• No results found

Waarom bewegen ouderen?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Waarom bewegen ouderen?"

Copied!
65
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Waarom bewegen ouderen?

Inzicht in de determinanten van beweeggedrag van ouderen

vanaf 55 jaar in Bergen op Zoom

Student: Lucas Herrings

Studentnummer: 65875

Opleiding: Sportkunde / Sport- en Bewegingseducatie

Organisatie: WijZijn Bergen op Zoom, Activiteiten en Beweegwijzer

Datum: 13-11-2017

(2)

Waarom bewegen ouderen?

Inzicht in de determinanten van beweeggedrag bij 55-plussers

die deelnemen aan de beweeggroepen van Activiteiten en

Beweegwijzer

Auteur:

Lucas Herrings

Studentnummer:

00065875

Opleiding:

Sportkunde / Sport- en Bewegingseducatie

Onderwijsinstelling:

HZ University of Applied Sciences

Stageorganisatie:

WijZijn Bergen op Zoom, Activiteiten en Beweegwijzer

Stagebegeleider:

Hans de Rooij

Afstudeerbegeleidster:

E. Wisse

Versie:

1

(3)

Voorwoord

Voor u ligt het onderzoeksrapport ‘Waarom bewegen ouderen?’. Het onderzoek geeft inzicht in de determinanten van beweeggedrag bij de deelnemers van de activiteiten van Activiteiten en

Beweegwijzer. Dit rapport is geschreven ter afronding van de opleiding Sportkunde, voorheen Sport- en Bewegingseducatie, aan de HZ University of Applied Sciences te Vlissingen. Het onderzoeksrapport is geschreven voor de afdeling Activiteiten en Beweegwijzer, onderdeel van de organisatie WijZijn Bergen op Zoom. Vanaf augustus 2017 tot en met november 2017 heb ik mijn onderzoek uitgevoerd en het rapport geschreven.

Allereerst wil ik mijn stagebegeleider Hans de Rooij bedanken voor de begeleiding, steun en feedback tijdens mijn afstudeertraject. Hierdoor ben ik tot een geslaagd onderzoek en scriptie gekomen. Daarnaast heeft hij mij mee laten participeren in het functioneren van de organisatie, waardoor ik veel leerervaring in het werkveld heb opgedaan. Verder wil ik mijn afstudeerbegeleidster, Ester Wisse, bedanken voor haar steun, deskundigheid en feedback. Zij heeft veel tijd in mij gestoken en mij, door haar expertise, goed kunnen begeleiden tijdens het afstudeertraject. Ook wil ik de deelnemers van de beweegactiviteiten, die op vrijwillige basis hebben deelgenomen, bedanken. Zonder hun medewerking zou ik niet tot dit onderzoek zijn gekomen. Mijn familie en vriendin wil ik daarnaast bedanken voor de morele steun en het controleren van mijn scriptie.

Tot slot bedank ik graag iedereen, wiens naam ik niet genoemd heb, maar wel een bijdrage geleverd hebben aan deze scriptie.

Ik wens u veel leesplezier!

(4)

Samenvatting

Ouderen blijven achter waar het gaat om de hoeveelheid intensief bewegen: (veel) minder ouderen voldoen aan de fitnorm, zij sporten ook minder en zijn minder vaak lid van een sportvereniging dan volwassenen of jongeren. Te weinig bewegen of beweegarmoede kan leiden tot een groter risico op het vroegtijdig krijgen van ziekten en aandoeningen, zoals hart- en vaatziekten, diabetes type 2, kanker en dementie. Ook bevordert te weinig bewegen een vroegtijdige veroudering van het lichaam, zoals een versnelde afname van de fysieke fitheid en cognitief prestatievermogen. Het is bewezen dat regelmatige fysieke training bij kan dragen aan de zelfredzaamheid en participatie, en dus de vitaliteit van ouderen en wellicht een vermindering van de zorgzwaarte.

Activiteiten en Beweegwijzer, onderdeel van WijZijn Bergen op Zoom, wil daarom meer ouderen stimuleren om te bewegen. Als ze inzicht hebben in de determinanten van het beweeggedrag van hun deelnemers, kunnen ze (beter) inspelen op de redenen waarom de deelnemers wel of niet deelnemen aan de beweegactiviteiten. Om ouderen aan te zetten tot fysieke activiteit is het namelijk van belang om inzicht te hebben in de beïnvloedbare factoren van fysieke activiteit. Hiermee kan Activiteiten en Beweegwijzer hun aanbod eventueel aanpassen of wijzigen om huidige deelnemers langer te behouden en een nieuwe instroom te creëren van ouderen die nu nog inactief zijn. Eerst is een literatuurstudie gedaan naar de determinanten van (beweeg)gedrag. Uit de

literatuurstudie is naar voren gekomen dat het ASE-model een grote rol speelt in het beweeggedrag. Het ASE-model bestaat uit de factoren attitude, sociale invloed en de eigen effectiviteit. Daarnaast zijn geanticipeerde spijt, belemmeringen en stimulansen als determinanten meegenomen in een vragenlijst die is uitgezet onder 325 deelnemers van 39 beweeggroepen. Uit het onderzoek kan geconcludeerd worden dat de attitude van de deelnemers ten aanzien van het bewegen positief is. Alle ouderen vinden het belangrijk en leuk om te bewegen of omdat ze weten dat het goed is voor hun gezondheid. Uit het onderzoek blijkt dat de sociale invloed van toepassing is op het deelnemen aan de beweegactiviteiten. Men is al actief en hierdoor heeft een gedeelte minder behoefte aan steun van hun partner of familie, waardoor ze deze ook minder ervaren en minder waarde hechten aan de mening van hun omgeving over bewegen. De inschatting van eigen effectiviteit speelt een grote rol ten aanzien van het bewegen. Als hun gevoel goed is bij een bepaald gedrag, houden ze dit gedrag ook aan. Het ervaren van onvoldoende gezondheid is de grootste belemmering voor ouderen om niet meer te bewegen. Uit het onderzoek kan geconcludeerd worden dat gezondheid, plezier en de behoefte om (nieuwe) personen te ontmoeten van grote invloed zijn op de motivatie om deel te nemen aan de beweegactiviteit.

Het literatuuronderzoek is vergeleken met de uitkomsten van het praktijkonderzoek. Op basis van de bevindingen zijn de volgende aanbevelingen gegeven. Het aanbod aanpassen om de doelgroep mannelijke ouderen te vergroten, door bijvoorbeeld competitievere activiteiten aan te bieden. Om ‘jonge’ ouderen aan te trekken, zullen de beweegactiviteiten op een ander tijdstip moeten

plaatsvinden of moet het aanbod zich meer richten op de doelgroep. Het aanbod richten op allochtone ouderen, door bijvoorbeeld wandelgroepen op te zetten voor personen met dezelfde migratieachtergrond. Daarnaast is aanbevolen om een buurtsportcoach in te zetten in de gemeente Bergen op Zoom om inactieve ouderen gerichter te kunnen bereiken om te gaan bewegen. Tot slot

(5)

een kennismakingsdag organiseren met (klein) kinderen om de inactieve ouderen samen in contact te laten komen met de beweegactiviteiten.

(6)

Inhoudsopgave

Voorwoord ...3

Samenvatting ...4

1. Aanleiding van het onderzoek...8

1.1 De stageorganisatie...8 1.2 Aanleiding...8 1.3 Probleemanalyse...9 1.4 Probleemstelling...9 1.5 Vraagstelling...10 1.6 Doelstelling...10 1.7 Afbakening begrippen...11 1.8 Afbakening onderzoek...12 1.9 Leeswijzer...13 2. Theoretisch Kader...14 2.1 Inleiding...14

2.2 Effecten van bewegen...14

2.2.1 Positieve effecten...14

2.2.2 Negatieve effecten...15

2.3 Motievenen belemmeringen...16

2.3.1 Motieven om te gaan bewegen...16

2.3.2 Belemmeringen om te gaan sporten...17

2.4 Bereiken van de doelgroep...17

2.5 Gedragsverandering...18 2.5.1 ASE-model...18 2.6 Samengevat...20 3. Methode onderzoek...22 3.1 Onderzoeksontwerp...22 3.2 Onderzoekspopulatie...22 3.3 Meetinstrumenten...23 3.4 Data-analyse...24 3.5 Betrouwbaarheid en validiteit...24 3.6 Ethische overwegingen...25 4. Resultaten ...26 4.1 Beweeggroepen...26

(7)

4.1.1 Duur deelname beweegactiviteit...27

4.1.2 Contact met de beweegactiviteit...28

4.2 Attitude van de deelnemers ten aanzien van bewegen...30

4.2.1 Belang van bewegen...30

4.2.2 Plezier...30 4.2.3 Kennis...31 4.2.4 Schuldgevoel...31 4.3 Sociale invloed...32 4.3.1 Subjectieve norm...32 4.3.2 Waargenomen gedrag...32 4.3.3 Sociale steun...33 4.3.4 Sociale druk...33 4.4 Eigen effectiviteit...34 4.4.1 Motivatie...34 4.4.2 Praktische aspecten...35 4.4.3 Zelfvertrouwen...35 4.5 Belemmeringen bewegen...36 4.6 Stimulansen om te bewegen...37 5. Discussie ...38 5.1 Beweeggroepen...38

5.2 Attitude van de deelnemers...38

5.2 Sociale invloed...39

5.3 Eigen-effectiviteit...40

5.4 Belemmeringen...40

5.5 Stimulansen...40

6. Reflectie op onderzoeksmethodiek en gedrag onderzoeker...41

6.1 Reflectie onderzoeksmethodiek...41 6.2 Reflectie onderzoek...41 7. Conclusies en aanbevelingen...43 7.1 Conclusies...43 7.1.1 Beweeggroepen...43 7.1.2 Attitude...43 7.1.3 Sociale invloed...44 7.1.4 Eigen-effectiviteit...44

(8)

7.1.5 Belemmeringen...44

7.1.6 Stimulansen...45

7.1.7 Conclusie onderzoeksvraag...45

7.2 Aanbevelingen...47

7.2.1 Aanbevelingen Activiteiten en Beweegwijzer...47

7.2.2 Aanbevelingen vervolgonderzoek...48 Bibliografie ...50 Bijlagen ...53 Bijlage 1. Bedrijfsprofiel...53 Bijlage 2. Operationaliseringstabel...55 Bijlage 3. Vragenlijst...57

Bijlage 4. Resultaten demografische kenmerken...62

(9)

1. Aanleiding van het onderzoek

Het aantal ouderen zal de komende decennia sterk toenemen, doordat de talrijke veertigers en vijftigers de hogere leeftijdsgroepen instromen. De bevolking van 55 jaar en ouder is in de loop der tijd flink gegroeid, van 2,6 miljoen in 1975 naar 4,2 miljoen in 2005 [ CITATION Lin09 \l 1043 ]

.

De vergrijzing verwacht haar hoogtepunt te bereiken rond 2040. Dan telt Nederland naar verwachting 4,8 miljoen 65-plussers, tegen 3,0 miljoen nu.Het aandeel ouderen is tegen die tijd gestegen van 18 naar 26 procent [ CITATION Dui14 \l 1043 ].

Dit onderzoek richt zich op zelfstandig wonende 55-plussers. Onder ‘zelfstandig wonend’ worden alle 55-plussers uit de gemeente Bergen op Zoom verstaan die niet in een verzorgings- of verpleeghuis wonen. De keuze voor deze doelgroep is gebaseerd op het feit dat Activiteiten en Beweegwijzer zich hierop richt en dat voor de algemene gezondheid in Nederland het belangrijk is dat de doelgroep ‘zelfstandig wonende’ 55-plussers zolang mogelijk gezond zelfstandig kunnen blijven wonen [ CITATION VWS11 \l 1043 ].

1.1 De stageorganisatie

WijZijn Bergen op Zoom is sinds 1,5 jaar de nieuwe naam van de onlangs gefuseerde organisaties Stichting Traverse, Stichting Aan Zet en Stichting Welzijn Ouderen Bergen op Zoom. De organisatie verzorgt nu een groter aanbod voor meer verschillende doelgroepen. De organisatie is werkzaam voor de gemeente Bergen op Zoom en wil het maatschappelijke welzijn van de mensen in de

gemeente bevorderen. WijZijn is een overkoepelende organisatie die helpt voorkomen dat kwetsbare mensen buiten de boot vallen. Ze ondersteunen en stimuleren mensen om (weer) zelfredzaam te worden en zich in te zetten voor elkaar en voor de gemeenschap.

Activiteiten en Beweegwijzer is een onderdeel van WijZijn en houdt zich bezig met (sportieve) activiteiten voor de doelgroep 55+. Dit om ontspanning, afleiding en sociaal contact te stimuleren. Activiteiten en Beweegwijzer staat voor een leven lang leren, actief zijn en ontmoeten. Activiteiten en Beweegwijzer vindt naast het stimuleren van beweging, het ontmoeten van andere mensen en het samenzijn, ook het sociale vlak en het welzijn van de mens heel belangrijk.

1.2 Aanleiding

Ouderen blijven achter waar het gaat om de hoeveelheid intensief bewegen: (veel) minder ouderen voldoen aan de fitnorm. Zij sporten minder en zijn minder vaak lid van een sportvereniging dan volwassenen of jongeren [CITATION Hil15 \t \l 1043 ].

Te weinig bewegen of beweegarmoede kan leiden tot een groter risico op het vroegtijdig krijgen van ziekten en aandoeningen, zoals hart- en vaatziekten, diabetes mellitus type 2, kanker en dementie. Ook bevordert te weinig bewegen een vroegtijdige veroudering van ons lichaam, zoals een versnelde afname van onze fysieke fitheid (kracht, uithoudingsvermogen) en cognitief prestatievermogen (reactiesnelheid, geheugen) [ CITATION Gre09 \l 1043 ].

(10)

Het is bewezen dat regelmatige fysieke training bij kan dragen aan de zelfredzaamheid en participatie, en dus de vitaliteit van ouderen. Tevens kan het wellicht een vermindering van de zorgzwaarte tewerkstellen[ CITATION Wij10 \l 1043 ].

1.3 Probleemanalyse

Het sportbeleid van Bergen op Zoom (2011-2016, verlengd tot 2018) is er op gericht om de sportparticipatie te verhogen en het beweeggedrag van de inwoners te verbeteren. Hierin wordt benadrukt dat sport en bewegen een belangrijke bijdrage leveren aan maatschappelijke doelen als leefbaarheid, gezondheid en burgerparticipatie. Een belangrijk aandachtspunt voor het

beweegstimuleringsbeleid is het reduceren van het aantal personen (inclusief ouderen) dat inactief is [ CITATION Eek10 \l 1043 ].

Activiteiten en Beweegwijzer heeft wekelijks 44 beweeggroepen in een variatie van verschillende activiteiten, zoals: Tai Chi, Bewegen & Ontspannen, Nordic Walking, Sportief Wandelen, Gymnastiek, Fit & Spel en verschillende dansvormen. Hiermee proberen zij burgers te activeren om (meer) te bewegen en mensen te ontmoeten in het kader van het sportbeleid.

Activiteiten en Beweegwijzer merkt dat het aantal nieuwe deelnemers laag is en dat er meer deelnemers weggaan. Er zijn 27 nieuwe klanten, in een tijdsperiode van februari t/m augustus, bijgekomen. Verder zijn het totaal aantal klanten, in dezelfde tijdsperiode, van 552 naar 511 gedaald. Maar naast de 511 deelnemers zijn er dus een heleboel ouderen die niet deelnemen. Vermoedelijk zijn hieronder ook veel ouderen die niet/minder actief zijn. Ook deze mensen zou Activiteiten en Beweegwijzer graag willen bereiken. Om die reden is het van belang om inzicht te krijgen in de determinanten van beweeggedrag bij de deelnemers. Om ouderen aan te zetten tot fysieke activiteit is het van belang om inzicht te hebben in de beïnvloedbare factoren van fysieke activiteit. Hiermee kan Activiteiten en Beweegwijzer hun aanbod eventueel aanpassen of wijzigen om een instroom te creëren van de inactieve doelgroep.

1.4 Probleemstelling

Door de vergrijzing neemt het aandeel ouderen toe. Het aantal 55-plussers dat voldoet aan de beweegnormen is licht gedaald, zie figuur 1. Doordat er steeds meer ouderen bij zullen komen en het beweeggedrag afneemt, betekent dit dat er meer ouderen inactief zullen zijn. Activiteiten en

Beweegwijzer wilt daarom meer ouderen stimuleren om te bewegen. Als ze inzicht hebben in de determinanten van het beweeggedrag van hun deelnemers, kunnen ze inspelen op de redenen waarom de deelnemers wel of niet deelnemen aan de beweegactiviteiten. Op basis hiervan wordt er gestreefd om uitspraken te kunnen doen hoe anderen (die nog niet in beeld zijn bij WijZijn) naar de beweeggroepen geleid kunnen worden. Uiteindelijk zal dit tot meer beweegdeelname moeten leiden bij de doelgroep.

(11)

1.5 Vraagstelling

De onderzoekvraag is als volgt geformuleerd: “Wat zijn de determinanten van de deelnemers aan de beweeggroepen van Activiteiten en Beweegwijzer, om deel te nemen aan de beweegactiviteiten van Activiteiten en Beweegwijzer?” Hierbij zijn er verschillende deelvragen geformuleerd:

1. Wat is de attitude van de ouderen ten aanzien van sport en bewegen? 2. Wat is het effect van de sociale invloed op ouderen om deel te nemen aan

beweegactiviteiten?

3. In hoeverre speelt de inschatting van de eigen effectiviteit een rol bij ouderen ten aanzien van sporten en bewegen?

4. Welke barrières ervaren ouderen om niet aan bewegingsactiviteiten deel te nemen? 5. Welke stimulansen ervaren ouderen om wel deel te nemen aan bewegingsactiviteiten? De deelvragen zijn zodanig geformuleerd om een specifiek antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag. Dit is belangrijk om de uiteindelijke resultaten toe te kunnen passen binnen de praktijk, met als doel om ouderen te stimuleren tot bewegen.

1.6 Doelstelling

De doelstelling van het onderzoek is om inzicht te krijgen in de determinanten van het beweeggedrag van ouderen. Met als streven de motieven en belemmeringen van ouderen, om wel of niet deel te nemen aan beweegactiviteiten, te achterhalen. Door hier inzicht in te krijgen, kan Activiteiten en Beweegwijzer de belemmeringen proberen weg te nemen en de motieven benadrukken. Hiermee wilt Activiteiten en Beweegwijzer de inactieve doelgroep bereiken, zodat de beweegdeelname toeneemt.

Dit onderzoek past, zowel theoretisch als praktisch, binnen het werkveld en de competentieontwikkeling van de student. De doelgroep 55- plussers behoort tot een

maatschappelijke aandachtsgroep binnen onze samenleving. Zowel het thema, als het zelfstandig

(12)

uitvoeren van een onderzoek, dragen bij aan de kennis en competentieontwikkeling van de student en zijn werkveld. Tijdens het opzetten en uitvoeren van het onderzoek wordt aan de competenties van de opleiding gewerkt.

Praktisch gezien zullen de uitkomsten van dit onderzoek een bijdrage leveren aan de

maatschappelijke ontwikkeling van gezond en vitaal ouder worden en blijven in Nederland. Naast deze bijdrage zal dit onderzoek ook zorgen voor een kennisvergroting binnen dit thema en in de basis een aanleiding vormen voor verder onderzoek.

1.7 Afbakening begrippen

Het is van belang om een begripsafbakening toe te passen. Hierdoor staat de betekenis van een begrip vast en is deze helder gedurende de rest van het onderzoek. Ook laat het duidelijk de grenzen van het onderzoek zien, wat wel en niet wordt onderzocht. Verder wordt door de afbakening van een begrip bepaalt welke informatie tijdens de dataverzameling moet worden verzameld [ CITATION Ver07 \l 1043 ].

Belemmeringen

Belemmeringen zijn redenen of oorzaken waardoor personen niet bewegen of sporten [CITATION Doo15 \t \l 1043 ]

Beweeggedrag

De houdingen die mensen in hun dagelijks leven aannemen en de bewegingen en activiteiten (inclusief sportactiviteiten) die ze uitvoeren. In dit onderzoek valt de deelname aan de

beweegactiviteiten, van Activiteiten en Beweegwijzer, onder beweeggedrag [ CITATION Bus13 \l 1043 ].

Bewegingsarmoede

Bewegingsarmoede is te omschrijven als een zodanig gebrek aan lichamelijke activiteit in het dagelijks leven welke negatieve effecten heeft op de gezondheid [CITATION Was09 \l 1043 ]. Combinorm 55-plussers

De norm is een combinatie van de NNGB en de Fitnorm voor mensen van 55 jaar en ouder. Iemand van 55 jaar of ouder behaalt deze norm als diegene aan één van beide normen voldoet [ CITATION Ooi07 \l 1043 ]. Deze twee normen worden op de volgende pagina uitgelegd.

Fitnorm 55-plussers

De norm geeft aan dat mensen van 55 jaar en ouder tenminste drie keer per week gedurende minimaal 20 minuten zwaar intensieve lichamelijke activiteit (vanaf 5 MET) moeten uitvoeren. Zweten en buiten adem raken zijn indicatoren voor zwaar intensieve lichamelijke activiteit [ CITATION Kem00 \l 1043 ]. Metabolic Equivalent. Een meeteenheid om uit te drukken hoeveel energie een bepaalde fysieke inspanning kost ten opzichte van de benodigde energie in rust.

Gedragsdeterminanten

Alle factoren die het gedrag van mensen beïnvloeden. Het gedrag kan beïnvloedt worden door factoren als: attitude, sociale omgeving en zelfeffectiviteit [ CITATION Vri98 \l 1043 ].

(13)

Kwetsbaarheid

Kwetsbaarheid bij ouderen is een proces van het opeenstapelen van lichamelijke, psychische en/of sociale tekorten in het functioneren dat de kans vergroot op negatieve gezondheidsuitkomsten (functiebeperkingen, opname, overlijden) [ CITATION Cam11 \l 1043 ].

Motieven

Motieven betekent in beweging brengen , oftewel beweegredenen, drijfveren of impulsen die mensen aanzetten tot bewegen [ CITATION Nic02 \l 1043 ].

Nederlandse Norm Gezond Bewegen 55-plussers (NNGB)

De norm geeft aan dat mensen van 55 jaar en ouder tenminste een half uur matig intensief bewegen (vanaf 3 MET) Metabolic Equivalent. Een meeteenheid om uit te drukken hoeveel energie een bepaalde fysieke inspanning kost ten opzichte van de benodigde energie in rust.op minimaal 5 dagen per week. Matig intensief betekent voor 55-plussers bijvoorbeeld wandelen in een tempo van 4 km per uur of fietsen met een snelheid van 10 km per uur [ CITATION Kem00 \l 1043 ]. Metabolic Equivalent. Een meeteenheid om uit te drukken hoeveel energie een bepaalde fysieke inspanning kost ten opzichte van de benodigde energie in rust.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid staat voor de mate waarop iemand zelfstandig zijn leven kan leiden.

Zelfredzaamheid is een menselijke waarde: vrijwel iedereen streeft ernaar om, binnen zijn vermogen, zelfstandig te kunnen wonen en voor zichzelf te zorgen [ CITATION Lin10 \l 1043 ]. Hierdoor wordt het vertrouwen in ‘het eigen kunnen’ vergroot waardoor capaciteiten ontwikkeld kunnen worden en het persoonlijke welzijn wordt bevorderd [ CITATION Reg08 \l 1043 ].

1.8 Afbakening onderzoek

Om een kwalitatief goed onderzoek op te zetten wordt het onderzoek in dit hoofdstuk afgebakend. Er is gekozen om meer duidelijkheid te geven over de volgende onderwerpen: invalshoek, plaats, tijd, middelen, sector, demografische aspecten en focus. Door het onderzoek af te bakenen wordt het onderzoek gerichter en specifieker.

Invalshoek:

Het onderzoek wordt vanuit de maatschappelijke invalshoek bekeken. WijZijn Bergen op Zoom is een welzijnsorganisatie. Het vraagstuk dat in dit onderzoek nader wordt bekeken, gaat over het

bevorderen van beweegstimulering voor senioren in Bergen op Zoom. In opdracht van de gemeente Bergen op Zoom, werkt Activiteiten en Beweegwijzer aan beweegactiviteiten voor deze doelgroep. Maatschappelijk bekeken is het een belangrijk onderwerp. Voor de algemene gezondheid in Nederland is het belangrijk dat de doelgroep ‘zelfstandig wonende’ 55-plussers zolang mogelijk gezond zelfstandig kunnen blijven wonen [ CITATION VWS11 \l 1043 ]. Voldoende beweging en een sociaal netwerk spelen hier een belangrijke rol in.

Plaats:

Het praktijkonderzoek vindt plaats op de verschillende locaties van de beweegactiviteiten. Deze locaties liggen verspreid in de gemeente Bergen op Zoom. Na de beweegactiviteiten worden er

(14)

vragenlijsten uitgedeeld, die de deelnemers ter plekke invullen. Het onderzoeksverslag wordt uitgewerkt op het hoofdkantoor van WijZijn Bergen op Zoom, aan de Jacob Obrechtlaan 5 te Bergen op Zoom.

Tijd:

De onderzoeksstage vindt plaats in de periode van 4 september (week 36, 2017) tot en met 13 november (week 46, 2017). De vragenlijsten en enquêtes worden gehouden vanaf maandag 2 oktober tot en met donderdag 19 oktober (week 40-42, 2017). Het onderzoeksverslag wordt in de overige weken afgewerkt.

Middelen:

Voor het literatuuronderzoek wordt er gebruik gemaakt van het internet, rapporten en boeken. Deze bronnen zijn terug te vinden in de bibliografie. Voor het praktijkonderzoek worden er vragenlijsten gebruikt. De ingevulde vragenlijsten worden online in Google Formulieren ingevoerd. Voor het uitwerken van de resultaten wordt gebruik gemaakt van Excel.

Demografische aspecten:

De doelgroep van het onderzoek zijn de deelnemers van de beweeggroepen van Activiteiten en Beweegwijzer in de gemeente Bergen op Zoom. Binnen deze gemeente vallen, naast de gelijknamige stad, ook de dorpen Halsteren en Lepelstraat. Activiteiten en Beweegwijzer organiseert in Halsteren ook activiteiten, daarom richt het onderzoek zich ook op deze locatie.

1.9 Leeswijzer

Het onderzoeksrapport bestaat uit zeven hoofdstukken. Hoofdstuk één bevat de inleiding. Het tweede hoofdstuk bevat het theoretisch kader. Hierin worden diverse theorieën en modellen beschreven die betrekking hebben op het onderwerp. In hoofdstuk drie is er aandacht voor de onderzoeksmethodologie. Hier wordt duidelijk hoe het onderzoek precies is uitgevoerd en waarom er voor die manier gekozen is. In hoofdstuk vier komen de resultaten van het onderzoek aan de orde. Hoofdstuk vijf bevat de discussie. Hierin worden resultaten geïnterpreteerd in het licht van het theoretisch kader. Tenslotte wordt in hoofdstuk zes afgesloten met conclusies en aanbevelingen. Hierbij zijn de uitkomsten van het onderzoek gebundeld om antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag. Hierbij zijn de aanbevelingen gericht op de praktijk en verder onderzoek.

(15)

2. Theoretisch Kader

2.1 Inleiding

De afgelopen dertig jaar is de gemiddelde leeftijd van de Nederlandse bevolking met zes jaar toegenomen: van gemiddeld 34 jaar in 1980 naar 40 jaar in 2013. De komende decennia zal dit nog verder oplopen, doordat er naar verhouding meer 65-plussers komen. In 2040 is hun aandeel het grootst met 27%. Ter vergelijking: in 2010 was dit nog 15% [CITATION Tie15 \t \l 1043 ]. In Bergen op Zoom zal het aantal 65-plussers naar verwachting stijgen van 10.280 in 2008 naar ruim 15.000 in 2025. Hun aandeel in de totale bevolking van Bergen op Zoom stijgt van 15,8% in 2008 naar 23,1% in 2025 [ CITATION Dom09 \l 1043 ].

Leeftijd hangt omgekeerd samen met sportdeelname: kinderen sporten vrijwel allemaal en ouderen doen minder vaak aan sport, al is het aantal ouderen dat wel aan sport doet in de afgelopen decennia gestegen [CITATION Doo \t \l 1043 ]. Een vergrijzende bevolking leidt op termijn tot minder

sportdeelname, wat deels gecompenseerd wordt doordat cohorten elkaar opvolgen. Mensen die nu 55 jaar zijn doen meer aan sport dan de 55-jarigen van twintig jaar geleden, maar nog altijd minder dan jongere mensen [CITATION Tie10 \t \l 1043 ].

Om antwoord te kunnen geven op de vraag om inzicht te krijgen in de determinanten van

beweeggedrag, wordt er in dit onderzoek gebruik gemaakt van het ASE-model [ CITATION Vri98 \l 1043 ]. Hier wordt in paragraaf 2.5.1, verder op ingegaan. Verder wordt er gekeken naar welke motieven en belemmeringen ouderen ervaren om wel of niet te bewegen.

2.2 Effecten van bewegen

De schatting is dat wereldwijd onvoldoende bewegen verantwoordelijk is voor 6% van de coronaire hartziekten, 7% van type 2 diabetes mellitus, 10% van borstkanker, 10% van darmkanker en voor 9% van het voortijdig overlijden[CITATION Tie15 \t \l 1043 ]. Dit komt overeen met meer dan 5,3 miljoen van de 57 miljoen doden wereldwijd in 2008. Als 10% tot 25% van de wereldbevolking voldoende zou gaan bewegen, dan kan dit jaarlijks meer dan 533.000 tot respectievelijk 1,3 miljoen doden

voorkomen. Als iedereen voldoende zou bewegen, neemt de levensverwachting wereldwijd met 0,68 jaar toe [ CITATION Lee12 \l 1043 ]. Regelmatig bewegen bevordert de gezondheid, zelfredzaamheid en participatie in de maatschappij van ouderen en kan achteruitgang in het functioneren

verminderen [ CITATION Wij10 \l 1043 ].

2.2.1 Positieve effecten

Regelmatige lichamelijke activiteit kan de gevolgen van het verouderingsproces vertragen en vitaliteit van ouderen stimuleren. Het is aannemelijk dat beweegstimulering voor deze mensen een positieve invloed heeft op de participatie, zelfredzaamheid en kwaliteit van leven. Bewegen bij ouderen kan positieve effecten hebben op veel verschillende factoren, die samengevat zijn in tabel 1.

(16)

Positief effect van bewegen op Toelichting

De cognitie en aanspreekbaarheid Verlaagt het risico op het ontstaan van dementie en vertraagd het dementieproces, met name op de vasculaire component en haar risicofactoren (hoge bloeddruk, diabetes, obesitas)

Bewegen kan leiden tot een verbetering van het cognitief functioneren in het algemeen en kan leiden tot verbetering van het geheugen en de executieve functies in het bijzonder bij

verzorgingshuisbewoners. Het behoud van / vertraging van achteruitgang

van bewegingsvaardigheden

Op hoge leeftijd (85+) levert bewegen 40% meer spierkracht op

Leidt tot een beter behoud van coördinatie en loopvermogen van het lichaam

Leidt tot meer lenigheid

Vertraagt de achteruitgang in ADL handelingen

De lichamelijke conditie Leidt tot beter uithoudingsvermogen

Vertraagd het proces van botontkalking (osteoporose)

Verkleint het risico op chronische aandoeningen zoals diabetes en hoge bloeddruk

Zorgt voor soepele gewrichten (meer aanmaak gewrichtssmeer)

Risico op valincidenten Leidt bij deelnemers die nog niet kwetsbaar zijn

tot een afnamen van het valrisico van 61%

Mate van lichamelijke onrust Kan een verstoord slaap-waak ritme voorkomen

Tabel 1: Positieve effecten van bewegen inclusief toelichting [ CITATION Hie16 \l 1043 ]

Zelfs als ouderen pas op de leeftijd van 75 jaar en ouder regelmatig gaan bewegen, lijkt er nog steeds een toename in de levensverwachting te zijn [ CITATION Nie02 \l 1043 ].

2.2.2 Negatieve effecten

Ouderen met valangst gaan minder vaak bewegen, omdat ze minder vertrouwen hebben in hun Algemene Dagelijkse Lichaamsverrichtingen (ADL) activiteiten. Ook denken ze door deze activiteiten te mijden, minder kans hebben op een valincident. Ongeveer 25 – 35% van de valangstige ouderen, die al minstens één keer gevallen zijn, vermijdt activiteiten omwille van angst om opnieuw te vallen [ CITATION Alt03 \l 1043 ].

Uit onderzoek van dr. Dorien Zelle en de afdelingen Nefrologie en Epidemiologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen [CITATION Zel16 \n \t \l 1043 ] blijkt dat mensen met een hoge mate van beweegangst na een niertransplantatie, minder lichamelijk actief zijn. Het negatieve effect van beweegangst op lichamelijke activiteit werd voor het grootste deel verklaard door een laag

(17)

Binnen dit onderzoek gaat het specifiek over het traject na een niertransplantatie, maar deze beweegangst kan ook voorkomen bij personen na een behandeling van een andere klacht. Volgens de onderzoekers moet men zich meer richten op het vergroten van het vertrouwen van patiënten in hun gezondheid (na een niertransplantatie) en het wegnemen van de belemmeringen om te

bewegen. Beweeg- en valangst kan met behulp van gedragsveranderingstechnieken verkleind worden. Evenals door patiënten beter te informeren over de positieve effecten en mogelijkheden van bewegen [ CITATION Zel16 \l 1043 ].

2.3 Motievenen belemmeringen

2.3.1 Motieven om te gaan bewegen

De doelgroep in dit onderzoek zijn ouderen van 55 jaar en ouder. Attema en Van Dijk [CITATION Att10 \n \t \l 1043 ] hebben vooraf subgroepen gemaakt binnen de doelgroep ouderen. De ‘jonge’ ouderen (55-65 jaar) en ‘oudere’ ouderen (65+). Beide subgroepen hebben verschillende wensen en behoeften. Bij de ‘jonge’ ouderen liggen de interesses meer op gezondheid, bewegen en creativiteit. De ‘oudere’ ouderen geven meer de voorkeur aan traditionele activiteiten. Daarnaast hebben de ‘jonge’ ouderen interesse in andere activiteiten dan de ‘oudere’ ouderen. De ‘jonge’ ouderen zijn op zoek naar meer uitdagende activiteiten. Echter geven beide groepen aan dat de activiteit in het teken van het sociale aspect moet staan. Dit is de belangrijkste motivatie voor ouderen om deel te nemen aan activiteiten.

Gezondheid is vaak het belangrijkste motief om (weer) te gaan sporten. Als ouderen

eenmaal actief zijn dan blijken plezier in de activiteit en het sociale element belangrijke redenen om actief te blijven. De regelmaat van de ontmoeting geeft een band die erg gewaardeerd wordt. Bewegen en sporten geven dan iets extra’s in het leven van ouderen. Ouderen geven de voorkeur aan het in recreatief, niet verplichtend verband, beoefenen van verschillende takken van sport [ CITATION Pou04 \l 1043 ].

Ook in de studie van Stiggelbout et al. [CITATION Sti08 \n \t \l 1043 ] bleek gezondheid de belangrijkste motivatie te zijn om deel te nemen aan een bewegingsprogramma, gevolgd door het verbeteren van de fitheid en ontspanning. Bovendien werden drie verschillende constructen van motieven voor sport en bewegen bij oudere beginnende deelnemers gevonden. Zo werden deelnemers ingedeeld bij het construct ‘Relax and Enjoy’(ontspanning, plezier, kwaliteit van de begeleider en fitheid), het construct ‘Care and Cure’ (doktersadvies, gezondheid, afvallen en zelfbeeld) en het construct ‘Competition’ (recreatie en competitie). Er werd opgemerkt dat oudere deelnemers en ouderen wiens partner is overleden vaker te vinden waren in de groep waar

ontspanning (Relax) voorop stond. Mensen met een hoog BMI en een slechtere gezondheidssituatie bevonden zich relatief vaker in de ‘Care and Cure’ groepen.

Voor 55-plussers zijn gezondheid en fitheid belangrijke redenen om te sporten en bewegen. Daarna volgen sociale motieven, zoals nieuwe mensen ontmoeten en de behoefte om onderdeel te zijn van een sociaal netwerk. Dit sociale motief is voor hen belangrijker dan voor jongere mensen [ CITATION Wes10 \l 1043 ]. Het is makkelijker om te (blijven) sporten, wandelen en fietsen als je het samen kunt doen. Door elkaar te stimuleren houdt men deelname aan sport en bewegen langer vol [ CITATION Opd08 \l 1043 ].

(18)

Aan de andere kant kan juist de wens om met anderen te sporten ook belemmerend werken om met een sport te beginnen. Als je niemand kent of als er niemand in de omgeving is om mee te sporten, is het gemakkelijk om het te laten. Doordat sport voor veel mensen een regelmatig terugkerende, georganiseerde activiteit is, is de kans groter om vaker dezelfde mensen te ontmoeten. Dat kan leiden tot vriendschappen, ongeacht of men elkaar tegenkomt bij een vereniging, in een eigen groepje hardloopvrienden of bij fitness [ CITATION Bec12 \l 1043 ].

2.3.2 Belemmeringen om te gaan sporten

Aangezien met het toenemen van de leeftijd ook veelal de gebreken komen, zullen ouderen meer hinder ondervinden van hun (fysieke) gezondheid. Lichamelijk gezien leidt veroudering tot een achteruitgang in lichaamsfuncties zoals minder conditie, minder spierkracht et cetera. Ouderen voelen zich dan niet op basis van hun leeftijd oud, maar op basis van hun competenties. Ze zijn daarom minder bereid om risico’s te nemen en dat kan een reden zijn om niet (meer) te sporten [ CITATION Maa08 \l 1043 ].

Naast redenen die te maken hebben met gezondheid kan sportgedrag ook worden beïnvloed door accommodaties in de nabije omgeving. Daarbij valt te denken aan de vormgeving, de ligging en de bereikbaarheid van de accommodaties. Het ontbreken van voorzieningen in de nabije omgeving en daarmee grote afstanden tot de voorzieningen, slechte bereikbaarheid en/of onveiligheid op de weg ernaar toe kan juist voor ouderen een drempel opwerpen om te gaan sporten [ CITATION Lin09 \l 1043 ].

Bovendien kan de hoeveelheid vrije tijd die men zegt te hebben van invloed zijn op het wel of niet sporten. Ondanks dat de 50-plussers vergeleken met jongere leeftijdsgroepen over de meeste vrije tijd beschikken, zijn het nog steeds de jongeren en werkende personen die het meeste sporten. Wanneer ouderen aangeven niet te sporten vanwege een gebrek aan tijd, betekent dit wellicht dat zij andere prioriteiten stellen in hun vrije tijd [ CITATION Maa08 \l 1043 ].

2.4 Bereiken van de doelgroep

In dit hoofdstuk worden manieren beschreven om de doelgroep te bereiken. Dit vanuit het oogpunt van buurtsportcoaches voor ouderen. Het rapport van Brandsema en van Lindert [CITATION Lin17 \n \t \l 1043 ] is nog niet gepubliceerd, maar de bevindingen uit het rapport kunnen wel van toepassing zijn voor het onderzoek. Daarom worden deze bevindingen wel in dit hoofdstuk beschreven.

Vitale ouderen en ‘jonge’ ouderen willen, kunnen en moeten op een andere manier aangesproken worden dan de zogenoemde ‘kwetsbare ouderen’. Ook mantelzorgers zijn soms een doelgroep en zij vergen weer een andere aanpak. Het bereiken van de doelgroep is niet altijd makkelijk en vraagt in ieder geval veel tijd en energie, omdat er niet één plek is waar alle ouderen samenkomen, zoals bij jongeren wel het geval is op school. Hieronder worden een aantal strategieën beschreven die vanuit buurtsportcoaches gehanteerd worden om de doelgroep te bereiken.

(19)

Een middel dat veel genoemd wordt om de doelgroep te bereiken en aan te zetten tot een actievere leefstijl is het inzetten van healthchecks/fittesten. De ouderen worden hiermee bewust gemaakt van hun (fysieke) gezondheid en op basis van de uitslagen van deze testen kan contact gelegd worden om hen naar een passend beweegaanbod te begeleiden. Op dit soort testen komen volgens de

buurtsportcoaches voornamelijk de wat meer vitale ouderen af, of ouderen die zelf graag willen (gaan) bewegen.

Verschillende buurtsportcoaches geven aan dat werken met flyers bij het benaderen van ouderen vaak niet zo goed werkt. Sommigen zetten ook sociale media in om contact te krijgen, waarmee de ‘jongere’ ouderen hier over het algemeen goed mee te bereiken zijn. Anderen geven aan dat dit juist niet effectief is en dat een persoonlijkere aanpak beter werkt.

In sommige gemeenten is sprake van een ‘ouderen beweeg-spreekuur’ of een beweegpunt/loket, waar ouderen zich tot kunnen richten wanneer zij begeleiding of advies willen bij het oppakken van beweegactiviteiten. Het boekje ‘beweegwijzer 55+’ is een informatieboekje dat op veel verschillende plekken in een gemeente beschikbaar wordt gesteld aan ouderen. Hierin is bijvoorbeeld het totale netwerk van beweeg- en sportaanbod voor ouderen weergegeven en het netwerk van partners waar zij terecht kunnen.

Sommige buurtsportcoaches geven aan dat het bereiken van ouderen ook succesvol kan zijn via de kleinkinderen. Activiteiten kunnen ondernemen met kleinkinderen is regelmatig een motief voor opa’s en oma’s om te gaan bewegen. Belangrijk is dan om wel een te organiseren die zowel voor de ouderen als de kleinkinderen leuk is om te doen. Grootouders komen op deze manier ook in contact met andere grootouders.

2.5 Gedragsverandering

Het gedrag dat men vertoond, is gelinkt aan de waarden en normen die men op dat moment het belangrijkste vindt, waarbij men af en toe in een tweestrijd kan verkeren. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen een gevoelsmatige reactie, die snel en onbewust verloopt en een beredeneerde en bewuste reactie die meer verstandelijk van aard is. Door informatie aan te bieden kan men het gedrag en de intentie veranderen en kunnen meer reacties beredeneerd en bewust plaatsvinden [ CITATION Tie09 \l 1043 ].

Om de resultaten van het gedrag in kaart te brengen is ervoor gekozen om het ASE-model te

gebruiken. Bij het ASE-model speelt elk element een duidelijke rol bij de verandering van het gedrag. Daarnaast is er bij het ASE-model rekening gehouden met barrières die op kunnen treden, waardoor de intentie niet leidt tot het gewenste gedrag [CITATION Bru07 \l 1043 ].

2.5.1 ASE-model

Het ASE-model is gebaseerd op de Theory of Planned Behavior van Ajzen[CITATION Ajz91 \n \t \l 1043 ]. Het model stelt dat gedrag het best te voorspellen is door de intentie van mensen om een bepaald gedrag te vertonen. De gedragsintentie wordt bepaald door de eigen opvattingen (attitude), de opvattingen van anderen (subjectieve normen) en de inschatting van eigen mogelijkheden om het gedrag uit te voeren(eigen effectiviteit).

(20)

Het ASE-model [ CITATION Vri98 \l 1043 ] is een model waarin een aantal modellen zijn geïntegreerd. In dit model wordt onderscheid gemaakt tussen Attitudes (A), Sociale invloeden (S) en Eigen

effectiviteit (E):

1. Attitude: de attitude is de houding van een persoon ten opzichte van iets of iemand. De attitude wordt bepaald door wat het gedrag oplevert. Het kan iets tijdelijk of permanent veranderen. Een permanente verandering zal sneller leiden tot een duurzame

gedragsverandering.

2. Sociale invloed: De sociale invloed gaat over de sociale druk die wordt ervaren als een bepaald gedrag vertoond wordt. Dit kan dus zijn op welke manier mensen naar je gaan kijken als je je anders gedraagt.

3. Eigen-effectiviteit: dit is mate waarin je jezelf zo inschat dat je in staat bent om een handeling uit te voeren.

Attitude

De attitude is de houding van een persoon ten opzichte van een bepaald gedrag en kan worden gezien als een afweging van voor- en nadelen die de persoon aan het gedrag verbindt. Attitude is onder te verdelen in een cognitieve, affectieve en conatieve component. De cognitieve component heeft betrekking op kennisopvattingen. De affectieve component kan gemeten worden door te vragen of men bepaald gedrag goed of slecht vindt, prettig of onprettig et cetera. De conatieve component heeft betrekking op de reacties die aan het gedrag worden gekoppeld. Iemand weet bijvoorbeeld dat lichamelijke activiteit noodzakelijk is voor de gezondheid, terwijl hij toch een grote afkeer heeft van lichamelijke activiteit [CITATION Bru07 \l 1043 ].

Sociale invloed

Sociale invloed heeft betrekking op de sociale omgeving van een individu. Ervaren sociale invloeden zijn invloeden die een persoon van anderen ervaart om zich op een bepaalde manier te gedragen. Het gaat hierbij niet om de werkelijke sociale invloed maar om de invloed die een persoon ervaart [ CITATION Vri98 \l 1043 ]. De door een persoon ervaren sociale invloed kan worden onderverdeeld in de subjectieve norm, het waargenomen gedrag van anderen, de sociale druk en de sociale steun die iemand ervaart [CITATION Bru07 \l 1043 ].

Onder subjectieve norm wordt de gepercipieerde verwachtingen verstaan van de omgeving die voor een persoon belangrijk zijn. Het uitgangspunt hierbij is het feit dat indien de persoon geen gehoor

(21)

geeft aan de verwachtingen van de sociale omgeving, de persoon sancties zou kunnen verwachten. Het gaat hierbij om de normatieve verwachtingen die de persoon denkt dat de sociale omgeving heeft en om de mate waarin de persoon van plan is hier rekening mee te houden [CITATION Bru07 \l 1043 ].

Subjectieve normen kunnen volgens De Vries [CITATION Vri98 \n \t \l 1043 ] ontstaan door het waarnemen van gedrag van anderen. Door gedrag waar te nemen, kunnen personen ervaren welk gedrag wanneer wenselijk is. Sociale druk is volgens De Vries [CITATION Vri98 \n \t \l 1043 ] het beïnvloeden van een individu om gedrag te veranderen.

Bij sociale steun wordt vaak onderscheid gemaakt tussen emotionele steun en instrumentele steun. Bij emotionele steun gaat het om het bespreken van persoonlijke problemen of belevenissen. Instrumentele steun betreft praktische hulp, zoals klusjes of boodschappen doen. Sociale steun beïnvloedt de gezondheid van ouderen omdat het bijvoorbeeld hun emotionele welzijn bevordert of omdat gezondheidsinformatie wordt uitgewisseld. Daarnaast hangt sociale steun samen met de mate waarin iemand zich eenzaam voelt. Uiteindelijk leven mensen die veel sociale steun ervaren zelfs langer dan mensen die weinig steun krijgen [ CITATION Cro10 \l 1043 ].

Eigen-effectiviteit

Eigen-effectiviteit omvat de verwachting die een persoon heeft over zijn eigen vermogen om een bepaald gedrag te kunnen vertonen [CITATION Bru07 \l 1043 ]. Eigen-effectiviteitsverwachtingen kunnen volgens De Vries [CITATION Vri98 \n \t \l 1043 ] op een aantal manieren tot stand komen. Namelijk door vroegere ervaringen, door observaties van anderen, door overtuiging door anderen en door fysiologische informatie. Volgens hem kan op basis van eerdere ervaringen een inschatting gemaakt worden van wat al dan niet mogelijk is.

Ook kunnen volgens hem andere mensen een voorbeeld vormen voor een persoon over de

moeilijkheid van een bepaald gedrag. Dit heeft invloed op de eigen-effectiviteitsverwachting van deze persoon. Bovendien kan de sociale omgeving iemand overtuigen dat hij beschikt over de

vaardigheden die noodzakelijk zijn om een bepaald gedrag uit te voeren. Tenslotte is

lichaamsinformatie van invloed op de inschatting van een persoon of hij in staat is zich op een bepaalde manier te gedragen [ CITATION Vri98 \l 1043 ].

Overweging

Op andere verandermodellen zijn belangrijke tekorten herhaaldelijk genoemd: het ontbreken van aandacht voor de invloed van vaardigheden en sociale steun, het ontbreken van een onderscheid tussen gedrag en gedragsbehoud, en het ontbreken van feedback-processen en de rol die attributies daarbij spelen. Het ASE-model biedt een oplossing voor deze kritieken door het gebruik van het concept ‘eigen-effectiviteit’, afgeleid uit de sociale leertheorie van Bandura [CITATION Ban86 \n \t \l 1043 ].

2.6 Samengevat

Bewegen heeft veel verschillende positieve effecten. Door het brede aanbod van beweegactiviteiten bij Activiteiten en Beweegwijzer, hebben ouderen een grote keus om te gaan bewegen. Daarnaast zijn er verschillende negatieve effecten van bewegen. Vooral bij ouderen heeft ‘beweegangst’ een grote invloed om niet te bewegen. Vertrouwen in het bewegen kan er voor zorgen dat ouderen over hun beweegangst heen komen. Door de deskundigheid van professionele instructeurs van

(22)

Activiteiten en Beweegwijzer bieden zij de juiste begeleiding om ouderen met kwaliteit en vertrouwen te laten bewegen.

Ouderen geven vaak gezondheid aan als motief om te bewegen. Maar gelijktijdig wordt het achteruit gaan van de gezondheid vaak als belemmering gezien om te bewegen. Door de motieven van de deelnemers van de beweeggroepen te achterhalen, kunnen deze motieven toegepast worden op anderen om deel te gaan nemen aan de beweegactiviteiten. Door inzicht te krijgen in de

belemmeringen, kunnen deze worden weggenomen om bewegen te stimuleren.

Er zijn verschillende manieren om de potentiële doelgroep te bereiken. Allereerst willen, kunnen en moeten vitale ouderen en ‘jonge’ ouderen op een andere manier aangesproken worden dan de zogenoemde ‘kwetsbare ouderen’. Ook mantelzorgers zijn soms een doelgroep, waarbij zij weer een andere aanpak moeten hanteren. Sociale media (vooral bij ‘jonge’ ouderen) en een persoonlijke aanpak worden als meer effectief gezien, dan het benaderen van ouderen met flyers. Om ouderen aan te zetten om actief te zijn, kan er gebruikt gemaakt worden van fitheidstesten, een

beweegspreekuur of beweegloket en activiteiten samen met hun (klein)kinderen.

Het ASE-model heeft zijn eigen toegevoegde waarde en is bruikbaar om gedragsverandering in kaart te brengen. Het model is opgesteld uit verschillende andere modellen en theorieën. Het ASE-model beschrijft veel determinanten die invloed hebben op gedrag, waarbij niet alle factoren evenveel invloed hebben op een bepaalde doelgroep of gezondheidssituatie. De drie belangrijkste

determinanten die invloed hebben op het veranderen van gedrag zijn: attitude, sociale invloed en eigen-effectiviteit. Omdat de belangrijkste determinanten van gedrag worden uitgelicht, wordt er in dit onderzoek gebruik gemaakt van het ASE-model. Door dit model toe te passen in het onderzoek, vormt het model de basis voor de operationalisering en het onderzoeksinstrument en krijgt de student een duidelijk inzicht op de determinanten van beweeggedrag.

(23)

3. Methode onderzoek

In dit hoofdstuk staat de onderzoeksmethode beschreven en wordt er verwezen naar de gebruikte instrumenten. Hierna volgt een beschrijving van de onderzoekspopulatie en de wijze van

dataverzameling, dataverwerking en data-analyse. Verder is er een toelichting over de

betrouwbaarheid en validiteit van het onderzoek en als laatste is er een uiteenzetting van de ethische aspecten van het onderzoek.

3.1 Onderzoeksontwerp

Om antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag en deelvragen is er onderzoek gedaan door middel van praktijkonderzoek. Dit onderzoek is voornamelijk een kwantitatief onderzoek. Dit houdt in dat er gebruik gemaakt is van numerieke metingen bij de deelnemers van de beweeggroepen en daarvan analyses gemaakt zijn, ofwel het gebruik van meetbare ‘hoeveelheden’. De variabelen zijn direct meetbaar en gemakkelijk te herleiden in numerieke vorm, welke dan statistisch

geanalyseerd kunnen worden [ CITATION Gra11 \l 1043 ]. Daarnaast zijn korte observaties en informele gesprekjes met deelnemers en docenten uitgevoerd. Het onderzoek is gedurende het onderzoekstraject aangepast. Bij aanvang was het de bedoeling om de invloed van de beweegcoach op de deelnemers te onderzoeken. Helaas waren hier te weinig deelnemers voor om een

betrouwbaar onderzoek uit te kunnen voeren. Om die reden is er gekozen voor een andere invalshoek van het onderzoek. Dit zal verder toegelicht worden in hoofdstuk 5, discussie.

Het is een kwantitatief explorerend onderzoek, maar daarnaast ook toetsend, omdat er al ideeën zijn over de mogelijke beïnvloedende factoren, waardoor er gerichte vragen gesteld kunnen worden [ CITATION Baa09 \l 1043 ]. Kwantitatief onderzoek is uitgevoerd om inzicht te verkrijgen in de motieven, belemmeringen, attitude, sociale invloed en eigen effectiviteit van ouderen. Dit zijn de relevante factoren, waarvan het alleen niet zeker is of deze ook invloed hebben, in welke mate ze invloed hebben en of er een samenhang tussen de factoren is. Met behulp van deze factoren kan er mogelijk inzicht verkregen worden in hoe mensen de werkelijkheid ervaren [ CITATION Baa09 \l 1043 ].

Er is gekozen voor voornamelijk kwantitatief onderzoek, omdat het een onderzoek betreft met veel respondenten. In het onderzoek is gebruik gemaakt van een persoonlijke papieren enquête in plaats van een online enquête, ervan uit gaande dat ouderen zich vertrouwder voelen met een persoonlijke enquête dan het invullen van een online enquête. Hierbij zijn de onderzoeker en respondent op dezelfde locatie en neemt de onderzoeker de vragenlijst persoonlijk af bij de respondent [ CITATION Gra11 \l 1043 ]. De onderzoeker heeft na de beweegactiviteiten, de vragenlijsten bij de deelnemers afgenomen. Voorafgaande aan en na afloop van de afname van de vragenlijsten heeft de

onderzoeker eveneens kort geobserveerd tijdens de activiteit en op informele basis gesproken met enkele deelnemers en begeleiders. De informatie die dit opleverde, is ook deels in de resultaten meegenomen.

3.2 Onderzoekspopulatie

De onderzoekspopulatie voor dit onderzoek zijn alle ouderen die deelnemen aan de

beweegactiviteiten van Activiteiten en Beweegwijzer. De vragenlijsten zijn afgenomen bij de deelnemers die tijdens de beweegactiviteit aanwezig waren.Van de totaal 511 deelnemers aan de activiteiten hebben uiteindelijk 325 personen deelgenomen aan het onderzoek. Dit is een respons

(24)

van 64%. Om tot een representatieve steekproef van de onderzoekspopulatie te komen, is vooraf met een steekproefcalculator bepaald dat de minimale omvang 220 deelnemers zou moeten zijn. Met 325 deelnemers is dit aantal ruimschoots behaald, wat aangeeft dat de steekproef representatief is voor alle deelnemers aan de beweegactiviteiten van Activiteiten en Beweegwijzer. Dit maakt het

onderzoek in hoge mate betrouwbaar.

De onderzoekspopulatie bestaat uit 282 vrouwen (87%) en 43 mannen (13%). De jongste deelnemer is 50 jaar en de oudste deelnemer 94 jaar. De gemiddelde leeftijd van de respondenten is afgerond 74 jaar.

De non-respons kwam doordat 119 personen afwezig waren, hierbij zaten geen personen die langdurige ziek zijn. Daarnaast was het niet mogelijk om 5 beweeggroepen, met 50 deelnemers, te ondervragen in verband met de overloop van lessen op dat tijdstip en de afwezigheid van de docent. Ook namen 8 personen deel in meerdere groepen, waardoor deze eenmalig een vragenlijst hoefde in te vullen. Verder waren er 17 personen die niet wilde deelnemen aan het onderzoek.

3.3 Meetinstrumenten

Om tot de juiste dataverzameling te komen is er desk- en fieldresearch uitgevoerd. Deskresearch heeft een bijdrage aan het fieldresearch geleverd. De theorieën en modellen gaven richtlijnen voor datgene wat gemeten dient te worden. De determinanten van beweeggedrag zijn opgenomen in de vragenlijsten. Hierbij heeft de gevonden theorie en bestaande vragenlijsten over de determinanten van beweeggedrag als leidraad gefungeerd. Daarnaast is eerst een pilot afgenomen bij 2

beweeggroepen om te zien of de enquête geen onduidelijkheden met zich meebracht. Dit waarborgt de betrouwbaarheid en validiteit van het onderzoek.

Voor het fieldresearch is er gebruik gemaakt van persoonlijke enquêtes en van korte observaties en informele gesprekjes. Er is hiervoor gekozen, omdat de populatie relatief groot is en er via deze weg cijfermatige verbanden kunnen worden gelegd. Verder zijn persoonlijke enquêtes anoniemer dan interviews, waardoor de respondenten minder sociaal wenselijk zullen reageren [ CITATION Baa09 \l 1043 ]. De enquêtes zijn opgesteld aan de hand van een operationalisering, zie bijlage 2 en 3.De informele gesprekjes en observaties worden uitgevoerd tijdens de afname van de enquêtes en zijn ongestructureerd. De gegevens worden vastgelegd door middel van aantekeningen tijdens de afname van de enquêtes, deze aantekeningen vormen een samenvatting van de desbetreffende

bijzonderheden (dagboekverslagen). Ze geven een beschrijving van de situatie en zijn zo gedetailleerd mogelijk, zie bijlage 5.

De beweegactiviteiten vinden plaats in de gemeente Bergen op Zoom. De 44 beweeggroepen krijgen de beweegactiviteiten op verschillende locaties aangeboden. Het onderzoek heeft plaatsgevonden op de beweeglocaties. De vragenlijsten zijn door de aanwezige deelnemers na de beweegactiviteit ingevuld, zodat de omgeving en de les geen invloed konden hebben op de mening van de respondent.

(25)

3.4 Data-analyse

Na de enquêtes zijn de onderzoeksgegevens geregistreerd en verwerkt. Dit is noodzakelijk om tot verbanden, conclusies en aanbevelingen te komen. De enquête is ontwikkeld met het programma ‘Google Formulieren’. De enquête is vanuit het theoretisch kader ontworpen en vervolgens uitgeprint meegenomen naar de beweegactiviteiten. De ingevulde papieren vragenlijsten zijn door de

onderzoeker online verwerkt. Hierdoor kwamen de resultaten in een bestand te staan, die verwerkt kon worden door middel van het programma Excel. Met behulp van dit programma zijn er specifieke overzichten, grafieken en verbanden gemaakt. Aan de hand van de uitkomsten konden de conclusies en aanbevelingen geformuleerd worden.

Gedurende het registreren en verwerken wordt er een werkwijze gehanteerd met meerdere groepen. De respondenten zijn gecategoriseerd in de beweeggroepen. De reden van het aanbrengen van deze structuur is dat er naar verwachting, per beweegactiviteit, andere determinanten invloed kunnen hebben op het beweeggedrag. Om de resultaten beter te kunnen plaatsen, is de informatie uit de vragenlijsten her en der aangevuld met inzichten vanuit de observaties en informele gesprekjes. Door dit te categoriseren is het mogelijk per activiteit te concluderen welke determinanten een rol spelen.

3.5 Betrouwbaarheid en validiteit

De betrouwbaarheid van een onderzoek geeft aan in welke mate een meting onafhankelijk is van toeval [ CITATION Baa09 \l 1043 ]. Het onderzoek is betrouwbaar te noemen, indien er dezelfde uitkomsten worden gegeven door de respondenten wanneer de enquête op een ander moment wordt ingevuld. De betrouwbaarheid is te beïnvloeden door de enquête zelf en de persoon die hem invult. Binnen de enquête kan er onduidelijkheid ontstaan over een bepaalde vraag of item,

waardoor deze verkeerd geïnterpreteerd kan worden. Verder is de afname van de enquête een momentopname, de respondent kan op een ander moment de enquête anders invullen[ CITATION Baa09 \l 1043 ].

De betrouwbaarheid van het onderzoek is vergroot door het gebruik van wetenschappelijke theorieën en modellen. De enquêtes zijn in een vertrouwde omgeving van de respondent

afgenomen. Aan de ouderen is duidelijk aangegeven dat het om de persoonlijke beleving gaat en er geen fout antwoord mogelijk is. Dit zodat de vragenlijst niet beïnvloed werd door andere personen. De enquêtes zijn vooraf voorgelegd aan de stagebegeleider en de afstudeerbegeleider. Daarbij is aan hen gevraagd of zij eventuele opmerkingen en/of aanvullingen hadden. De opmerkingen en

aanvullingen zijn verwerkt in de enquête, voordat deze zijn afgenomen. Dit wordt gedaan om de betrouwbaarheid van de enquête te vergroten.

De externe validiteit zet iets over hoe de steekproef getrokken wordt, wie de populatie vormt en dus over wie of wat je iets wilt zeggen[ CITATION Baa09 \l 1043 ]. De onderzoekspopulatie is in dit onderzoek alle deelnemers van de beweeggroepen van Activiteiten en Beweegwijzer. In totaal hebben 325 deelnemers de enquête ingevuld.

(26)

De interne validiteit geeft aan of met het onderzoeksontwerp antwoord gegeven kan worden op de onderzoeksvraag[ CITATION Baa09 \l 1043 ]. Om tot een juist interne validiteit te komen moet het onderzoeksontwerp zuiver experimenteel zijn. Met dit onderzoek wordt gepoogd om een causale relatie aan te tonen tussen de determinanten van beweeggedrag. Het is mogelijk dat er meerdere determinanten een causale relatie hebben op het beweeggedrag. Hierdoor is de interne validiteit van het onderzoek lager. Wel wordt er een koppeling gemaakt met het theoretische kader naar de uitkomst van de enquête.

Bij ecologische validiteit staat de vraag centraal in hoeverre de conclusies uit het onderzoek generaliseerbaar zijn naar andere alledaagse situaties [ CITATION Baa09 \l 1043 ]. Een enquête ligt niet dicht bij de praktijk, waardoor de ecologische validiteit lager zal zijn. De respondenten kunnen hun slechte eigenschappen niet benadrukken, anderzijds kunnen goede eigenschappen opgehemeld worden. Er kan geconcludeerd worden dat de ecologische validiteit zwak is.

De instrumentele validiteit zegt iets over met welke instrumenten de te onderzoeken begrippen gemeten wordt[ CITATION Baa09 \l 1043 ]. Door persoonlijke enquêtes wordt het onderzoek gemeten. De vragen van de enquête zijn zo duidelijk als mogelijk gedefinieerd, zodat er zo min mogelijk verwarring kan ontstaan bij een enquêtevraag. De onderzoeker kon eventuele

onduidelijkheden uitleggen aan de respondenten, omdat hij aanwezig was bij het invullen van de vragenlijst. Een sterk punt is de anonimiteit van de respondenten.

3.6 Ethische overwegingen

Alle respondenten hebben op vrijwillige basis deelgenomen aan dit onderzoek. De ouderen werden vooraf geïnformeerd over het doel, de achtergrond en de methode van het onderzoek. De gegeven antwoorden zijn anoniem en kunnen niet naar specifieke respondenten leiden. De onderzoeker heeft geen belang bij bepaalde onderzoeksuitkomsten. De enquêtevragen zijn volledig gebaseerd op de resultaten van het theoretisch kader.

(27)

4. Resultaten

In dit hoofdstuk worden de uitkomsten van de dataverzamelingsmethode besproken. Hierbij worden feiten en verifieerbare gegevens getoond. Er wordt ingegaan op de resultaten van de vragenlijsten. De kwantitatieve gegevens komen door middel van stellingen naar voren. De belangrijkste resultaten worden overzichtelijk weergegeven in tabellen en grafieken.

4.1 Beweeggroepen

Er zijn 44 beweeggroepen binnen Activiteiten en Beweegwijzer met verschillende activiteiten, zoals: Tai Chi, Bewegen & Ontspannen, Nordic Walking, Sportief Wandelen, Gymnastiek, Fit & Spel en verschillende dansvormen

Meer dan de helft (57%) van de in totaal 325 respondenten komt uit de volgende beweeggroepen: ‘Bewegen en Ontspannen’, ‘Bewegen en Ontspannen OP en ROND de STOEL’ en Tai Chi. Bewegen en Ontspannen OP en ROND de STOEL heeft met 82 respondenten (25%) het grootste aandeel in het onderzoek. Daarna komt Tai Chi met 53 respondenten (16%) en als derde komt Bewegen en Ontspannen met 50 respondenten (15%).

Bewegen en Ontspannen 'OP en ROND de STOEL' Tai Chi Bewegen en Ontspannen Gymnastiek Stijldans Folkloredans/Line-dans Seniorobics Nordic Walking Fit en Spel Oriëntaalse buikdans Sportief wandelen Dansen maar! 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 82 53 50 30 28 19 18 15 10 8 7 5

Totaal

Totaal

(28)

Hieronder is de gemiddelde leeftijd per beweeggroep weergegeven. Hier valt op dat de groepen gymnastiek (n=30) en bewegen en ontspannen op en rond de stoel (n=82) de hoogste leeftijd hebben. Daarentegen hebben de groepen sportief wandelen (n=7) en oriëntaalse buikdans (n=8) de laagste leeftijd.

4.1.1 Duur deelname beweegactiviteit

Van de 325 respondenten nemen 188 personen (58%) al langer dan 5 jaar deel aan de

beweegactiviteit. 54 personen (17%) nemen 2 tot 5 jaar deel aan de beweegactiviteit. 47 personen (14%) nemen 1 tot 2 jaar deel aan de beweegactiviteit. Tot slot nemen 37 personen (11%) minder dan 1 jaar deel aan de beweegactiviteit.

Figuur 4. Gemiddelde leeftijd van deelnemers in jaren, per beweeggroep (n=325)

Gym nasti ek Op e n Ro nd d e St oel Bewe gen en O ntsp anne n Fit e n Sp el Folkl ored ans Nord ic W alkin g Stijld ans Tai C hi Seni orob ics Dans en m aar Orië ntaa lse b uikd ans Spor tief w ande len 81 79 74 74 71 71 70 70 69 68 65 63

Leeftijd

11.11% 14.20% 16.67% 58.02%

Totaal

Minder dan 1 jaar 1 tot 2 jaar 2 tot 5 jaar 5 jaar of langer

(29)

4.1.2 Contact met de beweegactiviteit

Ongeveer de helft van de personen (53%) gaf aan dat ze door middel van familie/vrienden/kennissen in aanraking zijn gekomen met de beweegactiviteit. 42 personen (14%) zijn door middel van het 55plus actief loket in aanraking gekomen met de beweegactiviteit. 41 personen (14%) zijn door middel van een flyer/folder in aanraking gekomen met de beweegactiviteit. 20 personen (6%) zijn door middel van een krant in aanraking gekomen met de beweegactiviteit.19 personen (6%) zijn door een externe partij (huisarts/fysiotherapeut) in aanraking gekomen met de beweegactiviteit. 15 personen (5%) hebben zelf gezocht naar activiteiten en zijn daardoor in aanraking gekomen met de beweegactiviteit. Tot slot zijn 13 personen (4%) door middel van internet (Facebook, website) in aanraking gekomen met de beweegactiviteit. De discrepantie in het aantal respondenten komt door personen die als enigste door een ander communicatiemiddel in contact zijn gekomen. Deze werden niet als relevant gezien en daarom weggelaten.

Figuur 6. Manieren waarop deelnemers in contact zijn gekomen met de beweegactiviteit die zij beoefenen, in procenten (n=314). 52.00% 14.00% 13.00% 6.00% 6.00% 5.00% 4.00%

Totaal

Via familie/vrienden/kennissen Via 55plus actief loket Via een flyer/folder Via de krant

Via een externe partij Zelf gezocht

(30)

4.2 Attitude van de deelnemers ten aanzien van bewegen

Bij de vragenlijsten zijn er stellingen voorgelegd die betrekking hebben op de attitude ten aanzien van bewegen. De deelnemers hadden de mogelijkheid om de stellingen met een 5punts schaal van geheel mee oneens tot en met geheel mee eens te beoordelen.

4.2.1 Belang van bewegen

De eerste stelling was: “Vindt u het belangrijk om te bewegen”. Van de 325 respondenten zijn er 208 personen het geheel mee eens met de stelling. 98 personen zijn het met deze stelling mee eens. 6 personen hebben een neutrale mening. 2 personen zijn het met de stelling oneens. Tot slot zijn 11 personen het met deze stelling geheel mee oneens. Uit de observaties en de gesprekken wordt dit ook aangegeven. Ja, ik vind bewegen zeker belangrijk! Ik weet dat het goed voor mij is.

4.2.2 Plezier

Op de stelling: “Vindt u het leuk om te bewegen” heeft een meerderheid van 191 personen geantwoord met geheel eens. 115 personen zijn het met de stelling eens. 8 personen hebben een neutrale mening. 2 personen zijn het met de stelling oneens. Tot slot zijn 8 personen het geheel met de stelling oneens. Zo geeft iemand aan: Als ik bewegen niet leuk zou vinden, dan het ik het allang niet meer gedaan.

Figuur 7. Reacties van de respondenten op de stelling: ‘Vindt u het belangrijk om te bewegen’ (%).(n=325)

Figuur 8. Reacties van de respondenten op de stelling: 'Vindt u het leuk om te bewegen'. (%) (n=324)

Geheel mee eens Mee eens Neutraal Mee oneens Geheel mee oneens 0 50 100 150 200 250 208 98 6 11

Totaal

Totaal

Geheel mee eens Mee eens Neutraal Mee oneens Geheel mee oneens 0 50 100 150 200 250 191 115 8 2 8

Totaal

Totaal

(31)

4.2.3 Kennis

Op de stelling: “Ik heb het idee dat bewegen goed voor mij is” zijn 6 op de 10 personen het er geheel mee eens. 1/3 van de respondenten is het met deze stelling eens. 4 personen hebben een neutrale mening. 2 personen zijn het met de stelling oneens. Tot slot zijn 8 personen het geheel met de stelling oneens.

4.2.4 Schuldgevoel

Op de stelling: “Ik voel mij schuldig als ik een week niet heb gesport” zijn 57 personen van de 325 respondenten het geheel mee eens. 82 personen zijn het met deze stelling eens. 72 personen hebben een neutrale mening. 59 personen zijn het met deze stelling oneens. 31 personen is het geheel met deze stelling oneens. Tot slot hebben 24 personen geen mening. Uit de observatie kwam naar voren dat deze vraag veel te weeg bracht. Schuldig voelen?! Ben je gek. Na de uitleg begreep men de vraag beter. Ja, als ik niet beweeg dan probeer ik dit eigenlijk wel te compenseren. Want je merkt het gelijk aan je lichaam.

Figuur 9. Reacties van de respondenten op de stelling: 'Ik heb het idee dat bewegen goed voor mij is'. (%) (n=324)

Figuur 10. Reacties van de respondenten op de stelling: 'Ik voel mij schuldig als ik een week niet heb gesport'. (%) (n=325) Geheel mee eens Mee eens Neutraal Mee oneens Geheel mee oneens 0 50 100 150 200 250 202 108 4 8

Totaal

Totaal

Geheel mee eens Mee eens Neutraal Mee oneens Geheel mee oneens Geen mening 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 57 82 72 59 31 24

Totaal

Totaal

(32)

4.3 Sociale invloed

Bij de vragenlijsten zijn er vragen voorgelegd, die betrekking hebben op de sociale invloed van het beweeggedrag van de deelnemers. De deelnemers hadden verschillende antwoordmogelijkheden. De personen die de vragen hadden beantwoord met niet van toepassing, zijn niet meegenomen in de resultaten. Omdat deze geen invloed hadden op de uitkomsten van de vragen.

4.3.1 Subjectieve norm

De eerste vraag was: “Wat vinden de mensen uit uw omgeving van sporten/bewegen?”. 1 op de 4 respondenten gaf aan dat hun omgeving sporten/bewegen heel belangrijk vindt. De helft van de personen gaven aan dat hun omgeving sporten/bewegen belangrijk vindt. 53 personen gaven aan dat hun omgeving een neutrale mening heeft over sporten/bewegen. 12 personen gaven aan dat hun omgeving sporten/bewegen niet belangrijk vindt. Tot slot gaven 5 personen aan dat hun omgeving sporten/bewegen geheel onbelangrijk vindt.

4.3.2 Waargenomen gedrag

55 personen gaven op de vraag: “Bewegen er mensen in uw omgeving?” aan dat hun omgeving veel beweegt. 101 personen gaven aan dat redelijk veel mensen uit hun omgeving bewegen. 54 personen gaven aan, dat hun omgeving, neutraal (gemiddeld) beweegt. 80 personen gaven aan, dat hun omgeving, weinig beweegt. Tot slot gaven 15 personen aan dat niemand uit hun omgeving beweegt.

Figuur 11. Reacties van de respondenten op de vraag: 'Wat vinden de mensen uit uw omgeving van sporten/bewegen?'. (%) (n=311)

Figuur 12. Reacties van de respondenten op de vraag: 'Bewegen er mensen in uw omgeving?' (%) (n=305) Heel belangrijk Belangrijk Neutraal Niet belangrijk Geheel onbelangrijk 0 20 40 60 80 100 120 140 160 180 82 159 53 12 5

Totaal

Totaal

Veel Redelijk veel Neutraal Weinig Niemand

0 20 40 60 80 100 120 55 101 54 80 15

Totaal

Totaal

(33)

4.3.3 Sociale steun

Op de vraag: “Mensen uit uw directe omgeving motiveren of steunen u om te gaan bewegen?” gaven 45 personen aan dat hun omgeving hen veel motiveert en steunt. 64 personen gaven aan dat hun omgeving hen redelijk veel motiveert en steunt. 85 personen gaven aan dat hun omgeving hen neutraal motiveert en steunt. 62 personen gaven aan dat hun omgeving hen weinig motiveert of steunt. 40 personen gaven aan dat hun omgeving hen niet motiveert of steunt. Tot slot gaven 29 personen aan dat deze vraag niet van toepassing was voor hun. Uit de observatie werd opgemerkt dat men verbaasd reageerde op deze vraag. Ik doe het toch zelf?! Heb daar geen steun voor nodig.

4.3.4 Sociale druk

Op de vraag: “Hecht u waarde aan de mening van de mensen uit uw omgeving over uw

beweeggedrag?” gaf een kleine groep van 25 personen aan, dat ze veel waarde hechten aan de mening van mensen uit hun omgeving. 44 personen gaven aan, dat ze redelijk veel waarde hechten aan de mening van de mensen uit hun omgeving. 78 personen gaven aan, dat ze een neutrale waarde hechten aan de mening van de mensen uit hun omgeving. 54 personen gaven aan, dat ze weinig waarde hechten aan de mening van de mensen uit hun omgeving. Tot slot gaf ongeveer 1/3 van de personen aan, dat ze geen waarde hechten aan de mening van de mensen uit hun omgeving. Uit de gesprekken kwam naar voren dat men zich hier weinig van aantrekt. Ik doe wat ik leuk vind, ondanks wat mijn omgeving daar eventueel wat van zegt.

Figuur 13. Percentage personen dat sociale steun wel of niet ervaart (n=325)

Figuur 14. Percentage personen die wel of niet een waarde hechten aan de mening van hun omgeving (n=306) Veel Redelijk veel Neutraal Weinig Niet Niet van toepassing 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 45 64 85 62 40 29

Totaal

Totaal

Veel Redelijk veel Neutraal Weinig Niet

0 20 40 60 80 100 120 25 44 78 54 105

Totaal

Totaal

(34)

4.4 Eigen effectiviteit

Bij de vragenlijsten zijn er stellingen voorgelegd, die betrekking hebben op de eigen effectiviteit van de deelnemers over hun beweeggedrag. De deelnemers hadden de mogelijkheid om de stellingen van geheel mee oneens tot en met geheel mee eens te beoordelen.

4.4.1 Motivatie

De eerste stelling was: “Ik moet mij ertoe zetten om te gaan bewegen”. Een aantal personen gaf aan dat ze het met de stelling geheel mee eens zijn. 43 personen gaven aan dat ze het met de stelling eens zijn. 61 personen gaven aan dat ze een neutrale mening hebben over de stelling. Ongeveer 1/3 van de personen gaf aan dat ze het met de stelling oneens zijn. Tot slot gaf ook ongeveer 1/3 van de personen aan dat ze het met de stelling geheel oneens zijn.

De andere stelling was: “Ik kan mijzelf motiveren om elke week te gaan bewegen”. 3 op de 10 respondenten gaven aan dat ze het geheel eens zijn met de stelling. 6 op de 10 personen gaven aan dat ze het met de stelling eens zijn. 31 personen hadden een neutrale mening over de stelling. 7 personen gaven aan dat ze het met de stelling oneens zijn. Tot slot gaven 3 personen aan dat ze het geheel oneens zijn met de stelling.

Onderzoeksrapport Beweeggedrag | WijZijn, Activiteiten en Beweegwijzer | Lucas Herrings

Figuur 15. Percentage personen dat zich wel of niet ertoe moet zetten om te gaan bewegen (n=325) Geheel mee eens Mee eens Neutraal Mee oneens Geheel mee oneens 0 20 40 60 80 100 120 4 43 61 103 114

Totaal

Totaal

Geheel mee eens Mee eens Neutraal Mee oneens Geheel mee oneens 0 50 100 150 200 250 93 191 31 7 3

Totaal

Totaal

(35)

4.4.2 Praktische aspecten

Op de stelling: “Ik blijf bewegen, ook als ik het druk heb met andere bezigheden” gaven 2 op de 10 personen aan dat ze het geheel met de stelling eens zijn. 6 op de 10 personen gaven aan dat ze het met de stelling eens zijn. 41 personen gaven aan dat ze een neutrale mening hadden over de stelling. 20 personen gaven aan dat ze het met de stelling oneens zijn. Tot slot gaven 8 personen aan dat ze het geheel met de stelling oneens zijn. In de gesprekken werd aangegeven dat de personen genoeg tijd hebben. Deze vraag is niet op ons gericht, haha. Wij zijn gepensioneerd en hebben genoeg tijd.

4.4.3 Zelfvertrouwen

Op de stelling: “Als ik wil, dan lukt het mij om meer te bewegen” zijn 38 personen het geheel er mee eens. 176 personen gaven aan dat ze het met de stelling eens zijn. 71 personen hebben een neutrale mening over de stelling. 30 personen gaven aan dat ze het met de stelling oneens zijn. Tot slot gaven 10 personen aan dat ze het geheel met de stelling oneens zijn.

Figuur 17. Percentage respondenten dat wel of niet blijft bewegen als ze het druk hebben met andere bezigheden (n=325)

Figuur 18. Percentage personen dat wel of niet blijft bewegen als ze het druk hebben met andere bezigheden (n=325) Geheel mee eens Mee eens Neutraal Mee oneens Geheel mee oneens 0 50 100 150 200 250 62 194 41 20 8

Totaal

Totaal

Geheel mee eens Mee eens Neutraal Mee oneens Geheel mee oneens 0 20 40 60 80 100 120 140 160 180 200 38 176 71 30 10

Totaal

Totaal

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De hoop is, zoals geschetst in het theoretisch kader, dat de hyperlocals dit opvullen door andere onderwerpen, genres en bronnen te gebruiken, maar de hyperlocals in Utrecht

Na overleg met de beleidsarcheologe van het Agentschap R-O Vlaanderen – Onroerend Erfgoed werd besloten om de zone met relatief goed bewaarde podzolbodem net ten zuiden van de

In deze factsheet lees je wanneer een delier optreedt, wat de gevolgen kunnen zijn en hoe je een delier kunt voorkomen door inzet van het Amerikaanse Hospital Elderly Life

De vrijwilliger is aansprakelijk voor schade die door het ziekenhuis en/of haar patiënten wordt geleden, doordat de vrijwilliger niet de waarheid heeft gesproken over

Op basis van de interviews zal wordt geconstateerd dat vermogens niet uit te sluiten zijn voor de relatie tussen fysieke activiteit en de ruimtelijke omgeving.. In hoofdstuk 4

This implies that a measure which materially contributes to the attainment of legitimate environmental goals will be considered as legal, provided it does not produce a

To survey the state of knowledge on environmental health risks from exposure to EDCs in Africa, The First African Conference on Health E ffects of Endocrine Disruptors: Challenges

Hierdoor is deze mogelijkheid waarschijnlijk alleen toepasbaar in die situaties waarbij de wijze waarop de verantwoordelijkheden worden gerealiseerd overduidelijk is of van