• No results found

Turboliquidatie Bescherming van schuldeisers bij turboliquidatie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Turboliquidatie Bescherming van schuldeisers bij turboliquidatie"

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Naam: Margarita Grigoryeva

E-mailadres margarita.grigoryeva@student.uva.nl Studentnummer 12579033

Mastertrack Privaatrecht: Commerciële Rechtspraktijk Scriptiebegeleider: Mw. prof. dr. J. (Joti) Roest

Datum: vrijdag 8 januari 2021

Turboliquidatie

(2)

Abstract

Deze scriptie is geschreven met als doel duidelijkheid te creëren over de positie van de schuldeiser van een vennootschap die is geliquideerd door turboliquidatie. Is de schuldeiser voldoende beschermd tegen mogelijk misbruik van turboliquidatie? Heeft hij aanvullende bescherming nodig? In de loop der jaren is er veel over turboliquidatie geschreven. Sommige auteurs zijn van mening dat het moet worden afgeschaft. Anderen zijn van mening dat de

mogelijkheid van een dergelijke liquidatie zonder vereffening behouden moet blijven. Toch is er ook consensus: schuldeisers van een geturboliquideerde vennootschap bevinden zich in een kwetsbare positie. Daarom wil de minister van Rechtsbescherming die situatie veranderen en is hij voornemens een wetsvoorstel in te dienen, om de positie van schuldeisers te verbeteren.

Gebaseerd op de analyse van bestaande literatuur, jurisprudentie en het voorstel van de minister is getracht de positie van crediteuren te verduidelijken. Hiervoor wordt de figuur van de

turboliquidatie – met haar voor- en nadelen – uitgebreid geanalyseerd. Dan wordt de positie van de schuldeiser bij turboliquidatie vergeleken met diens positie in geval van formele vereffening en faillissement. Deze analyse leidt tot de conclusie dat schuldeisers door turboliquidatie in de meeste ongunstige positie komen te verkeren, in vergelijking met andere ontbindingsmethoden. Verder worden de mogelijke wijzen van misbruik onderzocht. Vervolgens komen de

mogelijkheden aan bod die schuldeisers hebben om tegen misbruik op te treden. Al die

mogelijkheden hebben hun eigen voor- en nadelen. Dan worden de maatregelen beoordeeld die de minister voornemens is voor te stellen.

Uiteindelijk wordt de conclusie getrokken dat schuldeisers van geturboliquideerde

vennootschappen onvoldoende bescherming genieten. De maatregelen die de minister naar verwachting zal voorstellen, zouden de positie van schuldeisers weliswaar gedeeltelijk verbeteren, maar zouden toch tekortschieten.

Daarom doe ik in het laatste hoofdstuk van mijn scriptie aanbevelingen om de positie van

schuldeisers te verbeteren. Sommige daarvan zijn alleen van aanvullende aard, zoals het recht op raadpleging van de administratie of bekendmaking van heropening. Andere hebben een

(3)

Inhoudsopgave

Abstract 2

Inhoudsopgave 3

Lijst van gebruikte afkortingen 4

1. Inleiding 5

1.1. Probleeminstelling en onderzoeksvraag 5

1.2. Onderzoeksopzet en onderzoeksmethode 6

2. Beëindiging van rechtspersonen 7

2.1. Inleiding 7

2.2. Ontbinding door het faillissement 8

2.3. Ontbinding met vereffening (formele vereffening) 11 2.4. Ontbinding zonder vereffening (turboliquidatie) 14

2.5. Tussenconclusie 18

3. Voor- en nadelen van turboliquidatie 20

3.1. Inleiding 20

3.2. Gebrek aan informatie 20

3.3. Misbruik van turboliquidatie 21

3.4. Tussenconclusie 23

4. Beschermingsmiddelen voor schuldeisers 25

4.1. Inleiding 25

4.2. Administratie 25

4.3. Exhibitieplicht 26

4.4. Voorlopig getuigenverhoor 27

4.5. Baten 27

4.6. Herleving ex artikel 2:19, vijfde lid, BW of

heropening op grond van art. 2:23c, eerste lid, BW 30

4.7. Faillissement na turboliquidatie 32

4.8. Bestuurdersaansprakelijkheid 33

4.9. Voorstel van de minister 36

4.10. Tussenconclusie 38

5. Conclusie en aanbevelingen 40

5.1. Conclusie 40

5.2. Aanbevelingen 41

(4)

Lijst van afkortingen A-G art. bv BW CBb Concl. Fw Hof HR Hrb JAR JB JBPR JIN jo. JOR Kamerstukken II KvK m.nt. MvA MvO MvT NJ NJB NJF NTFR nr. nv ONDR par. q.q. r.o. Rb. RvdW Stb. TvOB VGFC V&O WED WPNR advocaat-generaal artikel besloten vennootschap Burgerlijk Wetboek

College van Beroep voor het bedrijfsleven conclusie

Faillissementswet Gerechtshof

Hoge Raad der Nederlanden Handelsregisterbesluit 2008 Jurisprudentie Arbeidsrecht Jurisprudentie Bestuursrecht

Jurisprudentie Burgerlijk Procesrecht Jurisprudentie in Nederland

juncto

Jurisprudentie Onderneming & Recht Kamerstukken (Tweede Kamer) Kamer van Koophandel

met noot van

Memorie van Antwoord

Maandblad voor Ondernemingsrecht Memorie van Toelichting

Nederlandse Jurisprudentie Nederlands Juristenblad

Nederlandse Jurisprudentie Feitenrechtspraak civiele uitspraken Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Recht

nummer naamloze vennootschap Ondernemingsrecht paragraaf qualitate qua rechtsoverweging Rechtbank

Rechtspraak van de Week Staatsblad

Tijdschrift voor vennootschapsrecht, rechtspersonenrecht en ondernemingsbestuur

Vastgoed Fiscaal & Civiel Vennootschap & Onderneming Wet op de economische delicten

(5)

Hoofdstuk 1. Inleiding

1.1. Probleemstelling en onderzoeksvraag

‘Kunt u mij helpen met de liquidatie van mijn vennootschap?’ - ‘Natuurlijk, geen probleem! Dat wordt een turboliquidatie.’

Deze korte dialoog had plaats toen ik als juridisch adviseur werkte op een Nederlands juridisch adviesbureau. Dat was de eerste keer dat ik in aanraking kwam met het puur Nederlandse verschijnsel turboliquidatie. De procedure van turboliquidatie bleek heel eenvoudig: de algemene vergadering neemt het ontbindingsbesluit en daarvan wordt melding gedaan aan de KvK. De rechtspersoon houdt dan op te bestaan.

Zelf ben ik al jurist op het gebied van ander rechtstelsel. Ik heb gewerkt in juridische praktijken in Rusland en Tsjechië. Het rechtssysteem van die landen kent de figuur van turboliquidatie niet. Het intrigeerde me. Ik vond het opmerkelijk dat een onderneming zonder vereffening kan

worden beëindigd. Mijn eerste gedachte was dat het erg gemakkelijk is om het vermogen van de onderneming voorafgaand aan de ontbinding feitelijk te vereffenen en uit te keren. Het

balanstotaal komt daardoor op nihil uit en vennootschap houdt op te bestaan. Maar wat als er nog crediteuren zijn? De onderneming bestaat niet meer. Hoe kunnen ze hun geld terugkrijgen? Op die vragen kreeg ik geen bevredigend antwoord. Daarom heb ik gekozen voor dit

scriptieonderwerp.

Het onderwerp turboliquidatie blijkt in Nederland actueel, want er wordt misbruik gemaakt van turboliquidatie omdat crediteuren zich in een zwakke positie bevinden.1 Die actualiteit wordt

bevestigd door het feit dat de minister voornemens is aanvullende maatregelen voor te stellen om schuldeisers beter te beschermen.2 Daarom heb ik besloten het verschijnsel turboliquidatie te

bekijken vanuit het perspectief van schuldeisers.

De onderzoeksvraag luidt daarom: Biedt het Nederlandse recht schuldeisers voldoende bescherming wanneer een vennootschap-schuldenaar wordt geturboliquideerd en, zo nee, hoe kan de positie van schuldeisers worden verbeterd?

1 Nehte 2016, p.439; Renssen 2016, p.1; Kamerstukken II 2019/20, 29911, nr. 253, p.5. 2 Kamerstukken II 2019/20, 29911, nr. 253, p.5.

(6)

Het is voornamelijk van betekenis voor de rechtspersonen die een onderneming drijven – primair voor nv’s en bv’s. Daarom concentreer ik me vooral daarop.3 Met het oog op de afwisseling

worden de woorden onderneming en vennootschap in deze scriptie door elkaar gebruikt.

Ik heb geïnventariseerd welke beschermingsmiddelen schuldeisers hebben, welke er mogelijk nog bij komen en of dat voldoende is. Omdat ik van oordeel ben dat het niet voldoende is, doe ik een aantal aanbevelingen.

1.2. Onderzoeksopzet en onderzoeksmethode

Om de onderzoeksvraag te beantwoorden, is rechtswetenschappelijk onderzoek gehanteerd met beschrijvende, rechtshistorische en rechtspolitieke elementen. Dit onderzoek is gebaseerd op de analyse van literatuur en jurisprudentie en behelst een kwalitatief en normatief onderzoek van de problematiek.

Op basis van de gegeven probleemstelling en onderzoeksvraag is deze scriptie als volgt ingedeeld. Hoofdstuk 2 betreft een bespreking van de mogelijkheden voor beëindiging van rechtspersonen – namelijk faillissement, formele vereffening en turboliquidatie – om de positie van schuldeisers te vergelijken. In hoofdstuk 3 worden vervolgens de voor- en nadelen van turboliquidatie vanuit het standpunt van schuldeisers behandeld. Bovendien worden de

mogelijke misbruiken van turboliquidatie onderzocht. Dan komen in hoofdstuk 4 de bestaande middelen die schuldeisers hebben om tegen misbruik van turboliquidatie op te treden aan bod en worden de door het wetsvoorstel te introduceren middelen besproken. Hoofdstuk 5 ten slotte betreft de conclusie, waarin de onderzoekvraag wordt beantwoord en de aanbevelingen worden gedaan.

(7)

Hoofdstuk 2. Beëindiging van rechtspersonen 2.1. Inleiding

De vennootschap kan de wens hebben de ondernemingsactiviteiten te beëindigen. Daaraan kunnen verscheidene motieven ten grondslag liggen, die legitiem moeten zijn. Het kan

bijvoorbeeld zo zijn dat onderneming niet goed loopt, dat er geen financiering meer is, of dat het niet lukt een bedrijfsopvolger te vinden.

Als je ondernemingsactiviteiten wilt beëindigen, rijst primair de vraag of de vennootschap nog solvent is. Heeft de rechtspersoon meer schulden dan baten en kan deze daardoor de opeisbare schulden niet meer betalen, dan moet faillissement worden aangevraagd. Vervolgens heeft de vereffening in het kader van het faillissement plaats. Dat wordt uitgewerkt in paragraaf 2.2.

Als er geen faillissementssituatie is, kunnen ondernemingsactiviteiten worden beëindigd door een ontbindingsbesluit. Een dergelijk besluit betekent in principe nog niet dat de rechtspersoon ophoudt te bestaan. Na het ontbindingsbesluit bestaan twee scenario’s. Het wettelijk systeem bepaalt welk van die scenario het bestuur moet volgen.

Wanneer ten tijde van de ontbinding zowel baten als schulden bestaan en de baten de schulden overtreffen, moet de weg van formele vereffening4 worden gevolgd. Er wordt aangenomen dat

na vereffening alle schulden worden betaald. Het restant wordt dan verdeeld over de

gerechtigden tot een liquidatiesaldo. De formele vereffening wordt uitgewerkt in paragraaf 2.3.

Wanneer het bestuur ontdekt dat ten tijde van ontbinding geen baten bestaan, hoeft geen vereffening plaats te vinden. Er is immers niets te vereffenen. De rechtspersoon houdt op te bestaan, wat wordt geregistreerd bij de KvK. Dit wordt turboliquidatie genoemd.5 Het feit dat

een rechtspersoon ophoudt te bestaan op het moment dat hij geen baten meer heeft maar wel schulden, blijkt in de praktijk een prikkel te vormen om actief naar die situatie toe te werken. Dat is riskant, omdat dat betekent dat het niet de curator is die vereffent maar de bestuurder zelf. In paragraaf 2.4. wordt uitgebreid ingegaan op turboliquidatie.

4 Vereffening in de zin van art. 2:19 lid 5 BW. 5 Beëindiging in de zin van art. 2:19 lid 4 BW.

(8)

2.2. Ontbinding door het faillissement

Zoals in het voorgaande is aangegeven, is een vennootschap insolvent wanneer op het moment van ontbinding wordt geconstateerd dat er meer schulden zijn dan baten. Dan kan geen

ontbindingsbesluit worden genomen maar moet faillissement worden aangevraagd.6 In principe

kan het bestuur dat doen met een machtiging door de algemene vergadering7 of, zoals in het nu

volgende wordt beschreven, de vereffenaar.Crediteuren hebben het recht om verzet te doen tegen een dergelijke aangifte.8 Als aan alle voorwaarden is voldaan, verklaart de rechter de

schuldenaar in staat van faillissement.9 Op het eerste gezicht is alles duidelijk; in de praktijk

evenwel rijzen dikwijls vragen.

2.2.1. Faillissement of turboliquidatie

De eerste kwestie is dat het erop lijkt dat er wanneer in de vennootschap slechts schulden bestaan, kan worden gekozen uit twee mogelijkheden om de vennootschap te beëindigen:

ontbinding via turboliquidatie (de schulden overtreffen de baten door het ontbreken van baten) of faillissement (omdat de schulden de baten overtreffen). De wet bepaalt eigenlijk dat de

rechtspersoon ophoudt te bestaan als deze alleen maar schulden heeft.10 In 2014 heeft de

rechtbank Rotterdam bevestigd dat een dergelijke keuzemogelijkheid niet bestaat: een rechtspersoon met alleen schulden mag slechts via turboliquidatie worden ontbonden.11

De tweede kwestie is dat de rechtspersoon naar de letter van de wet niet mag turboliquideren wanneer deze wél over (geringe) baten beschikt. In een dergelijk geval moet het bestuur aangifte tot eigen faillietverklaring doen.12 In zijn arrest Hoeksma q.q./RM Trade overweegt de Hoge

Raad echter dat als een rechtspersoon met ‘nagenoeg’ geen baten faillissementsaangifte doet, een curator gegrond tegen faillissementsaanvraag in verzet13 mag komen omdat het bestuur de route

van artikel 2:19 BW moet volgen. Als een van de redenen daarvoor werd aangegeven dat in geval van faillissement de curator niet kan worden betaald en de kosten van het faillissement niet

6 Art. 1 jo 4 Fw. 7 Art. 2:136/246 BW. 8 Art. 10 Fw.

9 Art. 14 Fw. 10 Art. 2:19 lid 4 BW.

11 Rb.Rotterdam 20 maart 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:2052; zie ook Renssen, ONDR 2014/121. 12 Groen & Schakenbos, TvOB 2019/1, p.18-19.

(9)

kunnen worden voldaan, doordat er geen baten zijn.14 Wijst de rechter het verzoek van de curator

toe, dan wordt het faillissement vernietigd en houdt de rechtspersoon in beginsel op te bestaan.15

2.2.2. Procedure

Als de rechter constateert dat aan alle voorwaarden is voldaan, verklaart hij de onderneming in staat van faillissement. Dat wordt gepubliceerd in het faillissementsregister16 en in de

Staatscourant.17 In zijn uitspraak stelt de rechter een of meer curatoren aan,18 die als vereffenaar

optreedt/optreden en die belast is/zijn met de liquidatie. Vanaf dat moment is de curator de enige die bevoegd is financiële beslissingen te nemen. Immers, na faillietverklaring verliest de

bestuurder de zeggenschap over (het vermogen van) de vennootschap. De rechter-commissaris houdt toezicht op de curator, en schuldeisers kunnen opkomen tegen handelingen van de curator.19

Vanaf de faillietverklaring vindt de vereffening plaats, die geschiedt overeenkomstig de Faillissementswet en begint met de beheerfase. Dat verloopt als volgt. Eerst inventariseert de curator de baten. Als na inventarisatie blijkt dat de failliet de faillissementskosten, het salaris van curator en andere boedelschulden niet of niet volledig kan betalen, wordt het faillissement beëindigd en wordt de vennootschap ontbonden.20 Dat gebeurt door de opheffing van het

faillissement.21 Daarmee eindigt ook de functie van de curator.22 De schuldeisers kunnen tegen

de opheffing opkomen als ze aannemelijk kunnen maken dat er wél voldoende baten in het faillissement aanwezig zijn om de kosten en schulden te voldoen.23

Als het faillissement niet is opgeheven wegens gebrek aan baten, is verificatie van de schulden de volgende stap. Daarvoor roept de curator alle schuldeisers op hun schuldvorderingen in te dienen, vergezeld van bewijsstukken.24 Dan erkent de curator de vorderingen dan wel betwist hij

14 HR 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3636. 15 Conform art. 2:19 lid 4 BW; zie ook Renssen 2016, p.39. 16 Art. 39 sub a Hrb.

17 Art. 14 lid 3 Fw. 18 Art. 14 lid 1 Fw. 19 Art. 64 jo 69 Fw.

20 Tenzij het om faillissement na ontbinding o.g.v. art. 2:23a lid 4 BW gaat. 21 Art. 16 Fw; zie ook Polak & Pannevis 2017, p.56.

22 Renssen 2016, p.39.

23 Art. 18 jo 16 Fw; HR 05 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1016, r.o.3.2.1. 24 Art. 108 Fw e.v.

(10)

deze. Na afloop van de verificatie moet de curator het verslag opstellen over de stand van de boedel en dient hij alle door de schuldeisers verlangde inlichtingen te geven.25

Als er na de verificatievergadering geen akkoord tot stand komt tussen de crediteuren en de curator, treedt de vereffeningsfase in. In deze fase bepaalt de curator wat er allemaal aan activa nog te gelde kan worden gemaakt.26 In het kader daarvan mag hij vorderingen indienen,

waaronder het inroepen van de actio pauliana,27 bestuurdersaansprakelijkheid,28 en

onrechtmatige daad van derden die betrokken zijn bij benadeling van schuldeisers.29

Intussen stelt de curator de rangorde tussen crediteuren vast. Dan bepaalt hij wat iedereen uitbetaald krijgt naar rato van diens rangorde en met inachtneming van de paritas-creditorum-regel.30 Op grond waarvan crediteuren een gelijk recht hebben op een pro-ratadeel van de

netto-opbrengst.31 Daarna stelt de curator de uitdelingslijst op, waarop onder andere zijn vermeld het

bedrag dat aan de schuldeisers moet worden uitgekeerd.32 Het faillissement eindigt zodra de

uitdelingslijst bindend is.33 Dat wordt ook gepubliceerd in het faillissementsregister34 en de Staatscourant.35 Uiteindelijk worden de geverifieerde vorderingen uitgekeerd.

De Faillissementswet bevat nog een aantal bepalingen die erop gericht zijn dat schuldeisers op de hoogte worden gesteld van de vereffeningsprocedure. De curator moet, telkens na verloop van drie maanden, een verslag uitbrengen over de toestand van de boedel.36 Afschriften van de

boedelbeschrijving en van de staat moeten ter kosteloze inzage van eenieder worden neergelegd bij de griffie van de rechtbank.37 Schuldeisers kunnen ook inzage in de administratie en de

boekhouding van de rechtspersoon in faillissement vorderen, om hun situatie beter te kunnen inschatten en hun volgende stappen te bepalen.38

25 Art. 137 Fw. 26 Art. 176 Fw. 27 Art. 42 jo 47 Fw.

28 Art. 2:9 BW, art 2:138/248 BW.

29 Het betreft de Peeters/Gatzen-vordering. Zie HR 14 januari 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4521, r.o.3.3. 30 Art. 3:277 BW e.v.

31 Voor schuldeisers met een voorrecht geldt een vergelijkbare regel, die is neergelegd in artikel 3:281 BW; zie ook Noteboom, Insolad Jaarboek 2020, p.378.

32 Art. 180 Fw. 33 Art. 193 Fw. 34 Art. 39 sub a Hrb. 35 Art. 14 lid 3 Fw. 36 Art. 73a Fw. 37 Art. 97 jo 94-96 Fw.

(11)

2.3. Ontbinding met vereffening (formele vereffening)

Als er geen faillissementssituatie is en de baten van de rechtspersoon de schulden overtreffen, moet de weg van formele vereffening worden gevolgd.39

Het BW bevat geen definitie van het begrip vereffening. In de MvA staat bij de toelichting op artikel 19 van het desbetreffende wetsvoorstel: ‘Vereffening van het vermogen van de

rechtspersoon houdt in dat de rechtspersoon uit de baten zijn schulden (zoveel mogelijk) moet betalen, en het restant van die baten, daartoe eventueel te gelde gemaakt, aan de rechthebbende op het saldo moet uitkeren.’40 Daaruit kan worden afgeleid dat het belang van de schuldeiser bij

de liquidatie vooropstaat.41

2.3.1. Procedure

Meteen na het besluit tot ontbinding begint de procedure van vereffening, waarop de artikelen 2:23 en 2:24 BW van toepassing zijn. Na de ontbinding en tijdens de vereffeningsperiode blijft de rechtspersoon met zijn organen niettemin voortbestaan voor zover dat voor de vereffening van zijn vermogen nodig is,42 tot het tijdstip waarop de vereffening eindigt.43 Nu moeten - om

naar buiten te doen blijken dat de rechtspersoon wordt vereffend - aan de statutaire naam van de vennootschap de woorden ‘in liquidatie’ worden toegevoegd.44

Om vereffeningsprocedure uit te voeren, is een vereffenaar (of eventueel meer dan één vereffenaar) nodig. In principe worden de bestuurders van de ontbonden rechtspersoon van rechtswege vereffenaar, tenzij de statuten een of meer andere vereffenaars aanwijzen.45 In

bepaalde gevallen benoemt de rechter de vereffenaar.46 De vereffenaar doet aan de KvK opgave

van de ontbinding van de vennootschap en van zijn optreden als vereffenaar, onder vermelding van de relevante gegevens over zichzelf.47 De vereffenaar heeft dezelfde bevoegdheden, plichten

en aansprakelijkheid als een bestuurder,48 voor zover deze verenigbaar zijn met zijn taak als

39 Art. 2:19 lid 5 BW.

40 Kamerstukken II 1984/85, 17725, nr.7, p.20. 41 Asser/Maeijer & Kroeze 2–I* 2015/412.

42 Asser/Maeijer & Kroeze 2–I* 2015/407. Zie ook art.2:19 lid 5 BW. 43 Art. 2:19 lid 6 BW.

44 Art. 2:19 lid 5 BW. Niet-naleving levert een economisch delict op in de zin van art.1 sub 4 WED. 45 Art. 2:23 lid 1 BW.

46 Art. 2:23 lid 1 BW.

47 Art. 2:19 lid 3 en lid 4 BW jo. art. 40 lid 1 Hrb. 48 Art. 2:23a lid 1 BW.

(12)

vereffenaar.49 De primaire taak van de vereffenaar is echter ervoor zorg te dragen dat de

schulden van de rechtspersoon worden voldaan voor zover de activa van de rechtspersoon dit toelaten.50

De procedure van formele vereffening kan in twee fasen worden verdeeld: de materiële fase en de nafase.51 Tijdens de materiële fase, waarin de afwikkeling van het vermogen centraal staat,

worden activa te gelde gemaakt om de schuldeisers mee te betalen.52 Twijfelt de vereffenaar

over het al dan niet bestaan van schuldeisers, dan moet hij nagaan of alle schulden van de rechtspersoon hem bekend zijn,53 zodat geen vorderingen van schuldeisers verloren gaan. Aan

het einde van deze fase moeten in principe alle schuldeisers worden voldaan.

Als na inventarisatie van de financiële positie van de vennootschap en de afwikkeling van het vermogen blijkt dat de vereffening resulteert in een batig saldo, begint de nafase. De vereffenaar stelt dan een rekening en verantwoording op van de vereffening, waaruit de omvang en

samenstelling van het overschot moeten blijken.54 Als er twee of meer gerechtigden voor het

overschot zijn, stelt de vereffenaar tevens een plan van verdeling op.55 Vervolgens deponeert de

vereffenaar deze documenten bij het handelsregister en ten kantore van de geliquideerde rechtspersoon.56 Tegelijkertijd moet dat worden bekendgemaakt.57 Het doel van deze regels is

om belanghebbenden aan de hand van de inhoud van de rekening en verantwoording de mogelijkheid te bieden om inzicht te krijgen in de gang van zaken tijdens de vereffening.58

Binnen twee maanden na de bekendmaking kan elke schuldeiser en/of belanghebbende tegen dit plan of de uitkering in verzet59 komen door een verzoekschrift in te dienen bij de rechtbank.60

49 In de literatuur bestaat discussie over de vraag of de vereffenaar verplicht is tot het opmaken en openbaar maken van de jaarrekening of tot regelmatige (minstens eenmaal per jaar) een verantwoording op te stellen. Zie

daarover Asser/Maeijer & Kroeze 2–I* 2015/407; Quist, WPNR 2017/7141, p.228; Renssen 2016, p.43; Nethe 2013, 181-183.

50 Art. 2:23b lid 1 BW; Kamerstukken II 1982/1983, 17725, nr.3, p.68; zie ook Renssen 2016, p.45; Asser/Van der Grinten & Maeijer 2-II 1997/166a.

51 Art. 2:23b lid 2 en lid 4 BW; zie ook Nethe 2016, p.407. 52 Smid, V&O 2002/1, p.9.

53 Kamerstukken II 1982/1983, 17725, nr.3, p.68. 54 Art. 2:23b lid 2 BW.

55 Art. 2:23b lid 2 BW. 56 Art. 2:23b lid 4 BW.

57 Art. 2:23b lid 4 BW; zie ook Nethe, ONDR 2017/6, p.40-44.

58 In de praktijk blijkt, volgens Nethe, echter vaak dat de rekening en verantwoording, wegens onvoldoende concrete aanwijzingen van de wetgever, weinig inzicht biedt. Meestal wordt volstaan met het opstellen, deponeren en bekendmaken van een slotbalans. Zie Nethe 2016, p.409.

59 Art. 2:23b lid 5 BW.

(13)

Als binnen twee maanden geen verzet wordt gedaan, mag de vereffenaar uitkeringen van overschot doen61 zodra de rechtbank een zogenoemde verklaring van non-verzet heeft

afgegeven. De vereffenaar mag in principe uitkering(en) bij voorbaat aan de gerechtigde(n) doen.62 Dat mag hij echter pas doen wanneer hij heeft geconstateerd dat alle schuldenaren na de

uitkering het hun toekomende ontvangen.63 Het doen van uitkeringen in de periode waarin verzet

mogelijk is, levert een economisch delict op.64

De vereffening eindigt op het tijdstip waarop geen aan de vereffenaar bekende baten meer aanwezig zijn.65 Pas op dat moment houdt de rechtspersoon op te bestaan. De vereffenaar moet

daarvan opgaaf doen aan het register waarin de rechtspersoon is ingeschreven.66

De gegevens omtrent de geliquideerde vennootschap moeten gedurende tien jaar na het tijdstip waarop de rechtspersoon ophoudt te bestaan, worden bewaard in het register.67 De boeken van

een ontbonden rechtspersoon moeten gedurende zeven jaar worden bewaard bij de bewaarder die bij de statuten of door de algemene vergadering is aangewezen.68 Meestal is dat de vereffenaar of

bestuurder. De informatie over de bewaarder moet worden opgegeven aan de KvK.69

2.3.2. Faillissement aanvragen

Op het moment van ontbinding kunnen bestuurders niet altijd voorzien of de vereffening zal eindigen met een tekort of met een overschot.70 Als de vereffenaar tijdens de vereffening

constateert dat de schulden de baten overtreffen, dient hij aangifte tot faillietverklaring te doen.71

Dit is slechts anders wanneer alle bekende schuldeisers desgevraagd instemmen met voortzetting van de vereffening buiten faillissement.72 De eis van pluraliteit van schuldeisers geldt bij die

aangifte niet.73 Wanneer de onderneming failliet wordt verklaard, begint de

61 Art. 2:23b lid 3 BW. 62 Art. 2:23b lid 6 BW.

63 Quist, WPNR 2017/7141, p.228. 64 Buijn & Storm 2013, p.486. 65 Art. 2:23b lid 9 BW. 66 Art. 2:19 lid 6 BW. 67 Art. 2:19 lid 7 BW. 68 Art. 2:24 lid 1 BW. 69 Art. 2:24 lid 3 BW. 70 Nethe, ONDR 2017/6, p.40-44.

71 De vereffenaar is niet gehouden een opdracht daartoe te bemachtigen van de algemene vergadering, zoals art. 2:136/246 BW voorziet. Zie ook Nethe 2013, p.177.

72 Art. 2:23a lid 4 BW jo art. 4 Fw. Nethe acht het voor de schuldeisers gunstiger om met de vereffening buiten faillissement in te stemmen, omdat het faillissement zeer kostbaar is. Zie Nethe 2013, p.177.

(14)

faillissementsprocedure, die in het voorgaande is behandeld,74 en zijn de artikelen 2:23a tot en

met 2:23c BW niet (meer) van toepassing.75

De bestuurder die tegelijkertijd de rol van vereffenaar vervult, kan vaak geneigd zijn om het doen van faillissementsaangifte zo veel mogelijk te vermijden. Hij wordt dan gemotiveerd door de vrees voor bestuurdersaansprakelijkheidsstelling, die de curator kan initiëren.76 Doet de

vereffenaar de aangifte niet, dan loopt hij het risico hoofdelijk aansprakelijk te worden gesteld.77

De faillietverklaring kan dan plaatsvinden op verzoek van elke schuldeiser wiens schuld(en) niet is/zijn voldaan.78

2.4. Ontbinding zonder vereffening (turboliquidatie)

Heeft de rechtspersoon alleen schulden en dus geen baten om die schulden te voldoen, dan houdt deze gewoonweg op te bestaan. Daar zit een risico in. Daarom wordt in de volgende paragraaf ingegaan op de ontbinding zonder vereffening, oftewel turboliquidatie.

2.4.1. Historie

Tot 1994 kende de Nederlandse wet geen rechtsfiguur zoals turboliquidatie. Destijds bestond een registratierecht dat op de oprichtingsakte van een nv werd geheven. Om die belastingheffing te omzeilen werden vaak zogeheten lege nv’s gekocht.79 Dat resulteerde in een systeem dat verstopt

was door lege vennootschappen. Dat vormde de aanleiding om wijzigingen in de wetgeving aan te brengen. In 1994 trad de Wet inactieve rechtspersonen in werking.80 Sindsdien bepaalde de

wet dat de KvK de lege vennootschappen kon liquideren. Inactieve vennootschappen met schulden maar zonder baten, houden bij ontbinding op te bestaan.81

De MvT vermeldt dat het wetsvoorstel beoogt de ontbinding van lege rechtspersonen te

vergemakkelijken.82 De motieven waren het ontlasten van het handelsregister en het voorkómen

74 Zie par. 2.2. 75 Art. 2:23a lid 5 BW. 76 Nethe 2013, p.176.

77 Renssen 2016, p.47; zie ook Asser/Maeijer & Kroeze 2–I* 2015/415.

78 Renssen 2016, p.38; Rb.Rotterdam 19 juli 1994, ECLI:NL:RBROT:1994:AD2142. 79 Renssen 2016, p.29.

80 Wet van 29 juni 1994, Stb. Nr. 506.

81 Kamerstukken II 2019/20, 29911, nr. 253, p.5. 82 Kamerstukken II 1991/92, 22482, nr. 3, p.8.

(15)

van misbruik van lege vennootschappen.83 Omdat de wet vooral bedoeld was om misbruik te

voorkómen dat verband hield met het gebruik van lege vennootschappen om belasting te ontwijken en artikel 2:19 lid 4 BW primair was gecreëerd voor de KvK, heeft de wetgever turboliquidatie, volgens Renssen, onvoldoende doordacht.84 De wetgever had in feite verzuimd

aandacht te besteden aan de impact van die regel voor schuldeisers van een geturboliquideerde vennootschap.

Het probleem dat de aanleiding vormde voor de introductie van turboliquidatie is er niet meer, maar de mogelijkheid om een onderneming zonder vereffening te liquideren blijft bestaan en wordt actief gebruikt door rechtspersonen.85

2.4.2. Procedure

De procedure van turboliquidatie kent de volgende stappen. Ten eerste moet een

ontbindingsbesluit worden genomen door de algemene vergadering of een ander bevoegd orgaan.86 Ten tweede moet het ontbreken van baten ten tijde van de ontbinding worden

vastgesteld.87 Als er inderdaad geen baten zijn, houdt de rechtspersoon op te bestaan.88 Het is het

bestuur dat beoordeelt of de vennootschap nog baten heeft. Zijn oordeel daarover is voldoende om in het handelsregister te vermelden dat de rechtspersoon ophoudt te bestaan. Het bestuur doet daarover de melding, die de bestuurshandeling vormt, aan de KvK.89 De datum van ontbinding

valt dus samen met de datum van de beëindiging van de rechtspersoon.90 Aan vereffening wordt

dan niet toegekomen. Echter, net als na afloop van de vereffeningsprocedure moeten de boeken van de ontbonden rechtspersoon gedurende zeven jaar worden bewaard bij de bewaarder91 en

moet de informatie over die bewaarder worden opgegeven aan de KvK.92

83 Kamerstukken II 2019/20, 29911, nr. 253, p.5. 84 Renssen 2016, p.32.

85 Nethe, ONDR 2017/6, p.40-44. 86 Art. 2:19 lid 1 sub a BW. 87 Renssen 2016, p.49. 88 Art. 2:19 lid 4 BW.

89 Ex art. 2:19 lid 6 BW. Het inschrijvingsformulier nr.17a. 90 Nethe 2013, p.4.

91 Art. 2:24 lid 1 BW. 92 Art. 2:24 lid 3 BW.

(16)

2.4.3. Baten

Het ontbreken van baten ten tijde van de ontbinding is de enige voorwaarde voor het toepassen van turboliquidatie.93 De wet geeft echter geen definitie van het begrip baten. In het kader van

turboliquidatie heeft dat begrip twee betekenissen die in het nu volgende worden besproken.

De eerste betekenis betreft die van de baten in de zin van artikel 2:19, vierde lid, BW, die bovenal een rol spelen bij het besluit of turboliquidatie mogelijk is. In die zin moet het begrip

baten niet worden opgevat als inkomsten of opbrengsten, zoals bestuurders ten onrechte zouden

kunnen denken94, maar als activa waaronder vaste goederen, stoffelijke objecten, aandelen in een

deelneming en vorderingen.95 Er kunnen ook baten zijn die niet in de balans staan, zoals

afgeschreven goederen.96 Onder baten worden niet slechts al bestaande, maar ook potentiële

baten verstaan,97 waaronder contracten die tot potentiële inkomsten leiden en vorderingen van de

rechtspersoon uit hoofde van onbehoorlijk bestuur/toezicht.98 Bovendien ‘duidt het bestaan van

onderhandelingen over de voldoening van een schuld kort voor de ontbinding op de aanwezigheid van (potentiele) baten’.99

De tweede betekenis betreft die welke de rechter hanteert bij het beoordelen van het verzoek van schuldeisers over onterechte turboliquidatie, waarbij hij toetst of voldoende aannemelijk is dat er baten zijn.100 Die definitie is ruimer dan baten in de zin van artikel 2:19, vierde lid, BW. In

paragraaf 4.5. wordt hierop ingegaan.

2.4.4. Geen baten en geen schulden

Uit de wet blijkt dat turboliquidatie kan worden toegepast wanneer er op het tijdstip van de ontbinding nog schulden bestaan.101 In de literatuur bestaat hierover echter verschil van inzicht.

93 Art. 2:19 lid 4 BW.

94 Nethe, ONDR 2017/6, p.40-44.

95 De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat er een onherroepelijke rechterlijke beslissing moet zijn over de vordering van de rechtspersoon voordat kan worden beoordeeld of er wel of geen baten zijn. Zie Roest, T&C BW, art. 2:19 BW; HR 26 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO2779; HR 3 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN9461, r.o.3.2.2.

96 Schilfgaarde 2017, p.441.

97 HR 31 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2480.

98 Kamerstukken II 1982/83, 3, p.69; Roest, T&C BW, art. 2:19 BW; De Kloe, MvO 2016/7, p.162; Renssen, TvOB 2016/5, p.143.

99 Nethe, T&C BW, art. 2:19 BW. Zie ook Hof ’s-Hertogenbosch 19 september 2007, ECLI:NL:GHSHE:2007:BB9082.

100 HR 2 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2727, r.o.3.4.2.; zie ook Smid, V&O 2002/1, p.9. 101 Dat volgt uit art. 2:19 lid 4 BW.

(17)

Aan de ene kant zijn de voorstanders van letterlijke interpretatie, zoals Smid, Oppedijk van Veen en Nethe, van mening dat artikel 2:19, vierde lid, BW alleen spreekt over de afwezigheid van baten en niet van schulden.102 Ook de rechtspraak wijst daarop. Nagenoeg alle rechters gaan er

expliciet of impliciet van uit dat turboliquidatie (tevens) is toegestaan als er nog (een of meer) schulden zijn.103 Bovendien heeft de Hoge Raad in Hoeksma q.q./RM Trade-arrest het

toepassingsbereik van de turboliquidatie uitgebreid tot vennootschappen die schulden hebben maar ook nagenoeg geen baten.104

Aan de andere kant stelt een aantal auteurs, waaronder De Bruijn en Renssen, zich op het standpunt dat turboliquidatie slechts moet worden toegepast in de situatie waarin er op het tijdstip van ontbinding baten noch schulden zijn.105 Zij menen dat anders het risico van fraude en

benadeling van schuldeisers toeneemt.106 Wat de rechtspraak betreft, lijkt alleen de rechtbank

Amsterdam in de Alp Autolease Partners-zaak ervan uit te gaan dat turboliquidatie pas mag plaatsvinden indien er noch baten noch schulden zijn.107

Renssen stelt dat geen turboliquidatie moet worden toegepast wanneer er weliswaar geen sprake is van baten maar wel van schulden, maar dat in dergelijke gevallen in plaats daarvan

faillissementsaangifte moet worden gedaan. Anders, zo verwoordt Renssen het, ‘ontstaat een bizarre situatie: fraudeurs wordt de mogelijkheid geboden bestuurdersaansprakelijkheid te ontwijken, terwijl schuldeisers worden beknot in hun verhaalsmogelijkheden. Dit kan niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest bij de invoering van de mogelijkheid tot turboliquidatie in ons wetsysteem.’108

Bij zijn brief aan de Tweede Kamer meldt minister voor Rechtsbescherming Sander Dekker dat hij een einde wil maken aan deze ongerijmdheid. Hij heeft gemeld dat de voorziening dat een turboliquidatie niet mag tenzij er geen schulden en geen baten aanwezig zijn, misbruik niet voorkómt en niet wordt opgenomen in het wetsvoorstel. Volgens hem ‘zal het malafide personen

102 Nethe 2016, p.412. 103 Nethe 2016, p.434.

104 Op dat arrest is al ingegaan in par. 2.2.

105 Renssen 2016, p.85; zie ook Nethe, 2016, p.412. 106 Renssen 2016, p.57.

107 Nethe 2016, p.434; Rb.Amsterdam 3 april 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:CA3712. 108 Renssen 2016, p.57.

(18)

er niet van weerhouden om baten en schulden te verzwijgen en miskent [het] de wenselijkheid en mogelijkheid dat schulden binnen een concernverhouding mogen worden gesaldeerd.’109

2.4.5. De rol van de KvK

Het feit dat de rechtspersoon ophoudt te bestaan, moet worden gemeld aan de KvK. De wetgever machtigt de KvK de turboliquidatie niet alleen te registreren, maar ook om te onderzoeken of de opgave juist is.110 De KvK mag de inschrijving van een turboliquidatie in het handelsregister in

principe weigeren als zij gerede twijfel heeft over de juistheid van de opgave.111 Dit lijkt in de

praktijk echter zeldzaam te zijn. Ik heb slechts één geval gevonden waarin de KvK de

turboliquidatie niet heeft ingeschreven.112 In die situatie ging het om het feit dat KvK, nadat zij

informatie had ontvangen waaruit bleek dat de rechtspersoon nog steeds baten had, de

inschrijving had opgeschort en financiële documentatie gevraagd om de ontvangen informatie te verifiëren. Het betrof dus geen – inhoudelijke – weigering van de registratie ging, maar een verzoek om aanvullende informatie waaraan niet of onvoldoende gehoor was gegeven.

Volgens Renssen blijkt uit deze zaak niettemin dat de KvK niet langer lijdelijk is. Daarom, zegt zij, moet de KvK actiever en verantwoordelijker zijn bij onderzoek naar de rechtmatigheid van turboliquidatie.113 Nethe en Timmerman daarentegen zijn van mening dat alleen de burgerlijke

rechter bevoegd is om de baten en de juistheid van turboliquidatie te toetsen.114 Mijns inziens

maakt die uitspraak de rol van KvK niet duidelijker. Het is nog steeds niet duidelijk hoe actief en verantwoordelijk de KvK moet zijn bij onderzoek van opgave met betrekking tot turboliquidatie. Welke documenten moet de KvK precies analyseren en hoe diepgaand moet die analyse zijn? Het beeld ontstaat dat de KvK zich beperkt tot het controleren van de bevoegdheden van de ondertekenaars, wat geen effectieve barrière vormt tegen misbruik van turboliquidatie.

2.5. Tussenconclusie

In dit hoofdstuk zijn manieren van beëindiging van activiteiten onderzocht: faillissement,

formele vereffening en turboliquidatie. Het voornaamste verschil tussen faillissement en formele

109 Kamerstukken II 2019/20, 29911, 253, p.1. 110 Art. 4 lid 1 Hrb.

111 Art. 4 lid 1 jo 5 lid 2 sub. e Hrb.

112 CBb 21 december 2012, ECLI:NL:CBB:2012:BY9875. 113 Renssen 2016, p.82.

(19)

vereffening enerzijds en turboliquidatie anderzijds is dat in geval van turboliquidatie geen vereffeningsprocedure plaatsheeft.115 Op zichzelf vormt dat geen ongerijmdheid. Als een

vennootschap niets te vereffenen heeft, is er niets meer te doen en houdt de vennootschap op te bestaan. Het probleem is echter dat er een prikkel is voor de vennootschap en voor betrokkenen van een rechtspersoon om actief toe te werken naar dit moment. Daarmee ontnemen ze

schuldeisers de mogelijkheid om de vereffeningsprocedure in handen te brengen van een onafhankelijke professional: de curator.

Verder kunnen schuldeisers in geval van formele vereffening en faillissement informatie krijgen over de gang van zaken bij en de financiële toestand van de geliquideerde vennootschap. Bij turboliquidatie hoeft het bestuur derden niet te melden dat de rechtspersoon toewerkt naar de ontbinding.116 Dat betekent dat de bestuurder geen rekening en verantwoording en/of een plan

van verdeling hoeft op te stellen en te deponeren bij het handelsregister.117 Daardoor is er geen

mogelijkheid voor crediteuren om daartegen verzet te doen.118 Hieruit blijkt dat schuldeisers in

geval van formele vereffening en faillissement beter geïnformeerd zijn dan in geval van turboliquidatie. De problematiek van het gebrek aan informatie wordt besproken in paragraaf 3.2.

Daarnaast is de vermogensverdeling tussen schuldeisers is heel verschillend. Bij formele vereffening geldt een dergelijke procedure niet, omdat wordt aangenomen dat ieders schulden worden voldaan. Bij het faillissement zijn er meer schulden dan baten. Dus moeten de baten worden verdeeld. Dat gebeurt naar rato van en conform de rangorde tussen de schuldeisers. De curator begeleidt het gehele proces. De naleving ervan wordt gecontroleerd door de rechter-commissaris. Bij turboliquidatie vindt de verdeling van activa – als dat gebeurt – dikwijls plaats voordat een ontbindingsbesluit wordt genomen. De bestuurder, wiens taak het is zich te richten op het belang van de vennootschap,119 is in principe de enige die bepaalt wie hij hoe veel betaalt.

Dergelijke beslissingen worden achter gesloten deuren genomen. Schuldeisers kunnen niet nagaan wat er is gebeurd, wat het risico op schuldeisersbenadeling vergroot in vergelijking met formele vereffening en faillissement. Op deze problematiek, die betrekking heeft op misbruik van turboliquidatie, wordt ingegaan in 3.3.

115 Renssen, TvOB 2013/4, p.6. 116 Nethe, ONDR 2017/6, p.40-44. 117 Nethe, ONDR 2017/6, p.40-44. 118 Nethe 2016, p.410.

(20)

Hoofdstuk 3. Voor- en nadelen van turboliquidatie 3.1. Inleiding

Bij turboliquidatie bespaart de rechtspersoon tijd en geld. Zo zijn de administratieve

verlichtingen zijn beperkt. Daarom wordt turboliquidatie beschouwd als een eenvoudige, snelle en goedkope manier om een rechtspersoon te beëindigen. Dat onderscheidt turboliquidatie voor het bestuur op gunstige wijze van vereffening, en nog meer van faillissement. Dergelijke voordelen voor bestuurders hebben tegelijkertijd nadelen voor schuldeisers.

3.2. Het gebrek aan informatie

Een van de grootste nadelen van turboliquidatie is het gebrek aan informatie voor schuldeisers. Transparantie van de procedure van liquidatie en openbaarheid van financiële gegevens is, mijns inziens, een van de belangrijkste elementen van schuldeisersbescherming. Als schuldeisers over volledige en juiste informatie beschikken, kunnen ze goed beoordelen of hun rechten bij

turboliquidatie zijn geschonden en, zo ja, of ze een kans hebben op reëel verhaalsrecht. De wetgever biedt schuldeisers een aantal middelen om hun rechten te beschermen.120 Om die

middelen te gebruiken – namelijk zowel om een bate aannemelijk te maken als om een basis te hebben om bestuurders aansprakelijk te stellen – hebben schuldeisers ook informatie nodig. Echter, doordat juist het verkrijgen van informatie het probleem is voor schuldeisers in geval van turboliquidatie, ontstaat er dus een catch-22-situatie.

In geval van turboliquidatie bestaat er echter geen plicht voor de geliquideerde rechtspersoon om met schuldeisers te overleggen of mededeling aan hen te doen van de ontbinding,121 behalve de

mededeling aan het handelsregister. Daardoor kan het gebeuren dat schuldeisers niet of niet tijdig op de hoogte raken van de turboliquidatie.122 Bovendien worden – doordat een

vereffeningsprocedure ontbreekt – geen rekening en verantwoording van de vereffening en plan van verdeling opgesteld. Daardoor blijven schuldeisers verstoken van inzage in die documenten en van het recht van verzet.123 Verder hoeft er over het laatste verkorte boekjaar geen

120 Zie hoofdstuk 4.

121 Rb.Rotterdam 21 april 2010, ECLI:NL:RBROT:2010:BN0277; zie ook Nethe 2016, p.433. 122 Renssen 2016, p.79.

(21)

jaarrekening te worden opgemaakt.124 Het opstellen van een bestuurders- en/of

accountantsverklaring is ook niet verplicht. Daarnaast hebben schuldeisers geen recht op raadpleging van de administratie van de rechtspersoon, noch op inzage in de financiële documentatie, die na de liquidatie wordt ondergebracht bij de bewaarder.125

Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat schuldeisers geen actueel beeld hebben van de financiële situatie van de vennootschap-schuldenaar op het moment van de

turboliquidatie. Ze weten niet wanneer de activiteit van de vennootschap is gestaakt en waardoor er geen baten meer zijn. Dit maakt hun positie onduidelijk.126 De minister van

Rechtsbescherming wil die situatie veranderen en is van plan wetsvoorstel in te dienen. Dat wordt besproken in paragraaf 4.9.

3.3. Misbruik van turboliquidatie

De ondoorzichtigheid van de procedure van turboliquidatie lokt misbruik door de bestuurders tijdens die procedure uit. Ook dat is een groot nadeel van turboliquidatie. Het misbruik bestaat er, zoals eerder aangegeven, vooral in dat het bestuur toewerkt naar de turboliquidatie; het bestuur kan proberen het vermogen te liquideren en/of te verdelen voordat het het

ontbindingsbesluit neemt, opdat de totale balans op het moment van ontbinding nul is.127

Om een dergelijke constructie te creëren, vindt eerst betaling van de schuldeisers plaats. Dan neemt de algemene vergadering het besluit tot uitkering aan de rechthebbende(n) aan.

Vervolgens wordt dat besluit goedgekeurd door het bestuur.128 Verder wordt het gehele

vermogen uitgekeerd aan de rechthebbende(n). Pas daarna neemt de algemene vergadering het ontbindingsbesluit.129 Als gevolg daarvan, heeft de vereffening plaatsgevonden voordat het

ontbindingsbesluit wordt genomen. De vennootschap houdt onmiddellijk op te bestaan wanneer het ontbindingsbesluit is genomen.130

124 Renssen 2016, p.118. 125 Zie par. 4.2. en 4.3.

126 Kamerstukken II 2019/20, 29911, nr.253, p.4. 127 Schilfgaarde 2017, p.442.

128 Art. 2:216 BW.

129 Als de uitkering na het besluit van ontbinding plaatsvindt, ontstaat de discussie of daarna nog een rekening en verantwoording en een plan van verdeling moeten worden opgesteld en bekendgemaakt en of er een

mogelijkheid van verzet is. Zie Asser/Maeijer & Kroeze 2–I* 2015/404. 130 Art. 2:19 lid 4 BW; zie ook Asser/Maeijer & Kroeze 2–I* 2015/404.

(22)

In principe levert dit geen onrechtmatige daad op, tenzij door verrichte handelingen de belangen van de schuldeisers zijn verwaarloosd;131 dat wil zeggen dat baten zijn verzwegen, voorafgaand

aan de turboliquidatie activa aan de boedel zijn onttrokken of als er selectieve betaling aan schuldeisers heeft plaatsgehad.132

3.3.1. Selectieve betaling

Het bestuur kan ervoor kiezen om een bepaalde schuldeisers te betalen en andere niet. Dit wordt selectieve betaling genoemd. Voorbeelden van situaties waarin dit kan gebeuren, zijn het

aflossen van achtergestelde leningen of van andere vorderingen en schulden, het betalen aan de bestuurder133 of het cederen van vorderingen.134

Het uitgangspunt hierbij, dat de Hoge Raad in haar laatste arresten over deze problematiek heeft bevestigd, is dat het bestuur betaalautonomie heeft.135 Dat brengt met zich dat selectieve betaling

op zichzelf geen probleem oplevert. Niettemin kan selectieve betaling onder bijzondere omstandigheden aanleiding geven tot een actio pauliana. Om het bestaan van de

paulianavordering aannemelijk te kunnen achten, moet sprake zijn van door de vennootschap onverplicht verrichte rechtshandelingen. Een voorwaarde daarvoor is dat de vennootschap weet dat benadeling van schuldeisers het gevolg daarvan zou zijn. Bovendien moeten ook de

betrokken derden weten of behoren te weten dat de overige schuldeisers door de selectieve betaling zijn benadeeld.136 Ook het verrichten van verplichte rechtshandelingen kan

onrechtmatig zijn als het op weg naar de turboliquidatie is.137 Vernietiging van dergelijke

rechtshandelingen levert een bate op.138

Bovendien kunnen selectieve betalingen die vóór de ontbinding worden verricht, in verband met het toewerken naar turboliquidatie, indien resterende schuldeisers daardoor zijn benadeeld, als onrechtmatige rechtshandelingen worden aangemerkt en grond zijn voor

bestuurdersaansprakelijkheid.139 Op die kwestie wordt ingegaan in paragraaf 4.8.3.

131 Rb Rotterdam 21april 2010, ECLI:NL:RBROT:2010:BN0277; zie ook Nethe 2016, p.432. 132 Kamerstukken II 2019/20, 29911, nr.253, p.3.

133 Nethe 2016, p.410. 134 Nethe 2016, p.413.

135 HR 26 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK9654; HR 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:73; Hof Arnhem-Leeuwarden 21 juli 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:5748.

136 Hof Arnhem-Leeuwarden, 25 november 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:10110. 137 Renssen, TvOB 2013-4, p.123.

138 Nethe 2016, p.413.

(23)

3.3.2. Uitkeringen

Ook uitkeringen kunnen onrechtmatig of paulianeus zijn.140 De goedkeuring door het bestuur

van het uitkeringsbesluit kan als onbehoorlijke taakvervulling worden beschouwd als het doel ervan is de rechtspersoon te liquideren en daardoor verhaalsmogelijkheden van schuldeisers onmogelijk te maken.141 Bovendien zijn de bestuurders van bv’s die een uitkering aan de

aandeelhouders goedkeuren, aansprakelijk voor het tekort dat door de uitkering is ontstaan. Een voorwaarde hiervoor is wel dat zij wisten of redelijkerwijs behoorden te voorzien dat de

vennootschap na een uitkering niet kan voortgaan met het betalen van haar opeisbare schulden.142

3.3.3. Doorstart van de onderneming

Om activa aan de boedel te onttrekken, gebruiken bestuurders dikwijls de doorstart- en sterfhuisscenario’s. Dat wil zeggen dat ze de activiteiten van de debiteur verplaatsen naar een nieuw opgerichte vennootschap (meestal in een groepsmaatschappij). Een dergelijke

(her)structurering van een onderneming is op zichzelf niet onrechtmatig, maar wordt wel begrensd. Waar die grens ligt, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval;

bijvoorbeeld vele gelijkenissen, zoals qua leiding en personeel, bedrijfslocatie, bereikbaarheid, kredietfaciliteit, bankrekening, logo en aard van de werkzaamheden en een sterk gelijkende naam.143 Uit jurisprudentie blijkt dat misbruik van identiteitsverschil wordt aangenomen als de

ene vennootschap wordt beëindigd maar haar activiteiten worden doorgestart in een andere vennootschap met als enig oogmerk het voorkómen van verhaal door de schuldeisers.144

3.4. Tussenconclusie

Zoals uit het bovenstaande blijkt, maken bedrijven soms misbruik van turboliquidatie om schuldeisers niet te betalen of om bestuurdersaansprakelijkheid in faillissement te vermijden. Daardoor komen schuldeisers in een ongunstige positie te verkeren. Zoals in hoofdstuk 2 bleek, genieten schuldeisers meer bescherming bij de formele vereffening en nog meer onder het

140 Zie de art. 2:138/248 en 6:162 BW. 141 Quist, WPNR 2017/7141, p.227. 142 Art. 2:216 lid 3 BW.

143 Bartman, JOR 2020/111.

144 HR 13 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7480; Rb.Midden-Nederland 22 juni 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:3415; zie ook Beni Driss, MvO 2020/3–4, p.130.

(24)

vereffeningsregime van de Faillissementswet. Schuldeisers geven dus waarschijnlijk de voorkeur aan een faillissement waarbij een onafhankelijke curator handelt in het belang van de

schuldeisers. Dit hangt vooral samen met een gebrek aan informatie tijdens turboliquidatie, wat schuldeisers de mogelijkheid ontneemt om zich goed te verdedigen.

(25)

Hoofdstuk 4. Beschermingsmiddelen voor schuldeisers 4.1. Inleiding

Zoals in paragraaf 2.4.2. is gezegd, is het het bestuur dat beoordeelt of de vennootschap nog baten heeft. Als bepaalde schuldeisers het niet eens zijn met de uitkomst van die beoordeling, is dat in principe niet relevant; de herroepingsprocedure is niet van toepassing bij

turboliquidatie.145 Schuldeisers hebben echter het recht om het oordeel van het bestuur dat geen

baten meer aanwezig zijn, ter toetsing voor te leggen aan de rechter.146 Die procedure vereist dat

een schuldeiser aannemelijk maakt dat er een bate is. Daarom moeten schuldeisers weten wat er in vennootschap is gebeurd. Ze kunnen proberen om erachter te komen of er baten zijn door de administratie op te vragen, door de exhibitieplicht van de vennootschap of door een voorlopig getuigenverhoor aan te vragen. Dan kunnen ze heropening van vereffening of het faillissement aanvragen, of de bestuurders aansprakelijk stellen. De praktijk wijst echter uit dat deze

maatregelen onvoldoende zijn voor schuldeisers om hun rechten te effectueren. Daarom wil de minister nu voorstellen daaraan nog enkele maatregelen toe te voegen om de positie van schuldeisers te verbeteren. In paragrafen 4.2. tot en met 4.8. worden de bestaande middelen uitgelegd, en daarna in paragraaf 4.9. de mogelijke toekomstige middelen.

4.2. Administratie

Wanneer een schuldeiser vermoedt dat zijn rechten tijdens de turboliquidatie geschonden zijn, moet hij eerst kennisnemen van de administratie van de ontbonden rechtspersoon om zijn vermoedens te bevestigen of te weerleggen. Elke rechtspersoon die een ondernemersactiviteit uitoefent, moet een verplichte administratie voeren die zijn vermogenstoestand en al zijn werkzaamheden weerspiegelt. Verder moet het bestuur jaarlijks de balans en de staat van baten en lasten maken.147 De jaarrekening, die onder andere balans en de winst- en verliesrekening

bevat, is openbaar.148 De administratie en boeken zijn dat niet.

145 Smid, V&O 2002/1, p.9; Rb.Overijssel 19 september 2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:4057, r.o. 4.8.

146 HR 27 januari 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1631; HR 26 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO2779; HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4096.

147 Art. 2:10 jo 3:15i BW. 148 Art. 2:394 BW.

(26)

Na ontbinding moet de administratie gedurende zeven jaar worden bewaard bij een bewaarder.149

De informatie over de bewaarder is vermeld in het handelsregister.150 Om inzage te krijgen in die

documenten, moet een schuldeiser onder de groep vallen aan wie die bevoegdheid is

toebedeeld,151 namelijk voormalig lid, aandeelhouder of certificaathouder.152 Dat is meestal niet

het geval. Dit brengt met zich dat schuldeisers geen recht hebben op raadpleging van de administratie van de rechtspersoon.

4.3. Exhibitieplicht

Hoewel schuldeisers geen recht hebben op inzage in de administratie en boekhouding, kunnen ze de schuldenaar zowel in als buiten rechte te laten verplichten bepaalde documenten te

verstrekken.153 In het Nederlandse burgerlijk procesrecht bestaat echter geen algemene

exhibitieplicht. Ook voor ontbonden rechtspersonen bestaat die niet. Voor toewijzing van die vordering moet daarom worden voldaan aan drie voorwaarden154: (i) de schuldeiser moet een

rechtmatig belang hebben, (ii) de schuldeiser moet partij zijn bij het geding, (iii) het verzoek moet bepaalde bescheiden betreffen.155

De eerste twee voorwaarden zullen vermoedelijk geen problemen opleveren, maar de laatste waarschijnlijk wel. Artikel 843a Rv biedt niet de mogelijkheid voor het opvragen van

documenten waarvan de eiser slechts vermoedt dat zij weleens steun zouden kunnen geven aan zijn stellingen.156 De vordering tot inzage in de volledige bedrijfsadministratie of in alle

bescheiden over een bepaalde periode wordt als onvoldoende bepaald beschouwd.157 Dat

betekent dat de schuldeiser om te voldoen aan criterium bepaalde bescheiden, moet weten wat voor overtreding tijdens de liquidatie is begaan en welke documenten ze in bezit wil krijgen om dat kunnen bevestigen. Het probleem is echter dat de schuldeiser dat meestal niet weet en daar juist achter wil komen. Daardoor is de exhibitieplicht voor de meeste schuldeisers geen effectief middel.

149 Art. 2:24 lid 1 BW. 150 Art. 2:24 lid 3 BW.

151 In geval van een stichting kan elke belanghebbende een verzoek tot machtiging doen. Zie daarover Rb.Midden-Nederland 1 juni 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:2850.

152 Art. 2:24 lid 4 BW.

153 Art. 843a Rv; HR 6 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX7774.

154 Ter voorkoming van ‘fishing expeditions’. Zie hierover Groot 2015, p.266 e.v. 155 Art. 843a Rv.

156 Concl. A-G Strikwerda, ECLI:NL:HR:2000:AA4877, bij HR 18 februari 2000; Hof Arnhem-Leeuwarden 22 april 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:3377.

(27)

De exhibitieplicht is ook neergelegd in artikel 3:15j BW. De werkingssfeer van dat artikel is echter beperkt tot schuldeisers van een failliete onderneming.158 De schuldeisers van een

geturboliquideerde vennootschap kunnen daarvan dus niet profiteren.

4.4. Voorlopig getuigenverhoor

Voordat een rechtszaak aanhangig kan worden gemaakt, kan de schuldeiser ook een voorlopig getuigenverhoor aanvragen.159 Het is voldoende om in de aanvraag te vermelden welke feiten en

rechten hij wil bewijzen, wat de aard en de hoogte van de vordering zijn en wie verzoeker wil horen.160 Het is in het geheel niet noodzakelijk op voorhand kenbaar te maken waarover de

getuigen worden bevraagd.161

Als uitgangspunt in deze procedure geldt volgens vaste rechtspraak dat een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor – als het voldoet aan de formele eisen voor toewijzing – in beginsel moet worden toegewezen.162 Er kunnen zich echter problemen voordoen als de getuige weigert

te getuigen, zich beroepend op een geheimhoudingsplicht. Ten aanzien van alle informatie die niet openbaar hoeft te worden gemaakt, zoals niet te publiceren financiële informatie,

commerciële informatie als klantenbestanden, kan een bedrijf een (zwaarwegend) belang bij geheimhouding hebben.163 Een beroep op een geheimhoudingsplicht kan, volgens Groot, een

zwaarwegend bezwaar opleveren en dus een grond zijn om het verzoek af te wijzen.164 De

rechter neemt de uiteindelijke beslissing, op basis van een belangenafweging.

4.5. Baten

4.5.1. Voldoende aannemelijke baten

Door turboliquidatie benadeelde schuldeisers kunnen heropening van vereffening of

faillissement aanvragen.165 Allebei die procedures vereisen dat schuldeisers aannemelijk maken

158 Art. 3:15j, aanhef en onder d, BW. 159 Art. 186 Rv.

160 Art. 187 Rv.

161 HR 7 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1433.

162 Rb.Midden-Nederland 19 juli 2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:3852. 163 Groot 2015, p.287.

164 Groot 2015, p.186. 165 Dat werk ik hierna uit.

(28)

dat er baten zijn. Uit de jurisprudentie en literatuur vloeit voort dat het begrip voldoende

aannemelijke baten ruimer is gedefinieerd dan baten die afwezig moeten zijn166 op het moment

van turboliquidatie. Voorbeelden van aannemelijke baten zijn een aanspraak op terugbetaling van een uitgekeerd liquidatiesaldo, een vordering uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid167,

en een vordering op grond van onrechtmatige daad wegens onjuiste turboliquidatie.

Aan het bestaan van een bate moeten niet te veel eisen worden gesteld. In een arrest heeft de Hoge Raad uitgemaakt dat slechts ‘summierlijk [hoeft te blijken; MG] van feiten of

omstandigheden die voldoende aannemelijk maken dat er nog baten zijn’.168Bovendien

overweegt de Hoge Raad dat de rechter met terughoudendheid dient te toetsen of het bestaan van een gestelde bate voldoende aannemelijk is.169 Uit het voorgaande blijkt dat de aanwezigheid van

een bate snel wordt aangenomen. Deze aanpak is mijns inziens ‘crediteurvriendelijk’.

4.5.2. Vorderingen op grond van artikel 2:248 BW170

Ondanks een dergelijke ‘crediteurvriendelijke’ aanpak blijft de vraag of een vordering op grond van artikel 2:248 BW kan worden gezien als een bate nog onbeantwoord. Uit de eerste volzin van artikel 2:19, vierde lid, BW blijkt dat een rechtspersoon ophoudt te bestaan als de

rechtspersoon geen baten meer heeft. De hoofdregel is dat een vordering ex artikel 2:248 BW

een vordering van de curator ten behoeve van de gezamenlijke crediteuren is en niet ten behoeve van de vennootschap.171 Oftewel, de aansprakelijke bestuurder is geen schuldenaar van de

failliete rechtspersoon maar een aansprakelijke jegens de boedel.

Een aantal auteurs is van mening dat de ‘artikel 2:248 BW’-vordering niet valt onder de baten van de rechtspersoon, omdat geen sprake is van een bate van de vennootschap en het gaat om een vordering die pas kan worden ingesteld na faillietverklaring, valt.172 Het Hof Amsterdam

volgt dezelfde lijn.173

De meeste auteurs hebben echter de neiging de term baten ruim te interpreteren en, vanuit het oogpunt van bescherming van de proceseconomie en in het belang van de schuldeisers van de

166 Die waren in paragraaf 2.4.3. uitgewerkt. 167 Roest, T&C BW, art. 2:23c BW.

168 HR 27 januari 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1631.

169 HR 11 oktober 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0366, r.o.3.3.; zie ook De Kloe, MvO 2016/7, p.161-168. 170 Art. 2:138 BW over nv’s.

171 HR 18 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI5912, r.o.3.4. Zie ook De Kloe, MvO 2016/7, p.161–168. 172 Oppedijk van Veen, V&O 2006/4, p.72.

(29)

rechtspersoon, een vordering uit hoofde van artikel 2:248 BW wél als bate te beschouwen.174 Het

leeuwendeel van de jurisprudentie ondersteunt die visie.175

Als dat laatste standpunt als uitgangspunt wordt genomen, is er nog een andere complicatie verbonden aan artikel 2:248 BW. Dat betreft bewijsvermoedens van onbehoorlijk bestuur wanneer jaarrekeningplicht niet voldaan is.176 De vraag is dus: Als de jaarrekening niet is

gepubliceerd, is dat dan automatisch een bate?

De Hoge Raad overweegt dat het verzuim van publicatie van jaarrekening als onbelangrijk kan worden beschouwd als er nog andere feiten of omstandigheden zijn die een belangrijke oorzaak van het faillissement zijn geweest.177 Dat betekent dat de vordering op de bestuurder

bijvoorbeeld niet slaagt als de jaarrekening niet is gepubliceerd maar het faillissement is veroorzaakt door de coronacrisis. Anders gezegd, het heeft geen zin om te heropenen of faillissement aan te vragen omdat de vordering op de bestuurder geen echte baten oplevert. Daardoor is de juridische praktijk dat verzuim van publicatie van de jaarrekening niet

automatisch een bate oplevert.178 De rechter beoordeelt of de bate ook een reële bate is, namelijk

(i) of er sprake is van een redelijke verwachting dat de vordering ex artikel 2:248 BW kan worden toegewezen en (ii) of de toewijzing van die vordering tot daadwerkelijk verhaal kan leiden.179

Daaruit blijkt dat als de bestuurder een andere reden voor het faillissement kent, hij niet automatisch het risico loopt aansprakelijk te worden gesteld, als hij het jaarrekening of deel daarvan niet publiceert. Dit plaatst de schuldeisers in een zeer ongunstige positie. Schuldeisers hebben sowieso geen toegang tot de administratie en interne documentatie. Als er nog geen jaarrekening gepubliceerd is, wordt de schuldeiser nog een andere bron van informatie onthouden.

174 Nethe 2016, p.411; Asser/Maeijer & Kroeze 2–I* 2015/403; Schilfgaarde 2017, p.441; Renssen, TvOB 2013/4, p.124; De Kloe, MvO 2016/7, p.161–168.

175 Nethe, ONDR 2017/6, p.40-44; zie ook Hof Den Haag 2 juli 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:1846, r.o.7.3.; Rb.Arnhem 11 januari 2006, ECLI:NL:RBARN:2006:AV0473; Rb.Rotterdam 6 mei 2020,

ECLI:NL:RBROT:2020:4257. 176 Art. 2:138/248 jo 2:394 BW.

177 HR 20 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY7916.

178 De Hoge Raad heeft zich nog niet over deze rechtsvraag hoeven buigen.

179 Rb.’s-Hertogenbosch 21 maart 2012, ECLI:NL:RBSHE:2012:BV8844, r.o.4.6.; Rb.Arnhem 26 juli 2006, ECLI:NL:RBARN:2006:AZ8913; Rb.Midden-Nederland 11 juni 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:4479; Rb. Zeeland-West-Brabant 01 augustus 2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:4728.

(30)

4.6. Herleving ex artikel 2:19, vijfde lid, BW of heropening op grond van art. 2:23c, eerste lid, BW

4.6.1. Artikel 2:19, vijfde lid, BW

Als een schuldeiser van mening is dat sprake is van ten onrechte toegepaste turboliquidatie, heeft hij meerdere opties. Een van die opties is het indienen van een verzoek bij de rechter om voor recht te verklaren dat de rechtspersoon blijft voorbestaan.180 De rechter moet het oordeel van het

bestuur toetsen dat geen baten meer aanwezig zijn, om de vraag te kunnen beantwoorden of de rechtspersoon (nog) bestaat.181 Mocht de rechter oordelen dat de rechtspersoon baten had, dan

kan hij verklaren dat de rechtspersoon is blijven voortbestaan.

4.6.2. Artikel 2:23c, eerste lid, BW

Een andere optie is heropening van rechtspersoon. De rechtbank kan op verzoek van een schuldeiser de vereffening heropenen en zo nodig een vereffenaar benoemen. Een voorwaarde daarvoor is wel dat na het tijdstip waarop de rechtspersoon is opgehouden te bestaan nog een schuldeiser of gerechtigde tot het saldo opkomt of van het bestaan van een bate blijkt.182 In geval

van heropening blijft de rechtspersoon ontbonden maar herleeft deze uitsluitend ter afwikkeling van de heropende vereffening. De mogelijkheid de vereffening te heropenen, is niet in tijd begrensd.183

In de gerechtelijke procedure van heropening gelden afwijkende bewijsregels: rechters kunnen, om schuldeisers te helpen, bestuurders in de aanloop naar en ten tijde van de ontbinding dwingen informatie te verstrekken over de omvang en de samenstelling van de activa en de passiva.184 Als

de schuldenaar geen informatie verstrekt, loopt hij het risico dat de vordering van de schuldeiser wordt toegewezen.185 Dergelijke afwijkende bewijsregels zorgen voor een betere bescherming

van de belangen van de schuldeiser. Dit lost evenwel niet het probleem op van de informatieverkrijging vóór het rechterlijk geding.

180 Art. 2:19 lid 5 BW.

181 HR 27 januari 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1631. 182 Art. 2:23c lid 1 BW.

183 Rb.Den Haag 10 april 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ8897; zie ook Schilfgaarde, 2017, p.445. 184 Art. 22 Rv.

(31)

Als de rechter oordeelt dat het bestaan van een bate voldoende aannemelijk is gemaakt, heropent hij de vereffening en benoemt hij een gerechtelijk vereffenaar.186 Het nadeel hiervan is dat

herleving niet hoeft te worden ingeschreven in het handelsregister.187 Als gevolg hiervan zijn

andere schuldeisers zich er vaak helemaal niet van bewust dat verhaal is mogelijk.

Wanneer een rechtspersoon herleeft, heeft deze nog geen activa waarvan schuldeisers zouden kunnen verhalen. Hierbij kan de vereffenaar die namens rechtspersoon optreedt,

bestuurdersaansprakelijkheidsstelling initiëren.188 De vereffenaar is ook bevoegd van elk der

gerechtigden datgene terug te vorderen189 wat deze te veel uit het overschot hebben

ontvangen.190 Als een vordering wordt toegewezen, komt het vermogen in de rechtspersoon

terecht en wordt dat vervolgens verdeeld onder de schuldeisers.191

Voor de periode waarin de rechtspersoon had opgehouden te bestaan geldt de regel van de verlenging van de verjaringstermijn.192

4.6.3. Artikel 2:19, vijfde lid, BW vs. artikel 2:23c, eerste lid, BW

Noch in de juridische literatuur noch in de rechtspraktijk bestaat consensus ten aanzien van het antwoord op de vraag hoe de artikelen 2:23c, eerste lid, en 2:19, vijfde lid, BW moeten worden toegepast.

Een aantal auteurs stelt dat uit artikel 2:23c, eerste lid, BW blijkt dat de rechter de vereffening kan heropenen. Bij de turboliquidatie heeft geen vereffening plaatsgevonden. Wanneer na de turboliquidatie blijkt dat ten tijde van ontbinding een bate bestond, dan is artikel 2:19, vijfde lid, BW van toepassing. Dat wil zeggen: de vennootschap is (formeel juridisch) nooit ontbonden, maar is altijd blijven bestaan.193 Daarom hoeft in dat geval niet de weg van artikel 2:23c, eerste

186 Art. 2:23c lid 1 BW; zie ook Concl. A-G IJzerman, ECLI:NL:HR:2013:1775, bij HR 28 mei 2013; Asser/Maeijer & Kroeze 2–I* 2015/424.

187 Kamerstukken II 1984/85, 17725, nr. 7, p.20. 188 Art. 2:9 BW of art. 2:216 lid 3 BW (over bv’s). 189 Art. 6:203 BW.

190 Art. 2:23c lid 1 BW. 191 Renssen 2016, p.143.

192 Art. 3:320 BW; zie ook Dortmond 2013, p.868. 193 Oostermeyer, VGFC 2019/3; Nethe 2016, p.414.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Raaijmakers merkt op dat schuldeisers geen beroep kunnen doen op artikel 2:334u BW nu zij reeds in een eerder stadium het recht hadden om verzet aan te tekenen tegen de splitsing.

Als de rechtspersoon is ontbonden overeenkomstig artikel 19 lid 1 onderdeel a en gelijktijdig heeft opgehouden te bestaan als bedoeld in artikel 19 lid 4, deponeert het bestuur

Een bestuursverbod kan ook op de twee laatstgenoemde gronden worden opgelegd in het geval een rechtspersoon zonder baten, met achterlating van schulden, door een beschikking van

Tegen die achtergrond beoogt het voorontwerp voor de Tijdelijke wet transparantie turboliquidatie op korte termijn de regeling omtrent de turboliquidatie vooralsnog tijdelijk aan

‘Voor schulden van de nalatenschap, alsmede voor schulden van de echtgenoot die konden worden verhaald op de goederen van een gemeenschap waarvan de echt- genoot en de erflater

Het faillissement van een schuldenaar wordt op dinsdag ter zitting uitgesproken. De faillietverklaring treedt vervolgens met terugwerkende kracht in werking vanaf 00.00

De rechter kan besluiten tot een dergelijke, niet volledige vergoeding van de proceskosten van de in het gelijk gestelde partij indien hij van oordeel is dat veroordeling tot

De uitkeringen door de notaris van de boedelrekening kunnen volgens de Hoge Raad niet anders beschouwd worden dan als voorschotten op de toedeling bij boedelscheiden