• No results found

C.H. Wiedijk, Koos Vorrink. Gezindheid, veralgemenisering, integratie. Een biografische studie (1891-1940)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "C.H. Wiedijk, Koos Vorrink. Gezindheid, veralgemenisering, integratie. Een biografische studie (1891-1940)"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

R E C E N S I E S

gen van het behandelde onderwerp worden weergegeven en uitschieters in het cijfer-materiaal worden verklaard. Zo wordt bijvoorbeeld de groei van het aantal gevallen van rij-den onder invloed sinds 1974 voor een groot deel toegeschreven aan de invoering in dat jaar van het blaaspijpje.

Er is gekozen voor de grote lijn waardoor bepaalde trends duidelijk zichtbaar worden. Zo is onder andere het verloop van de geregistreerde criminaliteit opgenomen, het verwerken van strafzaken door de justitiële organen sinds 1886 en het soort straffen dat sinds 1896 is opge-legd. Het nadeel van een grote lijn is echter dat details verloren gaan. Maar als gezegd, het materiaal is voor de geïnteresseerde historicus beschikbaar.

Het boekje is uitgevoerd in een klein, handzaam formaat, waardoor echter ook het letterfor-maat nogal klein is uitgevallen. Maar dit is slechts een kleine kritische noot bij deze aardige uitgave van het CBS, dat uit zijn archieven ongetwijfeld nog meer interessante uitgaven als deze zal kunnen samenstellen.

Y. Starrenburg

C. H. Wiedijk, Koos Vorrink. Gezindheid, veralgemening, integratie. Een biografische

studie (1891-1940) (Groningen: Wolters-Noordhoff, [1986], xiv + 545 blz., ƒ57,50, ISBN

90 01 94973 8).

Op bladzijde 404 van zijn zonder twijfel uiterst degelijke en gedocumenteerde boek schrijft Wiedijk naar aanleiding van Vorrinks Om de vrije mens der nieuwe gemeenschap (1933): 'Met enige moeite kon de lezer inzicht krijgen in de aard van de gezindheid die Vorrink bedoelde'. Dit centrale thema van het werk, het zogenaamde gezindheidssocialisme, blijkt dus moeilijk te omschrijven te zijn. Elders lezen we dat er 'maximaal acht potentiële tegen-standers van het gezindheidssocialisme' in de programcommissie van de SDAP van 1935 zitting hadden (264). Men vraagt zich af welk criterium Vorrink aanlegde om deze vereiste 'gezindheid' te bepalen, waarvan zulke uiteenlopende figuren als W. A. Bonger, S. de la Bella, J. van Gelderen, S. Mok, H. Verwey-Jonker, W. H. Vliegen (!), S. de Wolff en A. W. Yzerman zich a priori tegenstanders betoonden. Wiedijk merkt in de loop van zijn verhaal op dat het begrip gezindheid 'geen vaste inhoud had' (229) en 'kaleidoscopisch' van aard was (374). Voor de term veralgemening die in het boek mede een grote plaats inneemt, geldt blijkbaar iets dergelijks.

Vierhonderd bladzijden lang lepelt de auteur feiten en gebeurtenissen op uit de massa hem ter beschikking staand bronnenmateriaal (waaronder vele mondelinge getuigenissen, maar ook archivalia). Men raakt gemakkelijk de draad kwijt bij de lectuur van het lijvige boek (dat overigens de oorlogs- en naoorlogsperiode buiten beschouwing laat en in 1940 abrupt eindigt). Uiteraard ligt dit aan de ordening en indeling van de stof, hoe vaak de auteur ook zegt: 'zoals we reeds gezien hebben ...'. Er is om te beginnen Vorrinks opleiding tot en functioneren als onderwijzer. Na de turbulente periode als kwekeling te Haarlem en het ageren voor de Kwekelingen Geheelonthoudersbond volgde een weinig succesvol onder-wijzerschap in zijn geboorteplaats Vlaardingen. Anders dan zo vele rode onderwijzers heeft Vorrink zich in de praktijk geen groot pedagoog met de daarbij passende mentaliteit getoond. Hij vond in dit werk geen bevrediging: 'het onderwijzerschap bleek te klein voor Vorrinks ambitie' (29). Meer in zijn element voelde hij zich als gemobiliseerde vanaf 1916,

(2)

R E C E N S I E S

hij klom zelfs op tot de rang van tweede luitenant. Voor de militaire organisatie toonde hij meer bewondering dan daarvoor in de kring der SDAP lange tijd bestond — tot deze partij trad hij echter pas toe in de zomer van 1918. Toen volgde een zeer weinig geslaagde episode als onderwijzer in Amsterdam-Noord (1919-1920). In laatstgenoemd jaar trad hij in functie bij de pas opgerichte Arbeiders Jeugd Centrale als secretaris-redacteur, in 1924 werd hij voorzitter en tegelijk ook bezoldigd bestuurder van het nieuwe Instituut voor Arbeiders Ontwikkeling — niet zonder enige tegenkanting in de partijtop, die Vorrinks relaties met NVV-voorzitter Stenhuis met misprijzen aanzag. Partijpenningmeester W. Drop, nog wel geboortig uit Vlaardingen en een sociaal-democraat met religieuze achtergrond, mag als ty-pisch voorbeeld genoemd worden van een functionaris die hem niet welgezind was. Het door Vorrink uitgedragen vage cultuur- of gezindheidssocialisme bleek aldra bij de oudge-dienden van de arbeidersontwikkeling in partij en vakbeweging weerstand op te roepen. De secretaris van de Amsterdamse Centrale Commissie voor Arbeidsontwikkeling, die reeds van 1910 dateerde, S. J. Pothuis, bood forse tegenstand en ondervond daarbij steun van de federatie Amsterdam der SDAP. Bonger liet zich in de Socialistische Gids in scherpe termen uit over het elitaire cultuursocialisme merk AJC. Toen ook de steun van Stenhuis hem begon te ontvallen, nam Vorrink begin 1927 zijn ontslag bij het IVAO om terug te keren naar de AJC, waar hij tot 1934 in functie bleef, zij het in de periode 1931-1933 met 'studieverlof'. Tevens speelde hij een rol in de Socialistische Jeugd Internationale, tenslotte als voorzitter daarvan.

Meer als man van de vrije jeugdbeweging, geïnspireerd ook door de ideeën van de Duitse zusterorganisatie na de eerste wereldoorlog, dan als representant van de eigenlijke socialis-tische arbeidersbeweging was Vorrink aldus naar voren gekomen. In de AJC kweekte hij enerzijds een aantal toegewijde volgelingen, maar anderzijds riep hij ook daar weerstanden op. Spreker van buitengewone begaafdheid, die alle middelen der retoriek wist aan te wenden, doortastend organisator met autoritaire trekken, maakte hij als auteur van propa-gandistische geschriften de indruk uit velerlei bron te putten (figuren als Jaurès, Rathenau, Hendrik de Man) en een eclectisch totstandgekomen geheel van opvattingen uit te dragen, waarin aanvankelijk zeker een radicale socialistische component aanwezig was, maar ook religieuze elementen steeds een grote plaats innamen.

Kenmerkend voor zijn positie in de SDAP is dat hij in 1933 ondanks steun van het par-tijbestuur niet de eerste plaats op de lijst bij de kamerverkiezingen in Friesland wist te ver-krijgen. In dit gewest met een sterk gewortelde socialistische traditie bleek zijn optreden toch niet in goede aarde te vallen. De in 1934 tot partijvoorzitter gekozen AJC-leider, die een geheel nieuwe stijl meebracht, werd het volgend jaar wel Eerste Kamerlid, maar politiek leider Albarda 'vond het niet nodig dat Vorrink meteen voorzitter van de Eerste-Kamerfrac-tie zou worden' (261 ) of twee jaar later lid van de Tweede Kamer zou worden. Ongetwijfeld stonden ook Albarda en anderen bepaalde aanpassingen in de tactiek van de SDAP voor in de jaren van dreigend fascisme en nationaal-socialisme in Europa, maar de 'rank and file' van de beweging had enige moeite met een figuur als Vorrink, die zoals Wiedijk het uitdrukt meende 'dat het socialisme in Nederland bijna verwezenlijkt was' (408) en democratie als belangrijker doelstelling dan socialisme was gaan beschouwen. Zijn virulent anti-commu-nisme werd niet gedeeld door de veteraan Wibaut, wiens plaats in de executieve van de Internationale Vorrink in 1935 wist in te nemen. Men merke op dat zijn nieuwe aanpak in de jaren dertig de SDAP tenslotte geen stap vooruit heeft gebracht qua organisatorische of elec-torale aanhang, integendeel. En wat te zeggen van het gebeuren in 1940, toen Vorrink eerst

(3)

R E C E N S I E S

als majoor van de vrijwillige burgerwacht en dan als gesprekspartner van de fascist Arnold Meijer optrad. Partijsecretaris C. Woudenberg zei op 21 juli 1940 tegen Rost van Tonningen

sociaal-democraat te zijn en te willen blijven (375). Aan deze gewezen meubelmaker was de

'veralgemening' blijkbaar niet besteed geweest.

Mocht de schrijver, die zijn relaas vaak van scherp commentaar vergezeld doet gaan, zijn werk nog willen voortzetten over de periode 1940-1955, dan dient hem veel sterkte toegewenst te worden.

A. F. Mellink

C. W. ten Teije, De opkomst van het socialisme in Breda. Actie en reactie tot 1908 (Tilburg: Stichting zuidelijk historisch contact, 1986, xxxvi + 284 blz., ƒ40,-, ISBN 90 70641 18 6). Onwillekeurig vergelijkt de lezer de in dit proefschrift gegeven tekening van de opkomst van het socialisme in Breda met het door J. Perry in zijn Roomsche kinine tegen roode

koorts (1983) ontworpen beeld voor Maastricht. Er wordt trouwens door de auteur ook

meermalen naar deze studie verwezen. Waar het bij Maastricht een industrieel centrum in het zuiden betrof dat een zekere eigen betekenis in de geschiedenis van de vroege socialis-tische beweging in Nederland verwierf, is daarvan bij het door een ambachtelijk kleinbedrijf getypeerde Breda veel minder sprake. Het beschikbare materiaal maakt ook een betrekkelijk schrale indruk in dit geval, hetgeen natuurlijk niet aan de schrijver ligt. Wel heeft deze een wat vreemde tijdgrens gesteld (het jaar 1908), die in de geschiedenis van het Nederlandse socialisme eigenlijk geen grond vindt (Perry gaat bij Maastricht door tot 1920, zeker was althans 1914 hier een beter eindpunt geweest).

Opvallend is dat in een vroeg stadium de Koninklijke Militaire Academie te Breda onder zijn leraren een aantal adepten voor het socialisme heeft opgeleverd, te weten achtereenvol-gens B. P. Korteweg, die in 1876 ontslagen werd en daarna de Tolk van den vooruitgang uitgaf, K. J. van den Bussche, die in 1886 een afdeling van de Bond voor algemeen kies- en stemrecht oprichtte, D. H. Meijer en J. Cock, die tot de redactie van het maandschrift De

So-ciale Gids behoorden samen met de redacteur van de Nieuwe Bredasche Courant G. L.

Jans-sen. Op de unieke betekenis van dit sociaal-democratisch tijdschrift dat in de jaren 1892-1984 medewerking van alle schakeringen der toenmalige beweging ondervond (zowel van Domela-aanhangers als van parlementairen in de dop) gaat Ten Teije overigens niet nader in. Dit is te meer te betreuren, daar dit orgaan nog nooit voldoende aandacht heeft genoten (het wordt zelfs niet vermeld door De Vrankrijker in diens geschiedenis van de socialisti-sche pers in Nederland Het wervende woord (1950)).

Uitvoeriger behandeling krijgen twee andere figuren die in de opkomst van de sociaal-de-mocratische arbeiderspartij ter plaatse een rol hebben gespeeld, de stationschef F. P. Oudens, die voor 1900 in het nabije Etten-Leur werkzaam was, en de geschorste priester dr. Jan van den Brink, die sinds 1905 als actief propagandist van het socialisme te Breda optrad. Merkwaardigerwijze genoten deze beiden bij de leiding van de SDAP geen volledig vertrouwen, noch Oudens (misschien mede wegens zijn vermeende neiging tot geheimzin-nigheid, 122), noch Van den Brink, van wiens kwaliteiten het partijbestuur 'geen hoge dunk had' (145). Toch leidde de actie van laatstgenoemde te Breda in 1907 tot verovering van een gemeenteraadszetel. De schrijver heeft geen kennis genomen van een tweetal artikelen over

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De Nederlandsche Dialectnamen van de Spin, den Ragebol en het Spinneweb (met 3 kaarten) (met zijn studenten van het Seminarie voor Vlaamsche dialectologie). Toponymie

Met een ter post aangetekende zending van 16 juni 2017 wordt verzoekende partij uitgenodigd voor een hoorzitting betreffende een verlenging van de preventieve schorsing..

Hij vond het jammer dat zijn vrouw hem de laatste tijd niet meer in alles volgde. Eerst zaghlj hoog tegen zijn 'Molly' op, maar nu kwam hij erachter dat haar

En inderdaad, hoewel er van de zijde der menschen slechts enkel schande is geweest, zoolang Jezus Christus daar hing aan het kruis, toch heeft God reeds gewild, dat

van Riel bij enkele candidaatstelling herkozen, terwijl ook de aftredende leden van het Hoofdbestuur R.Th.J.. Spaanderman herkozen

Katholieke Volks Partij met behulp van de Partij van de Arbeid deze mogelijkheid doordreef, was niet bevorderlijk voor de goede verstand- houding tussen de vier

Een ding weten wij, namelijk, dat wanneer wij niet hadden gefuseerd, er toch een discussie zou zijn ontstaan in ieder van de thans samenwerkende partijen, die wij thans krijgen in

overtuigend bleek piet aan het doel te beantwoorden, - welke verodening ook tijdens hare geboorte door de Vertegen woordiging en de meeste deskundigen reeds was veroordeeld,