• No results found

Archiefwetenschappelijke paradigma’s in de praktijk van het Nederlandse archievenveld

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Archiefwetenschappelijke paradigma’s in de praktijk van het Nederlandse archievenveld"

Copied!
82
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Archiefwetenschappelijke paradigma’s in de

praktijk van het Nederlandse archievenveld

Masterscriptie Archiefwetenschap (Universiteit van Amsterdam)

Tessa Sophia Free

Adres …

Telefoonnummer …

E-mailadres …

Studentnummer 10070095

Datum juli 2014

Scriptiebegeleider Prof. dr. K.J.P.F.M. (Charles) Jeurgens Tweede lezer Drs. H. (Hans) Waalwijk

(2)

Inhoudsopgave

Voorwoord 2

Dankwoord 2

Inleiding 3

Theoretisch kader 4

H1 Deelvraag 1 De archiefwetenschappelijke paradigma’s 5

§1.1 Wat is een paradigma? 6

§1.2 De archiefwetenschappelijke paradigma’s 8

§1.2.1 Het custodiale paradigma 8

§1.2.2 Een revolutie in de wetenschap 10

§1.2.3 Het post–custodiale paradigma 12

§1.2.4 Het custodiale en post–custodiale paradigma in schema 14

§1.2.5 Het non-custodiale paradigma 15

§1.3 Wie zijn de beoefenaars van de archiefwetenschappelijke discipline? 16

§1.3.1 Beoefenaars van de discipline in het custodiale paradigma 16

§1.3.2 Veranderende rol van de archivaris 17

§1.3.3 Beoefenaars van de discipline in het post–custodiale paradigma 17

§1.4 Wetenschappelijke paradigma’s en culturele stromingen 18

§1.4.1 Het modernisme 18

§1.4.2 Het postmodernisme 19

§1.5 Conclusie hoofdstuk 1 20

H2 Deelvraag 1 De archiefwetenschappelijke paradigma’s gekarakteriseerd 22

§2.1 ‘Ordenen’ in een custodiaal en post-custodiaal paradigma 23

§2.1.1 Betekenis van ‘toegankelijkheid’ 23

§2.1.2 De veranderende betekenis van het begrip ‘ordenen’ 24

§2.2 ‘Overbrengen’ in een custodiaal en post-custodiaal paradigma 29

§2.2.1 Betekenis van ‘archiefbeheer’ 29

§2.2.2 De veranderende betekenis van het begrip ‘overbrengen’ 30

§2.3 ‘Preventief conserveren’ in een custodiaal en post-custodiaal paradigma 33

§2.3.1 Betekenis van ‘conserveren’ 33

§2.3.2 De veranderende betekenis van het begrip ‘preventief conserveren’ 33

§2.4 Conclusie hoofdstuk 2 38

H3 Deelvraag 2 De archiefwetenschappelijke paradigma’s in Nederlandse archivistische

vakliteratuur 40 §3.1. Ordenen 41 §3.1.1 Ordenen in paradigma’s 49 §3.2 Overbrengen 50 §3.2.1 Overbrengen in paradigma’s 57 §3.3 Preventief conserveren 58

§3.3.1 Preventief conserveren in paradigma’s 64

§3.4 Conclusie hoofdstuk 3 65

H4 Conclusie en samenvatting 67

Literatuur 71

Selectie van artikelen uit het Nederlands(ch) Archievenblad 74

(3)

Voorwoord

Vaak verandert tijdens de uitvoering van een onderzoek het oorspronkelijke plan of de onderzoeksvraag. Naar aanleiding van resultaten of nieuwe inzichten kan een lichte verschuiving in de richting plaatsvinden, of een radicale omslag. Ook dit onderzoek is van hoofdvraag veranderd. In eerste instantie had het onderzoek betrekking op de uitvoering van acquisitie in drie verschillende landen en luidde de hoofdvraag: “Welke invloed hebben de post-custodiale archivistische theorieën op het beleid en de uitvoering van acquisitie bij de nationale archiefinstellingen van Nederland, Canada en Australië?”.

Gedurende het onderzoek bleek dat de vernauwing tot ‘acquisitie’ het oninteressanter maakte dan wanneer dit losgelaten werd. Immers, het wel of niet fysiek beheren en dus overbrengen van archief naar een archiefbewaarplaats zou het verschil maken tussen custodiaal of post– custodiaal handelen. ‘Acquisitie’ is het fysiek verwerven van materiaal – los van of het papieren of digitaal archief is – dus zou het onderzoek snel afgerond zijn. En daarmee geen conclusie geven die tekenend is voor de invloed van een wetenschappelijk paradigma op de uitvoerende praktijk door beroepsbeoefenaars.

Voor wat betreft verandering in de geografische afbakening van het onderzoek van drie landen naar één, speelt de grootte van de masterscriptie een rol. Om op wetenschappelijke wijze de beroepspraktijk van drie archivistische tradities te onderzoeken is deze opdracht te klein. Dat neemt echter niet weg dat de Canadese en Australische traditie nog steeds

interessant zijn voor het onderzoek. De verschillende archivistische ontwikkelingen in deze landen hebben namelijk invloed gehad op archiefwetenschappelijke theorievorming. En dit laatste is waaraan de Nederlandse praktijk gemeten wordt.

De eerste hoofdvraag bleek te eng geformuleerd. Doel bleef een vergelijking van theorie met de praktijk. Maar het aspect van ‘acquisitie’ is geschrapt om de conclusie niet te voorspelbaar te maken. Daarnaast is, om de grootte van het onderzoek te verkleinen, gekozen voor het weglaten van de tweede vergelijkingsfactor van de twee buitenlandse situaties.

Dankwoord

Dank aan docenten van de opleiding voor het vormen van mijn visie op de archivistiek en het stimuleren van mijn plezier in het vak.

Dank aan begeleider Charles Jeurgens voor zijn geduld en begeleiding in het denkproces. Dank aan mijn collega’s bij het Regionaal Archief Alkmaar voor de blijvende interesse in de voortgang en de mogelijkheden die gecreëerd zijn om deze studie af te ronden.

Dank aan mijn familie voor de steun en het stimuleren van mijn doorzettingsvermogen. En mijn moeder voor het maken van tijd om mij te laten schrijven.

Maar in het speciaal aan mijn man Nick voor de constante ondersteuning en aanmoediging. Zonder wie ik deze studie nooit met zoveel plezier had kunnen starten en doorlopen en afronden. En Lucas, die mij stimuleerde het goede voorbeeld te geven.

(4)

Inleiding

In deze masterscriptie onderzoek ik hoe het post-custodiale paradigma is opgenomen in de dagelijkse praktijk van de beroepsgroep van Nederlandse archivarissen. Ik ben geïnteresseerd in het veranderende denken binnen de beroepsgroep. Met dit onderzoek laat ik zien dat de verschuiving van een custodiaal naar een post-custodiaal paradigma heeft plaatsgevonden, door middel van literatuuronderzoek. Ik beantwoord de volgende hoofdvraag:

“Hoe zijn de archiefwetenschappelijke paradigma’s opgenomen en zichtbaar in de praktijk van de beroepsgroep van Nederlandse archivarissen?”

De onderzoeksvraag maakt een onderscheid tussen archiefwetenschappelijke theorie en archivistische uitvoering in de praktijk. Het eerste deel van dit onderzoek bestaat uit het karakteriseren en operationaliseren van het post–custodiale paradigma. Thomas S. Kuhn zei in 1962: “The study of paradigms … is what mainly prepares the student for membership in the particular scientific community with which he will later practice”.1

De theoretische beschrijving van het post-custodiale paradigma wordt al tientallen jaren door verschillende auteurs uit verschillende delen van de wereld gedaan. In de eerste twee

hoofdstukken wordt de theorie uitgewerkt. Om de paradigma’s te operationaliseren wordt er naar een steeds concretere uitleg van de twee denkkaders gewerkt. Na een algemene

uiteenzetting van de paradigma’s in het eerste hoofdstuk, wordt deze toegespitst op een aantal archieffuncties – namelijk toegankelijkheid, archiefbeheer en conservering – in het tweede. Om de paradigma’s te kunnen operationaliseren, wordt er van een aantal begrippen met betrekking tot deze functies – namelijk ordenen, overbrengen en preventieve conservering – bondig gedefinieerd hoe er in beide paradigma’s inhoud wordt gegeven hieraan. De eerste deelvraag is als volgt: Wat zijn de karakteristieken van het custodiale en post-custodiale paradigma?

De tweede deelvraag heeft betrekking op de praktijk en de al dan niet zichtbare verschuiving van het custodiale naar het post-custodiale paradigma in Nederlandse archivistische

vakliteratuur. Aan de hand van drie archivistische thema’s – ordenen, overbrengen en

preventieve conservering – wordt in hoofdstuk drie de wetenschappelijke beschrijving van het paradigma vergeleken met vakliteratuur uit de beroepsgroep. Het derde hoofdstuk geeft antwoord op de deelvraag: Hoe heeft het post-custodiale paradigma zich ontwikkeld in de Nederlandse archivistische vakliteratuur?

Het laatste hoofdstuk bevat een samenvatting en tegelijk de conclusive van het onderzoek.

1

(5)

Theoretisch kader

In deze scriptie onderzoek ik de theorie van beide archiefwetenschappelijke paradigma’s en zet ik deze bevindingen af tegen de Nederlandse archiefpraktijk. Hiermee tracht ik te

onderzoeken hoe de archiefwetenschappelijke paradigma’s zich in de archiefpraktijk manifesteren en kunnen worden waargenomen.

Mijn visie op ‘archief’ is daarom niet bij uitstek custodiaal of post-custodiaal. Ik ben me er wel van bewust dat ik een onderdeel ben van het verschuivende denkkader binnen de archiefwetenschap.

Theo Thomassen gaf al aan dat het niet gemakkelijk is een denkkader te beschrijven dat nog niet duidelijk afgebakend is.2 Aan de andere kant wil dat zeggen dat een denkkader dat we reeds ‘gebruikt’ hebben en gedeeltelijk hebben achtergelaten, makkelijker te definiëren is.

2T.H.M.P Thomassen, ‘Paradigmatische veranderingen in de archiefwetenschap’, in: P.J. Horsman, F.C.J. Ketelaar en

(6)

H1 Deelvraag 1 De archiefwetenschappelijke paradigma’s

Definiëring van termen is nodig: “Het post- of non-custodiale paradigma wordt ook wel het postmoderne paradigma genoemd. Dit is verwarrend en onjuist”, aldus Theo Thomassen.3

Dit hoofdstuk bevat dan ook een algemene uiteenzetting van de strekking van de

archiefwetenschappelijke paradigma’s.

Het hoofdstuk start met een uitleg over de betekenis van het begrip ‘paradigma’. Een

uiteenzetting over het custodiale en post–custodiale paradigma volgt in de tweede paragraaf. Ik bekijk beide paradigma’s door het object van onderzoek voor de archivaris, namelijk ‘archief’, uiteen te zetten. Ook het non–custodiale paradigma wordt in deze paragraaf gedefinieerd. De derde paragraaf gaat in op de rol en functie van beroepsbeoefenaars en archiefwetenschappers in het custodiale en post–custodiale paradigma. Paragraaf vier behandelt de culturele stromingen die wetenschappelijke conceptuele denkkaders beïnvloeden.

De laatste en vijfde paragraaf behelst de conclusie van het eerste hoofdstuk. Deze geeft deels antwoord op de deelvraag “wat zijn de karakteristieken van het post-custodiale paradigma?”. Om de paradigma’s te operationaliseren wordt er echter naar een steeds engere uitleg van de twee denkkaders gewerkt. Dat gebeurt in hoofdstuk twee.

3

(7)

§1.1 Wat is een paradigma?

Archief is procesgebonden informatie en niet uitsluitend een “geheel van der geschrevene, geteekende en gedrukte bescheiden, ex officio ontvangen bij of opgemaakt door eenig bestuur of een zijner ambtenaren, voorzoover deze bescheiden bestemd waren om onder dat bestuur of dien ambtenaar te blijven berusten”.4

Daar zijn archiefwetenschappers anno 2014 het over eens. Waarom? Omdat wij ons in een ander wetenschappelijk paradigma bevinden dan de auteurs van de Handleiding voor het ordenen en beschrijven van archieven in 1898.5

Het concept ‘paradigma’ is afkomstig van de Amerikaanse Thomas S. Kuhn (1922 – 1996).6 Hij introduceerde dit begrip in het boek The Structure of Scientific Revolutions in 1962. In zijn zoektocht naar ‘een beter inzicht in de aard van wetenschappelijke kennis’, stuit hij op het idee dat de ontwikkeling van wetenschap zich niet lineair maar cyclisch beweegt.7 Dit

cyclische proces kent verschillende fasen: (1) een pre-paradigmatische fase, waarin een gemeenschap van wetenschapsbeoefenaren tot stand komt, (2) de fase van een revolutie in de wetenschap, waarin een radicale omwenteling van opvattingen en instituties plaatsvindt, (3) en de fase van de normale wetenschap.8 De laatste twee herhalen zich volgens Kuhn en blijven elkaar opvolgen.9

Een periode van normale wetenschap is wat Kuhn een ‘paradigma’ noemt. Hij gebruikt de term tweeledig, in een enge en brede context. Binnen de context van deze scriptie wordt de brede definitie gehanteerd.10 Namelijk die van een ‘disciplinaire matrix’: een

wetenschappelijk conceptueel denkkader of een verklaringsmodel.11 Dit denkkader bestaat omdat er overeenstemming heerst onder beoefenaars van een discipline, over theorieën, begrippen, normen, methoden, aannames en overtuigingen waarmee wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd wordt. Met andere woorden, men is het eens over wat ‘goede wetenschap’ is.12

Men kan binnen de kaders van een heersend paradigma wetenschappelijke vragen

beantwoorden en problemen oplossen. In het custodiale paradigma wordt bijvoorbeeld een archiefstuk als ‘authentiek’ beschouwd als in het stuk zelf bepaalde gegevens liggen besloten, zoals door middel van een waarmerk.13 Dit waarmerk maakt het mogelijk de integriteit van een stuk vast te stellen.14 Kuhn: “Paradigms gain their status because they are more successful

4

P.J. Horsman, F.C.J. Keletaar en T.H.M.P Thomassen, Tekst en context van de Handleiding voor het ordenen en

beschrijven van archieven van 1898 (Hilversum 1998) Deel II Tekst 1

5

S. Muller Fz., J.A. Feith en R. Fruin (eds.), Handleiding voor het ordenen en beschrijven van archieven (Groningen 1898) Hierna ‘Handleiding’.

6

Michiel Leezenberg en Gerard de Vries, Wetenschapsfilosofie voor geesteswetenschappen (Amsterdam 2007) 79 7

Ibidem, 88 8

Ibidem, 92. En: Thomassen, ‘Paradigmatische veranderingen in de archiefwetenschap’, 71 – 72 9

Leezenberg en De Vries, Wetenschapsfilosofie voor geesteswetenschappen, 90 10

Ibidem, 90 & 248 11

Thomassen, ‘Paradigmatische veranderingen in de archiefwetenschap’, 71 12

Leezenberg en De Vries, Wetenschapsfilosofie voor geesteswetenschappen, 90 – 91 & 249 13

A.J.M. den Teuling. Archiefterminologie voor Nederland en Vlaanderen (Den Haag 2003) Lemma 19 toelichting

14 Eigenschap dat de authenticiteit en betrouwbaarheid van een archiefstuk weergeeft. Er kan worden vastgesteld dat er

tussen het opmaken en ontvangen van het stuk en de raadpleging ervan niets is gewijzigd aan de vorm, inhoud en structuur. Bron: Den Teuling, Archiefterminologie, Lemma 18

(8)

than their competitors in solving a few problems that the group of practioners has come to recognize as acute”.15

Maar dat vinden van antwoorden op vragen binnen het geldende paradigma kan op een gegeven moment niet meer lukken en vraagstukken blijken onoplosbaar.16

De komst van de digitalisering van informatie is binnen de archiefwetenschap aanleiding tot vragen, waar binnen het custodiale referentiekader moeilijk antwoord op kan worden

gevonden. De authenticiteit van digitale archiefstukken blijkt bijvoorbeeld niet volgens dezelfde voorwaarden te kunnen worden vastgesteld als dat gedurende decennia met papieren archiefvorming werd gedaan. De integriteit van een archiefstuk is niet langer weer te geven in een stuk zelf maar in de context.17 Immers, digitale archiefstukken kunnen vanaf het moment van creatie worden bewerkt en hergebruikt, dus wat is het originele, authentieke document?

Veel van dit soort moeilijk oplosbare vraagstukken kunnen de pijlers van een paradigma doen wankelen. Er kan een ‘crisis’ ontstaan, waarin beoefenaars van de wetenschappelijke

discipline vertrouwen verliezen in aspecten van het bestaande denkkader. Kuhn: “The significance of crisis is the indication they provide that an occasion for retooling has arrived”.18

Het gevolg van zo’n crisis is een revolutie in de wetenschap, ofwel

paradigmaverschuiving.19 Hierin worden nieuwe concepten en theorieën ontwikkeld die tot een nieuw wetenschappelijk denkkader leiden. Het oude domein wordt verbreed en

geheroriënteerd, en uiteindelijk opgenomen in een nieuw paradigma.20 De start van een paradigma wordt meestal ingeluid door een publicatie, zoals een handleiding of een vergelijkbaar handboek.21

Kuhn’s publicatie uit 1962 richt zich op de natuurwetenschappen.22

Destijds was hij zelf van mening dat er nog te veel openlijke onenigheid bestaat binnen geesteswetenschappen om hierbinnen tevens te spreken over perioden van normale wetenschap, waarin algemeen aanvaarde resultaten als model voor een hele gemeenschap van vakgenoten kunnen dienen. Toch wordt ook in de geesteswetenschappen, zoals archiefwetenschap, door sommige beoefenaars gebruik gemaakt van de terminologie van paradigma’s.23

Zoals door professor Theo Thomassen. In het artikel Paradigmatische veranderingen in de archiefwetenschap concludeert hij dat historisch onderzoek en theoretische analyse hebben uitgewezen dat het paradigmabegrip op archiefwetenschap van toepassing is. Want, de ontwikkeling van deze wetenschap zou niet uit kennisaccumulatie bestaan, maar uit periodes van normale wetenschap en revoluties die elkaar afwisselen.24

15

Kuhn, The structure of Scientific Revolutions, 23 16

Leezenberg en De Vries, Wetenschapsfilosofie voor geesteswetenschappen, 91 – 92 17

Zie voetnoot nummer 13 18

Kuhn, The structure of Scientific Revolutions, 76 19

Ibidem, 92 20

Thomassen, ‘Paradigmatische veranderingen in de archiefwetenschap’, 77 21

Ibidem, 72

22 Leezenberg en De Vries, Wetenschapsfilosofie voor geesteswetenschappen, 95

23

Ibidem, 103 24

(9)

§1.2 De archiefwetenschappelijke paradigma’s

Eerder in dit hoofdstuk is vastgesteld dat een paradigma een wetenschappelijk conceptueel denkkader is dat een wetenschappelijke discipline haar verklaringsmodel en centrale concepten levert. Hier heerst consensus over onder beoefenaars van de wetenschappelijke discipline. De archiefwetenschap kent twee paradigma’s. Beiden worden in dit hoofdstuk behandeld, zodat de karakteristieken duidelijk te onderscheiden zijn.

Ik bekijk beide paradigma’s door het object van onderzoek van de archivaris te duiden. En als gevolg daarvan tevens de rol van de archivaris in het paradigma. De custodiale archivaris heeft in principe enkel te maken met papieren archief. Voor de post–custodiale archivaris ziet ‘archief’ – onder meer als gevolg van een technologische revolutie – er heel anders uit. De veranderende vorm van archief noodzaakt de archivaris tot andere omgangsvormen met en een andere visie op het materiaal.

Door dit uiteen te zetten wordt duidelijk wat het wezenlijke verschil is tussen het custodiale en post–custodiale denkkader. Daarbij zal tevens blijken dat beide paradigma’s naast elkaar kunnen bestaan, en het – zeker in de verschuivingsfase waar we ons nu in bevinden – niet om elkaar chronologisch opeenvolgende denkkaders gaat.

§1.2.1 Het custodiale paradigma

Na een pre–paradigmatische fase kan de publicatie van de Handleiding in 1898 worden gezien als de start van het custodiale paradigma. “De Handleiding is de eerste codificatie van de klassieke archiefwetenschap … Ze is niet alleen het beginpunt van de klassieke

archivistiek, maar ook het eindpunt van de archivistiek van de negentiende eeuw”, aldus Thomassen.25 Hij haalt ergens anders aan: “In zijn feestrede ter gelegenheid van het

zestigjarig bestaan van de Vereniging (VAN, red.) in 1951 constateerde voorzitter Moll, dat de Handleiding was ‘geworden tot de algemeen aangenomen basis voor de archiefwetenschap en dat niet alleen hier te lande’.”.26

Deze fase van normale wetenschap wordt ook wel als ‘klassiek paradigma’ aangeduid. Ik hanteer in dit onderzoek de term ‘custodiaal paradigma’, omdat het verschil in omgang met custodialiteit duidend is voor de twee paradigma’s.27

De Britse Sir Hilary Jenkinson (1882 – 1961) is een voorbeeld van een typisch custodiale archivaris. Hij leefde is het custodiale tijdperk en werkte met een papieren drager en dus fysiek archief. Jenkinson’s overtuiging was dat zowel archief als de archivaris objectief zijn en dat deze laatste als bewaker van het overgedragen, afgesloten archief optrad. Maar, dat custodialiteit niet direct te maken heeft met de drager van een archiefstuk – papier of digitaal – blijkt uit de custodiale kijk door de met digitaal archief werkende Luciana Duranti. Zij pleit

25

Horsman, Ketelaar en Thomassen, Tekst en context van de Handleiding, Deel I Context 21 26

T.H.M.P Thomassen, ‘De emancipatie van archivistiek als autonome wetenschap’, uit: Archiefambacht: tussen

geschiedenisbedrijf en erfgoedwinkel (2013) 6 (word-bestand aangeleverd door dhr. Thomassen)

27

Het Latijnse woord ‘custos’ betekent ‘bewaker’ en heeft dus betrekking op de rol van de archivaris ten opzichte van het beheer van archief. Zie ook pagina 15 en 67 van deze scriptie.

(10)

bijvoorbeeld voor het fysiek overbrengen van digitaal gevormd archief naar een archiefbewaarplaats.

Het ontsluiten van een archief via een computer in plaats van een papieren inventaris betekent niet per se dat het een post–custodiale handeling betreft. ‘Fast paper’, noemt David Bearman bijvoorbeeld de databases die een replica zijn van de data zoals het is gevonden in papieren indexen.28 Charles Jeurgens zet zijn vraagtekens bij de post-custodialiteit van E-depots: “Yes, we develop e-repositories based on the OAIS-model with stern demands on the quality of the records before ingest. But is the e-repository not mainly a technological shift based on principles that come from the analogue world to safeguard the ‘end products’, which still reflects life-cycle thinking?”29

Het custodiale denken is ontstaan in een wereld van papieren archieven. De tijd waarin Jenkinson leefde en hoogtij vierde met zijn Manual of Archive Administration in 1922. Dit denkkader verschuift momenteel naar een post-custodiaal denkkader, maar kan nog steeds van toepassing zijn en gaat niet verloren. Welke theorieën en overtuigingen gelden er in het

custodiale paradigma? Bij de vorming van het custodiale denkkader is uitgegaan van papieren archiefvorming door de overheid. Binding met de archiefvormer – een overheidsbestuur of ambtenaar – is dus van belang bij het vaststellen van de integriteit van een archiefstuk. Het archief is op custodiale wijze dan ook georganiseerd volgens de structuur van de organisatie.

Custodiale archiefwetenschappers brengen een scheiding aan tussen het beheer van lopend en dynamisch archief door de archiefvormer (records management) en statisch archief door de archivaris. Deze vorm van archiefbeheer wordt samengevat in het ‘levenscyclusmodel’, dat de drie stadia van geboorte, leven en dood kent.30 Uitvoering gebeurt door middel van een

fysieke overdracht van het archiefmateriaal. Deze strikte scheiding in de organisatie van het archiefwezen hangt voor de custodiale archiefwetenschapper samen met de scheiding tussen de functie van archief als cultuur–historische bron en die als ondersteuning bij de uitvoering van werkprocessen en mogelijkheid tot het afleggen van verantwoording en bewijsvoering door de archiefvormer.

Archief komt dus onder het fysieke beheer van de custodiale archivaris alwaar het berust. De documentatie wordt door hem of haar aanvaard zoals deze wordt aangedragen en zal een afgesloten geheel blijven31. Selectie wordt dan ook door de archiefvormer uitgevoerd.32 Een overtuiging die typisch is voor Jenkinson en het custodialisme en waaruit de objectiviteit en onpartijdigheid van de archivaris naar voren komt. De neerslag van administratief handelen is en blijft volgens de custodiale archivaris dus objectief. Hij beïnvloedt de documentatie niet met de uitvoering van zijn taken en dat geldt ook voor een eventuele raadpleger van het materiaal.

28

David Bearman, ‘Record Keeping Systems’, Archivaria jrg n.v.t. (1993 nr. 36) 10 29

K.J.P.F.M. Jeurgens, ‘The target keeps moving. Appraisal in a continuüm’ (Lezing tijdens de seminar ‘Paradigm Shift! Shifting minds and practices in Record Keeping?’. Den Haag 2014) 6

30

Victoria Lane en Jennie Hill, ‘Where do we come from? What are we? Where are we going? Situating the archive and archivists’, in: Jennie Hill, The Future of Archives and Recordkeeping: a reader (Londen 2011) 13

31

Thomassen, ‘Paradigmatische veranderingen in de archiefwetenschap’, 71 32

(11)

Archief wordt door de custodiale archivaris geanalyseerd vanuit het afgesloten, overgedragen geheel – de elementen waar het uit bestaat – en niet waaruit het zou moeten bestaan of wat er tot hetzelfde archief zou kunnen behoren.33 Zijn focus ligt op het eigenlijke record en niet de context ervan.34 De taak die de custodiale archivaris te doen staat is het gereedmaken van archief voor raadpleging. Dat doet hij door het ordenen en beschrijven van de fysieke documenten en hun rangschikking in een inventaris.35 Het ordenen en beschrijven gebeurt volgens de afspiegeling van de organisatie van de archiefvormer, aan de hand van het (bestemmings- en ) herkomstbeginsel.36 Het herkomstbeginsel bepaalt tot welk archief een archiefstuk behoort en op welke plaats in het archief een afzonderlijk archiefbestanddeel moet worden ondergebracht en heeft met name betrekking op reeds afgesloten archieven.37

§1.2.2 Een revolutie in de wetenschap

In een periode van normale wetenschap, dat wil zeggen een geldend paradigm volgens Kuhn, kan het zijn dat op een gegeven moment geen antwoorden meer gevonden kunnen worden gevonden binnen het bestaande wetenschappelijke denkkader. Wetenschappelijke

vraagstukken blijken niet of moeilijk oplosbaar. Er zijn anomalieën. Uit deze situatie kan een ‘crisis’ ontstaan met als gevolg een revolutie in de wetenschap, ofwel

paradigmaverschuiving.38 Hierin worden nieuwe concepten en theorieën ontwikkeld die tot een nieuw wetenschappelijk denkkader leiden. Hoe ziet dit eruit voor de archiefwetenschap?

Een aantal ontwikkelingen veroorzaakten eind twintigste eeuw een revolutie binnen de archiefwetenschap. Deze lieten het custodiale paradigma wankelen. Gevolg is een

noodgedwongen verschuiving in het object van onderzoek en dus denkkader en de rol van de archivaris. Want binnen de huidige wereld, waarin de technologie mede ons gedrag op onverwachte, irrationele manieren veranderd heeft, is het niet meer mogelijk om een

custodiale archivaris, de ‘bewaker’, te zijn. Iedereen is archivaris, want iedereen produceert archiefmateriaal.

De ontwikkelingen in de informatie en communicatie technologie zijn één van de

aanleidingen tot een paradigmaverschuiving binnen de archiefwetenschap.39 De impact van deze verandering in informatievorming en –gebruik werd in de jaren tachtig reeds beschreven en voorspeld door Hugh Taylor: “There will still be paper and the rest, but the paper record

33

T.H.P.M. Thomassen, ‘Een korte introductie in de archivistiek’, in: P.J. Horsman, F.C.J. Ketelaar en T.H.P.M. Thomassen (eds.), Naar een nieuw paradigma in de archivistiek (Den Haag 1999) 20

34

Terry Cook, ‘What is past is prologue: a history of archival ideas since 1898, and the future paradigm shift’, in: P.J. Horsman, F.C.J. Ketelaar en T.H.P.M. Thomassen (eds.), Naar een nieuw paradigma in de archivistiek (Den Haag 1999) 34 – 35

35

Thomassen, ‘Paradigmatische veranderingen in de archiefwetenschap’, 71 36

Thomassen, Instrumenten van de macht, 447. En: Thomassen, ‘Paradigmatische veranderingen in de archiefwetenschap’, 71, 73 – 74.

Het bestemmingsbeginsel zegt dat archiefstukken moeten worden teruggebracht tot het archief waarvoor het naar zijn aard is bestemd en heeft in eerste instantie betrekking op lopende archieven. Bron: J.L. van der Gouw e.a., Nederlandse

archiefterminologie (Zwolle 1962) Lemma 83

37 Van der Gouw e.a., Nederlandse archiefterminologie, Lemma 84

38

Kuhn, The structure of Scientific Revolutions, 92 39

(12)

will no longer have the impact on society that it once did”.40 De essentie van informatie veranderde en dus ook van ‘archief’.

Maar de definitie van archief veranderde niet alleen door de opkomende automatisering, onder meer ook door de toename in de creatie van informatie. Het functiepakket van de overheid groeide en administraties werden complexer, waardoor de dynamiek van de

informatiehuishouding veranderde. Niet langer was het voldoende om enkel achteraf te kijken welke informatie er gevormd was en deze te ordenen. De bedrijfsvoering werd zo complex dat men systematisch ging denken, om bedrijfsprocessen te kunnen blijven ondersteunen en verantwoording te kunnen blijven afleggen.41

Welke processen worden er uitgevoerd om welke functie te bekleden? Welke informatie heb je nodig uit deze processen om ze te kunnen uitvoeren? Het systeemdenken- en werken bracht dit soort vragen met zich mee. Om informatie beschikbaar te houden, zowel voor de

bedrijfsvoering als andere gebruikers, werd het noodzakelijk de kwaliteitseisen van ‘archief’ aan te passen. Niet pas na creatie van informatie bekijken welke informatie beschikbaar is – archief analyseren vanuit de elementen waaruit het bestaat – maar vooraf weten welke informatie uit processen voort zal komen en hier eisen aan stellen. Daar vroeg de nieuwe informatieomgeving om.

Deze ontwikkeling gaat goed samen met de opkomende automatisering. Het toepassen van een complex informatiesysteem gaat vaak hand in hand met digitale archieven. Daarbij kwamen er als gevolg van de automatisering verschillende informatiedragers in gebruik. Ook dat noodzaakte de archiefwetenschapper tot herformulering van de definitie van ‘archief’.

Een voorbeeld van een vraagstuk binnen een wetenschap die aanleiding geeft tot analyseren van het bestaande denkkader, is die van het bepalen van authenticiteit van informatie.42 Deze is in een digitale wereld niet enkel meer te bepalen aan de hand van een ambtshalve gezette handtekening of stempel onder een document. Authenticiteit in een digitale wereld moet anders bepaald worden dan in een papieren wereld. Want wat is het origineel? Wanneer is een document ‘opgemaakt en ontvangen’?

“In our world of uncertainties, fluidity, and abandonment of fixed positions so prevalent in the age of print, maybe the ‘original’ is not so important as it was”, zegt Taylor.43

Ook is digitale informatie veel sneller en vervliegt het gemakkelijk. Het wordt op veel verschillende plekken tegelijk gevormd, gebruikt en hergebruikt.44 Dus wederom is het belangrijk om

kwaliteitseisen te stellen aan informatie, om het beschikbaar te houden voor gebruik.

40

Hugh A. Taylor, ‘Transformation in the archives. Technological adjustment of paradigm shift?’, Archivaria jrg n.v.t. (1987) 14

41

P.J. Horsman, Abuysen ende desordiën : archiefvorming en archivering in Dordrecht, 1200-1920 (Rome en Amsterdam 2009) 27

42

Zie ook paragraaf 1.1 op pagina 6 van deze scriptie.

43 Taylor, ‘Transformation in the archives’, 17

44

K.J.P.F.M. Jeurgens, ‘Waardering en selectie van archieven: overvloed en onbehagen’ (Lezing gehouden tijdens het KNHG-symposium ‘Wat willen historici van archieven’. Den Haag 2008) 2

(13)

Uit deze en voorgaande paragrafen blijkt dat de wisseling van een paradigma niet abrupt gebeurt. Er is sprake van een vervloeiing waarbij het nieuwe paradigma het oude in zich opneemt.45Het post–custodiale paradigma is in zoverre geen tegenstelling met het

voorgaande paradigma, dat het fysieke beheer van archief mogelijk en soms wenselijk is om de authenticiteit te kunnen waarborgen. Soms is bijvoorbeeld fysiek beheer onder de juiste omstandigheden bij de archiefbeheerder niet mogelijk. Om de archivistische kwaliteit te kunnen waarborgen is fysiek beheer door de archivaris in dat geval wenselijk. In de volgende paragraaf zal hier verder op in worden gegaan.

§1.2.3 Het post–custodiale paradigma

De overgangsfase die hierboven besproken wordt is nog steeds gaande. Het custodiale paradigma wordt door een revolutie in de wetenschap verbreed en geheroriënteerd sinds de jaren negentig.46 “We zitten nog midden in de wetenschappelijke revolutie … Het is dan ook niet gemakkelijk om de grondslagen van het nieuwe paradigma van de archiefwetenschap te beschrijven…”, aldus Thomassen.47

Ondanks zijn terechte vaststelling, is het wel mogelijk om de verschillen tussen het custodiale en post–custodiale denkkader vast te stellen zoals in deze voorgaande sub–paragrafen gebeurt.

Het verschil tussen het custodiale denkkader en post–custodiale denkkader is onder meer weer te geven in het definiëren van de term ‘archief’. Behelst het in de eerste nog een fysiek en vooral afgesloten geheel dat de neerslag is van administratief handelen, binnen het post– custodiale denkkader spreekt men van ‘procesgebonden informatie’. Niet langer ligt de focus op welke overheidsafdeling welk archief produceerde, dus om de structuur van de organisatie, maar om welke documentatie voortkomt uit het werkproces waarmee een organisatiefunctie werd nagestreefd.48 Elk werkproces vormt archief. De structuur van archief als

procesgebonden informatie wordt dan ook door deze werkprocessen bepaald.

Archief als procesgebonden informatie maakt de definitie breder dan dat voor de custodiale archivaris was. Immers, alle documentaire verzamelingen die, ongeacht de creator, gebonden zijn door eenzelfde werkproces, zijn ‘archief’. Dat betekent dat elke persoon, organisatie en elk bedrijf voor de archiefwetenschapper archief kan creëren. Ander verschil met de

custodiale definitie van archief is dat het voor de post–custodiale archiefwetenschapper geen

45

Aantekeningen college, UvA, Archiefwetenschap, ‘Inleiding archiefwetenschap’ 10 – 02 – 2011 46

Thomassen, Instrumenten van de macht, 447 47

Thomassen, ‘Paradigmatische veranderingen in de archiefwetenschap’, 76 48

De organisatie - kan een bedrijf zijn maar ook een familie of persoon – streeft een functie of doel na. In het geval van een bakkerij is de functie bijvoorbeeld het hebben en verkopen van vers brood. Om deze functie / dit doel te bereiken voert de organisatie taken of activiteiten uit. Zoals voor de bakker het inkopen van ingrediënten, het onderhoud aan apparatuur, het bakken van brood, de verkoop van brood, etc. De uitvoering van deze taken gebeurt aan de hand van werkprocessen. Elk werkproces staat dus voor de uitvoering van een taak en de uitvoering van een of verschillende taken streven samen naar het bereiken van een functie.

P.J. Horsman, ‘De erfenis van Copernicus. Naar een model van de context’. Uit: Context. Interpretatiekaders in de

(14)

objectieve neerslag is, maar gecreëerd wordt met een doel. Immers, de documentatie is gecreëerd omdat het nodig is bij het nastreven van een functie / doel.49

De taak van de archivaris behelst dan ook het behouden en dus beheren van de

procesgebondenheid van de informatie, dat wat losse archiefstukken aan elkaar verbindt. In tegenstelling tot de custodiale archivaris die de elementen waaruit het archief bestaat zelf beheert, ligt de focus voor de post–custodiale archivaris op het beheren van de relatie tussen stukken en de context waarin informatie is gecreëerd. Dit door middel van het stellen van kwaliteitseisen aan de vorming van de informatie, waardoor bevraging vanuit de context van het archief mogelijk is en blijft.

Het fysieke aspect van archief raakt op de achtergrond in het post-custodiale paradigma. Want ook door de komst van digitaal gevormd archief zijn archivarissen en archiefwetenschappers genoodzaakt het object van onderzoek te herdefiniëren naar procesgebonden informatie. Hoewel we in de huidige tijd nog steeds veel te maken hebben met fysieke overdracht van (vooral papieren) archief, is het voor de post-custodiale archivaris geen noodzaak meer om de kwaliteit van archief te kunnen waarborgen.

Voor het beschikbaar houden van informatie voor bedrijfsvoering en andere gebruikers ligt de focus voor de post-custodiale archivaris op intellectueel beheer van archief. Dat wil onder meer zeggen dat vanaf het moment van creatie, zelfs daarvoor, door de archivaris besloten wordt aan welke kwaliteitseisen informatie moet voldoen.50 Dus welk archief gevormd wordt en hoe dat archief gevormd wordt. En niet zoals bij de custodiale archivaris achteraf.

Intellectueel beheer betekent ook een focus op behoud van kwaliteit door het beheer van contextinformatie en de relaties tussen archiefstukken, door middel van het beheer van metadata.51 Een fysieke ontsluiting is daarvoor niet nodig en daarom heeft de post-custodiale archivaris zijn focus op een logische ontsluiting van archieven. Het bestaan van digitaal archief maakt dit mogelijk en makkelijk. Maar daar we ons in een overgangsfase van papieren naar digitaal archief, alsmede in een paradigmaverschuiving bevinden, bestaat intellectueel en fysiek beheer in de praktijk nog naast elkaar. En door elkaar. Want het onderscheid heeft niet rechtstreeks te maken heeft met de omgang van dragers. Het beheer van context op logisch niveau sluit fysiek beheer niet uit. De fysieke ordening van papieren archief kan bijvoorbeeld gelijk zijn aan de logische ordening, maar dat hoeft niet.

Voor de post-custodiale archivaris kent ‘archief’ – volgens het records continuüm model – verschillende functies. De vier dimensies zijn als volgt: ‘laten ontstaan’ (create), ‘vastleggen’

49

Dit geeft aan hoe archief zich van andere documentaire verzamelingen onderscheid, namelijk in haar ontstaansoorzaak. Bron: Thomassen, ‘Een korte introductie in de archivistiek’, 12

50

Vandaar de verschuiving naar voren in het proces van archiefcreatie door de post–custodiale archivaris, in vergelijking met de custodiale archivaris. En daarmee de actieve rol in archiefvorming. Kwaliteitsaspecten van procesgebonden informatie: beschikbaarheid, leesbaarheid, volledigheid, relevantie, representativiteit, actualiteit, authenticiteit en betrouwbaarheid. Bron: Thomassen, ‘Een korte introductie in de archivistiek’, 19

51

(15)

(capture), ‘organiseren’ (organise) en ‘maatschappelijk inbedden’ (pluralise).52

“Het records continuüm … laat de mogelijkheid open dat de functies die bij de verschillende dimensies horen gelijktijdig en op dezelfde plaats (in een reële of virtuele omgeving) worden

gerealiseerd”, aldus Leon Gruppelaar.53

Archief is daarom in het post-custodiale paradigm voor meerdere interpretaties vatbaar en de context van archief verandert elke keer als ermee gewerkt wordt.

§1.2.4 Het custodiale en post–custodiale paradigma in schema

Hier volgt een schema van de twee paradigma’s, zoals in de voorgaande paragrafen (1.2.1 en 1.2.3) besproken.

52

Rienk Jonker, ‘Records Continuüm (NL)’, 6 juli 2010. http://www.labyrinth.rienkjonker.nl/node/2173 (laatst geraadpleegd 19-11-2013)

53

Leon Gruppelaar, ‘Het digitale archiveringssysteem en de archivaris. Een studie naar speelveld en spelers’ (Nijmegen 2007) 26

(16)

Schematisch overzicht van de kenmerken van het custodiale en post-custodiale paradigma. Door T.S. Free.

§1.2.5 Het non-custodiale paradigma

Verderop in dit hoofdstuk wordt verder ingegaan op de verschillende terminologieën die in archivistische literatuur gebruikt worden om de paradigmatische stromen aan te duiden. Aparte aandacht wil ik daarnaast geven aan de term non-custodiaal. Deze wordt soms in één adem genoemd met post-custodiaal, alsof de twee hetzelfde betekenen. Dat is niet het geval. Waar het post-custodiale paradigma het fysieke aspect van het custodiale paradigma in zich opneemt, stoot het non-custodiale paradigma dit volledig af. Binnen dit paradigma zou er geen sprake meer moeten zijn van fysiek archiefbeheer en is enkel intellectueel beheer van toepassing.

Dit blijkt ook uit een verdere analyse van de benamingen van de paradigma’s. Hierin staat het woord ‘custody’ centraal. Dit is afkomstig van het Latijnse ‘custos’ en betekent ‘bewaker’. In het custodiale paradigma heeft de archivaris dan ook de rol van bewaker. In het

non-custodiale paradigma ‘bewaakt’ de archivaris in het geheel niet meer. En in het post-custodiale paradigma is het nog mogelijk dat de archivaris archief fysiek onder zijn of haar hoede neemt.

(17)

§1.3 Wie zijn de beoefenaars van de archiefwetenschappelijke discipline?

Hiervoor is gesteld dat een paradigma een wetenschappelijk conceptueel denkkader is, behorende tot een groep beoefenaars van een bepaalde wetenschappelijke discipline. In de hoofdvraag worden ontwikkelingen binnen de archiefwetenschappelijke discipline afgezet tegen het werk van beroepsbeoefenaars in de praktijk. Dat hoeft overigens niet te zeggen dat een archiefwetenschapper geen werk uitvoert in de praktijk, of andersom. In deze paragraaf wordt ingegaan op de rol en functie van beroepsbeoefenaars en archiefwetenschappers in de archiefwetenschappelijke paradigma’s. Immers: “In Kuhn’s approach it is impossible to talk about a paradigm without defining the scientific community that makes use of it”.54

§1.3.1 Beoefenaars van de discipline in het custodiale paradigma

Wie is de custodiale archivaris en archiefwetenschapper? Met welk object van onderzoek houdt hij zich bezig en welke rol heeft hij in het lifecycle-proces van archieven? Wat is de verhouding tussen de taak van de archivaris en die van de records manager?

Het custodiale paradigma is een periode waarin de professionalisering van het beroep

plaatsvindt.55 Dit onder meer door normering van werkwijzen via de Handleiding in 1898, het oprichten van beroepsvereniging de VAN, het vastleggen dat toelating tot het beroep alleen kan geschieden via een erkend diploma behaald via de opgezette Archiefschool en het aannemen van de Archiefwet door de overheid in 1918.56

De wetenschappelijke beoefening van het vak wordt in het custodiale paradigma gezien als een hulpwetenschap van de geschiedenis. De nadruk ligt op het historisch belang van archiefstukken.57 Dat is dan ook het object van onderzoek voor de custodiale archivaris: het statische, afgesloten, historische archief. Er geldt, volgens het lifecycle–model, een strikte scheiding tussen het lopende en het afgesloten archief. De archiefvormer is verantwoordelijk voor het eerste, de archivaris voor het tweede. De archivaris kent dan ook geen rol in de archiefvorming.

De taak van de custodiale archivaris bestaat uit het toegankelijk maken van afgesloten archieven, zodat anderen naast hijzelf historisch onderzoek kunnen doen.58 Dit

toegankelijkheidsproces bestaat uit het fysiek ordenen van het afgesloten archief volgens een afspiegeling van de organisatie van de archiefvormer, voor zover nodig na overdracht, en het beschrijven van deze orde in een inventaris.

54

Jeurgens, ‘The target keeps moving’, 3 55

“Professionalisering is ‘een proces waarbij leden van een beroepsgroep op collectieve wijze, vooral gebruik makend van kennis – macht, trachten een collectieve machtspositie te verwerven en / of te verdedigen, met het doel de gebruiks- en ruilwaarde van het beroep te beheersen’.” T.H.P.M. Thomassen, ‘Onttakeling of modernisering?’, in: Erika Hokke en Thijs Laeven (eds.), Archivaris Professie Professional Professionaliteit Professionalisering (Den Haag 2010) 307. Via: P.W.M. van der Krogt, Professionalisering en collectieve macht (Den Haag 1981) 40

56 T.H.P.M. Thomassen, ‘Archiefwezen en archivarissen in historisch perspectief’ (Archiefschool 1997) 8

57

Thomassen, ‘De emancipatie van archivistiek’, 12 (word-bestand) 58

(18)

§1.3.2 Veranderende rol van de archivaris

Met de revolutie in de wetenschap of paradigmaverschuiving binnen de archiefwetenschap die in het begin van dit hoofdstuk reeds is besproken, verschoof het denkkader en de rol van de archivaris. Hij beseft dat de archivaris zich ook moet bezighouden met moderne archieven, in plaats van “een studieus bestaan leiden tussen middeleeuwse stukken”.59

Thomassen: “De grenzen tussen de verschillende sectoren binnen de informatie-industrie vervagen.

Archivarissen moeten onder ogen zien, dat hun professie zich verbreedt en gedeeltelijk integreert met andere informatie-professies”.60

§1.3.3 Beoefenaars van de discipline in het post–custodiale paradigma Wie is de post–custodiale archivaris en archiefwetenschapper? Met welk object van

onderzoek houdt hij zich bezig en welke rol heeft hij in het records continuüm van archieven? Wat is de verhouding tussen de taak van de archivaris en die van de records manager?

De kennis van de post–custodiale archivaris is gebaseerd op de wetenschappelijke discipline van archiefwetenschap.61 Deze wetenschap verandert van hulpwetenschap van de

geschiedenis naar een autonome wetenschap en krijgt een universeler karakter.62 Thomassen zegt in 1999: “In het toegepaste onderzoek op het gebied van het digitale archief zijn de thema’s in Europa momenteel dezelfde als in de Verenigde Staten en Canada …

Onderzoekers moeten dezelfde maatschappelijke vragen beantwoorden”.63

Het object van onderzoek van de post–custodiale archivaris is procesgebonden informatie, ongeacht de drager. Zijn werkterrein behelst dan ook niet meer alleen een archiefdienst waar het beheer van overheidsarchief centraal staat, maar reikt tot daarbuiten. Immers, overal wordt archief gecreëerd. De post–custodiale archivaris is een informatieprofessional en zijn

specialisme is het beheren, verstrekken en interpreteren van procesgebonden informatie.64

Dat betekent het beheren van de (context van) werkprocessen en de relatie tussen stukken door middel van metadata. Een proces dat al start bij de creatie van archief. Een strikt gescheiden wereld, zoals die gold in het lifecycle–model, gaat niet meer op. De post-custodiale archivaris heeft te maken met het records continuüm en zijn rol schuift op naar voren in het proces van archiefvorming. “Archivarissen en records managers hadden

verschillende verantwoordelijkheden, maar behoorden tot dezelfde professie en die professie was een informatieprofessie”, aldus Thomassen.65

59

Thomassen, ‘Archiefwezen en archivarissen’, 9 60

Ibidem, 10 61

Thomassen, ‘Archiefwezen en archivarissen’, 1 & 11 62

Thomassen, ‘Onttakeling of modernisering’, 312. En: Thomassen, ‘Paradigmatische veranderingen in de archiefwetenschap’, 77 – 78

63 Ibidem, 78

64

Thomassen, ‘Archiefwezen en archivarissen’, 1 65

(19)

§1.4 Wetenschappelijke paradigma’s en culturele stromingen

Een paradigma is een wetenschappelijk conceptueel denkkader waar beoefenaars van een wetenschappelijke discipline consensus over bereiken. Dit denkkader is verbonden of gaat gedeeltelijk samen met heersende culturele stromingen. Ook de ontwikkeling van en binnen de archiefwetenschap is te koppelen aan stromingen als het modernisme en het

postmodernisme.

De bewegingen binnen verschillende wetenschappelijke disciplines staan logischerwijs niet los van elkaar. En dus ook niet los van grotere, overkoepelende culturele stromingen. De ontwikkelingen binnen een samenleving, op een continent of in de wereld hebben invloed op de vragen die wetenschappers stellen en dus het wetenschappelijk denkkader dat er bestaat. Ook de archiefwetenschap gaat in zekere zin op in een groter geheel. De Canadese archivaris Terry Cook stelde begin deze eeuw in Archival Science dat, of we het nu leuk vinden of het,

het postmodernisme bijna elke discipline beïnvloedt.66

Postmodernisme is niet hetzelfde als post-custodialisme. En modernisme is niet hetzelfde als positivisme, custodialisme, of het klassieke paradigma. Toch worden deze termen vaak gebruikt om hetzelfde aan te geven: dat we met de archivistische discipline in een nieuw wetenschappelijk paradigma zijn aanbeland of daar naartoe overgaan. In de

archiefwetenschap wordt soms ten onrechte gesproken over het moderne of postmoderne paradigma. “Dit is verwarrend en onjuist. De postmoderne benadering in de

archiefwetenschap … is op zichzelf geen fase in de archiefwetenschap en vertegenwoordigt dus ook geen archivistisch paradigma”, aldus Thomassen.67

In deze scriptie spreek ik daarom niet van ‘moderne-’, ‘klassieke-’, ‘positivistische-’ of ‘postmoderne’ paradigma’s. Ik zie het modernisme en postmodernisme als culturele

stromingen die natuurlijk van (grote) invloed zijn op het archiefwetenschappelijk paradigma, maar niet één en hetzelfde zijn. Daarvoor gebruik ik de termen ‘custodiaal paradigma’ en ‘post-custodiaal paradigma’.

§1.4.1 Het modernisme

De (natuur)wetenschap ondergaat in de negentiende eeuw een professionalisering en specialisatie.68 Theorie krijgt steeds vaker toepassing in de praktijk. Uit wetenschappelijk theoretische onderzoeken van elektrische verschijningen, ontstonden bijvoorbeeld

toepassingen als de telegrafie en de gloeilamp. De technologie is in opkomst en de

wetenschappelijke theorie krijgt invloed op het dagelijks leven. Het idee dat ‘de waarheid’ bereikbaar is komt voort uit deze ontwikkeling, evenals de gedachte van een maakbare

66

Terry Cook, ‘Archival science and postmodernism: new formulations for old concepts’, Archival science jrg 1 (2001 nr. 1) 5

67

Thomassen, Instrumenten van de macht, 447 68

(20)

samenleving die vooruitgang kent. Deze uitgangspunten vormen de kern van de culturele beweging van het modernisme.

Het modernisme gelooft in de cumulatieve werking van kennis en in het bewuste, rationele en objectieve proces van een samenleving om zichzelf steeds verder te ontwikkelen.69 Immers, een uitvinding bracht ook werkelijk verbetering, blijkt uit voorgaande alinea. Uiteindelijk zou je ‘de ultieme waarheid’ kunnen bereiken, en een ‘ideale samenleving’.

Modernisten vinden dat de samenleving maakbaar is. Omdat de rationeel aangestuurde, autonome mens (en zo de samenleving in zijn geheel) in staat is om gestelde doelen in de praktijk te bereiken. Want, modernisten geloven in het principe van kennisaccumulatie. Met het uitvoeren van en onderzoek doen naar wetenschappelijke theorieën, komt men zo steeds dichter bij ‘de objectieve waarheid’ en kan een ideale samenleving worden bereikt.

§1.4.2 Het postmodernisme

“Postmodernisme is een moeilijk grijpbaar fenomeen zonder heldere contouren”, stelt Nico Wilterdink in zijn rede, uitgesproken bij zijn ambtsaanvaarding in de cultuursociologie aan de

Universiteit van Amsterdam.70 Deze culturele stroming zet zich af tegen het modernisme.

Postmodernisme kenmerkt zich dan ook door het in twijfel trekken van de begrippen

‘waarheid’ en ‘authenticiteit’. Waar de modernisten nog geloofden in het bewuste en rationele proces van vooruitgang, aangestuwd door de autonome mens, is de vooruitgang volgens postmodernisten maar relatief en de mens aangestuurd door het onderbewuste.

Postmodernisten vinden dat de mens ondoorgrondelijk is, en de realiteit daardoor complex. De waarheid bestaat niet, waardoor de ontwikkeling van een maatschappij niet rationeel (aan) te sturen is. Sterker nog, hier kan niet veel richting aan worden gegeven. Er heerst dan ook geen consensus over universele doelen.

69 Roger Boonen, Irina, Jos, Ali en Mies. Interculturaliteit in maatschappij en school (Antwerpen 2003) 99

70

Nico Wilterdink, ‘In deze verwarrende tijd. Een terugblik en vooruitblik op de postmoderniteit’ (Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van in de cultuursociologie aan de Universiteit van Amsterdam. Amsterdam 2000) 6

(21)

§1.5 Conclusie hoofdstuk 1

Een paradigma is een onderdeel van een cyclisch proces van de ontwikkeling van wetenschap, zoals Thomas S. Kuhn dat in 1962 verwoordde in zijn The Structure of Scientific Revolutions. Deze fase van normale wetenschap – een geldend ‘paradigma’ – gaat vooraf aan een revolutie in de wetenschap, waarin een radicale omwenteling van opvattingen en instituties

plaatsvindt.71 De perioden van revolutie en normale wetenschap blijven zich herhalen en opvolgen.

Een paradigma behelst een wetenschappelijk conceptueel denkkader en een verklaringsmodel voor beoefenaren van de wetenschappelijke discipline.72 Wetenschappelijke denkkaders staan onder invloed van heersende culturele stromingen. In het geval van de

archiefwetenschappelijke paradigma’s, het custodiale en post– of non–custodiale paradigma, gaat het om het modernisme en postmodernisme. Bijvoorbeeld, de publicatie van de

Handleiding in 1898 wordt gezien als de aanvang van het custodiale paradigma. Deze leidraad bij het werk voor archivarissen past in het modernistische idee van ‘maakbaarheid’. Typisch post–custodiaal is het ‘bevragen’ van archief (in plaats van ‘berusten’). Dit past in het postmoderne idee dat ‘de waarheid niet bestaat’ en alles continu wordt bevraagd.

De revolutie in de wetenschap en verschuiving richting het post–custodiale paradigma midden en eind twintigste eeuw, is onder andere aangewakkerd door een technische revolutie en post– modernistische bewegingen. We leven nu in een informatiemaatschappij, waarin de

verwachtingen en behoeften met betrekking tot de creatie en vergaring van informatie een vlucht hebben genomen. Daarmee is de manier waarop archief gevormd wordt veranderd. Gevolg is een noodgedwongen verschuiving in het object van onderzoek en dus denkkader en de rol van de archivaris.

In het eerste paradigma werkt de archivaris met een afgesloten, historisch archief. In het tweede is er sprake van een informatieprofessional die procesgebonden informatie beheert. Welke theorieën, begrippen, normen, methoden, aannames en overtuigingen gelden er in het custodiale en post–custodiale archiefwetenschappelijke paradigma? Zie het overzicht:

71

Leezenberg en De Vries, Wetenschapsfilosofie voor geesteswetenschappen, 92 72

(22)

Custodiaal paradigma Post–custodiaal paradigma

De archivaris - De archivaris is objectieve

bewaker van het afgesloten archief

- De archivaris heeft tot taak het gereedmaken van archief voor raadpleging

- De archivaris heeft zijn focus op het eigenlijke record

- De archivaris heeft geen rol in de archiefvorming

- De archivaris is

informatiebeheerder en kan overal worden ingezet waar informatie professioneel moet worden beheerd

- De archivaris heeft tot taak het beheer en behoud van archivistische kwaliteit

- De archivaris heeft zijn focus op het proces of context van het ontstaan van het archief

- De archivaris heeft een actieve (adviserende) rol in de archiefvorming

Archief - Archief is een geheel van

fysieke objecten

- Archief onderscheid zich van andere documentaire

verzamelingen door de archiefvormer

- Archief is de objectieve neerslag van administratief handelen

- Archief wordt geanalyseerd vanuit de elementen waar het uit bestaat

- Archief is georganiseerd volgens de organisatiestructuur - Archief kent onder beheer van de archivaris een functie; volgens het levenscyclusmodel

- Archief wordt fysiek beheerd

- Archief berust in beheer van de archivaris

- Archief is procesgebonden informatie (ongeacht de drager) - Archief onderscheid zich van andere documentaire

verzameldingen door haar ontstaansoorzaak

- Archief is gecreëerd met een bedoeling

- Archief wordt geanalyseerd vanuit de functies die het vervult of heeft vervuld - Archief is georganiseerd volgens functies

- Archief kent verschillende functies (tegelijk); volgens het records continuüm model - Archief is voor meerdere interpretaties vatbaar en de context verandert als ermee gewerkt wordt

- Archief wordt fysiek en intellectueel beheerd

- Archief wordt bevraagd in beheer van de archivaris

Concluderend overzicht van de kenmerken van het custodiale en post-custodiale paradigma. Door T.S. Free.

(23)

H2 Deelvraag 1 De archiefwetenschappelijke paradigma’s

gekarakteriseerd

In het eerste hoofdstuk is vastgesteld wat een paradigma is en welke kenmerken de beide archiefwetenschappelijke paradigma’s hebben. Ook is uiteen gezet hoe deze

wetenschappelijke denkkaders zich verhouden tot culturele stromingen en wie de beoefenaars van de wetenschappelijke discipline zijn. Daarmee zijn de grondslagen van beide

archiefwetenschappelijke paradigma’s verkend. Er kan antwoord gegeven worden op de vraag ‘Wat zijn de karakteristieken van het custodiale en post-custodiale paradigma?’. Maar het operationaliseren van deze karakteristieken is hiermee nog niet haalbaar. De kenmerken zijn nog te algemeen om verandering in de praktijk op wetenschappelijke wijze te kunnen meten.

Hiervoor zijn de paradigma’s voornamelijk gekarakteriseerd aan de hand van het object van onderzoek en het doel of de taak van de archivaris. De archivistische methoden of

archiveringsprocessen die de custodiale en post-custodiale archivaris gebruikt zijn maar voor een gedeelte behandeld.73 Het operationaliseren van de paradigma’s gebeurt in dit hoofdstuk dan ook aan de hand daarvan. Immers, twee verschillende wetenschappelijke denkkaders zouden tot verschillende uitingen van methoden moeten leiden. Er is gekozen voor het toespitsen van de karakteristieken van de paradigma’s op drie archivistische methoden. Namelijk ‘ordenen’, ‘overbrengen’ en ‘preventief conserveren’.

De keuze voor deze begrippen moet gezien worden binnen een context van de drie taken ‘toegankelijkheid’, ‘archiefbeheer’ en ‘conservering’. Immers, “het specifieke archivistische werkgebied omhelst de controle, zorg, bewaring, conservering en administratie van records en archieven”.74

De archivistische methoden hebben een verandering van betekenis en uitingsvorm ondergaan gedurende de paradigmaverschuiving. Ordenen in het custodiale paradigma betekent iets anders dan ordenen in het post–custodiale paradigma. En dat geldt ook voor ‘overbrengen’ en ‘preventief conserveren’. In dit hoofdstuk onderzoek ik wat die verschuiving inhoudt.

73

Zoals het beschrijven, structureren, klasseren en selecteren. Maar ook ordenen, bewaren en beschikbaar stellen. Bronnen: P.J. Horsman, Archiveren. Een inleiding (Den Haag 2004) 49; Gustaaf Janssens, ‘Toegankelijk maken’, in: Yvonne Bos – Rops, Gustaaf Janssen, Charles Jeurgens en Eric Ketelaar, Lezen! Teksten over het archief (Den Haag 2009) 48

74 T.H.P.M. Thomassen, ‘Archivists between Knowledge and Power. On the independence and autonomy of archival science

and the archival profession’, in: Yvonne Bos – Rops, Gustaaf Janssen, Charles Jeurgens en Eric Ketelaar, Lezen! Teksten

(24)

§2.1 ‘Ordenen’ in een custodiaal en post-custodiaal paradigma

In deze paragraaf wordt uiteengezet hoe de definitie van ‘ordenen’ gedurende twee

archiefwetenschappelijke paradigma’s van betekenis verandert. Zoals in de inleiding van dit hoofdstuk wordt aangegeven, wordt deze term behandeld binnen de context van het

toegankelijkheidsproces. Immers, het ordenen van archief is een handeling om het geheel toegankelijk te maken. Daarom ga ik eerst in op de definitie van ‘toegankelijkheid’.

§2.1.1 Betekenis van ‘toegankelijkheid’

‘Toegankelijkheid’ is een ordeningstoestand van een archief waardoor raadpleging mogelijk is.75 De custodiale definitie van archief is die van een afgesloten en historisch archief dat berust. De custodiale benadering van toegankelijkheid is dan ook collectiegericht, het gaat over de kwaliteit van het archief zelf en het toegankelijk maken van het archief zelf. Namelijk als het in goede en geordende staat verkeert en met behulp van een toegang op die ordening, in de vorm van een inventaris, kan worden geraadpleegd. Toegankelijkheid wordt gecreëerd vanuit het gezichtspunt van de archiefvormer. De archivaris is binnen het

toegankelijkheidsproces een onpartijdige, objectieve buitenstaander en belangeloze gids voor gebruikers.76

De post-custodiale definitie van archief is die van procesgebonden informatie. De focus ligt niet meer op de archiefbestanddelen zelf, maar op het beheer van de ontstaanscontext en de relatie tussen stukken. De archivaris streeft naar archivistische kwaliteit. Dat wil zeggen de “doorzichtigheid, duurzaamheid en stabiliteit van de band tussen de informatie en

werkproces”.77

De benadering van toegankelijkheid verschuift van een collectiegerichte naar een

gebruikersgerichte oriëntatie.78 Het is de taak van de archivaris om bevraging van archief vanuit de ontstaanscontext mogelijk te maken voor gebruikers. Want archief is voor meerdere interpretaties vatbaar (met betrekking tot het records continuüm model). Het is volgens Thomassen aan de archiefgebruiker om deze interpretatie te maken.79 Daarentegen is de archivaris in het toegankelijkheidsproces niet langer onpartijdig en objectief, maar construeert en interpreteert het archief ook.80 Er worden dus door zowel de archivaris als gebruikers continu betekenislagen toegevoegd aan archief.

75

Van der Gouw e.a., Nederlandse archiefterminologie, Lemma 109 76

T.H.P.M. Thomassen, ‘De veelvormigheid van de archiefontsluiting en de illusie van de toegankelijkheid’, in: Theo Thomassen, Bert Looper, Jaap Kloosterman (eds.), Toegang. Ontwikkelingen in de ontsluiting van archieven (Den Haag 2001) 15-16

77

Thomassen, ‘Paradigmatische veranderingen in de archiefwetenschap’, 76 78

Thomassen, ‘De veelvormigheid van de archiefontsluiting’, 15 (Hier pleitte de Amerikaanse Randall C. Jimerson ook voor in 1989.)

79

Ibidem, 14 80

(25)

§2.1.2 De veranderende betekenis van het begrip ‘ordenen’

De custodiale definitie van archief is die van een afgesloten, historisch, bij voorkeur papieren archief dat berust.81 Wat betekent dat voor het ordenen van een archief? Centraal staat het bepalen van de fysieke locatie van opslag. Er wordt een ordeningssysteem toegepast op het afgesloten geheel, op grond van de inrichting van de archiefvormer. Custodiaal is het ordenen van archiefbestanddelen; een fysieke groepering van een of meer archiefdocumenten.82 Deze voorkeur voor een fysieke groepering is ook af te lezen uit de term ‘sorteren’ in de

Handleiding.83

Gedurende de paradigmaverschuiving wordt de focus verlegd van een afgesloten archief naar procesgebonden informatie. En van het archief zelf naar de context van het archief, dat wil zeggen de werkprocessen waar het uit bestaat en dus de metadata. Dit maakt het niet langer noodzakelijk om het object zelf – het archief – fysiek in beheer te hebben. Ook gaat het niet langer om het gezichtspunt van de archiefvormer, maar verschuift de focus van de archivaris naar de gebruiker door bevraging van archief vanuit de ontstaanscontext voor hen mogelijk te maken. Het leggen van relaties tussen stukken uit een archief en tussen collecties en archieven door logische ordeningen, ongeacht waar zij zich fysiek bevinden, komt centraal te staan.84

Het ordeningssysteem uit het custodiale paradigma wordt in het post–custodiale paradigma vervangen door het archiveringssysteem.85 Volgens David Bearman – de eerste die

fundamenteel over archiveringssystemen in plaats van ordeningssystemen is gaan nadenken – is dat een raamwerk van de processen die het archief hebben gevormd.86 Of zoals Peter Horsman het definieert: “Een archiveringsysteem is het geheel van documenten, metadata, processen, procedures, kennis, regels, middelen en mensen waarmee een persoon of organisatie zich voorziet van betrouwbare en duurzame informatie ten behoeve van bedrijfsvoering, herinnering en verantwoording”.87

De post–custodiale archivaris heeft niet te maken met een afgesloten archief, maar is betrokken bij het archief vanaf het moment van creatie. Of, volgens het records continuüm model, vanaf het moment dat het wordt opgenomen in het archiveringsysteem. Er is niet langer sprake van ordenen ‘achter’ in het proces maar relaties leggen ‘vooraan’ in het proces.

81

Ten tijde van het custodiale paradigma was er enkel sprake van archief op een papieren drager. Een digitaal gecreëerd archief kan echter custodiaal benaderd worden.

82

De documenten zijn bijeen gebracht met een bepaald doel en zijn in onderlinge samenhang te raadplegen. Bron: Den Teuling, Archiefterminologie, Lemma 11

83

Zie paragraaf 2.1.2 in deze scriptie. 84

Zoals gedaan wordt bij het Ehri – project. European Holocaust Research Infrastructure, ‘Homepage’. http://www.ehri-project.eu/ (laatst geraadpleegd 08 – 12 – 2013)

85

“Het archiveringsysteem is ervoor verantwoordelijk dat inhoud, context en structuur behouden blijven, dat de informatie onveranderbaar is vastgelegd, dat de relatie met de context van ontstaan en gebruik reconstrueerbaar is en dat de structuur van de informatie behouden blijft, zowel binnen de documenten als tussen de documenten onderling.” Bron: Horsman,

Abuysen ende desordiën, 40

86

Aantekeningen college, UvA, Archiefwetenschap, ‘Archiveringsystemen’ 13 – 09 – 2011 87

(26)

§2.1.2.1 Definiëring van het begrip ‘ordenen’ in terminologieën

Het definiëren van termen is eigen voor elke professie, zo ook voor die van de archivaris. In de praktijk is voor de verwerking van overheidsarchieven hier doorlopend behoefte aan geweest. De Handleiding van Muller, Feith en Fruin is de start geweest tot de

‘standaardisatie’ van begrippen. Vanaf midden vorige eeuw heeft de behoefte aan eenduidigheid geresulteerd in verschillende terminologieën.

Ordenen Handleiding

1898

Ordening gegrond op de oorspronkelijke organisatie van het archief, die in hoofdzaak overeenstemt de inrichting van het bestuur.88

Het sorteren der archiefstukken: een archief moet

systematisch (dan wel chronologisch of alfabetisch) worden ingedeeld.89 Series geven de hoofdlijn in de ordening aan.90

Nederlandse

Archiefterminologie 1962

Het rangschikken van archiefbescheiden naar hun archivalistische kenmerken, zoals herkomst, datering of redactionele vorm.91

Lexicon van Nederlandse archieftermen 1983

Het rangschikken van archiefbescheiden naar hun archivalistische kenmerken, zoals redactionele vorm, datering, ontwikkelingsstadium en uiterlijke vorm.92

Archiefterminologie voor Nederland en Vlaanderen

2003

Het rangschikken van archiefbescheiden,

archiefbestanddelen en archiefafdelingen binnen een archief overeenkomstig een systeem.93

Het rangschikken hoeft niet materieel plaats te vinden, dat kan ook via logische ordeningen (digitaal).

De definities die in de terminologieën in de afgelopen decennia aan het begrip ‘ordenen’ zijn gegeven, laten een minimale tot geen verschuiving in de betekenis van het begrip zien:

De Handleiding koppelt de ordening van archief aan de inrichting van de organisatie van de archiefvormer. Dat is onder meer terug te brengen op de custodiale gedachte dat de

archiefvormer – een overheidsbestuur of ambtenaar – bepaalt of een documentaire

verzameling een archief is of niet. Ook doelt de Handleiding op een systematische sortering van het archief. Dat heeft betrekking op het custodiale ordenen van archiefbestanddelen: een

88

Horsman, Ketelaar en Thomassen, Tekst en context van de Handleiding, Deel II Tekst 30 89

Ibidem, Deel II Tekst 27 90

Ibidem, Deel II Tekst 50 91

Van der Gouw e.a., Nederlandse archiefterminologie, Lemma 114

92 Commissie Archiefterminologie van de Vereniging van Archivarissen in Nederland, Lexicon van Nederlandse

archieftermen (Den Haag 1983) Lemma 6

93

(27)

fysieke groepering van een of meer archiefdocumenten.94 ‘Sorteren’ betekent immers ‘soort bij soort voegen’.

De definities uit 1962 en 1983 zijn identiek aan elkaar en vrij summier: ‘het rangschikken van archiefbescheiden naar hun archivalistische kenmerken’. Het verschil tussen definitie van de Handleiding en die uit 1962 en 1983 zit ten eerste in het subtiele verschil tussen ‘sorteren’ en ‘rangschikken’. De laatste betekent iets in een bepaalde volgorde leggen, waar de eerste doelt op het vormen van groepen. Het tweede, belangrijkere verschil zit in de ordening naar

inrichting van het bestuur en de ordening naar archivalistische kenmerken. Dit laatste geeft meer bewegingsvrijheid voor de archivaris om te ordenen naar bijvoorbeeld datering,

herkomst, inhoud, etcetera. Maar vooral wordt het collectiegerichte toegankelijk maken (een beetje) losgelaten.

Ondanks de overeenkomst tussen de beide definities van het begrip ‘ordenen’ in 1962 en 1983, moet er een andere betekenis aan toegekend worden. Want, het begrip ‘archief’ heeft in beide terminologieën een andere betekenis. In 1962 wordt ‘archief’ nog ‘ambtshalve

ontvangen of opgemaakt’ en is het ‘naar zijn aard bestemd om te berusten’.95 Een betekenis die te vergelijken is met die uit de Handleiding. In 1983 hoeft een archief echter niet langer te ‘berusten’ en kan het ontvangen of opgemaakt zijn door ‘een instelling, persoon of groep personen’.96

Hoewel verbreed – immers niet langer alleen gecreëerd overheid maar ook een instelling of particuliere personen – wordt dus nog steeds dat wat een ‘archief’ tot een ‘archief’ maakt onder andere gekoppeld aan een archiefvormer. Dat geldt zelfs nog voor de definitie uit 2003. Hoewel in de archiefwetenschappelijke literatuur ‘archief’ al gedefinieerd is als

procesgebonden informatie wordt het in de terminologie van 2003 nog toegekend aan een archiefvormer: ‘een persoon, groep personen of organisatie’.97

In de definiëring van de term ‘ordenen’ zien we dat de focus op de archiefvormer – het collectiegerichte toegankelijk maken – echter al wordt losgeweekt sinds 1962. Dan wordt de ordening naar archivalistische kenmerken, of in 2003 nog vrijer ‘een systeem’, ingebracht. In 2003 is er daarom in basis geen groot verschil te onderscheiden met voorgaande definities uit de jaren zestig en tachtig. Het enige opmerkelijke is de benoeming van het feit dat

‘rangschikken niet materieel hoeft plaats te vinden, maar ook via logische ordeningen

(digitaal) mogelijk is’.98 Echter, door de definitie van ‘archief’ in diezelfde terminologie blijft dit in het luchtledige hangen. Zonder een adequate beschrijving van het object –

procesgebonden informatie – is niet duidelijk waarom logische ordening mogelijk is.

94

De documenten zijn bijeen gebracht met een bepaald doel en zijn in onderlinge samenhang te raadplegen. Bron: Den Teuling, Archiefterminologie, Lemma 11

95

Van der Gouw e.a., Nederlandse archiefterminologie, Lemma 53

96 Commissie Archiefterminologie, Lexicon, Lemma 2

97

Den Teuling, Archiefterminologie, Lemma 10 98

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

1 De Centrale Raad van beroep stak een stokje voor deze ‘innovatieve’ praktijk, omdat de daarvoor vereiste wettelijke basis ontbreekt.. 2 De Raad trekt daarbij een vergelijking met

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de verdachte in kwestie, die werd veroordeeld voor oplichting en valsheid in geschrifte, onder andere op grond van artikel 28 lid

Voor zover digitale bescheiden al onder beheer zijn, is het de vraag of de digitale beheeromgevlng (waaronder het gecertificeerde eDocs) afdoende ingericht is om

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Kaiser, Wolfram, ‘No second Versailles: transnational contacts in the People and Freedom Group and the International Christian Democratic Union 1936-1945’, in: Gehler, Kaiser en

In de eerste twee bijdragen gaan Cyrille Fijnaut en Jan Wouters in op de crises waarmee de Europese Unie momenteel wordt geconfronteerd en op

Onderstaande grafiek geeft naar geslacht en leeftijd de samenstelling weer van het aantal personen dat in het vierde kwartaal van 2016 werkzaam is bij het Rijk.. De blauwe kleur geeft

heden om de eigen toegankelijkheidsstrategie te verantwoorden. Verwacht wordt dat het oplossen van deze knelpunten in combinatie met een meer ontspannen houden betreffende