• No results found

Conclusie en aanbevelingen 5.1 Conclusie

Na mijn onderzoek heb ik er geen twijfel meer over dat turboliquidatie – ondiplomatiek gezegd - een nachtmerrie is voor schuldeisers. Immer, het bestuur hoeft niet kenbaar te maken dat het bezig is met turboliquidatie en hoeft het resultaat daarvan evenmin openbaar te maken. Daardoor kunnen schuldeisers er niet achter komen dat hun vennootschap-schuldenaar is geliquideerd, behalve dan bij het handelsregister. Doordat de procedure niet door de – onafhankelijke – curator wordt uitgevoerd, maar volledig in handen is van de bestuurder, is er niemand die de rangorde van de schuldeisers in de gaten houdt. De bestuurder beslist zelfstandig aan wie hij hoe veel betaalt, en zijn betaalautonomie wordt gehonoreerd. Er bestaat ook geen orgaan dat daarop toezicht houdt. Schuldeisers hebben geen recht op verzet tegen turboliquidatie. De bestaande ondoorzichtigheid van de procedure opent voor vennootschappen de mogelijkheid toe te werken naar turboliquidatie en er dus misbruik van te maken.

Om te kunnen opkomen voor hun belang, kunnen schuldeisers een rechterlijke procedure starten. Ze hebben informatie nodig over de financiële toestand van de schuldenaar om het bestaan van baten aannemelijk te kunnen maken of/en om munitie te krijgen voor een procedure over bestuurdersaansprakelijkheid. Echter, schuldeisers hebben geen recht op inzage in de financiële documentatie, die na de liquidatie wordt beheerd door de bewaarder. Het blijkt ook lastig om aan de voorwaarden te voldoen om – via de rechtbank – toestemming voor inzage te krijgen. Een voorlopig getuigenverhoor waarborgt het verkrijgen van informatie evenmin, omdat het risico bestaat dat getuigen zich op hun geheimhoudingsplicht beroepen. Dat alles maakt het voor schuldeisers lastig hun verdediging adequaat te onderbouwen.

Bovendien doen zich moeilijkheden voor bij de rechterlijke toetsing. Allereerst kosten rechtszaken veel tijd en geld. Daarnaast is er geen consensus over de definitie van het begrip

baten – een begrip dat een cruciale rol speelt in het geding. Verder is nog steeds niet geheel

duidelijk hoe de artikelen 2:23c, eerste lid, en 2:19, vijfde lid, BW moeten worden toegepast. In combinatie met gebrek aan informatie leidt dat tot rechtsonzekerheid: op welk grond moet schuldeiser een beroep doen? De bestuurder aanspreken is trouwens een lastige taak: daarvoor is een hogere maatstaf (persoonlijk ernstig verwijt) van toepassing en, wat vooral van belang is voor selectieve betalingen, de curator heeft betalingsautonomie.

Mocht het geschil met betrekking tot herleving voor de schuldeiser succesvol zijn, is van belang dat dit nergens hoeft te worden geregistreerd. Andere schuldeisers zijn er dus niet van op de hoogte dat ook zij eisen kunnen stellen. Feitelijk hebben schuldeisers dus minder reële opties dan de wet thans suggereert.

De door de minister voor te stellen maatregelen, die zich beperken tot informatieverschaffing, zullen het gemakkelijker maken om informatie te verkrijgen, maar lossen het onderliggende probleem niet op. Het nadeel van turboliquidatie is dat de bestuurder de liquidatie uitvoert achter gesloten deuren, waardoor misbruik mogelijk is. Met de introductie van de nieuwe regels blijft de bestuurder nog steeds zelfstandig documenten voorbereiden – waaronder de balans en de bestuursverklaring. Er zijn geen onafhankelijke derden die dit kunnen controleren. Wat weerhoudt de bestuurder ervan om misbruik te plegen? Het risico blijft bestaan dat de

bestuursverklaring onjuist en/of niet informatief is en dat de balans de aan- of afwezigheid van baten niet correct weerspiegelt.

Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het Nederlands recht schuldeisers van geturboliquideerde rechtspersonen onvoldoende beschermt. Hoewel de voorstellen van minister hun positie kunnen verbeteren, is denkbaar dat ook die voor te stellen maatregelen uiteindelijk onvoldoende zullen blijken te zijn om schuldeisers te beschermen tegen misbruik van

turboliquidatie.

5.2. Aanbevelingen

Mijn onderzoek toont mijns inziens aan dat schuldeisers in geval van faillissement meer waarborgen hebben dan in geval van turboliquidatie. In geval van faillissement worden hun belangen behartigd door een – onafhankelijke – curator, die werkt onder toezicht van de rechter- commissaris. De curator houdt de rangorde van schuldeisers in de gaten en verschaft hun inlichtingen. Daarom steun ik het standpunt dat, wil de positie van schuldeisers worden verbeterd, turboliquidatie alleen mogelijk moet zijn als de rechtspersoon geen baten en geen schulden heeft. Heeft de rechtspersoon geen baten maar wel schulden, dan moet de weg naar het faillissement worden bewandeld. Dit bespaart schuldeisers onnodige kosten en de rechtbank onnodige claims van schuldeisers die twijfelen aan de rechtmatigheid van de turboliquidatie. Dat

kan ook een afschrikwekkend middel zijn tegen misbruik, doordat de curator effectieve

instrumenten ter beschikking heeft om de bestuurder, als dat nodig blijkt, aansprakelijk te stellen.

De belangrijkste vraag is: wie financiert de activiteiten van de curator? Ik zie volgende opties. Ten eerste de overheid. Die heeft, door de aanvaarding van het wetsvoorstel in 1994,

turboliquidatie en dus aanverwante schendingen mogelijk gemaakt. Daarom ligt het in de rede dat zij, geheel of gedeeltelijk, de kosten moet dragen van de nadelige gevolgen. Verder denk ik dat de kosten voor bepaalde juridische acties of beloning van de curator zouden kunnen worden vergoed door een garantstellingsregeling, die inhoudt dat een curator de minister kan verzoeken om een voorschot te verstrekken voor het instellen van een verhaalsonderzoek of een bepaalde rechtsvordering.235 De kosten kunnen ook, geheel of gedeeltelijk, worden gedragen door de

ondernemer/potentiële schuldenaar zelf, door bijvoorbeeld het deponeren van een bepaald bedrag of verzekering voor een eventueel toekomstig faillissement.

Tijdens mijn onderzoek heb ik echter een trend ontdekt van versterking van de positie van

turboliquidatie. Allereerst bepaalt de wet dat turboliquidatie mogelijk is wanneer er nog schulden zijn. Dan breidt de Hoge Raad het toepassingsgebied van turboliquidatie uit tot ‘nagenoeg geen baten’ en beperkt hij daarmee de toepassing van het faillissement. Uiteindelijk stelt de minister dat hij de werkingssfeer van turboliquidatie niet zal beperken tot de ‘geen baten en geen schulden’-voorwaarde. Daarom heb ik ook nagedacht over subsidiaire aanbevelingen.

In aanvulling op het voorstel van de minister zou aan schuldeisers, op basis van artikel 3:15j BW – mogelijk na toestemming van de rechtbank –, het recht kunnen worden verschaft op inzage in de administratie en de boekhouding van de geliquideerde vennootschap-schuldenaar, opdat ze de situatie nog beter kunnen inschatten en hun volgende stappen kunnen bepalen. Daaraan zou moeten worden toegevoegd dat de KvK de liquidatie van de rechtspersoon niet mag registreren totdat ze heeft geverifieerd dat alle benodigde stukken zijn gedeponeerd. Dit zou ervoor zorgen dat aan de voorgeschreven vereisten wordt voldaan. Tot slot is het wenselijk sancties in het leven te roepen voor het overtreden van de nieuwe maatregelen.

Bovendien vind ik het belangrijk om de werking van artikelen 2:19, vijfde lid, en 2:23c, eerste lid, BW te verduidelijken. Ik vind dat de oplossing die Renssen236 aandraagt de toepassing van

235 Art. 2:138 lid 10 BW jo. art. 2 lid 1 Garantstellingsregeling curatoren 2012. 236 Renssen 2016, p.129.

deze artikelen zou vergemakkelijken. Immers, als sprake is van een situatie waarin ten tijde van de ontbinding een bate bestond die niet bekend was en redelijkerwijs niet bekend hoefde te zijn bij het bestuur, wordt de rechtspersoon geacht niet meer te bestaan. Wanneer een schuldeiser zich wenst te verhalen op de bate, moet hij een procedure starten ex artikel 2:23c, eerste lid, BW. Daarbij wordt de rechtszekerheid gewaarborgd voor de schuldenaar die te goeder trouw is. Als echter sprake is van de tegenovergestelde situatie – dus van een bate die ten tijde van de ontbinding reeds bestond en ook bekend was of redelijkerwijs bekend hoorde te zijn bij het bestuur –, dan wordt de rechtspersoon geacht nooit te zijn opgehouden te bestaan in de zin van artikel 2:19, vijfde lid, BW. Schuldeisers hoeven in dat geval niet eerst een procedure tot heropening te starten.

Verder zou, om rechtsonzekerheid te elimineren, moeten worden bevestigd dat vorderingen op grond van artikel 2:248 BW als baten kunnen worden beschouwd. Vervolgens moet, om alle schuldeisers de mogelijkheid te bieden de herleefde rechtspersoon in rechte te betrekken, de herleving van de vennootschap worden geregistreerd in het handelsregister en gepubliceerd in de

Staatscourant. Uiteindelijk ben ik van mening dat de hoofdlijn van rechtspraak – dat rechters het

vereiste van een bate niet zwaar toetsen – met de inwerkingtreding van de nieuwe wet niet hoeft te veranderen.

Tijdens het schrijven van mijn scriptie ontdekte ik twee gebieden die buiten mijn onderzoek vallen maar die volgens mij aanvullend onderzoek verdienen. Ten eerste beveel ik in mijn scriptie aan mogelijkheden voor financiering van faillissementskosten. Om dat te

verwezenlijken, moet er nog worden geanalyseerd en bepalen welke optie beter is en hoe de financiële lasten kunnen worden toegewezen als de combinatie van deze opties voordeliger blijkt. Ten tweede beveel ik in mijn scriptie aan om aan de benadeelde schuldeisers het recht te verschaffen op inzage in de administratie en de boekhouding van de geturboliquideerde

vennootschap. Het zou interessant zijn om naar deze mogelijkheid te kijken in het licht van het vennootschappelijk belang en het waarborgen van geheimhouding.

Literatuurlijst Boeken

F.K. Buijn & P.M. Storm, Ondernemingsrecht. BV en NV in de praktijk, Deventer: Wolters Kluwer 2013.

P.J. Dortmond, Handboek voor de naamloze en de besloten vennootschap, Deventer: Wolters Kluwer 2013.

E.F. Groot, Het voorlopig getuigenverhoor (Burgerlijk Proces & Praktijk nr. XVII), Deventer: Wolters Kluwer 2015.

N.Y. Nethe, Ontbinding en vereffening van rechtspersonen (Recht en Praktijk nr. ONR5), Deventer: Kluwer 2013.

N.J. Polak & M. Pannevis, Insolventierecht, Deventer: Wolters Kluwer 2017.

S. Renssen, De turboliquidatie van de Besloten Vennootschap, Deventer: Wolters Kluwer 2016. P. van Schilfgaarde, bewerkt door J. Winter/J.B. Wezeman en J. Schoonbrood, Van de BV en de

NV, Deventer: Kluwer 2017.

Artikelen

S.M. Bartman, annotatie bij Hof Den Haag 07 januari 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2, JOR 2020/111.

H. Beni Driss, ‘Turboliquidatie van de BV en doorstart van onderneming. Naar aanleiding van Hof ’s-Hertogenbosch 14 mei 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1825.’, MvO Aflevering 3-4 2020. L.A. Groen & J. Schakenbos, ‘Turboliquidatie of faillissementsaangifte bij geringe baten?’,

TvOB 2018/5, p. 129-133.

L.A. Groen & J. Schakenbos, ‘Naschrift op ‘Reactie op “Turboliquidatie of faillissementsaangifte bij geringe baten?”’, TvOB 2019/1, p. 18-19.

H.J. de Kloe, ‘Turboliquidatie: wat is een bate van de rechtspersoon in de zin van artikel 2:19 lid 4 BW?’, MvO 2016/7, p. 161-168.

M.J. Kroeze (m.m.v. H. Beckman, M.A. Verbrugh), Mr. C. Assers Handleiding tot de

beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. 2. Rechtspersonenrecht. Deel I. De rechtspersoon, Deventer: Wolters Kluwer 2015.

J.M.M. Maeijer, Mr. C. Asser's Handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk

recht. 2. Vertegenwoordiging en Rechtspersoon. Deel II: De rechtspersoon, Deventer: W.E.J.

M.Y. Nethe, ‘Turboliquidatie: Oorbaar gebruik, abusievelijk gebruik en misbruik’, Handboek

Notarieel Ondernemingsrecht, B.V. en N.V., serie Van Der Heijden Instituut 2016, 405 – 489.

M.Y. Nethe, ‘Reuring rond turboliquidatie’, Ondernemingsrecht 2017/6, p. 40-44.

M.Y. Nethe, ‘Commentaar op Burgerlijk Wetboek Boek’, Sdu, (online, bijgewerkt 18 augustus 2020).

M.J. Noteboom, ‘Beginsel van gelijkheid van schuldeisers, paritas creditorum en

gelijkheidsregel: tautologieën?’, De Curator en het Faillissements(proces)recht (Insolad

Jaarboek 2020), Deventer: Wolters Kluwer 2020.

M. Oostermeyer, ‘De vastgoedrechtelijke problemen bij een (turbo)geliquideerde vennootschap’,

VGFC 2019/3.

E.J. Oppedijk van Veen, 'Turbo-liquidatie en bestuurdersaansprakelijkheid', V&O 2006, p.71-74. P.H.N. Quist, ‘Uitkeren & Turboliquideren’, WPNR 2017/7141.

S. Renssen, ‘Het faillissement van een herleefde turbogeliquideerde BV: een vreemde eend in de bijt’, TvOB 2013/4.

S. Renssen ’Een BV in zwaar weer: turboliquidatie of faillissementsaanvraag?’,

Ondernemingsrecht 2014/121.

S. Renssen, ‘Kernaanbevelingen inzake de turboliquidatie van de besloten vennootschap’, TvOB 2016/5.

J. Roest, ‘Tekst & Commentaar Burgerlijk Wetboek’, Navigator Wolters Kluwer (online, bijgewerkt 3 september 2020).

C.C. Smid, ‘De turboliquidatie van een vennootschap’, V&O 2002/1, p. 8-11.

Kamerstukken

Kamerstukken II 1982/83, 17725, nr. 3.

Kamerstukken II 1984/85, 17725, nr. 7 (MvA). Kamerstukken II 1991/92, 22482, nr. 3 (MvT).

Kamerstukken 2019/20, 29911, 253. (Brief van de Minister voor Rechtsbescherming aan de

Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, Den Haag, 7 oktober 2019 met bijlage (analyse (turbo)liquidaties).

Jurisprudentie Hoge Raad

HR 14 januari 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4521, NJ 1983/597, m.nt. B. Wachter (Peeters

q.q./Gatzen).

HR 6 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB9521, NJ 1990/286, m.nt. J.M.M. Maeijer

(Beklamel).

HR 11 oktober 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0366, NJ 1992/132, m.nt. J.M.M. Maeijer

(Bouwbedrijf Vianen).

HR 3 april 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0564, NJ 1992/411, m.nt. Ma(Van Waning/Van der Vliet).

HR 27 januari 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1631, NJ 1995/579, m.nt. J.M.M. Maeijer

(APH/Söderqvist q.q.).

HR 31 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2480, NJ 1998/258, m.nt. P. van Schilfgaarde

(Andeweg).

HR 12 juni 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2669, NJ 1998/727, m.nt. P. van Schilfgaarde

(Coral/Stalt).

HR 2 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2727, NJ 1999/194, m.nt. P. van Schilfgaarde

(FNV/Ventaz).

HR 13 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7480, NJ 2000/698, m.nt. J.M.M. Maeijer

(Rainbow).

HR 26 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO2779, JOR 2004/127 (Zohar Foods International). HR 6 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX7774, JAR 2006/265, m.nt. M.S.A. Vegter

(Meijer/Cornelis c.s.).

HR 20 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY7916, NJ 2007/2, m.nt. J.M.M. Maeijer (Van

Schilt/Jansen).

HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758, ONDR 2007/36 m.nt. J.B. Wezeman

(Ontvanger/Roelofsen).

HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959, NJ 2009/21, m.nt. J.M.M. Maeijer, H.J. Snijders

(Willemsen/NOM).

HR 18 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI5912, JOR 2010/29, m.nt. S.C.J.J. Kortmann en N.E.D. Faber.

HR 26 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK9654, JOR 2010/127, m.nt. D.A.M.H.W. Strik

(Zandvliet/ING).

HR 3 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN9461, NJB 2010/2294 (Antillian Family Foods). HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4096, JOR 2013/236, m.nt. Groffen (Ongo).

HR 23 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1204, JOR 2014/229, m.nt. J. van Bekkum (Eiser/Maas

qq).

HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627, NJ 2015/22, m.nt. P. van Schilfgaarde

(RCI/Kastrop).

HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2628, NJ 2015/21, m.nt. P. van Schilfgaarde (Tulip

Air).

HR 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3636, NJ 2016/172, m.nt. Verstijlen (Hoeksma

q.q./RM Trade).

HR 08 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:612, JOR 2016/180, m.nt. J.O.Bijloo.

HR 7 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1433, NJ 2019/412, m.nt. H.B. Krans, T. Kooijmans

(Box Consultants c.s./Staat).

HR 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:73, ONDR 2020/107, m.nt. J. van Bekkum (Ingwersen

HR 05 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1016, JIN 2020/118, m.nt. N.G.Cornelissen.

Conclusie A-G Strikwerda, ECLI:NL:HR:2000:AA4877, bij HR 18 februari 2000, NJ 2001/259, m.nt. P. Vlas.

Conclusie A-G Timmerman, ECLI:NL:HR:2004:AO2779, bij HR 26 maart 2004, JOR 2004/127. Conclusie A-G Timmerman, ECLI:NL:HR:2012:BW7477, bij HR 13 juli 2012, RvdW 2012/966. Conclusie A-G IJzerman, ECLI:NL:HR:2013:1775, bij HR 28 mei 2013, NTFR 2014/700, m.nt. R.W.J. Kerckhoffs.

College van beroep voor het Bedrijfsleven

CBb 21 december 2012, ECLI:NL:CBB:2012:BY9875, JB 2013/55.

Hoven

Hof ’s-Hertogenbosch 19 september 2007 en 23 november 2007,

ECLI:NL:GHSHE:2007:BB9082, JOR 2008/80, m.nt. Boot (H.J. Thijs de Beer/Tex Suppliers BV

in liquidatie).

Hof Amsterdam 31 maart 2011, ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ1156, JOR 2011/307.

Hof Arnhem 08 mei 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BW5216, JOR 2013/216, m.nt. Nethe. Hof Den Haag 6 september 2012, ECLI:NL:GHSGR: 2012:BX7085, JOR 2013/217, m.nt. Nethe

(Bavaho).

Hof ’s-Hertogenbosch 18 februari 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:400, NJF 2015/120. Hof Arnhem-Leeuwarden 22 april 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:3377, NJF 2015/110. Hof Den Haag 2 juli 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:1846, JOR 2016/47, m.nt. S. Renssen. Hof Arnhem-Leeuwarden 14 februari 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:1017, AR 2017/888 (Vebu). Hof Den Haag 17 juli 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:1677, JONDR 2018/874.

Hof ’s-Hertogenbosch 14 mei 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1825, JIN 2019/145, m.nt.M. Poelsema.

Hof Arnhem-Leeuwarden 28 mei 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:4587, JOR 2019/157, m.nt. S.M. Bartman.

Hof Den Haag 04 juni 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:1317, JBPR 2020/47, m.nt. E.F. Groot. Hof Arnhem-Leeuwarden 25 november 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:10110, JONDR 2019/1454.

Hof Den Haag 07 januari 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2, JOR 2020/111, m.nt. S.M. Bartman. Hof Arnhem-Leeuwarden 21 juli 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:5748, RI 2020/79.

Rechtbanken

Rb. Rotterdam 19 juli 1994, ECLI:NL:RBROT:1994:AD2142, NJ 1995/363. Rb. Arnhem 11 januari 2006, ECLI:NL:RBARN:2006:AV0473, JOR 2006/120.

Rb. Arnhem 26 juli 2006, ECLI:NL:RBARN:2006:AZ8913, JOR 2007/29, m.nt. B.J. de Jong. Rb. Rotterdam 21 april 2010, ECLI:NL:RBROT:2010:BN0277 (Kruidenier-zaak).

Rb. ’s-Hertogenbosch 21 maart 2012, ECLI:NL:RBSHE:2012:BV8844, JOR 2012/140, m.nt. B.J. de Jong (Stichting Abab/Van de Pasch Beheer c.s.).

Rb. Amsterdam 3 april 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:CA3712 (Alp Autolease Partners). Rb. Den Haag 10 april 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ8897, JOR 2013/167, m.nt. Groffen (Coöperatieve Rabobank Vlietstreek-Zoetermeer UA/Rambaldo).

Rb. Rotterdam 20 maart 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:2052, JOR 2014/195, m.nt. J.H.L. Beckers.

Rb. Midden-Nederland 11 juni 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:4479, AR 2015/1206.

Rb. Midden-Nederland 01 juni 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:2850, JOR 2016/225, m.nt. R.G.J. de Haan.

Rb. Midden-Nederland 22 juni 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:3415, JOR 2016/267, m.nt. S.M. Bartman.

Rb. Overijssel 19 september 2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:4057, JONDR 2017/162.

Rb. Zeeland-West-Brabant 1 augustus 2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:4728, JOR 2019/31, m.nt. S. Renssen.

Rb. Midden-Nederland 7 augustus 2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:3210, JOR 2019/156, m.nt. S.M. Bartman.

Rb. Overijssel 09 oktober 2018, ECLI:NL:RBOVE:2018:4487, JONDR 2018/1307. Rb. Midden-Nederland, 19 juli 2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:3852.

Rb. Rotterdam 25 september 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:7743, JONDR 2019/1333

(Metaag/X).

Rb. Gelderland, 06 mei 2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:2441, JBPR 2020/47. Rb. Rotterdam, 06 mei 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:4257, NJF 2020/187. Rb. Limburg 8 juli 2020, ECLI:NL:RBLIM:2020:4984.

Websites