drie mensen geïnterviewd die zichzelf tot de Banater Schwaben of Sathmarer Schwaben rekenen.44

44 Voor details over de gevoerde gesprekken en gesprekspartners, zie het overzicht per besproken onderwerp in

(20)

Herinnering aan het nationaalsocialisme

De Donauschwaben in Joegoslavië 1918-1944

De vraag naar de rol die de Donauschwaben uit Joegoslavië hebben gespeeld in het nationaalsocialisme ligt nog altijd gevoelig. Dit wordt duidelijk uit de gesprekken en de verschillende bijeenkomsten van de groep die ik in het Haus der Donauschwaben heb bijgewoond. De nadruk lag hier steeds op het drama van vlucht, internering en verdrijving. Ook door Donauschwäbische instellingen zoals de Donauschwäbische Kulturstiftung, een private stichting voor en door Donauschwaben uit Joegoslavië die wetenschappelijk onderzoek naar de geschiedenis van de eigen groep wil stimuleren en daarnaast poogt de Donauschwäbische cultuur te waarborgen, wordt het eigen slachtofferschap centraal gesteld.45 Toch waren verschillende gesprekspartners wel degelijk bereid te vertellen over hun

ervaringen met het nationaalsocialisme. Om de beeldvorming van (nabestaanden van) deze Duitsers uit Joegoslavië over deze periode te kunnen begrijpen, zal in eerste instantie worden stilgestaan bij de ontwikkeling van het nationale bewustzijn van de Duitsers in Joegoslavië tussen 1918 en 1944.

Kenmerkend voor de Duitse minderheden die verspreid over het Joegoslavisch grondgebied leefden, was dat deze in redelijk hoge mate geassimileerd waren en zich voor 1918 nauwelijks met elkaar verbonden voelden.46 Het grootste gedeelte van de Duitstalige bevolking was, voordat Oostenrijk-Hongarije na de Eerste Wereldoorlog uiteenviel, loyaal aan de Hongaarse staat. Dit was onder andere een gevolg was van de succesvolle

‘Magyarisierungspolitik’: de gedwongen ‘verhongaarsing’ van alle niet-Hongaarse minderheden in de achttiende en negentiende eeuw. Het uitroepen van het Koninkrijk der Serviërs, Kroaten en Slovenen na de Eerste Wereldoorlog (vanaf 1929 het Koninkrijk

Joegoslavië) en de gevolgen van het Verdrag van Trianon (1920) zorgde er echter voor dat de ‘Schwaben’, zoals zij sinds hun vestiging door hun niet-Duitse landgenoten werden

genoemd47, hetzij moeizaam, een cultureel en nationaal bewustzijn ontwikkelden.48 Deze

45 http://kulturstiftung.donauschwaben.net/index.html. Zie ook een greep uit de publicaties van de stichting onder

‘Publikationen’.

46 Schieder, Das Schicksal der Deutschen in Jugoslawien, 38 E.; Georg Wildmann, in: Anton Scherer,

Geschichte der donauschwäbischen Literatur von 1884 bis 2000.Schöngeistiges Schrifttum- Ideologisierte Literatur in Rumänien und Ungarn nach 1945- Literarische Zeugnisse aus Kroatien, Serbien, den USA, aus Kanada und Australien nach 1945 – Mundartdichtung, Memoiren und Erlebnisberichte (München 2003) 132.; Bethke, “Erweckung” und Distanz‘,184.; Bethke, Deutsche und ungarische Minderheiten,17-18.

47 Feldtänzer, Das Jahrhundert der Ansiedlung, 34. 48 Wehler, Nationalitätenpolitik, 26-28.

(21)

ontwikkeling werd, ook financieel, gesteund door de buitenlandse politiek van de Weimar Republiek die de banden met de Duitse minderheden buiten het Duitse grondgebied wenste te versterken.49

De nieuwe grensverdeling had er voor gezorgd dat oude onderlinge

Donauschwäbische contacten plotseling werden afgesneden. Om als minderheid toch een enigszins noemenswaardige positie te kunnen verwerven in een staat waarin de rechten van een bevolkingsgroep sterk door etnische factoren werden bepaald, richtten de ‘verstrooide’ Schwaben een aantal Duits-nationaal georiënteerde organisaties op. Dit waren bijvoorbeeld: de Schwäbischen Nationalrat (1918), de Schwäbisch-Deutschen Kulturbund (1920) en twee jaar later de Partei der Deutschen im Königreich der Serben, Kroatien und Slowenen. Deze ontwikkeling zorgde echter voor spanningen met de Joegoslavische overheid, die hier ambivalent op reageerde. Enerzijds stelde zij de Duitse minderheden, net als alle andere niet-Slavische minderheden, namelijk achter in de politieke- en staatsburgerlijke rechten.

Anderzijds trok zij, in de hoop een samenwerking tussen de minderheden tegen te gaan, de Duitse minderheid voor op de Magyaren (Hongaren) door haar goedkeuring te verlenen voor de oprichting van de genoemde politieke en culturele instanties.50 Na de invoering van de Koninklijke dictatuur in 1929 verslechterde de culturele en politieke positie van de Schwaben wederom, al was deze nog altijd beter dan die van de Magyaren.51

De nieuwe Duits-nationale oriëntatie veroorzaakte ook binnen de Duitse minderheid spanningen. Conservatieve en oudere Schwaben en de Rooms-Katholieke geestelijkheid waren bijvoorbeeld van mening dat de Kulturbund, die tot doel had de Duitse cultuur, gebruiken en gewoonten te beschermen, te seculier en te nationalistisch was.52 Het nazificatieproces van de Duiters op de Balkan, dat direct na de machtsgreep van Hitler in Duitsland in 1933 van start ging, versterkte deze spanningen.53 De Kulturbund had bij jonge intellectuelen en functionarissen het nationale bewustzijn en de ontevredenheid over de beperkte politieke invloed van de Duitse minderheid aangewakkerd, vooral in de Vojvodina. Deze jonge hoogopgeleiden, die tijdens hun studietijd in Oostenrijk en Duitsland kennis hadden gemaakt met het nationaalsocialistische gedachtegoed, noemden zich Erneuerer en

49 Mathias Beer, ‘Umsiedlung, Flucht und Vertreibung der deutschen Bevölkerung aus Südosteuropa am Ende

des Zweiten Weltkriegs’, in: Flucht und Vertreibung. Europa zwischen 1939-1948. Mit einer Einleitung von Arno Surminski. (Hamburg 2004)172-183, aldaar 173

50 Wehler, Nationalitätenpolitik, 27-32.

51 Zoran Janjetović, ‘Die Donauschwaben in der Vojvodina und der Nationalsozialismus’, in: Mariana

Hausleitner en Harald Roth (eds.), Der Einfluss von Faschismus und Nationalsozialismus auf Minderheiten in Ostmittel- und Sudosteuropa (München 2006) 219-235 aldaar, 220-221.

52 G.C.Paikert, The Danue Swabians (Den Haag 1967) 269. 53 Bethke, Deutsche und ungarische minderheiten, 502.

(22)

wensten de nazi-ideologie onder hun volksgenoten te verspreiden. Zij hadden echter niet direct succes. Ten eerste wierp de regering in Belgrado beperkende maatregelen op om de invloed van de radicale jongeren in te dammen. Ten tweede werden de nationaalsocialistische

Erneuerer in 1935 door de oudere, conservatieve, maar toch wel Duits-nationaal

georiënteerde Schwaben uit de Kulturbund gezet. Het conflict tussen de twee generaties hield op deze manier tot 1938/1939 aan.54 Toch verspreidde de nationaalsocialistische

gedachtegoed zich vanaf 1935 langzaam onder de Duitse minderheden en won het Duitse Rijk sinds de ‘Anschluβ’ met Oostenrijk in 1938 en zijn daaropvolgende militaire successen aan populariteit.55 Pas in 1939 slaagden de Erneuerer er, door middel van een agressieve vanuit Duitsland gecoördineerde propagandapolitiek, in de macht te grijpen binnen de Kulturbund.56 In de loop van de drie jaar na deze machtsgreep brak de etnisch-politieke mobilisatie van de Donauschwaben in Joegoslavië door.57

Met behulp van bondgenoten Bulgarije en Hongarije veroverden Duitse troepen in april 1941 binnen twee weken Joegoslavië. Hoewel de loyaliteit van de Duitse minderheden aan de Joegoslavische staat hoog was, wat blijkt uit het feit dat 70% tot 80% van de Duitse mannen inging op de oproep van de Joegoslavische staat om dienst te nemen in het

Joegoslavische leger, was het enthousiasme over de komst van de ‘Reichsdeutschen’, de Duitsers die binnen de grenzen van het Duits Rijk woonden, groot.58 Op 8 juli 1941 werd het Koninkrijk Joegoslavië opgeheven, waarna de verschillende gebieden onder het gezag van het Duitse Rijk, Italië, Hongarije of Bulgarije kwamen. De Duitse bevolking werd onderverdeeld in ‘Volksgruppen’ en naar voorbeeld van het Duitse Rijk ontstonden in alle gebieden

nationaalsocialistische organisaties zoals de: ‘Deutschen Mannschaft’, de ‘Deutschen Frauenschaft’ en de ‘Deutschen Jugend’. Zo ontstond in Kroatië, de fascistische

marionettenstaat van Duitsland en Italië, de ‘Deutsche Volksgruppe Unabhängigen Staat Kroatien’. Het grootste deel van Servië en het westen van de Banaat kwamen onder het bestuur van het ‘Deutschen Militärbefehlhabers Serbien’. Hier nam de ‘Deutsche Volksgruppe im Banat und Serbien’ het bestuur over. De Batschka, de Baranja en het

Murgebied werden aan Hongarije toebedeeld, waardoor de Duitse minderheden daar onder de

54 Bethke, Deutsche und ungarische Minderheiten, 401-402 en 420-421. 55 Bethke, “Erweckung” und Distanz’, 216

56 Janjetović, ‘Die Donauschwaben in der Vojvodina‘, 219-223. 57 Bethke, “Erweckung” und Distanz’, 217.

58 Hausleitner noemt 70%, zie: Die Donauschwaben, 251-256. Historicus Tyrtko Sojcic noemt 80%, zie:

‘Doppelveranstaltung mit Prof. Manfred Kittel und Dr. Tvrtko Sojcic’,

(23)

‘Volksbund der Deutschen in Ungarn’ (VDU) vielen.59

De precieze rol van de Donauschwaben in Joegoslavië binnen het nationaalsocialisme in Joegoslavië is complex.60 Opvallend is echter dat de Schwaben zich ondanks hun relatief hoge assimilatiegraad, in groten getale bij de nationaalsocialisten aansloten, met name in de Vojvodina. Daar en in de ‘Onafhankelijke Staat Kroatië’ was de loyaliteit van de

Volksduitsers aan het Derde Rijk en de ‘Führer’ aan het begin van de jaren veertig groot. Volgens Carl Bethke valt dit onder andere te verklaren doordat de nazi’s er in slaagden het gevoel van ‘Duits-zijn’ gelijk te stellen aan 'pro-Hitler' zijn. Het contact met het ‘moederland’ Duitsland was daarbij essentieel.61

Zoran Janjetović acht het waarschijnlijk dat de meeste Schwaben slechts een deel van de nazi-ideologie accepteerden. Enerzijds sloeg de buitenlandse politiek van het Derde Rijk goed aan, omdat door middel van (antisemitische) propaganda werd ingespeeld op de nationale trots en de politieke ontevredenheid onder (jonge) leden van de bevolkingsgroep. Anderzijds werd de verspreiding van het nationaalsocialistische gedachtegoed afgeremd door protesten vanuit de katholieke kerk en door voorstanders van het Hongaars- of Kroatisch-nationale gedachtegoed, ook wel ‘Schwarzen’ genoemd. Deze afremmende factoren waren echter te zwak om tegenwicht van betekenis te bieden.62

Er kan wel met zekerheid worden gesteld dat de Volksduitsers in de Banaat actief deelnamen aan de strijd tegen de partizanen en zich daarmee vijandig opstelden tegenover hun (voormalige) buren met wie zij voorheen relatief vreedzaam hadden samengeleefd. Ook profiteerden zij van hun verbeterde rechtspositie en economische en militair-strategische maatregelen die de (Rijks)Duitse autoriteiten troffen. Zo kreeg de landbouw positieve impulsen van de nieuwe handelsbetrekkingen met het Duitse Rijk.63 Wat betreft de Jodenvervolging bestond het aandeel van de Duitse-minderheid in de Banaat en Servië voornamelijk uit het toe-eigenen van Joods eigendom. Bij de inname van Joodse

kostbaarheden en landbouwgrond en arrestaties waren Donauschwäbische commissarissen, de Donauschwäbische ‘Hilfspolizei’ en de ‘Deutsche Mannschaft’ betrokken. Na de zomer 1942 waren ongeveer 11.000 Joden in centraal Servië en 38.000 in de Banaat (en een onbekend aantal Zigeuners) door executies en vergassing vermoord. Vervolgens werden ook Serviërs

59 Wehler, Nationalitätenpolitik, 41-51. Zie kaart 3 in de bijlage van het Joegoslavische gebied in de periode

1941-1945, 109.

60 Janjetović, ‘Die Donauschwaben in der Vojvodina, 224-225.

61 Bethke, Deutsche und ungarische Minderheiten, 502-503 en 625-642.

62 Janjetović, ‘Die Donauschwaben in der Vojvodina‘, 224-226.; Bethke, Deutsche und ungarische Minderheiten,

555-556.;Wehler, Nationlitätenpoliti in Jugoslawien, 65.

(24)

slachtoffer van discriminerende nazi-ideologie. Tot 1944 werden ongeveer 13.500 Serviërs gedwongen dwangarbeid te verrichten op Duitse hoven. Ook grote aantallen Serviërs en leden van het Slavische Dobrovolcen volk, waarvan er in de Banaat tussen de 45.000 en 50.000

leefden, werden door Schwaben van hun landgoeden weggejaagd.64

De ‘Erlebnisgeneration’ en het nationaalsocialisme

Hoe beschrijven leden van de ‘Erlebnisgeneration’ de houding van hun bevolkingsgroep ten opzichte van het nationaalsocialisme? De meeste gesprekspartners waren kind toen de oorlog op de Balkan uitbrak. Voor hen is de herinnering aan de vlucht- en interneringsperiode vaak dominant. Toch herinneren de gesprekspartners zich ook de euforische stemming onder de Duitse bevolking voor (een deel van) het Duits-nationale gedachtegoed. Zo vertelt Ria Schneider (1932) dat de Rijksduitsers werden bewonderd om hun cultuur en moderniteit. Dat blijkt bijvoorbeeld uit haar verhaal over de reacties van de Duitse inwoners van Novi Sad, waar Schneider opgroeide, toen de beroemde Oostenrijkse filmster Paul Hörbinger hen een bezoek bracht:

Da sind die Leuten hingelaufen wie verrückt ja! Weil das waren die aus Deutschland65, das waren für uns ehm ja so wie, fast schon Himmelreichen, das waren, wie soll ich sagen, Vorbilder, da haben wir die bewundert und gestaunt, wir haben von dort die, immer die neuesten, zum Beispiel Landbewirtschaftsgeräten, Maschinen und alles aus Deutschland bekommen eh. […] Also man hat gesehen, das ist ein forschrittliches bewältigtes Land, und man hat viel nach zu holen und dann ist man- ist man einfach darauf geflogen. Man hat gar nichts so auf diese politische Situation

[geachtet]. 66

Opvallend aan bovenstaand citaat is dat mevrouw Schneider haar anekdote begint met de algemeen gedragen bewondering voor Duitsland en het Duits-nationale gedachtegoed en deze afsluit met de opmerking dat men zich niet interesseerde voor de politieke situatie. Dat het enthousiasme alleen zou gelden voor de Duitse cultuur en ‘Heimatliebe’ en niet voor de nationaalsocialistische politiek, benadrukt ook Johannes Nahbers (1923). Hij vertelt voor een korte periode, naar eigen zeggen op niet-vrijwillige basis, in de SS te hebben gediend, waar

64 Mariana Hausleitner, ‘Politische Bestrebungen der Schwaben im seribischen und in rumänischen Banat vor

1945’, in: Mariana Hausleitner ed., Vom Faschismus zum Stalinismus, Deutsche und andere Minderheiten in Ostmittel-und Südosteuropa 1941-1953 (München 2008) 41-62, aldaar, 50-52.; Mariana Hausleitner, Die Donauschwaben, 257-269; Janjetović, ‘Die Donauschwaben in der Vojvodina‘, 231.

65 N.B. Paul Hörbinger was een Oostenrijkse filmster, dus niet Duits, maar voor de boodschap die Schneider over

wil brengen, namelijk dat men Duitsland en de Rijksduitsers bewonderde, is dat van ondergeschikt belang.

(25)

hij zich voornamelijk bezighield met het ontmantelen van de Engelse geheime dienst. Daarna werkte hij als tolk bij de Duitse ambassade in Agram (Zagreb). Over het nationaalsocialisme en de Donauschwaben uit Joegoslavië zegt hij het volgende:

Wir haben uns gefreut, dass die [Reichsdeutschen] gekommen sind, aber ja wir haben nicht geahnt was dahin steht, das hat damals kein Mensch gesehen, die Geschichte hat ja niemand gesehen. Was Hitler eigentlich in wahrsten Sinnen vorhat, das haben wir gar nicht geschaut. Ich hab’ das

natürlich geschaut, weil ich doch einige Akten gesehen, Geheime Akten, da hab’ ich angeschaut was Hitler eigentlich vorhatte.67

Meneer Nahbers denkt dat hij door zijn ervaringen bij de SS en zijn ambtelijke functie in Agram als een van de weinigen wel op de hoogte was van ‘wat Hitler eigenlijk voorhad’. Wat hij hiermee precies bedoelt, wordt uit het gesprek niet duidelijk, maar dit zou op kennis van de Holocaust kunnen duiden.68 De boodschap die meneer Nahbers over wil brengen is echter duidelijk: het merendeel van de Donauschwaben had geen idee van de politieke situatie tijdens de Tweede Wereldoorlog. Daarmee lijkt hij zijn landgenoten vrij te willen pleiten van enige vorm van schuld.

In tegenstelling tot wat de gesprekspartners beweren, meent historicus Janjetović dat de weinig politieke ervaring van de Donauschwaben in de Vojvodina, waar het enthousiasme het grootst was, juist een deel van de populariteit van het nationaalsocialisme kan verklaren. De minderheid was niet bekend met een politiek-democratisch systeem en daardoor gevoelig voor leiderschap.69 Daarnaast kan niet worden gezegd dat men totaal onwetend was over de raciaal gefundeerde ideologie van de nazi’s bevolkingsgroep. Deze werd namelijk actief verspreid door propaganda en via de Kulturbund waarvan in 1940 95% van de Duitsers in het Joegoslavische gebied lid was.70

De enige gesprekspartner die zich openlijk heeft uitgesproken over haar steun aan het nationaalsocialisme, is mevrouw Hansing (1930). Zij vertelt een enthousiast lid te zijn geweest van de Kulturbund en heeft duidelijk warme herinneringen aan deze tijd. Het ondernemen van gezamenlijke activiteiten zoals: het beoefenen van sport, het leren van Hitlerliederen en andere marsliederen en het bijwonen van verschillende bijeenkomsten voor

67 Gesprek met Johannes Nonnenmacher (1923) op 11 oktober 2014, 1-4, aldaar 2-3.

68 Het gesprek met meneer Nonnenmacher was in groepsverband en niet van lange duur. Hierdoor is slechts een

klein deel van de vragen aan bod gekomen.

69 Janjetović, ‘Die Donauschwaben in der Vojvodina’, 226. 70 Bethke, Deutsche und ungarische Minderheiten, 633-634.

(26)

de jeugd, typeert ze als ‘wunderbar’ en ‘wunderschön’.71 Ze noemt zichzelf bovendien ‘eine große Deutsche’, vertelt dat ze een ring droeg met een hakenkruis en bleef tot op het laatste moment geloven in de ‘Endsieg’ van Duitsland.72

Anders dan mevrouw Hansing heeft mevrouw Hellbaum (1934) geen positieve associaties met de Kulturbund. Ze vertelt dat zij die niet mee wilden doen werden

buitengesloten. Veel herinnert ze zich echter niet van de organisatie of van de oorlogstijd in het algemeen. Ze zegt zelf te jong te zijn geweest om aan activiteiten deel te nemen, maar dat de ‘Duitser geregeerd had’ staat haar wel bij.73

Ook mevrouw Wiegmann (1929) vertelt dat ze weinig van de oorlog heeft meegekregen. Het dorp Neu Schowe waar ze vandaan kwam was ‘rein Duits’, maar werd door de Hongaren bezet. Er was dus weinig contact met

‘Reichsdeutschen’. Bovendien verbleef ze het grootste deel van de oorlog op een internaat buiten Neu Schowe, waar volgens mevrouw Wiegmann niet over het Derde Rijk werd gesproken. Ze vertelt wel dat ‘we ons Duits hebben gevoeld’ en dat men bij bijzondere, door de Kulturbund georganiseerde, gelegenheden ‘Einheitstracht’ droeg. 74 Deze eenvoudige vorm van klederdracht die mode aan etniciteit koppelde, was door de nationaalsocialistische

Erneuerer geïntroduceerd om onder alle sociale lagen van de ‘Schwäbische’ bevolking eenheid en trots te creëren.75

Hoewel de meeste interviewpartners vertellen dat het enthousiasme voor het nationaalsocialisme over het algemeen breed gedragen werd, spreken sommigen ook van spanningen tussen zogenaamde ‘Braunen’, voorstanders van het nationaalsocialisme en ‘Schwarzen’, tegenstanders van het nationaalsocialisme. Zo vertelt mevrouw Schneier (1932) dat haar streng gelovige oma door de pastoor werd beïnvloed niet voor de Duitse zaak, maar voor de Hongaarse te strijden.76 Daarnaast vertelt Friedrich Tönsing (1939), geboren in het zeer katholieke dorp Filipowa in de Batschka, van de tweestrijd tussen de kleine, maar dominante groep van de Erneuerer en de vrome katholieken.77 Ook Adam Knudsen (1937), eveneens uit Filipowa, schrijft dat hij en andere kinderen bewust waren van de ‘toenemende polarisering’ in de jaren veertig.78

71 Gesprek met Käthe Hansing (1930) op 15 oktober 2014, 1-13, aldaar 7. 72 Hansing (1930) 2.

73 Gesprek met Eva Hellbaum (1934) op 17 oktober 2014, 1-7, aldaar 6.

74 Gesprek met Hanna Wiegmann (1929) op 16 oktober 2014, 1-8, aldaar 4 en 6. 75 Bethke, Deutsche und ungarische Minderheiten, 478-479 en 483.

76 Schneider (1932) 3.

77 Gesprek met Dr. Friedrich Tönsing (1939) op 20 oktober 2014, 1-18, aldaar 1 (niet opgenomen deel van

gesprek); Schneider (1932) 3.

78 Adam Knudsen (1937) Lebenserinnerungen Teil 1. Kindheit in Filipowa (Szent Fülöp, Fillipsdorf).

(27)

De gesprekken bevestigen dus enerzijds de euforische stemming met betrekking tot het culturele gedachtegoed van het nationaalsocialisme, maar laten anderzijds zien dat de meeste gesprekspartners ontkennen ook maar iets te maken hebben gehad met de nazistische politiek. Het idee dat de Donauschwaben (uit Joegoslavië) van oudsher een ‘apolitiek’ volk zou zijn geweest, lijkt een algemeen geaccepteerde gedachte te zijn die is doorgedrongen op zowel het individuele als het sociale niveau van herinnering.

De ‘Nachkriegsgeneration’ en het nationaalsocialisme

Uit het onderzoek van Harald Welzer, Sabine Moller en Karoline Tschuggnall naar de herinnering aan het nationaalsocialisme en de Holocaust binnen Duitse families, blijkt dat leden van de naoorlogse generaties in Duitsland sterk de neiging hebben de eigen familie een helden-, dan wel slachtofferrol aan te meten.79 Het onderzoek onder leiding van Welzer richt zich op Rijksduitsers en hun nageslacht, maar is gedeeltelijk ook van toepassing op de interviewpartners van de ‘Nachkriegsgeneration’. Bij hen is namelijk ook een tendens te ontdekken waarin de onschuld of naïviteit van de eigen familie wordt benadrukt. Van bijna alle interviewpartners heeft een vader, broer of grootvader in de Duitse Wehrmacht of

Waffen-SS gediend. Zij vertellen over het algemeen dat zijn of haar vader niet bij de SS wilde, de eigen familie anti-nazi zou zijn geweest of dat men ‘geen keuze’ had.80 Met deze houding houdt de naoorlogse generatie de ‘mythe van de onschuldige Donauschwaben’ in stand.81 Daarnaast laat het zien dat de individuele herinneringen nauw verbonden zijn aan die van de familie.

De claim van de ‘onschuldige Donauschwaben’ kent echter een verklaring. Er moet namelijk worden opgemerkt dat de druk op de Volksduitsers om dienst te nemen bij de Wehrmacht of de Waffen-SS wegens beperkte vrijwillige aanmeldingen, zowel in de Banaat als de Batschka, aanzienlijk hoog was. Nog voordat Hitler Joegoslavië binnenviel, streefde de SS er, in concurrentie met de Wehrmacht, naar zoveel mogelijk Volksduitsers voor de

Waffen-SS te rekruteren.82 Na de capitulatie van Joegoslavië nam de psychische en

79 Harald Welzer, Sabine Moller en Karoline Tschuggnall,“Opa war kein Nazi’. Nationalsozialismus und

Holocaust im Familiengedächtnis (8e druk; Frankfurt am Main 2012) 16.

80 Dit komt in het gesprek naar voren met Esmee Mengelberg (1942), Rosa Speidel (1943), Agnes Knudsen

(1943), Irene Weitze (1947) en Inge Kölle (1955).

81 Janjetović, ‘Die Donauschwaben in der Vojvodina‘, 234.

82 Wehler, Nationalitätenpolitik, 60.;

http://www.zukunft-braucht-erinnerung.de/volksdeutsche-manipuliermasse-in-der-ss-division-prinz-eugen/

N.B. Sinds 1939 vallen alle verschillende SS-eenheden onder de gezamenlijke noemer: de ‘Waffen-SS’. Niet alleen impliceerde de nieuwe term eenheid, deze liet daarnaast zien dat de SS zich onafhankelijk van de Wehrmacht opstelde. Omdat de Volksduitsers in Zuidoost-Europa pas sinds 1939 actief voor de

(28)

lichamelijk druk (vanuit de Kulturbund) op de Volksduitsers daarom toe.83 Zo leidde in februari 1942 de weigering van twintig mannen uit het dorpje Franzfeld om zich aan te sluiten bij de Duitse ‘Hilfspolizei’ tot de arrestatie, het in elkaar slaan en ten schande zetten van hen en nog vijftig andere personen.84 Gelijksoortige taferelen voltrokken zich ook in andere dorpen. Daarnaast was sinds april 1942 een oproepbevel van kracht, dat ook de soldaten die zich vrijwillig voor de 7. SS-Freiwilligen-Gebirgsdivision Prinz Eugen aangemeld hadden, verplicht stelde in dienst te blijven. Deze divisie, officiëel opgericht in maart 194285, bestond uitsluitend uit Volksduitsers en was gericht op de strijd tegen de partizanen in Servië,

Montenegro en Kroatië.86

Over het totaal aantal gerekruteerde mannen in de Banaat en Servië verschillen de cijfers. Historicus Wehler telt rond de 20.000 mannen die tot januari 1944 zouden zijn gerekruteerd voor verschillende Duitse legereenheden, waaronder ongeveer 15.000 mannen voor de Waffen-SS.87 Historica Hausleitner daarentegen telt alleen al 54.000 mannen uit de Roemeense Banaat die in de Waffen-SS zouden hebben gediend en een totaal van 20.000 Duitsers uit de Serbische Banaat die voor de Prinz Eugen divisie waren geworven.88 Oost-Europa specialst Wolf Oschlies sluit zich in het geval van de Roemeense Banaat aan bij de aantallen van Hausleitner, maar rekent 21.500 leden tot de Prinz-Eugen divisie en noemt tot slot nog 42.000 Duitsers uit Joegoslavië die bij de Waffen-SS hadden gediend.89

Wat in ieder geval vaststaat, is dat de rekruteringsdruk (vanuit de Kulturbund) na 1941 snel toenam. Zo vonden de laatste dwangrekruteringenvan Hongaars-Duitse mannen in april 1944 plaats, wat tot gevolg had dat in oktober van dat jaar praktisch gezien alle

Hongaars-Duitse mannen dienst deden in de Waffen-SS, wat neerkomt op een totaal aantal van 120.000 mannen.90

Het feit dat het merendeel van de Donauschwäbische mannen zich niet vrijwillig bij de Wehrmacht, dan wel bij de Waffen-SS had gemeld, is voor gesprekspartner Inge Kölle (1955)

verschillende SS divisies werden gerekruteerd, dienden de meeste Donauschwäbische mannen in de Waffen-SS. Voor meer informatie over de SS, zie: Bernd Wegner, Hitlers Politische Soldaten: Die Waffen-SS 1933-194. Studien zu Leitbild, Struktur und Funktion einer nationalsozialistischen Elite (herz. 2e druk; Paderborn 1983 (1e druk1982)).

83 Wehler, Nationalitätenpolitik, 60-62. 84 Hausleitner, ‘Politische Bestrebungen’ 53.

85http://www.zukunft-braucht-erinnerung.de/volksdeutsche-manipuliermasse-in-der-ss-division-prinz-eugen/ 86 Wehler, Nationalitätenpolitik, 61.; Casagrande, Die Volksdeutsche SS-Division, 14.

87 Wehler, Nationalitätenpolitik, 62.

88 Hausleitner, ‘Politische Bestrebungen’, 54-57.

89http://www.zukunft-braucht-erinnerung.de/volksdeutsche-manipuliermasse-in-der-ss-division-prinz-eugen/ 90 Wehler, Nationalitätenpolitik, 62-66.

(29)

een essentieel punt waarop dat de Donauschwaben zich onderscheiden van de Rijksduitsers. Als voorbeeld vertelt ze over de diensttijd van haar vader die uit de Roemeense-Banaat komt:

Ja, weil es war einfach so, […], die haben unter net [nicht] viel Möglichkeiten g‘habt. Mein Vater ist 1,80 groß, helle Haare, blaue Augen, also diese arischen…, wie Hitler hier’s auch gesucht hat […]. Und damals wo Hitler nach Stalingrad wollte, dann wollte ja die Elite Soldaten. Und dann war mein Vater damals schon beim deutschen Militär glaube ich, weil das war ja auch wieder: du hast hingegen können, wo du wolltest. Und er war beim deutschen Militär und dann hat es so ausgesucht, dass er zu SS [kam]. Dann haben sie sechs oder acht Wochen Ausbildung gehabt irgendwo- in irgendwo da Unten und dann sind die nach Stalingrad allen marschiert, ja. Aber das war jetzt nie wie so, sage, dass es was schlechtes war, so wie man jetzt über Kriegs- oder

Naziverbrechen oder so [spricht] […] weil, wie gesagt, es war dort üblich, die haben müssen: das war der Unterschied ob ich hier jetzt zu Gestapo also gegangen bin, oder ob ich hier [in

Jugoslawien] bei der SS war, weil sie waren Deutschen, sie haben dort hin müssen. Wie gesagt das war dort: entweder kommst [du], oder du… ja das war des halt… Aber das war immer, wie ich sage- ich habe da kein, aber heut‘ kein Problem mit, weil ich sage: wo soll ich hier unterscheiden ob die Partisanen das gemacht haben, oder die deutschen Soldaten? Das ist alles schlecht ja.91

Een aantal zaken aan deze anekdote is interessant. Allereerst koppelt mevrouw Kölle de kennis die ze heeft over de dwangrekruteringen van Donauschwäbische mannen aan de diensttijd van haar eigen vader. Uit haar verhaal blijkt echter niet dat haar vader enige vorm van druk zou hebben ervaren om in dienst te treden bij respectievelijk het Duitse leger en de Waffen-SS. Het feit dat hij voldeed aan het Arisch schoonheidsideaal vormt voor mevrouw Kölle eerder het bewijs dat hij geen keuze had, dan dat dit voor hem een motivatiefactor zou kunnen zijn geweest. Het relativeren van de mogelijke schuld van haar vader, die nergens wordt geconcretiseerd, versterkt ze vervolgens door de daden van de Duitse soldaten te vergelijken met die van de partizanen. In de oorlog doen beide partijen slechte dingen,

waarom zou zij dan haar vader hier op afrekenen? Dat ze hierbij volledig voorbij gaat aan het feit dat de partizanen een gewapende strijd begonnen in reactie op de misdaden die het Duitse leger pleegde, lijkt niet tot haar door te dringen.

Ook Heribert Rech (1950), van 2004 tot 2011 ‘Innenminister’ en ‘Landesbeauftragter für Vertriebene, Flüchtlinge und Aussiedler’in Baden-Württemberg en sinds april 2013 voorzitter van het Haus der Donauschwaben (HDS)92 is er als zoon van Duitsers uit de Batschka van overtuigd dat de bevolkingsgroep niet goed geïnformeerd was over de ‘actuele

91 Gesprek met Inge Kölle (1955) op 11 oktober 2014, 1-18, aldaar 2.

(30)

politieke situatie’ tijdens de Tweede Wereldoorlog. Als voorbeeld vertelt hij het verhaal van zijn broer, die zich vrijwillig bij de Wehrmacht zou hebben gemeld om te voorkomen dat hij op basis van zijn grote talenkennis (hij sprak vijf talen) voor het karretje zou worden

gespannen om propaganda te bedrijven. Waar deze dreiging precies vandaan kwam, maakt meneer Rech niet duidelijk, maar zijn broer, die hij nooit gekend heeft, zou een vrijwillige aanmelding als ‘enige uitweg’ hebben gezien. Meneer Rech vertelt vervolgens dat hij in de dagboeken van zijn broer heeft gelezen hoe de jongeman steeds meer onthutst raakte door wat hij meemaakte als soldaat en hoe zijn ogen langzaam werden geopend voor de misdaden van het nationaalsocialisme. Meneer Rech ziet zijn broer als voorbeeld voor de houding van veel Donauschwaben:

Aber eh wie soll ich sagen, das war dann sich vor den Zweiten Weltkrieg in Deutschland

angebahnt hat, viele Intellektuelle hätten das auch sehen können, oder haben es vielleicht gesehen, aber trotzdem mitgemacht, das ist viel, der meisten der Donauschwaben da drüben in Jugoslawien verborgen geblieben. Die waren so politisch aktuell nicht informiert. […] Ich erzähle das deswegen, weil das eigentlich typisch ist für viele diese Donauschwaben, die eigentlich unpolitisch waren. 93

Dit citaat reikt verder dan het verdedigen van de eigen familie alleen. Met deze woorden grijpt meneer Rech namelijk terug op de claim die meer gesprekspartners maken over de apolitieke houding van de Donauschwaben, die hen geen daders, maar slachtoffers van het nationaalsocialisme maakt.

Het laatste voorbeeld waaruit de hoge bereidheid om de eigen familie te verdedigen blijkt, betreft het interview met Alex Stürmer (1963). Zijn vader uit de Servische Banaat had zich samen met zijn broer gemeld bij de 7. SS-Freiwilligen-Gebirgsdivision Prinz Eugen. Over de mogelijke motivatie van zijn vader vertelt Stürmer het volgende:

Aber es wurde sehr wohl vom Krieg gesprochen. Also ich kenne auch die Station, ich kenne auch, ich kenne auch eh ja Grundsätzlich so die Haltung meiner Großeltern, denn die „Prinz Eugen“ die war eine freiwilligen Division, das war ja nicht so das man da automatisch gezogen wurde. Und eh, sie waren aber noch zu jung, dass sie zunächst im serbischen Heer waren, sondern sie waren dann eben alt genug, dass sie eben für die Reichsdeutsche Sachen dienen konnte. Myrthe: Und das

wollten sie auch? Stürmer: Ich denke mal [korte stilte], ich denke mal, man hat es getan auch den

Großvater zu lieben. Also mein Vater hatte nie eine, weder eine nationale Einstellung, noch eine

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bovendien kan een toevertrouwd belang volgens de memorie van toelichting niet alleen zijn gelegen in rechtstreeks uit de wet verkregen taken, maar even- eens in

1 tracht door een analyse van de centrale categorie van de sociologie, namelijk het positionele handelen, vast te stellen wat de oorzaken ' van het conflict zijn en in welke

als leidinggevende opneemt en bijdraagt tot een warme en dynamische omgeving waar medewerkers betrokken zijn, met betere resultaten als rechtstreeks

Middelen die bij een aantal deelnemers wél werken, maar bij een aantal deelnemers niet goed werken zijn linten (werken volgens sommigen beter bij zangvogels), vlaggen (worden soms

The first FOCAC meeting in 2000 agreed on a three year action plan to boost Sino-African trade and investments; cancelling African countries debts to China; increasing

Een ding dat uit deze analyse bleek was dat alle dagbladen ten opzichte van de burqa (tijdens de periode van de discussie rond het voorgestelde burqaverbod van Rita Verdonk)

This behavior can be observed where the Chinese Ministry of Foreign Affairs stated that it wanted to sustain the momentum of de-escalation of regional tensions and give

Aan de hand van deze internetopdracht wil ik jullie laten zien, dat Duitsland en de Duitsers anders zijn dan jullie