• No results found

Seksueel misbruik bij onder toezicht : de verschillen in kenmerken tussen kinderen met en zonder een verstandelijke beperking

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Seksueel misbruik bij onder toezicht : de verschillen in kenmerken tussen kinderen met en zonder een verstandelijke beperking"

Copied!
20
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Seksueel misbruik bij onder toezicht

gestelde kinderen.

De verschillen in kenmerken tussen kinderen met en zonder een

verstandelijke beperking.

Master student: Dorine van Lith, 5828295 1ste beoordelaar/ begeleider: Dr. E.S. van Vugt 2e beoordelaar: Dr. I.B. Wissink

(2)

Abstract

The aim of this study was to examine differences in characteristics of sexually abused children with (n=128) and without mild mental disability (n=48), who at time of the sexual abuse act were under the supervision of child protection services. Case reports were examined that were provided by the Inspection of Youthcare and Healthcare. We evaluated the two groups on age, gender, the type and seriousness of the sexual abuse, the relationship between the victim and the offender, the type of care the child received (residential, outpatient), and policy changes after the abuse (e.g. to move the child to another institution). We found that sexually abused children with a mild mental disability were slightly older at the time of abuse, than children without a mental disability. We also found that in the case of children with a mild mental disability the offender was often a foster parent, while children without a mild mental disability were more frequently abused by their biological parents. Next, we found sexual intercourse to be the most common abuse type. The offender was often a group member. It is advised to give sexual education to mentally disabled children and toeducate staff who are working with these children to learn identifying signs of sexual abuse. When sexuality is discussed routinely and openly, conversations are easier to initiate, more comfortable to continue, and more effective and informative for all participants.

(3)

Inleiding

Seksueel misbruik bij kinderen is een ernstig maatschappelijk probleem en door wereld gezondheidsorganisaties wordt benadrukt dat preventie van seksueel misbruik continue onder de aandacht moet zijn (World Health Organization, 2006; Unicef, 2000). Het is van belang kennis te hebben van de prevalentie, risicofactoren en de gevolgen van seksueel misbruik om preventie van seksueel misbruik bij kinderen te kunnen bewerkstelligen.

Naar de prevalentie van seksueel misbruik is wereldwijd onderzoek gedaan waaruit blijkt dat seksueel misbruik in18% voorkomt bij meisjes en in 7.6% bij jongens (Stoltenborg, Van IJzendoorn, Euser, & Bakermans-Kranenburg, 2011). Binnen Europa variëren de prevalentiecijfers van seksueel misbruik tussen 6% en 36% voor meisjes en tussen 1% en 19% voor jongens (Lampe, 2002). In Nederland is recentelijk onderzoek gedaan naar seksueel misbruik onder 8.000 kinderen (De Graaf, Kruijer, Van Acker, & Meijer, 2012). Hieruit kwam naar voren dat 41% van de meisjes en 21% van de jongens seksuele handelingen, variërend van zoenen tot het hebben van anale seks, heeft moeten verrichten tegen eigen wil in.

Er zijn verschillende risicofactoren die de kans op seksueel misbruik kunnen vergroten. Een eerste risicofactor blijkt geslacht, seksueel misbruik komt vaker voor bij vrouwen dan bij mannen (De Graaf et al., 2012; Lampe, 2002; Stoltenborgh et al., 2011). Dit wordt bevestigd door Dube en Hubert (1988), zij onderzochten 511 casussen van seksueel misbruik onder kinderen van 0 tot 12 jaar, 85.5% van de slachtoffers was een meisje en 14.5% van de slachtoffers was een jongen. Een tweede risicofactor die genoemd kan worden is leeftijd (U.S. Department of Health and Human Services in Putman, 2003). Uit onderzoek blijkt dat naarmate de leeftijd stijgt, de kans om seksueel misbruikt te worden toeneemt. Onder de slachtoffers van seksueel misbruik heeft ongeveer 10% de leeftijd tussen nul en drie

(4)

jaar, 28.4% heeft de leeftijd tussen vier tot zeven jaar en 25.5% heeft de leeftijd van acht tot elf jaar. In 35.9% van de seksueel misbruik gevallen, waren de kinderen ouder dan 12 jaar (U.S. Department of Health and Human Services in Putman, 2003). Een derde risicofactor betreft kinderen die onder toezicht staan (OTS) van de overheid en binnen een residentiële instelling en of pleeggezin verblijven (Benedict, Zuravin, Brandt, & Abbey, 1994; Hobbs, Hobbs, & Wynne, 1999). Deze kinderen lopen groter risico om seksueel misbruikt en/of mishandeld te worden dan kinderen die bij hun biologische ouders opgroeien (Benedict et al., 1994; Hobbs et al., 1999). Tot slot lopen kinderen met een (licht) verstandelijke beperking een verhoogd risico om seksueel misbruikt te worden (Carmody, 2003; Douma, Van den Bergh, & Hoekman, 1998; Lumley & Miltenberger, 1997;McCarthy & Thompson, 1996; Westcott & Jones, 1999). De kans om seksueel misbruikt te worden is gemiddeld ruim anderhalf tot vijf keer zo groot voor kinderen met een (L)VB ten opzichte van kinderen zonder een VB (Lumley & Miltenberger, 1997). Redenen voor verhoogd risico van deze groep moeten volgens onderzoekers gevonden worden in een laag zelfbeeld, waardoor (L)VB kinderen zich onderdanig kunnen opstellen en het gevoel hebben seksuele handelingen te moeten verrichten (Moonen, De Wit, & Hoogeveen, 2011; Vermeulen, Jansen, & Feltzer, 2007). Tevens kan de naïviteit, het vertrouwen in de verzorger en het gebrek aan onderwijs/ kennis over seksualiteit van de (L)VB kinderen leiden tot een verhoogd risico (Tharinger, Burrows-Horton, & Millea, 2002; Verdugo & Bermejo,1997). Kinderen met een (L)VB zijn makkelijk te beïnvloeden en hebben een beperkte praktische zelfredzaamheid wat hen kwetsbaar maakt voor seksueel misbruik (Moonen et al., 2011; Verstegen, 2005). Ook hebben kinderen met een (L)VB vaak moeite met het inschatten van intenties (Gomez & Hazeldine, 1996) wat ervoor zou kunnen zorgen dat zij zich niet goed realiseren wat seksueel misbruik is en/of dat zij te laat beseffen dat wat er gebeurt of is gebeurd niet mag.

Als we de groep kinderen met een (L)VB verder onderzoeken blijken er naast de

(5)

algemene kwetsbaarheden voor seksueel misbruik nog een aantal specifieke risicofactoren en verschillen binnen de groep te bestaan. Het blijkt dat meisjes met een (L)VB een grotere kans hebben om seksueel misbruikt te worden dan jongens met een (L)VB (Linn & Rousso, 2001). Onder de meisjes met een (L)VB lopen de meisjes in de leeftijdscategorie 13-18 jaar het meest risico om seksueel misbruikt te worden (Balogh et al., 2001). Met betrekking tot de relatie tussen de pleger en het slachtoffer met een (L)VB blijkt dat in 57% de pleger iemand uit de thuissituatie is, van wie 27% ouders en in 30% iemand uit de zorgsituatie, van wie 15% hulpverlener en 15% groepsgenoot (Van den Bergh, Hoekman, & Van der Ploeg, 1998). Vergelijkbare resultaten werden gevonden door McCarthy en Thompson (1997), in 50% van de gevallen van het seksueel misbruik was de dader iemand uit de thuissituatie en in bijna 30% iemand uit de zorgsituatie. Tot slot blijkt dat de kinderen met een (L)VB die onder toezicht staan vaker seksueel misbruikt worden indien zij in een residentiële instelling verblijven dan wanneer zij ambulante zorg ontvangen (Vermeulen et al., 2007).

Seksueel misbruik heeft verschillende korte en lange termijn gevolgen. De meest gerapporteerde problemen op korte termijn zijn angst, depressie, woede, vijandigheid, agressie en seksueel afwijkend gedrag (Kendall-Tackett, Williams, & Finkelhor, 1993). De gevolgen op lange termijn zijn depressie, posttraumatische stress stoornis (PTSS), gedragsproblemen, angst, laag gevoel van eigenwaarde, drugsgebruik, seksueel afwijkend gedrag, suïcidale gedachten en moeite met het vertrouwen van anderen (Kendall-Tackett et al., 1993). Daarnaast hebben mensen die in de kindertijd seksueel zijn misbruikt een grotere kans om opnieuw seksueel misbruikt te worden dan mensen die niet seksueel misbruikt zijn in de kindertijd (Beitchman et al., 1992; Kendall-Tackett et al., 1993). In meer recent onderzoek wordt seksueel misbruik in de kindertijd, naast angststoornissen en depressie, tevens geassocieerd met een verhoogd risicovol gedrag op latere leeftijd (Dennerstein, Guthrie, & Alford, 2004; Dube et al., 2005). Dit gedrag is weinig gericht op een toekomstperspectief

(6)

waarbij onder andere het hebben van onveilige seks vaak voorkomt (Dennerstein et al., 2004; Dube et al., 2005). In welke mate lange termijn gevolgen kunnen voorkomen hangt samen met een aantal factoren: de relatie tussen het slachtoffer en de pleger, de duur van de periode waarin het seksueel misbruik plaatsvond, het type seksueel misbruik (bijvoorbeeld penetratie) en de mate van ernst van het seksueel misbruik (bijvoorbeeld gebruik van geweld) (Beitchman et al., 1992; Kendall-Tackett et al., 1993). Seksueel misbruik komt voor bij kinderen met en kinderen zonder een (L)VB en de gevolgen van seksueel misbruik zijn groot. Het is van belang om kennis te hebben over het seksueel misbruik en de verschillen in kenmerken tussen deze twee groepen, zodat er beter zicht is op kinderen die het meest risico lopen. Eerder onderzoek naar de verschillen in kenmerken tussen deze twee groepen liet zien dat seksueel misbruik bij kinderen met een (L)VB vaak ernstiger is dan bij kinderen zonder een VB (Akbas et al., 2009; Reiter, Bryen, & Shachar, 2007). Tevens bleek uit onderzoek een significant verschil in het type seksueel misbruik. Bij kinderen met een (L)VB vond vaker penetratie plaats dan bij kinderen zonder een VB. Daarnaast vond men een verschil in het voorkomen van geweld. Bij kinderen met een (L)VB kwam vaker geweld voor dan bij kinderen zonder een VB (Akbas et al., 2009). In deze scriptie staan kinderen (0 tot 18 jaar) centraal die seksueel zijn misbruikt gedurende de periode dat zij onder toezicht stonden. Deze doelgroep betreft een risicogroep waarbij vaak al een historie is van mishandeling en seksueel misbruik. Binnen deze onderzoeksgroep wordt onderscheid gemaakt tussen kinderen met en kinderen zonder een (licht) verstandelijke beperking. Het onderzoek is gebaseerd op meldingen van seksueel misbruik en/of seksueel grensoverschrijdend gedrag (SGOG) die tussen 2008 tot 2010 binnen zijn gekomen bij de Inspectie Jeugdzorg en Gezondheidszorg. Er zal onderzocht worden in hoeverre er verschillen zijn tussen de kinderen en jongeren met en zonder verstandelijke beperking die seksueel misbruikt zijn met betrekking tot: geslacht, leeftijd, eerder seksueel misbruik, het type en ernst van het misbruik, de relatie van het

(7)

slachtoffer en de pleger en tot slot het type zorg (ambulant of residentieel). Tevens zal er gekeken worden naar de reactie van de verantwoordelijke instantie bij ontdekking van het seksueel misbruik. De onderzoeksvraag luidt: Zijn er verschillen in kenmerken van kinderen met een verstandelijke beperking en kinderen zonder verstandelijke beperking waarbij sprake was van seksueel misbruik en/of seksueel grensoverschrijdend gedrag.

Methode

Participanten

De onderzoeksgroep bestond uit kinderen (0-18 jaar) die seksueel misbruikt waren, waar sprake was van SGOG of waarbij een vermoeden was van seksueel misbruik ten tijde van onder toezicht stelling van de overheid. De kinderen waren geplaatst in een gezinsvoogdij-instelling, een instelling voor jeugdzorg, gehandicapteninstelling en/of pleeggezin. De groep bestaat uit N = 176 kinderen verdeeld in n = 128 kinderen met een (licht) verstandelijke beperking (LVB) en n = 48 kinderen zonder een verstandelijke beperking (VB). De gemiddelde leeftijd van de kinderen ten tijde van de melding was M = 12.31, SD = 3.63.

Instrumenten

Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van een codeboek dat is ontwikkeld door Wissink, Van Vugt, Moonen en Stams (2012) ten behoeve van het onderzoek voor de Commissie Samson. Voor het huidige onderzoek zijn een beperkt aantal categorieën onderzocht die inzicht geven in kenmerken van kind, dader, type misbruik en type zorg. Meer specifiek gaat het om de volgende kenmerken: geslacht en leeftijd, type dader (groepsgenoot, ouder/pleegouder en groepsleider). Het type misbruik is verdeeld in zwaar seksueel misbruik; 1) geslachtsgemeenschap, 2) aanraken van de genitaliën (incl. orale seks) en in licht seksueel misbruik; 3) aanraken, maar niet de genitaliën, 4) geen fysiek contact en 5) niet uit de casus

(8)

op te maken. Tot slot is er gekeken naar de reactie van de instelling en welk beleid door de instelling is gevoerd met betrekking tot seksueel misbruik en seksueel grensoverschrijdend gedrag. Hierbij is specifiek gekeken naar of aangifte is gedaan tegen de pleger, overplaatsing van het slachtoffer of de dader heeft plaatsgevonden, of dat er een gesprek is gevoerd met zowel het slachtoffer als de dader, of dat het behandelplan van de pleger is aangepast.

Procedure

Wanneer een kind dat onder toezicht staat seksueel wordt misbruik moet dit gemeld worden door de des betreffende instelling bij de verantwoordelijke inspectie (Kwaliteitswet zorginstellingen, 2005). De verantwoordelijke inspectie kan Inspectie Jeugdzorg of de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) zijn. Voor dit onderzoek zijn voor het coderen met het codeboek (zie instrumenten) de meldingsrapporten, binnengekomen in de periode van 2008 tot 2010, als uitgangspunt genomen. Het coderen vond plaats in de periode april 2012 tot en met mei 2012. Er is een convenant opgesteld en getekend door beide inspecties en de betrokken onderzoekers, waarin onder andere de bescherming van de vertrouwelijke gegevens wordt gewaarborgd.

Analyseplan

Door middel van kwantitatieve analyses is per variabele gekeken of er significante verschillen zijn tussen kinderen met en kinderen zonder verstandelijke beperking die seksueel misbruikt zijn. De variabelen zijn nominaal verdeeld, waardoor er gebruik is gemaakt van een Chi-kwadraat toets (χ²). De variabele leeftijd is onderzocht met een t-toets.

Resultaten

Er zijn diverse Chi-kwadraattoetsen uitgevoerd en met uitzondering van het kenmerk relatie is er voldaan aan de voorwaarden van de toets.

(9)

Verschillen in geslacht en leeftijd tussen kinderen met een lichtverstandelijke beperking en kinderen zonder een lichtverstandelijke beperking.

Er bleek geen significant verschil tussen de VB en de niet-(L)VB kinderen in de verdeling van jongens en meisjes,χ 2 (1 , N = 175 ) = 1.679 , p = .195. Wel bleek dat bij beide groepen meer meisjes dan jongens slachtoffer zijn geweest van seksueel misbruik (zie Tabel 2). Er bleek een significant verschil te zijn tussen de (L)VB en de niet-VB kinderen in leeftijd. De leeftijd van kinderen met een (L)VB over wie een seksueel misbruik/SGOG melding was gedaan bij de Inspectie bleek gemiddeld hoger (M = 12.63 , SD = 3.46 ) dan de leeftijd van kinderen zonder een VB over wie een dergelijke melding was gedaan (M = 11.13 , SD = 4.11 ), t (48) = -2.26 , p = .027 .

Er is geen significant verschil gevonden tussen de meldingen van kinderen met een (L)VB en de kinderen zonder een VB in het type seksueel misbruik. Bij beide onderzochte groepen was het meest voorkomende type misbruik geslachtsgemeenschap, bij kinderen met een (L)VB kwam dit in 26.7% van de gemelde gevallen voor en bij kinderen zonder een VB in 9.1% van de gemelde gevallen. Het type seksueel misbruik dat het minste voorkwam bij beide groepen is aanraken, maar niet de genitaliën, bij kinderen met een (L)VB kwam dit bij 6.2 % van de gevallen voor en bij kinderen zonder een VB in 1.2% van de gevallen. Zoals eerder is opgemerkt is de ernst van het seksueel misbruik ingedeeld in twee categorieën, licht en zwaar. Met betrekking tot de ernst van het misbruik is geen significant verschil gevonden tussen de kinderen met een (L)VB en kinderen zonder een VB (zie Tabel 1).

(10)

Tabel 1

Verschillen in verdeling tussen kinderen met een licht verstandelijke beperking en kinderen zonder een verstandelijke beperking in de kenmerken; geslacht, type seksueel

misbruik/SGOG, ernst van het misbruik, relatie tot pleger en type zorg

Kenmerk (L)VB kinderen Niet-VB kinderen χ²

Geslacht 1.68 Jongen 28.3% 18.8% Meisje 71.7% 81.2% Type SM/SGOG 5.40 1) 26.7% 9.1% 2) 17.0% 5.7% 3) 6.2% 1.2% 4) 7.4% 6.2% 5) 15.3% 5.1% Ernst 1.95 Licht 47.7% 59.6% Zwaar 52.3% 40.4% Relatie 24.47* Groepsgenoot 47.9% 49.2% Ouder 4.2% 14.8% Pleegouder 10.4% 4.7% Type zorg 3.65* Ambulant 14.8 % 4.3 % Residentieel 85.2 % 95.7 % *significant bij p < 0.05 10

(11)

Er lijkt een verschil te bestaan in de relatie tussen slachtoffer en dader tussen de (L)VB en niet-VB groep. Seksueel misbruik of SGOG door ouders lijkt vaker voor te komen bij kinderen zonder een VB, terwijl seksueel misbruik of SGOG door pleegouders vaker lijkt voor te komen bij kinderen met een (L)VB, χ² (1, N = 168) = 24.47, p = .01. Dit resultaat moet echter met grote voorzichtigheid worden geïnterpreteerd daar niet werd voldaan aan eisen van de Chi-kwadraat toets. Tevens is opvallend dat bij beide groepen seksueel misbruik het meest plaatsvond tussen groepsgenoten.

Er is geen significant verschil gevonden in de verdeling van het type zorg bij de meldingen van seksueel misbruik bij kinderen met een (L)VB en kinderen zonder een VB. In beide groepen werd wel een groter deel van de kinderen misbruikt tijdens residentiële plaatsing dan wanneer de zorg ambulant was, 85.2 % bij kinderen met een (L)VB en 95.7 % bij kinderen zonder een VB.

Er is geen significant verschil gevonden tussen beide groepen in reactie van de instelling. Wanneer er naar de percentages wordt gekeken is te zien dat na ontdekking van seksueel misbruik of SGOG bij kinderen zonder een VB vaker geen aangiften of melding wordt gedaan dan bij kinderen met een (L)VB. Er is geen verschil te zien tussen de twee groepen in de overplaatsing van de plegers. Daarnaast bleek dat overplaatsing van het slachtoffer vaker voorkwam indien het slachtoffer geen verstandelijke beperking had. Tot slot is te zien dat er meer dan drie keer zo vaak een gesprek wordt gevoerd met het slachtoffer indien het slachtoffer geen VB heeft dan wanneer het slachtoffer wel een (L)VB heeft.

(12)

Tabel 3

Verschillen tussen kinderen met een licht verstandelijke beperking en kinderen zonder een lichtverstandelijke beperking in de reactie van de instelling na ontdekking van seksueel misbruik/SGOG

Reactie van de instelling (L)VB kinderen n=127 Niet-VB kinderen n=48

Aangiften gedaan 67.72% 41.67%

Overplaatsing pleger/slachtoffer 46.46% 60.41% Gesprek met pleger/slachtoffer 18.12% 64.59%

Alarmsysteem 7.87% 8.33%

Behandelplan pleger 9.45% 6.25%

Discussie

In dit onderzoek is de volgende onderzoeksvraag gesteld: zijn er verschillen in kenmerken van kinderen met een licht verstandelijke beperking (LVB) en kinderen zonder een verstandelijke beperking (VB) waarbij sprake was van seksueel misbruik/SGOG (seksueel grensoverschrijdend gedrag). Er is gekeken naar de volgende kenmerken: achtergrondkenmerken (geslacht en leeftijd), het type en ernst van het misbruik, de relatie van het slachtoffer en de pleger en het type zorg (ambulant of residentieel). Tot slot is er gekeken naar de reactie van de des betreffende instelling na ontdekking van het seksueel misbruik. De resultaten van dit onderzoek laten zien dat, in de meldingen, er geen sprake is van een significant verschil in geslacht van de kinderen met een (L)VB en kinderen zonder een VB. Wel zijn in beide groepen meer meisjes seksueel misbruikt of hebben meer meisjes SGOG meegemaakt dan jongens. Dit is in overeenstemming met eerdere onderzoeken van Stoltenborgh et al. (2011), De Graaf (2012) en Lampe (2002) waaruit naar voren kwam dat meisjes vaker seksueel misbruikt worden dan jongens. Verder zijn de resultaten vergelijkbaar

(13)

met de resultaten van een onderzoek door Linn en Rousso (2001) waarin werd aangetoond dat meisjes met een (L)VB een grotere kans lopen om seksueel misbruikt te worden dan jongens met een (L)VB. In huidig onderzoek wordt namelijk eveneens gevonden dat meisjes een grotere kans lopen om seksueel misbruik te worden dan jongens met een (L)VB. Een verklaring voor deze bevinding zou kunnen zijn dat, ongeacht het hebben van een verstandelijke beperking, meisjes kwetsbaarder zijn voor seksueel misbruik. Een andere verklaring hiervoor is dat het merendeel van de daders van seksueel misbruik van het mannelijke geslacht is (Miccio-Fonseca, 2000) en zij vaker seksueel misbruik plegen bij het vrouwelijke geslacht.

Wanneer er wordt gekeken naar de leeftijd van de kinderen, in de meldingen seksueel misbruik/SGOG bij de inspecties, werd wel een significant verschil gevonden tussen de kinderen met een (L)VB en de kinderen zonder een VB. Kinderen met een (L)VB bleken namelijk gemiddeld ouder te zijn ten tijde van het seksueel misbruik dan de kinderen zonder een VB. Eerder onderzoek naar seksueel misbruik bij kinderen met en zonder een VB liet vergelijkbare resultaten zien (ref). Balogh et al. (2001) toonde aan dat meisjes met een (L)VB in de leeftijdscategorie 13 tot 18 jaar het meeste risico lopen om seksueel misbruikt te worden in vergelijking met andere kinderen met een (L)VB. Een verklaring voor het verschil in leeftijd tussen kinderen met een (L)VB en kinderen zonder een VB kan gevonden worden in de beperkte praktische zelfredzaamheid van kinderen met een (L)VB en dat zij makkelijk te beïnvloeden zijn. Deze kenmerken zijn van toepassing op alle kinderen echter nemen deze kenmerken af naarmate kinderen ouder worden. Bij kinderen met een (L)VB zullen deze kenmerken echter altijd een rol blijven spelen (Moonen et al., 2011; Verstegen, 2005) waardoor zij kwetsbaar blijven voor seksueel misbruik of seksueel grensoverschrijdend gedrag, ook op oudere leeftijd. Een andere verklaring kan zijn dat kinderen met een (L)VB een achterstand hebben in seksuele ontwikkeling dan kinderen zonder een VB. Hierdoor

(14)

kunnen intenties van seksueel experimenteel gedrag verkeerd geïnterpreteerd worden (Gomez & Hazeldine, 1996). Betreffende het type en ernst van het seksueel misbruik is geen significant verschil gevonden tussen de meldingen van kinderen met een (L)VB en kinderen zonder een VB. Bij beide onderzochte groepen is het meest voorkomende misbruik geslachtsgemeenschap. Dit is in tegenspraak met de resultaten die onderzoek van Reiter et al. (2007) en Akbas et al. (2009) liet zien. Zij toonden aan dat bij kinderen met een (L)VB vaker ernstiger seksueel misbruik werd gepleegd zoals penetratie, dan bij kinderen zonder een VB. Een verklaring voor het aangetoonde verschil in voorkomen van type seksueel misbruik tussen kinderen met een (L)VB en kinderen zonder een VB kan zijn dat de niet VB kinderen een selectie ‘risico’ groep is, namelijk onder toezicht gestelde kinderen. Tevens zou het verblijven in een jeugdzorginstelling voor de niet VB kinderen een hoog risico voor seksueel misbruik met zich mee kunnen brengen vergelijken random VB kinderen, gezien zij verblijven met andere hoog risico jongeren.

Wat betreft derelatie tussen het slachtoffer en de pleger lijkt een significant verschil te bestaan tussen de kinderen met een (L)VB en de kinderen zonder een VB. Seksueel misbruik of seksueel grensoverschrijdend gedrag door pleegouders lijkt vaker voor te komen bij kinderen met een (L)VB dan bij kinderen zonder een VB. Echter lijkt seksueel misbruik of SGOG door ouders vaker voor te komen bij jongeren zonder een VB. Bij zowel kinderen met een (L)VB als bij kinderen zonder een VB komt seksueel misbruik door een groepsgenoot het meest voor de meldingen van de inspecties. In eerdere onderzoeken is geen onderscheid gemaakt in ouder of pleegouder. Wel is gekeken naar het voorkomen van seksueel misbruik door een groepsgenoot. Opvallend is dat uit deze onderzoeken bleek dat het voorkomen van seksueel misbruik door iemand uit de zorgsituatie (onder andere door een groepsgenoot) minder vaak voorkwam dan het seksueel misbruik door iemand uit de thuissituatie (onder andere door een ouder) (Van den Bergh et al., 1998; McCarthy & Thompson,

(15)

1997).Verklaring voor dit verschil in resultaten van huidig onderzoek en zojuist genoemde onderzoeken zou door het verschil in populatie van onderzochte groepen verklaard kunnen worden, van ambulante zorg versus residentiële en ambulante zorg in het huidige onderzoek. Mogelijk brengt de plaatsing van een jongere met een (L)VB in een instelling dan wel pleegzorg allebei risico’s met zich mee voor seksueel misbruik.

Er is geen significant verschil gevonden in de verdeling van het type zorg dat de kinderen met een (L)VB en kinderen zonder een VB in de meldingen ontvangen. In beide groepen werd een groter deel (85.2%,) van de meldingen gedaan over kinderen in residentiële plaatsing dan over kinderen die ambulante zorg ontvingen. Desalniettemin zijn de resultaten in overeenstemming met het onderzoek van Vermeulen et al. (2007) waarin wordt beschreven dat kinderen met een (L)VB vaker seksueel misbruikt worden indien zij in een residentiële instellingen verblijven dan wanneer zij ambulante zorg ontvangen. Het is mogelijk dat seksueel misbruik binnen residentiële instellingen eerder gemeld of ontdekt wordt dan seksueel misbruik bij kinderen die ambulante zorg ontvangen. Er zal onderzoek moeten worden gedaan naar onder welke condities binnen de residentiële hulpverlening seksueel misbruik heeft plaatsgevonden zodat er adequate maatregelen kunnen worden genomen en seksueel misbruik in de toekomst kan worden voorkomen.

Tot slot laten de resultaten van huidige studie zien dat er geen significant verschil is in de reactie van de instelling na ontdekking van het seksueel misbruik/ SGOG. Wat wel opvallend is dat wanneer seksueel misbruik/ SGOG bij kinderen met een (L)VB wordt ontdekt er vaker aangiften wordt gedaan, maar minder vaak gesprekken worden gevoerd en bij kinderen zonder een VB wordt eveneens vaker tot overplaatsing overgegaan. Er lijkt meer actie te worden ondernomen door de instelling bij kinderen zonder VB. Een verklaring hiervoor kan zijn dat de gedachte binnen de instelling heerst dat een actie zoals een gesprek voeren en/of overplaatsing bij een kinderen met een (L)VB minder effectief is. Nader

(16)

onderzoek zou zich kunnen richten op de effectiviteit van het voeren van gesprekken met- en het ondernemen van acties bij jongeren met een (L)VB ter preventie van herhaaldelijk slachtofferschap.

De huidige studie bevat enkele beperkingen waar, bij de interpretatie van de resultaten, aandacht aan moet worden besteed. De data die voor dit onderzoek zijn geanalyseerd betreffen meldingen van seksueel misbruik bij kinderen die onder toezicht zijn gesteld en geplaatst zijn in pleeggezinnen of jeugdzorg instellingen. Seksueel misbruik wordt echter niet altijd bij de inspectie gemeld (Akbas et al., 2009), en mogelijk is er een bias in het type gevallen dat wel wordt gemeld. Helaas is het onmogelijk om toegang te hebben tot gegevens over alle incidenten van seksueel misbruik/SGOG die zich voordoen, omdat uiteraard niet alle gevallen gemeld worden. Daarnaast was niet uit alle dossiers op te maken of kinderen wel of geen (L)VB hadden. Deze gevallen zijn eveneens buiten beschouwing gelaten. Het kunnen beschikken over complete dossiers is van belang voor nader onderzoek.

Toekomstig onderzoek moet gericht zijn op hoe adequate seksuele voorlichting aan kinderen met een (L)VB eruit zou moeten zien, zodat zij minder kwetsbaar zijn voor seksueel misbruik en of seksueel grensoverschrijdend gedrag (Verdugo & Bermejo, 1997; Tharinger et al., 2002; Kok, Maassen, Maaskant, & Curfs, 2009). Tevens moet educatie aan medewerkers binnen de instelling gericht zijn op het voeren van gesprekken met kinderen met een (L)VB, specifiek gericht op onderwerpen rondom seksualiteit (Bartholomew, Parcel, Kok, & Gottlieb, 2006).Wanneer seksualiteit meer openlijk besproken wordt, zijn gesprekken gemakkelijker te initiëren, effectief en informatief voor alle kinderen maar ook voor de medewerkers. Daarnaast wordt seksueel misbruik en seksueel grensoverschrijdend gedrag eerder opgemerkt wanneer medewerkers de signalen hiervan herkennen.

(17)

Referenties

Akbas, S., Turia, A., Karabekirolgu, K., Pazvantoglu, O., Kekskin, T., & Boke, O. (2009). Characteristics of sexual abuse in a sample of Turkish children with and without mental retardation, referred for legal appraisal of the psychological repercussion. Sexuality and

Disability, 27, 205-213.

Balogh, R., Bretherton, K., Whibley, S., Berney, T., Graham, S., & Richold, P. (2001). Sexual abuse in children and adolescents with intellectual disability. Journal of

Intellectual Disability Research, 45, 194-201.

Bartholomew, L.K., Parcel, G.S., Kok, G., & Gottlieb, N.H. (2006). Planning health

promotion programs; An Intervention Mapping approach. San Francisco, CA:

Jossey-Bass.

Beitchman, J.H., Zucker, K.J., Hood, J.E., DaCosta, G.A., Akman, D., & Cassavia, E. (1992).

Child Abuse & Neglect, 16, 101-118.

Benedict, M.L, Zuravin, S., Brandt, D., & Abbey, H. (1994). Types and frequency of child maltreatment by family foster care providers in an urban population. Child Abuse &

Neglect, 18, 577-585.

Carmody, M. (2003). New directions in reducing violence against women. Paper presented at a forum on Practice and Prevention: Contemporary Issues in Assault Conference. Sydney, Australia.

Dennerstein, L., Guthrie, J. R., & Alford, S. (2004). Childhood abuse and its association with mid-aged women’s sexual functioning. Journal of Sex & Marital Therapy, 30, 225–234. De Graaf, H., Kruijer, H., Van Acker, J., & Meijer, S. (2012). Seks onder je 25ste . Seksuele

gezondheid van jongeren in Nederland anno 2012. Amsterdam: Rutgers WPF.

(18)

Dube, S. R., Anda, R. F., Whitfield, C. L., Brown, D. W., Felitti, V. J., & Dong, M. (2005). Long-term consequences of childhood sexual abuse by gender of victim. American

Journal of Preventive,5 ,431-438.

Dube, R., & Hubert. M.A., (1988). Sexual abuse of children under 12 years of age: a review of 511 cases. Child Abuse & Neglect, 12, 321-330.

Douma, J., van den Bergh, P., & Hoekman, J. (1998). Verstandelijke handicap en seksueel

misbruik. Rotterdam: Lemniscaat.

Gomez, R., & Hazeldine, P. (1996). Social information processing in mild mentally retarded children. Research in Developmental Disabilities, 17, 217-227.

Hobbs, F.G., Hobbs, C.J., & Wynne, J.M. (1999). Abuse of children in foster and residential care. Child Abuse & Neglect, 123, 1239-1252.

Kendall-Tackett, K., Williams, L. M., & Finkelhor, D. (1993). Impact of sexual abuse on children: A review and synthesis of recent empirical studies. Psychological Bulletin,

113, 164–180.

Kok, G., Maassen, R., Maaskant, M., & Curfs, L. (2009). Zorgverleners over seksualiteit van mensen met een verstandelijke beperking; een kwalitatief onderzoek. Tijdschrift voor

Seksuologie, 33, 199-206.

Lampe, A. (2002). The prevalence of child sexual abuse, physical abuse and emotional neglect in Europe. Zeitschrift fur Psychosomatic Medizine und Psychotherapie, 48, 370-380.

Linn, E., & Rousso, H. (2001). Stopping sexual harassment in schools. In H. Rousso & M. Wehmeyer (Eds.), Double jeopardy: Addressing gender issues in special education (pp. 185-206). New York, NY: State University of New York Press.

Lumley, V. A., & Miltenberger, R. G. (1997). Sexual abuse prevention for persons with mental retardation. American Journal on Mental Retardation, 101, 459–472.

(19)

McCarthy, M., & Thompson, D. (1997) A prevalence study of sexual abuse of adults with intellectual disabilities referred for sex education. Journal of Applied Research in

Intellectual Disabilities 10, 105–124.

McCarthy, M., & Thompson, D. (1996). Sexual abuse by design: An examination of the issues in learning disability service. Disability and Society, 11, 205-217.

Miccio-Fonseca, L.C. (2000). Adult and Adolescent Female Sex Offenders: experiences compared to other female and male sex offenders. Journal of Psychology & Human

Sexuality, 11, 75-88.

Moonen, X., De Wit, M, & Hoogeveen, M. (2011). Mensen met een licht verstandelijke beperking in aanraking met politie en justitie. Tijdschrift Proces, 5, 235-250.

Putman, F.W., (2003). Ten-year research update review: Child Sexual Abuse. Journal of the

American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 42, 269–278.

Reiter, S., Bryen, D.N., & Shachar. I. (2007). Adolescents with intellectual disabilities as victims of abuse. Journal of intellectual Disabilities, 11, 371-387.

Stoltenborgh, M., Van IJzendoorn, M.H., Euser, E.M., & Bakermans-Kranenburg, M.J.A. (2011). Global perspective on child sexual abuse: Meta-analysis of prevalence around the world. Child Maltreatment, 16, 79-101.

Tharinger, D., Burrows-Horton, C., & Millea, S. (2002). Sexual abuse and exploitation of children and adults with mental retardation and other handicaps. Elsevier,13.

Van den Bergh, P.M., Hoekman, J., & Van der Ploeg, D.A. (1998). Dossieronderzoek

seksueel misbruik bij mensen met een verstandelijke handicap. Een empirisch onderzoek naar het voorkomen en de ernst van seksueel misbruik bij en door mensen met een verstandelijke handicap. Leiden University, Centre for Special Education and Child

Care, University of Leiden.

(20)

Verdugo, M.A., & Bermejo, B.G. (1997). The mentally retarded person as a victim of maltreatment. Elsevier, 2, 143-165.

Vermeulen, T., Jansen, M., & Feltzer, M. (2007). LVG: een lichte verstandelijke handicap met zware gevolgen: Een onderzoek naar de problematiek van licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen. Onderzoek & Praktijk, 5, 4-14.

Verstegen, D. (2005). Zorg voor mensen met een licht verstandelijke handicap met meervoudige problematiek. Onderzoek & Praktijk,1, 5-8.

Westcott, H.L., & Jones, D.P.H. (1999). Annotation: The abuse of disabled children. Journal

Child Psychology and Psychiatry, 40, 497–506.

World Health Organization and International Society for Prevention of Child Abuse and Neglect (2006). Preventing child maltreatment: a guide to taking action and generating

evidence. Geneva, Switzerland: WHO Press.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Door haar uiting te concretiseren door middel van een voorbereidende vraag waarin verwezen wordt naar een eerder gesprek kan de jobcoach dus anticiperen op begripsproblemen van

Het creëren van leersituaties om bestaande routines te doorbreken en ruimte te maken voor verschillende perspectieven door alle betrokkenen – buurtbewoners met en zonderverstandelijke

Jabu negotiates her internal I-position, I as an independent, educated, woman, with those of her external I-positions and as she does so, she voices implicitly a „counter-position‟ to

Observing the effects of the CSR perceived motives during a crisis on the CSR engagement of the employees, 11 out of 12 respondents mentioned that the positive perceptions,

We believe that our proposed method offers an easy-to-use graphical implementation tool to help designers by integrating different sources of information required for a robust

Zo betreffen de onderzoeken voornamelijk surveys naar de houdingen van mannen en vrouwen tegenover organisationeel burgerschapsgedrag (bijv. De daadwerkelijke

&RQFOXVLRQ $OWKRXJK LW KDV EHHQ NQRZQ IRU D ZKLOH WKDW FOLPDWHUHODWHG IDFWRUV DFFRXQW IRU WKH

Examples of such can be found in the analytical field, (bio)-chemistry, medical and industry. These fields require in-line measurement and control over mass