• No results found

Politiek koorddansen. Een onderzoek naar de Nederlands-Duitse handelsbetrekkingen tijdens de 'gouden jaren' van de Weimar Republiek, 1925-1929.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Politiek koorddansen. Een onderzoek naar de Nederlands-Duitse handelsbetrekkingen tijdens de 'gouden jaren' van de Weimar Republiek, 1925-1929."

Copied!
104
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

2 Fragment uit1:

Berlijn 1933

Het land van Goethe is het land van Göring. Ministers schelden door de microfoon. Europa’s ether trilt van haat en scheuring.

Saujuden! – dat is thans regententoon.

Gezag, beleid bouwt een acropolis, De Rijksdag: een geraamte, zwart verbrand.

Sinister beeld, templum diabolis Temidden van een arm, rampzalig land.

Waar is in al dat woeden nog iets waars? De ridders van het recht – zij werden schaars.

En de gestalte van een doodziek man Ziet in de schaduwen des adelaars Zijn werk te gronde richten – Stresemann.

Anthonie Donker.

(3)

3

Inhoudsopgave

Voorwoord………5

Hoofdstuk 1. Inleiding………...7

 1.1. Onderzoeksthema in het historisch kader……….7

 1.2. Korte historiografie………...9

 1.3. Periodisering………....11

 1.4. Werkwijze………...12

 1.5. Opbouw………...14

Hoofdstuk 2. Verweven economieën………..15

 2.1. Neutraliteit en Vrijhandel 1850-1913……….15

 2.2. Eerste Wereldoorlog 1914-1918……….17

 2.3. Crisisjaren 1918-1923……….19

Hoofdstuk 3. De geest van Locarno, 1924-1925………22

 3.1. Amerika keert terug………22

 3.2. Europese verzoening………...23

 3.3. ‘Surrogaatkeizer’……….25

 3.4. Nederlands-Duitse handel………...26

Hoofdstuk 4. Nederlands-Duits handelsverdrag, 1925………...30

 4.1. Tijd voor een nieuw verdrag………...30

 4.2. Onderhandelingsstrategie………31

 4.3. Géén concessies………..33

 4.4.‘Large geste’ van Nederland………....37

 4.5. Kloof………...40

 4.6. Belang neemt af, handel neemt toe………...43

Hoofdstuk 5. Voor- en tegenspoed, 1926-1927……….45

 5.1. Terug op het wereldtoneel………..45

 5.2. Handelsverdrag op losse schroeven?...48

 5.3. ‘Wortelkwestie’………..51

 5.4. Groeiend ongenoegen………...52

 5.5. Nederlands protectionisme?...54

(4)

4

 5.7. De calvinist houdt koers………..62

Hoofdstuk 6. Schijnwelvaart, 1928-1929………....66  6.1. Schaduwzijdes……….66  6.2. Laatste opleving………..70  6.3. Landbouwcrisis………....71  6.4. Lege havens……….73  6.5. Oncontroleerbaar krediet……….75

 6.6. Depressie voor de crisis………...79

 6.7. Weer een nieuw tarief………..82

 6.8. Economische wereldcrisis………...84

Conclusie……….…89

Bilbiografie………..93

(5)

5

Voorwoord

De Eerste Wereldoorlog veranderde de Europese landkaart drastisch. De ‘oercatastrofe’ van de twintigste eeuw maakte een einde aan de door Europese staten gedomineerde wereldorde. Frankrijk was door het oorlogsgeweld ernstig verzwakt en Groot-Brittannië kon zijn status als wereldmacht niet meer waarmaken. De speelruimte van Duitsland, in potentie het machtigste land op het continent, was door het Verdrag van Versailles aan banden gelegd.2 De Grote Oorlog had de negentiende-eeuwse machtsbalans en handelsstructuren verbroken en nieuwe centra van agrarische en industriële productie buiten Europa gestimuleerd.3 ‘It was as if someone had picked up the World and shaken it into utter confusion’, schreef de Amerikaanse schrijver Sholem Asch.4

De eerste naoorlogse jaren waren een episode van politieke wanorde en economische malaise. Het militaire geweld was ten einde, maar het internationale wantrouwen jegens Duitsland bleef. Dieptepunt was de Frans-Belgische bezetting van het Duitse Ruhrgebied, dat pijnlijk aantoonde dat de bedenkers van Versailles niet in staat waren samen tot vrede te komen. Duitsland was de brandhaard van de crisis, maar tegelijkertijd bleek economisch herstel zonder Duitsland een illusie. Europa bevond zich in een diplomatieke impasse en had meer dan ooit behoefte aan een nieuw elan.

Voor vrijhandelsstaat Nederland, dat sinds het midden van de negentiende eeuw levendige handelsbetrekkingen met Duitsland onderhield, was de desolate toestand van de oosterbuur een ramp. Een ineenstorting van de Duitse economie zou ook de ondergang van de Nederlandse economie betekenen. In de crisisjaren van 1918 tot en met 1923 deden de

Nederlandse overheid en het bedrijfsleven er alles aan om Duitsland weer op de been te helpen. Tijdens deze voor Duitsland moeilijke jaren fungeerde Nederland net als tijdens de Eerste Wereldoorlog als ‘luchtpijp’. Handel geschiedde via de neutrale Nederlandse havens en Nederland werd Duitslands eerste kredietverlener. De strikte Nederlandse afzijdigheid maakte in deze jaren plaats voor een actieve zelfstandigheidspolitiek.

Halverwege de jaren twintig kwam er een einde aan de Europese patstelling. Op Amerikaans initiatief kwam er in 1924 een afbetalingsregeling voor de herstelbetalingen, waarmee de Ruhrbezetting beëindigd werd. De Duitse economie bloeide op door de

grootschalige Amerikaanse leningen en de Verdragen van Locarno in 1925 brachten stabiliteit

2 Duco Hellema, Buitenlandse politiek van Nederland. De Nederlandse rol in de wereldpolitiek (Utrecht 2006)

74.

3

Mark Mazower, Dark Continent. Europe’s Twentieth Century (Londen 1998) 107.

(6)

6

en vertrouwen. Duitsland werd in 1926 zelfs toegelaten tot de Volkenbond. De ‘gouden jaren’ van de Weimar Republiek waren aangebroken en Europa leek haar nieuwe elan gevonden te hebben.

Terwijl een euforische stemming zegevierde, voelde Nederland haar belang voor het grote buurland afnemen. Nu Duitsland weer op weg was een grootmacht te worden, had het geen luchtpijp meer nodig. De Nederlands-Duitse handel floreerde vanaf 1924, maar de diplomatieke betrekkingen bekoelden. Nederland bleef halsstarrig vasthouden aan de

neutraliteit- en vrijhandelspolitiek, wat meer dan eens botste met het rigide, protectionistische beleid van Duitsland. Terwijl Europa de beste jaren van het interbellum beleefde, moest Nederland politiek koorddansen om de grip op de handelspolitieke relatie met Duitsland niet te verliezen.

(7)

7

Hoofdstuk 1 – Inleiding

1.1. Onderzoeksthema in het historische kader

De Nederlands-Duitse relatie is een paradoxale. Zwei ungleiche Nachbarn en Van vijand tot bondgenoot, het zijn titels van boeken die het kernprobleem van de verhouding weergeven: enerzijds de grote verbondenheid, anderzijds de ongelijkheid.5 Vooral de Nederlandse politieke en economische afhankelijkheid van Duitsland is volgens historicus Frits Boterman een constante in de geschiedenis. De relatie tot Duitsland is een eeuwig dilemma voor Nederland: enerzijds heeft het als neutrale handelsstaat een sterk en groot achterland nodig, anderzijds loopt het daardoor het risico door dit sterke achterland politiek bedreigd te worden. ‘Hoe groter het gewicht van de Duitse factor werd, des te klemmender werd voor Nederland de vraag naar nationale zelfstandigheid en vrijheid’, stelt Boterman.6

Deze schijnbare tegenstelling loopt vanaf het midden van de negentiende eeuw als een rode draad door de Nederlands-Duitse betrekkingen heen.7

De paradoxale situatie van afhankelijkheid en ongelijkheid functioneerde in sommige perioden goed, zoals in de tweede helft van de negentiende eeuw. Nederland hield zich afzijdig van de internationale politiek en onderhield tegelijkertijd (voornamelijk met

Duitsland) levendige handelsbetrekkingen.8 De wisselwerking tussen politieke afzijdigheid en economische verbondenheid was belangrijk voor Nederland. ‘Het moederland was te klein, Nederlands-Indië te groot en te rijk om zich te laten verleiden tot enig bondgenootschap die de territoriale status-quo in Europa en Azië in gevaar kon brengen’, schreef historicus Cees Fasseur treffend.9 Door de geografische ligging van Nederland op het Europese continent koos het enerzijds voor neutraliteit. Als klein land kon het weinig tegen de omringende grootmachten beginnen en bij een conflict had het veel te verliezen.10 Nederland had groot belang bij Europese vrede en stabiliteit. Anderzijds was Nederland als klein land afhankelijk

5 Horst Lademacher, Zwei ungleiche Nachbarn, Wege und Wandlungen der deutsch-niederländischen

Beziehungen im 19. und 20. Jahrhundert (Darmstadt, 1990); Friso Wielenga, Van Vijand Tot Bondgenoot. Nederland en Duitsland na 1945 (Amsterdam 1999).

6 Frits Boterman, Duitsland als Nederlands probleem: de Nederlands-Duitse betrekkingen tussen openheid en

eigenheid. Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar in de Nieuwste Duitse Geschiedenis, in het bijzonder de Nederlands-Duitse betrekkingen, aan de Rijksuniversiteit Groningen, dinsdag 27 oktober 1998.

7

Ries Roowaan, Im Schatten der Großen Politik. Deutsch-niederländische Beziehungen zur Zeit der Weimarer Republik 1918-1933 (Münster 2006) 270.

8 Meer hierover in hoofdstuk 2, Verweven economieën. 9

Cees Fasseur, Wilhelmina, krijgshaftig in een vormloze jas (Amersfoort 2001) 251.

(8)

8

van de handel met andere staten. De idealen waren belangrijk, maar daarmee werd nog geen geld verdiend. De vrijhandelspolitiek zorgde er vanaf de negentiende eeuw tot aan 1913 voor dat Nederland een welvarende handelsnatie was.11 Na de Eerste Wereldoorlog, toen de internationale handel tot een minimum gedaald was, wist Nederland zijn idealen en

economische belangen goed te verenigen. Tussen de botsende grootmachten zag Nederland zichzelf als de ‘hoeder’ van de internationale integriteit. Het land streefde naar een nieuwe, vredige wereldorde, gebaseerd op het internationaal recht. De strikte afzijdigheid maakte plaats voor een actievere politiek en Nederland werd als een van de eerste landen lid van de Volkenbond. Het ministerie van Buitenlandse Zaken en het Nederlandse zakenleven zetten zich samen in voor het herstel van Duitsland, wat zij als een voorwaarde zagen voor de restauratie van Europa. Nederland leende Duitsland geld voor wederopbouw, waarmee tegelijkertijd de Duitse aankoop van Nederlandse goederen gestimuleerd werd. De vrijhandelspolitiek zorgde ervoor dat Duitsland via de Nederlandse havens handel kon drijven, in een tijd waarin de restricties van het Verdrag van Versailles andere

handelsmogelijkheden blokkeerden. Voor de eerste en enige keer in de geschiedenis van de Nederlands-Duitse betrekkingen bevond Nederland zich in een sterkere positie dan Duitsland.

In deze thesis staat de tweede helft van de jaren twintig centraal. Een periode waarin Nederland als bemiddelaar tussen de grootmachten niet meer nodig was. De internationale samenwerking, die Nederland zo aangemoedigd had, kwam in rap tempo tot stand. Nederland verloor aan strategisch belang voor Duitsland, maar kon zich wel weer volledig richten op de handel. Maar in tegenstelling tot de vroege jaren twintig, botsten de Nederlandse idealen en economische belangen in de tweede helft van de jaren twintig met de realiteit. Duitsland koos in de toenemende mate voor een protectionistische handelspolitiek, terwijl Nederland bleef vasthouden aan de vrijhandel. Hoe reageerde Nederland toen de relatie met

handelsbelemmeringen bemoeilijkt werd? De handel bleef in de tweede helft van de jaren twintig relatief goed, maar de Duitse factor werd voor Nederland steeds beklemmender. Wat betekende dit voor de handelsrelatie? De grote veranderingen in slechts één decennium roepen een hoop vragen op. Waarom bleef Nederland in de veranderende wereld vasthouden aan de vrijhandelspolitiek? Hoe hield de Nederlands-Duitse handelsrelatie stand, terwijl de handelspolitieke visies zo uiteen dreven? Kortom, de onderzoeksvraag die in deze thesis onderzocht zal worden luidt: hoe veranderden de Nederlands-Duitse handelspolitieke

11 Hein A.M., Klemann, ‘Een handelsnatie zonder handelspolitiek’, in, Bob de Graaff en Duco Hellema,

Instrumenten van de buitenlandse politiek. Achtergronden en praktijk van de Nederlandse diplomatie (Amsterdam 2007) 241-252, aldaar 242.

(9)

9

betrekkingen in de tweede helft van de jaren twintig (1925-1929), toen de internationale verhoudingen normaliseerden en Duitsland geen luchtpijp meer nodig had?

1.2. Korte historiografie

Over de Nederlands-Duitse betrekkingen tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn boekenkasten vol geschreven, maar over de relatie gedurende het interbellum is minimaal gepubliceerd. Zeker de periode vanaf het einde van de Eerste Wereldoorlog tot aan de economische

wereldcrisis in de jaren dertig is in veel opzichten onderbelicht, zoals Frits Boterman in 1998 stelde.12 Ook historicus Ries Roowaan constateerde deze Forschungslücke in de

geschiedschrijving.13 Hij verklaarde in 2006 dat de Nederlands-Duitse betrekkingen tot dan toe weinig aandacht hadden gekregen, omdat veel historici de relatie ten tijde van de Republiek van Weimar niet ‘spectaculair’ vonden.14

Plausibele verklaring voor het braakliggende onderzoeksveld is de dominantie van de Tweede Wereldoorlog in de Nederlandse geschiedschrijving. De grote impact van 1940-1945 heeft de Eerste Wereldoorlog en zijn gevolgen historiografisch gezien overschaduwd.15

Sinds een aantal jaren, en in het bijzonder in de aanloop naar 2014 waarin het honderd jaar geleden is dat de Eerste Wereldoorlog uitbrak, is de belangstelling voor Nederland en de Grote Oorlog toegenomen. Der Erste Weltkrieg und die Niederlande (1998) van de Duitse historicus Marc Frey, Buiten Schot. Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog 1914-1918 (2001), van Paul Moeyes, de bundels Leven naast de catastrofe. Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog (2001) van H. Binneveld (red.) en Wankel evenwicht, Neutraal Nederland en de Eerste Wereldoorlog (2007) van Martin Kraaijestein en Paul Schulten zijn hier bekende voorbeelden van. Helaas blijven onderzoeken naar de Nederlands-Duitse verhoudingen na Eerste Wereldoorlog, en specifiek in de jaren twintig, uit. Im schatten der Großen Politik. Deutsch-niederländische Beziehungen zur Zeit der Weimarer Republik 1918-1933 (2006) van Ries Roowaan vormt de uitzondering op de regel. De jaren van de Weimar Republiek worden jammer genoeg vaak gezien als de aanloop naar het Derde Rijk en de Tweede Wereldoorlog, in plaats van een interessante periode op zichzelf.16 Dat blijkt bijvoorbeeld uit de titel van het

12 Boterman, Duitsland als Nederlands probleem.

13 Ries Roowaan, ‘Naast de grote machten. Nederlands-Duitse politieke en handelspolitieke betrekkingen

1918-1933’, in F. Boterman en M. Vogel, Nederland en Duitsland in het Interbellum (Hilversum 2003) 207-220, aldaar 208.

14

Roowaan, Im Schatten der Großen Politik, 263.

15 Martin Kraaijestein en Paul Schulten (red.), ‘Introductie’, Wankel evenwicht. Neutraal Nederland en de Eerste

Wereldoorlog (Soesterberg 2007) 7-13, aldaar 7.

16

Remco van Diepen, Voor Volkenbond en Vrede. Nederland en het streven naar een nieuwe wereldorde 1919-1946 (Amsterdam 1999) 18.

(10)

10

invloedrijke werk van historicus Johannes Houwink ten Cate, 'De Mannen van de Daad' en Duitsland, 1919-1939: Het Hollandse zakenleven en de vooroorlogse buitenlandse politiek (1995). Het onderzoek richt zich op de periode tussen de twee wereldoorlogen, maar in de titel wordt de episode aangeduid als ‘vooroorlogs’.

Een ander gat in de geschiedschrijving is het gebrek aan aandacht voor zowel de politieke als de economische kant van de Nederlands-Duitse relatie. Dat is jammer, want zoals Hein Klemann stelt, ‘zijn de politieke verhoudingen slechts te begrijpen door inzicht in de aard en omvang van de economische relaties’.17

Paradoxaal genoeg is de politieke relatie tussen Nederland en Duitsland in de afgelopen anderhalve eeuw veelvuldig onderzocht, waarbij het veelal ontbrak aan belangstelling voor de economische kant.18 De Nederlands-Duitse betrekkingen gedurende het interbellum zijn summier onderzocht, maar in de studies die er zijn wordt vaak verondersteld dat de economische relatie goed was, terwijl over de politieke verstandhouding in deze tijd nauwelijks wordt gerept.19 Met andere woorden, het ontbreekt aan studies naar de Nederlands-Duitse betrekkingen in de jaren twintig, die zowel de politieke als de economische aspecten van de handelsrelatie belichten. Juist in deze tijd vormden politiek en economie een interessant spanningsveld, aangezien ze nauw met elkaar verbonden waren. De handelspolitiek was tot 1933 de verantwoordelijkheid van de Directie EconomischeZaken, onderdeel van het ministerie van Buitenlandse Zaken. De minister van Buitenlandse Zaken was daardoor nauw betrokken bij belangrijke, handelspolitieke

vraagstukken. Herman van Karnebeek, die het ambt van 1918 tot 1927 vervulde, behoorde niet tot het ‘kernkabinet’ van ministers, maar had de rol van vakminister. Dat hield in dat hij en zijn ministerie de autonomie en vrijheid bezaten om een eigen koers te varen. De

buitenlandse politiek stond in feite buiten de Nederlandse politiek, waardoor van

openbaarheid van beleid en parlementaire controle nauwelijks sprake was.20 Na 1933 verloor Buitenlandse Zaken de handelspolitiek aan het ministerie van Arbeid, Handel en Nijverheid, dat niet veel later verder ging als Economische Zaken.21

Na bestudering van de literatuur kan geconcludeerd worden dat het ontbreekt aan specifieke onderzoeken naar de Nederlands-Duitse betrekkingen gedurende de jaren twintig.

17 Hein A.M. Klemann, Waarom bestaat Nederland eigenlijk nog? Nederland-Duitsland: economische integratie

en politieke consequenties 1860-2000 (Rotterdam 2006) 9.

18 Ibidem, 8. 19 Ibidem, 50. 20

Rolf Schuursma,‘Het beste van het interbellum. Herman Andriaan van Karnebeek (1918-1927)’, in, Hellema en Zeeman (red.), De Nederlandse ministers van Buitenlandse Zaken in de twintigste eeuw (Den Haag 1999) 83-97, aldaar 87.

21

A.F. Manning, ‘Nederland en het buitenland 1918-1940’, in, D.P. Blok, Algemene geschiedenis der Nederlanden, Nederland en België 1914-1940, deel: Nieuwste tijd (Haarlem 1979), 336-370, aldaar 337-338.

(11)

11

Gezien het spanningsveld tussen politiek en economie in deze tijd is het wetenschappelijk- en historisch gezien juist relevant om hier onderzoek naar te doen. Daaromricht deze

masterthesis zich specifiek op de Nederlands-Duitse handelspolitieke relatie tussen 1925 en 1929, met aandacht voor zowel de politieke als de economische interactie tussen beide landen.

1.3. Periodisering

In dit onderzoek staat de periode vanaf het Wendejahr 1925 tot en met het begin van de economische wereldcrisis in 1929 centraal. Deze jaren worden in de literatuur veelal omschreven als de ‘gouden tijd’ van de Weimar Republiek, een periode die vooral gekenmerkt werd door relatieve stabiliteit.22 Omdat het welzijn van het centraal gelegen Duitsland essentieel was voor de situatie op het hele continent, worden de jaren van 1925 tot 1929 ook wel aangeduid als de beste episode van de Europese politiek. ‘Gouden jaren’ klinkt in eerste instantie misschien niet als een spannend onderzoeksveld, maar niets is minder waar. Op zichzelf waren deze jaren misschien goed te noemen. De bezetting van het Ruhrgebied was voorbij, de westgrenzen waren door de Verdragen van Locarno gegarandeerd, de

economie herstelde en ‘de geest van Locarno’ hield Europa in een optimistische greep. Toch waren de jaren vooral goed in vergelijking met de crisisjaren die er tot 1924 aan voorafgingen en er in 1929 op volgden. ‘Auch die Jahre zwischen 1924 und 1929 waren durch genügend kleinere und größere Krisen gekennzeichnet’,stelt de Duitse historicus Detlev Peukert.23 Volgens economisch historicus Hein Klemann zorgden de buitenlandse kredieten in Duitsland voor een schijnwelvaart, die als een deken over de brandhaarden van begin jaren twintig lag.24 In de diepe crisis van de jaren dertig duidelijk dat de naoorlogse problemen niet opgelost, maar verschoven waren, stelt hij.25

De voorspoed duurde inderdaad niet lang. Vanaf 1929 werd in rap tempo duidelijk dat de gouden jaren voorbij waren. De economische wereldcrisis, de opkomst van het

nationaalsocialisme en de machtsovername van Adolf Hitler in 1933 doodden de

optimistische geest. De Nederlandse dichter Anthonie Donker (1902-1965) noemde Duitsland in het gedicht Berlijn 1933 (op pagina 2 van deze scriptie) een ‘een arm, rampzalig land’.26

22 O.a. in Ries Roowaan, Im Schatten der Großen Politik en Richard Bessel, ‘Germany from war to dictatorship’,

in, Mary Fulbrook, Twentieth Century Germany, Politics, Culture and Society 1918-1990 (Londen 1997) 23 – 35, aldaar, 26.

23 Detlev J.K. Peukert, Die Weimarer Republik (Frankfurt am Main 1987) 204. 24

Hein A.M. Klemann, ‘Wirtschaftliche Verflechtung im Schatten zweier Kriege 1914-1940’, in, Klemann en Friso Wielenga, Deutschland und die Niederlande, Wirtschaftsbeziehungen im 19. Und 20. Jahrhundert (Münster 2009) 19-44, aldaar 38.

25

Idem.

(12)

12

De tweede helft van de jaren twintig was voor Duitsland een relatief goede periode, maar gold dat ook voor de Nederlands-Duitse betrekkingen? Hoewel de handel na de crisisjaren weer op gang kwam, had Nederland aan belang voor Duitsland ingeboet.27 Het Verdrag van Versailles had Duitsland in 1919 aan banden gelegd, waardoor het neutrale Nederland de rol van

belangrijke, maar onofficiële partner had kunnen spelen. In 1925 maakten de Verdragen van Locarno voor Duitsland de weg vrij naar het internationale toneel, en daarmee degradeerde Nederland van eersterangs buur naar één van de negen. De protectionistische handelspolitiek van Duitsland zorgde er vanaf 1925 in toenemende mate voor dat Nederland niet meer vanzelfsprekend kon vertrouwen op de goede en onbelemmerde handelsrelatie met zijn belangrijkste handelspartner.

De nadruk van het onderzoek ligt op de Nederlandse kant van de bilaterale

betrekkingen, maar ondanks de keuze voor dit perspectief is geprobeerd zoveel mogelijk naar beide kanten van de Nederlands-Duitse relatie te kijken en de interactie weer te geven. Het accent van deze thesis ligt op de eerste jaren, vanaf 1925 tot en met 1927, die de Duitse historicus Gottfried Niedhart de ‘Locarno-jaren’ noemt.28

De reden hiervoor is dat in deze periode de meeste ontwikkelingen plaatsvinden die de omslag van de eerste naar de tweede helft van de jaren twintig laten zien. Een tweede reden is dat er over de latere jaren (1928-1929) minder essentieel primair bronnenmateriaal te vinden is, terwijl dat juist in de eerste periode het fundament van het onderzoek vormt.

1.4. Werkwijze

Dit onderzoek is het vervolg op mijn bachelorscriptie, die ik in het voorjaar van 2012 schreef ter afronding van de studie geschiedenis aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Daarin stonden de Nederlandse-Duitse betrekkingen tussen 1918 en 1924 centraal, met het vergrootglas op de gevolgen van het Verdrag van Versailles (1919). De scriptie werd in januari 2013 bekroond met een aanmoedigingsprijs van het Duitsland Instituut Amsterdam en de Volkskrant. De keuze voor een vervolgonderzoek was dan ook geen moeilijke. Zoals de Duitse historicus Sebastiaan Haffner stelde, kan het telkens weer afbrekende en opnieuw beginnende Duitsland tijdens het interbellum alleen begrepen worden, door te kijken naar de ‘viervoudige shock’ die het land in 1918/1919 te verduren kreeg: de verloren oorlog, de

27

Roowaan, Im Schatten der Großen Politik, 150.

(13)

13

democratische revolutie, een gehaat vredesverdrag en een dreigende financiële catastrofe.29 De conclusies van mijn vorige onderzoek vormen dus een welkome achtergrond voor deze thesis.30

Het primaire bronnenmateriaal vormt in dit onderzoek net als bij het bacheloronderzoek een belangrijk fundament. Het gebrek aan literatuur maakt het

archiefmateriaal essentieel om een beeld van de Nederlands-Duitse betrekkingen gedurende 1925 tot en met 1929 te construeren. Voornamelijk de diplomatieke correspondentie tussen de ministeries van Buitenlandse Zaken en de gezanten in beide landen geven een duidelijk en levendig beeld van de omgang tijdens die jaren. Afgelopen jaar heb ik onderzoek gedaan in Duitsland, in zowel het archief van het Auswärtige Amt (Buitenlandse Zaken) als in het Bundesarchiv in Berlijn, en in het Nationaal Archief in Den Haag.31

Aan de primaire bronnen kleven echter een aantal beperkingen. Ten eerste is het materiaal in de archieven over deze periode verre van compleet. In zowel Berlijn als Den Haag zijn veel documenten uit deze periode tijdens de Tweede Wereldoorlog vernietigd of verdwenen.32 Daarom zullen er altijd gaten in het onderzoek blijven. Ten tweede is het

bronnenmateriaal sterk afhankelijk van degene die het ooit vervaardigde. Het werkdossier van de voormalig minister van Buitenlandse Zaken Herman van Karnebeek (1918-1927), dat in dit onderzoek aan bod zal komen, is verbluffend uitgebreid. Van Karnebeek schreef graag; veel van zijn persoonlijke brieven, officiële correspondentie, nota’s, maar ook

dagboekaantekeningen liggen bewaard in het Nationaal Archief. Hoewel er nog geen biografie over Van Karnebeek bestaat, geeft zijn werkarchief een interessante inkijk in zijn politieke denk- en werkwijze. Het tegenovergestelde geldt voor zijn opvolger, Frans Beelaerts van Blokland (1927-1933). Zijn werkarchief is mager en geeft weinig prijs over de manier waarop hij werkte. Mede door de beperkingen van het bronnenmateriaal zal de nadruk -zoals eerder aangegeven- liggen op de jaren 1925-1927.

29 Sebastiaan Haffner, ‘Zes geschiedperioden in twintig jaar’, in, Kathinka Dittrich (red.), Berlijn-Amsterdam

1920-1940: wisselwerkingen (Amsterdam 1982) 16-24, aldaar 16-17.

30 De uitkomsten van dit onderzoek naar de Nederlands-Duitse betrekkingen tussen 1918 en 1924 zullen kort in

hoofdstuk 2 ‘Verweven economieën’ aan bod komen.

31 Vanaf deze pagina zal Auswärtige Amt niet meer cursief worden weergegeven.

32 Rob van Vuurde, ‘Landvoogd in Berlijn. Johan Paul Graaf van Limburg Stirum (1873-1948)’, in, Bert van de

Zwan en Duco Hellema, In dienst van Buitenlandse Zaken, achttien portretten van ambtenaren en diplomaten in de twintigste eeuw (Zeist 2008) 29-45, aldaar, 31.

(14)

14

1.5. Opbouw

Deze thesis beschrijft zowel de belangrijkste gebeurtenissen op het Europese toneel als de ontwikkelingen binnen de Nederlands-Duitse handelsrelatie tussen 1925 en 1929, waarbij is gekozen voor een chronologische opzet. Het geheel is als volgt opgebouwd: in hoofdstuk 2 wordt allereerst gekeken naar de wortels van de Nederlands-Duitse handelsbetrekkingen. Deze vormen een essentiële achtergrond voor de latere ontwikkelingen in de tweede helft van de jaren twintig. Hoofdstuk 3 beschrijft de Wende vanaf 1925, waarin de crisisjaren

plaatsmaakten voor de optimistische ‘geest van Locarno’. Wat betekende deze verandering voor de rol van Nederland in de handelsrelatie met Duitsland? In hoofdstuk 4 zal de

totstandkoming van het Nederlands-Duitse handelsverdrag in 1925 uitgebreid aan bod komen. Het verdrag is een treffend voorbeeld van de veranderde handelspolitieke relatie tussen beide landen. Hoe reageerde Nederland op de tactische, Duitse handelspolitiek? Hoofdstuk 5 laat zien dat hoewel de optimistische Locarno geest in 1926-1927 door Europa zweefde, er tussen Nederland en Duitsland langzaam toenemende irritatie ontstond. In de Nederlandse politieke kringen klonken steeds vaker geluiden over het beschermen van de economie, maar wonnen de handelsbelangen het van de neutraliteit- en vrijhandelsprincipes? In hoofdstuk 6 wordt duidelijk dat de geest van Locarno zijn stuwkracht in 1928 en 1929 verloren had. Het

protectionisme nam toe en de Nederlands-Duitse handelsrelatie verslechterde. Het zwarte jaar 1929 maakte definitief een einde aan de stabiele jaren twintig, waarop de bittere jaren dertig volgden. Nederland bleef ageren tegen het Duitse protectionisme, maar hoe succesvol was dat? Tot slot volgt de conclusie. Daarin zal teruggeblikt worden op het onderzoek en antwoord worden gegeven op de onderzoeksvraag.

(15)

15

Hoofdstuk 2- Verweven economieën

Om de veranderingen binnen de Nederlands-Duitse betrekkingen gedurende de tweede helft van de jaren twintig weer te kunnen geven, zal in dit hoofdstuk eerst kort naar de wortels van de relatie gekeken worden. De voorgeschiedenis van de betrekkingen tussen beide landen vormt een belangrijke context voor de rest van dit onderzoek.

2.1. Neutraliteit en Vrijhandel, 1850-1913

De tijd tussen de tweede helft van de negentiende eeuw en het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 kan gezien worden als de bloeiperiode van de Nederlands-Duitse handelsbetrekkingen. In deze jaren was er sprake van toenemende economische vervlechting tussen beide landen.33 Toen vanaf 1860 de tweede Duitse industrialisatie op gang kwam, met name op het gebied van chemie, elektrotechniek en infrastructuur, maakte de Nederlands-Duitse handel een groeispurt door.34 Het West-Duitse Ruhrgebied ontwikkelde zich tot het belangrijkste industriële centrum van het Europese continent. Vanwege de groeiende industrialisatie en het gebrek aan beschikbare landbouwgrond in het noordwesten van het land, moest Duitsland steeds meer grondstoffen en voedingsmiddelen importeren om de groeiende bevolking te kunnen voorzien.35 Nederland kon met haar goed ontwikkelde landbouw en levensmiddelenproductie ruim aan de Duitse vraag voldoen. Boter, kaas, vlees, groente en vis gingen in grote hoeveelheden de grens over. In 1850 bedroeg de Nederlandse invoer 27 procent en de uitvoer 22 procent van het Bruto Binnenlands Product (BBP). Door de handel met Duitsland was de invoer veertien jaar later gestegen naar 59 procent en de export naar 56 procent, meer dan een verdubbeling.36

Rotterdam werd de belangrijkste doorvoerhaven voor het Ruhrgebied en ook de handel via de Rijn nam toe, waar Nederland sinds 1851 alle toltarieven had afgeschaft om economische samenwerking te bevorderen.37 De cijfers laten zien hoe explosief de groei van de handel via de Rotterdamse haven was: in 1880 ging 40% van de in Rotterdam verscheepte goederen naar Duitsland, in 1900 68% en in 1913 was zelfs 76% van de Nederlandse export voor de oosterburen bestemd.38 Economisch historicus Hein Klemann, autoriteit op het gebied van de Nederlands-Duitse handelsbetrekkingen, noemde Nederland tussen 1864 en 1914 een

33 Klemann, ‘Wirtschaftliche Verflechtung’, 19. 34

Torbørn L. Knutsen, A history of International Relations theory (Manchester 1997) 186.

35 Klemann, ‘Wirtschaftliche Verflechtung’, 23

36 Klemann, ‘Een handelsnatie zonder handelspolitiek’, 243. Zie ook tabel 1, bijlage I. 37

Idem.

(16)

16

‘superhandelsland’, aangezien de export uit Nederland en Nederlands-Indië in deze periode meer dan vijftig procent van het BBP besloeg.39 De toename van de economische

vervlechting was zo sterk, dat er volgens Klemann vanaf 1860 nauwelijks nog gesproken kon worden van een nationale Nederlandse economie.40 ‘Rotterdam und das Ruhrgebied

entwickelten sich in vielerlei Hinsicht wie ein einziges ökonomisch-geographisches Gebiet, das lediglich durch eine politische Grenze geteilt war’, stelt hij.41 Dit maakte de Nederlands-Duitse relatie tot een zeer bijzondere. Een snelle vergelijking laat zien dat Groot-Brittannië voor Nederland ook een belangrijk handelspartner was, maar dat de economische

ontwikkelingen nooit zo synchroon liepen als bij de Nederlands-Duitse, waarbij de economieën op elkaar aangewezen waren.42 Klemann: ‘Er hoeven weinig woorden aan te worden gewijd. De handel met de Britse eilanden moge in sommige perioden van belang zijn geweest, dat had zelden tot gevolg dat de Nederlandse economie zich parallel aan de Britse ontwikkelde. Behoudens een enkel jaar bestond er geen significant verband tussen de groei in beide landen, afgezien van enkele jaren direct na de Tweede Wereldoorlog’.43 Dat geldt zeker voor de eerste jaren van de twintigste eeuw. Uit de cijfers blijkt dat Nederland tussen 1902 en 1913 ruim twee keer zoveel naar Duitsland exporteerde dan naar Engeland.44

Ondanks de economische vervlechting was er tussen Nederland en Duitsland geen sprake van bondgenootschap. Integendeel, volgens Klemann werd de relatie grotendeels getekend door politieke spanningen.45 Sinds de afscheiding van België in 1830 stelde Nederland zich terughoudend op. Het kon als klein land met een enorm koloniaal bezit ook niet anders, want het had veel te verliezen. Nederland koos de koers van ‘neutraliteit en vrijhandel’. Politiek gezien betekende het dat Nederland zich afzijdig hield van de internationale politiek en er alles aan deed om meningsverschillen en conflicten met de grootmachten te voorkomen. Nederland had op economisch gebied een open economie, waarin handelsbelemmeringen zoals invoerrechten en tolheffingen afgeschaft of tot een minimum gereduceerd waren. Nederland was overigens niet het enige Europese land dat een politiek van neutraliteit en vrijhandel aanhing, enkele Scandinavische landen vaarden dezelfde koers.

De eenwording van het Duitse keizerrijk in 1871 betekende een grote economische en politieke verandering in Europa. Nederland lag als klein en neutraal land letterlijk tussen de

39 Klemann, ‘Een handelsnatie zonder handelspolitiek’, 242. 40 Ibidem, 244.

41

Klemann, ‘Wirtschaftliche Verflechtung‘, 19.

42 Klemann, Waarom bestaat Nederland eigenlijk nog?, 25. 43 Idem.

44

Zie tabel 3, bijlage 1.

(17)

17

grootmachten in. Meteen na de eenwording werd er in Nederland gevreesd voor Duitse expansieplannen. Het zou niet moeilijk voor Duitsland zijn om het economisch belangrijke, maar kleine Nederland binnen haar landsgrenzen te trekken.46 Ondanks de angst voor annexatie gaf Nederland prioriteit aan de succesvolle handelsbetrekkingen. Door de Duitse economische doelen geen strobreed in de weg te leggen, kon irritatie en conflict met het bedreigende buurland voorkomen worden, zo luidde het Nederlandse credo.47 De vrijhandelspolitiek werd dan ook niet alleen aangehangen vanwege de kleine en open

Nederlandse economie, het was ook een belangrijk middel om de neutraliteit hoog te houden. Door de vrijhandel kreeg Duitsland wat het nodig had en kon Nederland zelfstandig en afzijdig blijven. Deze strategie was voor het grootste deel van de tweede helft van de negentiende eeuw succesvol. Daarbij kan overigens niet gesteld worden dat het een eenrichtingsverkeer was. De verhoudingen tussen Nederland en Duitsland waren ongelijk, maar het Duitse Ruhrgebied was net zo afhankelijk van de Nederlandse havens als de Nederlandse havens van het Ruhrgebied.48

Aan het einde van de negentiende eeuw begon het verenigde Duitsland onder leiding van keizer Wilhelm II aan een expansieve Weltpolitik en nam de dreiging voor Nederland toe. De regering probeerde het handelsverkeer vlekkeloos te laten verlopen, maar deze coöperatieve houding had een paradoxaal effect: hoe meer Nederland zich aan de Duitse ontwikkeling aanpaste, des te groter de Duitse interesse in het kleine, welvarende buurland. De scheve politieke verhoudingen schuurden met de economische relatie, die meer in evenwicht was.49 De twintigste eeuw begon onzeker voor Nederland.

2.2. De Eerste Wereldoorlog 1914-1918

De Nederlandse politiek van neutraliteit en vrijhandel kwam ernstig in het geding toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak. Nederlands belangrijkste handelspartners, Duitsland en Groot-Brittannië stonden lijnrecht tegenover elkaar en de tactiek van een open economie en politieke afzijdigheid maakte Nederland kwetsbaar. Boterman noemde het een wonder dat Nederland niet in de oorlog betrokken raakte.50 Uiteindelijk was dat niet zo verwonderlijk. Al voor de oorlog kondigde de Duitse opperbevelhebber Helmuth von Moltke aan dat een neutraal Nederland tactisch was voor Duitsland: ‘Es wird für uns von größer Bedeutung sein, in

46 Marc Frey, Der Erste Weltkrieg und die Niederlande. Ein neutrales Land im politischen Kalkül der

Kriegsgegner (Berlijn 1998) 62.

47 Klemann, Waarom bestaat Nederland eigenlijk nog?, 44. 48 Klemann, ‘Wirtschaftliche Verflechtung’, 23.

49

Ibidem, 27.

(18)

18

Holland ein Land zu haben, dessen Neutralität uns Ein- und Zufuhren gestattet. Es muß unsere Luftröhre bleiben, damit wir atmen können’.51 Uiteindelijk was het niet aan de neutraliteitspolitiek te danken dat Nederland buiten schot bleef, maar aan de oorlogvoerende landen.52 Duitsland respecteerde de Nederlandse neutraliteit vooral vanwege de economisch-strategische belangen.53 Groot-Brittannië hield Nederland neutraal om te voorkomen dat het in Duitse handen zou vallen. Zelf koos Nederland voor een gewapende neutraliteit: bij een eventuele aanval zou de tegenaanval worden ingezet.54 Maar door de neutraliteitspolitiek was het Nederlandse leger klein en weinig modern. Als de situatie werkelijk zou escaleren, zou Nederland zich oprollen als een egel en afwachten.55

De Eerste Wereldoorlog verstoorde de Noordwest-Europese economie die sinds de negentiende eeuw zo levendig was geweest.56 Toch bleef de Nederlands-Duitse handel in de eerste oorlogsjaren relatief stabiel. Duitsland wist de Britse zeeblokkade grotendeels te omzeilen door gebruik te maken van de neutrale havens van Nederland en Denemarken.57 Nederland leverde vooral landbouwproducten aan Duitsland, dat kampte met grote

voedseltekorten.58 Daarmee vervulde Nederland de rol van Luftröhre voor Duitsland, precies zoals Von Moltke gewenst had. De wisselwerking tussen politiek en economie functioneerde ook in oorlogstijd: Duitsland hield Nederland buiten de oorlog om economische redenen, Nederland voorzag het grote buurland in haar behoeften en hield daarmee haar eigen economische en politieke positie veilig.59

Ondanks dat de handelsbetrekkingen in tact bleven, stagneerden ze wel. De toestand van Duitsland ging gedurende de oorlog achteruit en het land kampte met grote tekorten aan voedsel, gevechtsmateriaal en geld. Nederland voelde tijdens de oorlog als nooit te voren hoe afhankelijk het was van grondstoffen uit het buitenland. Sinds 1890 was bijvoorbeeld het grootste deel van de steenkolen in Nederland uit Duitsland geïmporteerd.60 De nijpende

51 Paul Moeyes, Buiten schot, Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog,1914-1918 (2005) 81. 52 Idem.

53

Klemann, ‘Wirtschaftliche Verflechtung’, 28.

54 Boterman, Duitsland als Nederlands probleem.

55 Paul Moeyes, college ‘Het neutrale Nederland’, collegedag De Eerste Wereldoorlog in Nederland, door het

Historisch Nieuwsblad, Amsterdam 20.04.2012.

56

Hein A.M. Klemann, ‘Ontwikkeling door isolement. De Nederlandse economie 1914-1918’, in, Kraaijestein en Schulten, Wankel evenwicht, Neutraal Nederland en de Eerste Wereldoorlog (Soesterberg 2007) 271-309, aldaar 302.

57 Hans Andriessen, ‘De invloed van de Britse blokkade en de Duitse duikbootoorlog op de

neutraliteitshandhaving van Nederland’, in, Kraaijestein en Schulten, Wankel evenwicht, neutraal Nederland en de Eerste Wereldoorlog (2007 Soesterberg) 144-170, aldaar 144-145.

58 Thomas W. Gijswijt, ‘Neutraliteit en afhankelijkheid. De Nederlands-Duitse politieke betrekkingen tijdens de

Eerste Wereldoorlog’, in, Boterman en Vogel, Nederland en Duitsland in het Interbellum, 21-35, aldaar 24-25.

59

Klemann, ‘Wirtschaftliche Verflechtung’, 28.

(19)

19

economische oorlogssituatie leidde ertoe dat de regering besloot dat Nederland meer

grondstoffen zelf moest delven. Dat resulteerde in een krachtige impuls voor de Nederlandse industrie. De Koninklijke Nederlandse Hoogovens en de Staalfabrieken in IJmuiden,

opgericht om minder afhankelijk te zijn van buitenlands staal, zijn een mooi voorbeeld van hoe Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog investeerde in zelfvoorziening.61

Aan het einde van de oorlog profiteerde Nederland ervan dat de economie minder afhankelijk was van het buitenland, met name van Duitsland.62 Gedurende het interbellum was het Nederlandse aandeel in de wereldhandel 10 tot 30 procent hoger dan voor de oorlog.63 Toch was de situatie verre van ideaal. Het militaire slagveld was Nederland bespaard

gebleven, maar aan de naoorlogse economische malaise ontkwam het niet. Het kleine land lag letterlijk ingesloten tussen de puinhopen van de verwoeste buurlanden. De toekomstplannen van Nederland en de geallieerden lagen mijlenver uit elkaar. Nederland zag de Duitse

economie het liefst zo snel mogelijk weer herstellen, terwijl de geallieerden Duitsland voor de oorlogsschade wilden doen opdraaien.

2.3. De crisisjaren 1918-1923

De nasleep van de oorlog zorgde voor economische wanorde in Europa. ‘De negentiende-eeuwse liberale vrijhandelsgedachte werd geofferd op het altaar van het nationalisme, en politieke grenzen wonnen aan economisch belang’, zoals Klemann het omschreef.64

De bepalingen die de geallieerden in het Verdrag van Versailles hadden vastgelegd waren hard ten opzichte van Duitsland. Het land moest onder andere grondgebied afstaan, het mocht geen eigen leger meer hebben en moest grote sommen herstelbetalingen aan de getroffen landen betalen. De Verenigde Staten tekenden het verdrag uiteindelijk niet en trokken zich terug uit Europa.65 Duitsland raakte in een neerwaartse spiraal van politieke en economische

verwarring, extremisme op links en rechts, politieke moorden en torenhoge inflatie.66 Het Verdrag van Versailles werd in Nederland over het algemeen als een ramp

beschouwd. De opgelegde eisen verlamde de Duitse economie, wat directe gevolgen had voor Nederland.67 Na 1918 bleef Nederland vasthouden aan het neutraliteitsprincipe, maar de toon veranderde wel. De Eerste Wereldoorlog had duidelijk gemaakt dat een actiever optreden van

61 Friso Wielenga, Nederland in de twintigste eeuw (Amsterdam 2009) 113. 62 Klemann, ‘Wirtschaftliche Verflechtung’, 33.

63

Ibidem, 35.

64 Ibidem, 36.

65 Idem; Van Diepen, Voor Volkenbond en Vrede. 27. 66

Haffner, ‘Zes geschiedperioden in twintig jaar’, 16.

(20)

20

Nederland nodig was om niet in een isolement te belanden.68 De partijloze liberaal Herman van Karnebeek, vanaf 1918 de minister van Buitenlandse Zaken, speelde een grote rol in de modernisering van de Nederlandse buitenlandpolitiek. Hij stelde verschillende commissies in, zond gezanten naar de voor Nederland belangrijke hoofdsteden en slaagde erin een dominante positie in de handelspolitiek te verwerven.69 Een actievere houding was nodig, aangezien Nederland een paar lastige kwesties voor de kiezen kreeg. Ten eerste vroeg de Duitse keizer Willem II in 1918 asiel aan in het neutrale Nederland, terwijl de geallieerden hem als oorlogsmisdadiger wilden berechten. Ten tweede had Nederland het predicaat ‘pro-Duits’ gekregen, nadat Duitse soldaten na de oorlog via Limburg terug naar Duitsland waren gevlucht. Ten derde wilde België compensatie voor de geleden oorlogsschade en eiste delen van het Nederlandse grondgebied in Limburg en Zeeuws-Vlaanderen op. In al deze zaken verdedigde minister Van Karnebeek de Nederlandse belangen met verve en won hij het internationale vertrouwen terug. Zijn optreden tijdens een speciale conferentie in Versailles, waarbij hij de Belgische annexatie-eisen van tafel veegde, leverde hem zowel nationale als internationale erkenning op. Bijna alle historici zijn het erover eens: Van Karnebeek wist Nederland voortreffelijk uit de benarde naoorlogse situatie te manoeuvreren. De bewindsman was de personificatie van de omslag van ‘afzijdigheidspolitiek’ naar

‘zelfstandigheidspolitiek’, zoals hij de nieuwe koers zelf noemde: ‘Het is duidelijk dat de politiek die ons door onze positie wordt opgelegd en die onze historische roeping tot

uitdrukking brengt, met het woord neutraliteit niet bevredigend wordt gekarakteriseerd. Beter schijnt het, van een zelfstandigheidspolitiek te spreken, een begrip, dat ook aan het actieve element er in recht doet wedervaren.’70

Aan de strikte neutraliteit kwam definitief een einde toen Nederland in 1920 lid werd van de Volkenbond.71 Van Karnebeek vond dat Nederland zich geen isolement kon

veroorloven en hij hoopte dat de nieuwe vredesorganisatie de stabiliteit in Europa zou terugbrengen. Hij pleitte dan ook voor het lidmaatschap van Duitsland, dat vanaf de

oprichting door de geallieerden geweerd werd.72 Terwijl Nederland zich tot een gewaardeerd lid van de Volkenbond ontwikkelde, waren de handelsbetrekkingen met Duitsland tot een

68 Boterman, Duitsland als Nederlands probleem. 69 Hellema, Buitenlandse politiek van Nederland, 77-78. 70

Nationaal Archief, werkarchief minister van Buitenlandse Zaken Herman van Karnebeek, toegangsnummer 2.05.25/151, samenvatting ‘Grondslagen der Nederlandsche Buitenlandsche staatkunde’, door Herman van Karnebeek, november 1928. Meer over Herman van Karnebeek in hoofdstuk 5.

71

Manning, ‘Nederland en het buitenland’, 337.

(21)

21

minimum gedaald.73 Om Duitsland economisch op de been te helpen, verstrekte Nederland Duitsland in 1920 een lening van 200 miljoen gulden, waarvan 140 miljoen gulden bedoeld was voor de aankoop van grondstoffen uit Nederland en Nederlands-Indië, en 60 miljoen gulden voor het aankopen van Nederlandse levensmiddelen. Als tegenprestatie zou Duitsland Nederland een gegarandeerde hoeveelheid kolen leveren. Tijdens de vijandige Europese stemming ten opzichte van Duitsland was Nederland de eerste crediteur van de Weimar Republiek geworden.74 In feite vervulde Nederland net als tijdens de oorlog nog steeds de rol van luchtpijp voor Duitsland.

Ondanks het kredietverdrag, waarmee Nederland probeerde de handel met Duitsland op gang te houden, verbeterde de situatie niet. Duitsland kon niet aan de kolenleveringen aan Nederland voldoen en zakte verder weg in een monetaire crisis. Toen het land de

herstelbetalingen ook niet meer kon betalen en er door het bijdrukken van geld een hyperinflatie ontstond, bezette het Frans-Belgische leger in 1923 het Ruhrgebied. De

naoorlogse crisis had een dieptepunt bereikt en het was pijnlijk duidelijk geworden dat Europa zich in een impasse bevond.

73

Manning, ‘Nederland en het buitenland’, 343.

(22)

22

Hoofdstuk 3 - De geest van Locarno

Hoewel 1925 in de literatuur vaak wordt aangeduid als Wendejahr voor Duitsland en de Europese situatie, zette de daadwerkelijke omslag al eerder in.75 In de loop van 1924 begonnen de eerste tekenen van vrede en stabiliteit zichtbaar te worden.76 De

oorlogsstemming die lange tijd gedomineerd had stierf weg en er werd gesproken over

wederopbouw.77 Dat de desolate situatie na vijf jaar naoorlogse wanorde zo snel kon omslaan naar een optimistisch toekomstbeeld, had verschillende oorzaken.

3.1. Amerika keert terug

De belangrijkste aanzet voor de stabiliteit van midden jaren twintig was de totstandkoming van het Dawes-plan. De Ruhrcrisis had duidelijk gemaakt dat de vijandige stemming tussen Duitsland en Frankrijk sinds de oorlog niet was verdwenen. Integendeel, het had in 1923 een nieuw dieptepunt bereikt. De politieke impasse zorgde ervoor dat de Amerikanen, die zich sinds de vredesonderhandelingen in 1919 hadden teruggetrokken, weer intervenieerde op het Europese continent. Onder leiding van de Amerikaanse bankier en latere vicepresident Charles W. Dawes (1925–1929) kwam er in augustus 1924 een regeling voor de afbetaling van de Duitse herstelbetalingen tot stand.78 Dawes was ervan overtuigd dat het herstel van de Duitse economie essentieel was voor de Europese economie in zijn geheel. Op een

conferentie in Londen werd met de geallieerden afgesproken dat Duitsland de oorlogsschulden zou afbetalen, maar op een realistische manier. Duitsland kreeg een

internationale lening van 800 miljoen dollars toegezegd, om de nationale economie op gang te helpen. Vervolgens zouden in 1925 de eerste afbetalingen beginnen.79 Op basis van deze afspraken trokken Frankrijk en België zich terug uit het Ruhrgebied.80 In Duitsland had het Dawes-plan directe gevolgen. De hyperinflatie werd overwonnen, een nieuwe valuta ingevoerd, buitenlandse leningen stroomden binnen en de economie bloeide op.81 De Verenigde Staten waren de belangrijkste crediteur van Duitsland geworden en hadden

75 O.a. Roowaan noemt 1925 ‘Wendejahr’ in: Im Schatten der Großen Politik, 264. 76 Haffner, ‘Zes geschiedperioden in twintig jaar’, 19.

77 Idem. 78

Bessel, ‘Germany from war to dictatorship’, 25.

79 Hans-Christof Kraus, Versailles und die Folgen. Aussenpolitik zwischen Revisionismus und Verständigung

1919-1933 (Berlin 2013) 65-69.

80

Hellema, Buitenlandse politiek van Nederland, 82-83.

(23)

23

Nederland naar de tweede plek verdreven.82 ‘Die mit dem Dawes-Plan eingeleitete

außenpolitische Wende trug wesentlich zur innerpolitischen Stabilisierung der politischen systems von Weimar bei’, stelde de Duitse historicus Hans Mommsen.83

Duitsland leek weer vaste grond onder de voeten te hebben.84

3.2. Europese verzoening

Het Dawes-plan gaf Duitsland financiële speelruimte en de geallieerde landen de toezegging dat Duitsland zich aan de betalingsverplichtingen zou houden. Hoewel het herstel nog broos was, zorgden de afspraken ervoor dat de Europese verhoudingen zich na krampachtige jaren konden ontspannen. De verbetering die vanaf midden 1924 zijn intrede had gedaan, groeide in 1925 uit tot een optimistische stemming over de toekomst. In oktober 1925 werden in het Zwitserse Locarno de belangrijkste internationale afspraken gemaakt sinds het Verdrag van Versailles.85 Waar in 1919 de speelruimte van Duitsland door de geallieerden ernstig werd beperkt, gebeurde in Locarno het omgekeerde. De tendens tijdens de onderhandelingen tussen Duitsland, Frankrijk, België, Groot-Brittannië, Italië, Polen en Tsjecho-Slowakije was in vergelijking met de voorgaande jaren bijzonder vriendelijk. In nog geen twee weken werd het verdrag, bestaande uit zestien artikelen, door alle partijen ondertekend.86 Kroonstuk was onmiskenbaar het ‘Rijnpakt’, waarin de Frans-Duitse en de Belgisch-Duitse grenzen

onschendbaar verklaard werden.87 Zouden de grenzen toch geschonden worden, dan zouden Frankrijk, België, en Duitsland, gesteund door Engeland en Italië, elkaar wederzijdse hulp verlenen.88 Daarnaast zegde Duitsland toe de oostgrenzen, die sinds het Verdrag van

Versailles veranderd waren, niet met geweld te verleggen.89 Ook werd besloten dat Duitsland lid mocht worden van de Volkenbond, iets wat sinds 1919 fel was tegengehouden. De omslag was groot: in 1923 verkeerde de Frans-Duitse relatie in een diepe crisis, nog geen twee jaar later werd het fundament voor goed nabuurschap gelegd.

82 Kraus, Versailles und die Folgen, 65; Klemann, ‘Wirtschaftliche Verflechtung’, 36. Zie ook tabel 4, bijlage I. 83 Hans Mommsen, Die verspielte Freiheit, der weg der Republik von Weimar in den Untergang 1918-1933

(Berlin 1989) 191.

84 Kraus, Versailles und die Folgen, 69. 85

Ibidem, 78.

86 Ibidem, 82.

87 Ibidem 82; Roowaan,‘Naast de grote machten’, 212. 88

Hellema, Buitenlandse politiek van Nederland, 82-83.

(24)

24

De Verdragen van Locarno wekten in Nederland en de rest van Europa hoge verwachtingen.90 Uiteindelijk brachten de ontwikkelingen in 1924 / 1925 wat de Volkenbond vanaf 1919 niet gelukt was: stabiliteit.91 Volgens de Britse historicus Richard Bessel was de overwinning van de Ruhrcrisis en de daaropvolgende politieke en economische stabilisatie vooral te danken aan de Duitse minister van Buitenlandse Zaken, Gustav Stresemann (1878-1929).92

Stresemann, die vanaf augustus 1923 minister was, veranderde in korte tijd de houding van Duitsland op het internationale toneel. Onder zijn leiding stelde Duitsland zich coöperatief op ten opzichte van de wereldmachten. De politiek van de nationaal-liberale minister van

Buitenlandse Zaken was tweeledig: enerzijds accepteerde Stresemann de machtssituatie en de verdragsverplichtingen waar Duitsland mee te kampen had. Hij voerde daarom een

Verständigungspolitik ten opzichte van de Westerse machten, met name Frankrijk. Met de Franse minister van Buitenlandse Zaken Aristide Briand (1862-1932) bouwde hij een goede band op.93 Anderzijds was hij uit op revisie.94 Hij wilde een snel einde aan de buitenlandse controle in zijn land, zoals ontruiming van de militaire troepen in het Rijnland. Ook wilde hij een vreedzame herziening van de gedwongen afgestane gebieden in het Oosten.95

In Nederland werden Stresemanns politiek en de Duitse ontwikkelingen positief ontvangen. De Nederlandse gezant in Berlijn, Baron Gevers (1856-1927), schreef geregeld optimistische berichten aan het ministerie van Buitenlandse Zaken. In maart 1925 prees hij in een brief de Frans-Duitse toenadering, die door de Verdragen van Locarno tastbaar was geworden.96 Stresemann had volgens hem een vriendelijke en collegiale houding ten opzichte van Frankrijk en Engeland, en niks stond een brede economische samenwerking met die landen meer in de weg. Volgens Gevers hadden de verdragen vooral betekend dat Duitsland zich had aangesloten bij de West-Europese landen en daarmee was een Duits-Russisch bondgenootschap voorkomen.97 Alhoewel Stresemann een daadwerkelijke keuze tussen West en Oost vermeed en zich altijd onttrok aan het vormen van allianties, beaamde ook de Duitse

90 Hellema, Buitenlandse politiek van Nederland, 83.

91 Ger van Roon, Kleine landen in crisistijd: van Oslostaten tot Benelux, 1930-1940 (Amsterdam 1985) 58. 92

Bessel, ‘Germany from war to dictatorship’, 25.

93 Roowaan, Im Schatten der Großen Politik, 150.

94 Gottfried Niedhart, ‘Locarno, Ostpolitik und die Rückkehr Deutschlands in die internationale Politik nach dem

beiden Weltkriegen’, in, Niedhart, Detlev Junker (red.), Deutschland in Europa, nationale Interessen und internationale Ordnung in 20. Jahrhunderd (Mannheim 1997) 5.

95

Idem.

96 Nationaal Archief, Kabinetsarchief Buitenlandse Zaken, geheime rapporten 1919-1926, toegangsnummer

2.05.19/204, brief gezant Gevers uit Berlijn aan de minister Herman van Karnebeek van Buitenlandse Zaken, 25.3.1925.

(25)

25

historicus Hans-Christof Kraus dat Duitsland economisch en maatschappelijk gezien meer in het westerse dan in een ander systeem verankerd zat.98

3.3. ‘Surrogaatkeizer’

Niet alleen het buitenlandse beleid had bijgedragen aan de Duitse stabiliteit, ook binnenlands was de rust in de politiek wedergekeerd. Dat kwam voornamelijk door de verkiezing van Paul von Hindenburg tot Rijkspresident in april 1925.99 De Republiek had een turbulente start gemaakt. Slechts drie partijen stemden in 1918 in met de Grondwet van Weimar: de

Sozialdemokratische Partei Deutschlands, de Deutsch Demokratische Partei en de Deutsche Zentrumspartei. Procentueel hadden deze partijen de meerderheid van de stemmen. Toch was de basis van de republiek al aan de start niet erg solide. Veel partijen stemden tegen de

nieuwe, democratische staatsvorm. De rechterzijde in het land gaf de voorkeur aan het herstel van het keizerrijk.100 Het politieke fundament was wankel en er werd spottend gesproken van ‘de eerste republiek zonder republikeinen’.101

Al tijdens de eerste democratische verkiezingen in 1920 verloor de regering de meerderheid waardoor de Weimar Republiek op één been kwam te staan. Het gevolg was dat de jaren 1920 tot 1924 in het teken stonden van politieke onrust en regeringswissels.

Grote zwakte van de jonge republiek was het feit dat bijna alle instituten en

gezaghebbenden, zoals ambtenaren, juristen, kerken, universiteiten, het leger en de industrie, ondanks de revolutie, in de kern monarchistisch waren gebleven.102 Von Hindenburg, een bekende man uit het keizerrijk die als veldmaarschalk een grote rol tijdens de Eerste

Wereldoorlog had gespeeld, gaf de republiek een vertrouwd gezicht. Monarchisten zagen de democratische staat met Von Hindenburg aan het hoofd ineens met andere ogen en lieten hun verzet langzaam varen. De Rijkspresident was voor hen een soort ‘surrogaatkeizer’

geworden.103 De nieuwe, rechtse coalitie, die met wat kleine onderbrekingen gedurende de ‘gouden jaren’ regeerde, zette de Weimar Republiek weer op twee benen, zoals Sebastiaan Haffner het mooi omschreef.104

Vanuit Berlijn schreef gezant Gevers lovende woorden over de verkiezing van Von Hindenburg. Hij noemde de nieuwe Rijkspresident ‘door en door eerlijk en vredelievend’, al

98 Kraus, Versailles und die Folgen, 90.

99 Haffner, ‘Zes geschiedperioden in twintig jaar’, 19. 100

Sebastiaan Haffner, Von Bismarck zu Hitler (München 1989) 204-205.

101 Idem.

102 Ibidem, 205-208. 103

Haffner, ‘Zes geschiedperioden in twintig jaar’, 19.

(26)

26

erkende hij dat Von Hindenburg in hart en nieren een monarchist bleef.105 ‘Vredelievend’ is een merkwaardige kwalificatie voor de voormalige opperbevelhebber van het Duitse leger, die onder andere de bloedige Slag bij Tannenberg (1914) geleid had. Maar Gevers geloofde blijkbaar niet meer in de militaire ambities van Von Hindenburg. Hij schreef: ‘Dat het

optreden van den Generaal von Hindenburg als Rijkspresident eenige verandering zal brengen in de buitenlandse politiek van Duitschland schijnt uitgesloten’.106

Volgens de gezant was Von Hindenburg, tevens oud-hoogleraar aan de militaire academie te Berlijn, zich er maar al te goed van bewust dat een land zonder modern leger geen oorlog kon voeren en zich dus stipt aan de bestaande verdragen moest houden.107

3.4 Nederlands-Duitse handel

Het Dawes-plan, de Verdragen van Locarno, de politiek van Stresemann en verkiezing van Von Hindenburg, ontwikkelingen die de ‘gouden jaren’ van de Weimar Republiek inluidden, werden in Nederland positief beoordeeld. Alles samengevat in de ‘geest van Locarno’

normaliseerden de Duitse situatie en dat was precies waar Nederland sinds de Eerste

Wereldoorlog voorstander van was geweest. De Nederlandse regering had het harde Verdrag van Versailles gezien als een ramp voor de Duitse economie en gevreesd dat het een begin was van een Franse hegemonie.108 Naast de gevolgen voor de eigen economie, vond Nederland dat het vanwege haar geografische ligging tussen de grootmachten in een belangrijke rol speelde binnen de Europese stabiliteit. ‘Het allesbeheerschende punt in Nederlands’ internationale positie blijft, dat Nederland de hoeder is van een territoriale

integriteit, die voorwaarde is van den algemeenen vrede, en dat het zoowel in het eigen belang als in dat van anderen geroepen is zijn politiek daarvan te doordringen’, zoals minister Van Karnebeek het zelf omschreef.109 Enerzijds voor de Europese stabiliteit en anderzijds voor de eigen economische positie hield de Nederlandse regering zich bijzonder bezig met het herstel van Duitsland.110 Nederland verschafte Duitsland in 1920 als eerste land een miljoenenlening, in de hoop dat meer landen zouden volgen, en pleitte minister Van Karnebeek vanaf 1920

105

Nationaal Archief, Kabinetsarchief Buitenlandse Zaken, geheime rapporten 1919-1926, toegangsnummer 2.05.19/204, brief gezant Gevers uit Berlijn aan de minister Herman van Karnebeek van Buitenlandse Zaken, 2.05.1925.

106 Idem. 107 Idem. 108

Roowaan, Im Schatten der Großen Politik, 78.

109 Nationaal Archief, werkarchief minister van Buitenlandse Zaken Herman van Karnebeek, toegangsnummer

2.05.25/151, samenvatting ‘Grondslagen der Nederlandsche Buitenlandsche staatkunde’, door Herman van Karnebeek, november 1928.

(27)

27

voor Duitse toetreding tot de Volkenbond.111 In 1925 waren deze dromen in vervulling gegaan en konden zowel de Nederlandse ‘dominee’ als de ‘koopman’ tevreden zijn. Nederland had er niets voor hoeven doen. Het land werd door de neutraliteitspolitiek gedwongen tot een plek in de schaduw van de grote politiek.

Dat in Duitsland de schoorstenen weer gingen roken en de machines draaien,

betekende een krachtige impuls voor de Nederlands-Duitse handelsbetrekkingen, die sinds de Ruhrbezetting zo goed als stil hadden gelegen. Vanaf 1924 was de Nederlandse export naar Duitsland aan een imposante groeispurt begonnen. De Nederlandse economie was sinds de Eerste Wereldoorlog iets minder afhankelijk van het buitenland geworden, maar desondanks bleek Nederland in 1924 het grote Duitse achterland nog steeds hard nodig te hebben om agrarische producten af te zetten en industrieproducten en steenkolen te importeren.112 De goederenuitvoer naar Duitsland steeg in 1924 jaar reëel met 166 procent.113 Dat werd mede mogelijk gemaakt door de toenemende Duitse koopkracht, die door de buitenlandse kredieten tot stand was gekomen. Het Duitse BBP steeg daardoor in 1924 reëel met 17 en in 1925 met 11 procent.114 De opleving van de Nederlandse export bracht de handelscijfers niet tot het niveau van vóór 1913, maar met 43 procent van het BBP was het herstel indrukwekkend.115 Duitsland was tijdens de naoorlogse crisisjaren afgegleden van Nederlands belangrijkste handelspartner naar de tweederangs positie. Er ging nog maar 10 procent van de export naar de oosterburen. Vanaf 1924 groeide de uitvoer en ging 25 tot 30 procent van de goederen naar Duitsland, waardoor het land weer de eerste plaats innam.116

De ingezette voorspoed vanaf de tweede helft van de jaren twintig had voor Nederland ook een keerzijde. De ‘geest van Locarno’ maakte de onofficiële partnerrol die Nederland vanaf de Eerste Wereldoorlog voor Duitsland gespeeld had, minder belangrijk. De afspraken van Locarno en de toezegging dat Duitsland toe mocht treden tot de Volkenbond hadden de kloof tussen Duitsland en de geallieerden, met name Frankrijk, kleiner gemaakt. Nederland, dat sinds 1914 in veel opzichten als tussenpersoon opgetreden had voor Duitsland, zag nu zijn belang afnemen. Duitsland werd weer opgenomen in het internationale orkest der

grootmachten en had geen luchtpijp meer nodig.

111 Van Diepen, Voor Volkenbond en vrede, 59. 112

Klemann, ‘Wirtschaftliche Verflechtung’, 43.

113 Klemann, ‘Een handelsnatie zonder handelspolitiek’, 246. 114 Idem.

115

Idem.

(28)

28

Niet alleen de politieke relatie tussen Nederland en Duitsland veranderde sinds 1925, ook de economische verstandhouding. De Verdragen van Locarno maakten enkele Versailles-restricties ongedaan. Duitsland kreeg in 1925 haar handelspolitieke vrijheid terug en was daardoor niet meer verplicht de geallieerde landen economische voorkeursposities te geven. Nadat de vrijhandel tijdens de Eerste Wereldoorlog grotendeels ten onder was gegaan, hadden veel Europese landen, waaronder Frankrijk en Spanje, de stap naar protectionisme

genomen.117 Duitsland kon hier pas in 1925 mee beginnen en was vastberaden van deze vrijheid gebruik te maken.118 Het Duitse potentieel drukte zich namelijk niet langer militair uit, zoals tijdens het keizerrijk, maar economisch. Volgens Gottfried Niedhart kenmerkte Stresemanns politiek zich door het oplossen van politieke problemen langs een economische weg: ‘Auf der Grundlage wirtschaftlicher Macht sollte versucht werden, den Dingen seit Versailles eine andere Wendung zu geben’.119

In de praktijk hield de handelspolitieke vrijheid in dat Duitsland toltarieven op bepaalde producten mocht invoeren, waardoor het importeren van deze producten duurder werd en de productie in eigen land gestimuleerd. Deze invoertarieven waren in eerste instantie voornamelijk bedoeld als onderhandelingstactiek. Zo konden twee protectionistische

economieën met elkaar onderhandelen over de hoogte van invoerrechten en werd de concurrentie bevorderd. Voor Nederland was deze verandering uitermate nadelig. Het had sinds de negentiende eeuw altijd onder vrijhandelprincipes met Duitsland handel gedreven en daardoor was Duitsland Nederlands belangrijkste handelspartner geworden. In tegenstelling tot Duitsland, hield Nederland in de jaren twintig nog altijd vast aan de politiek van

neutraliteit en vrijhandel, en had daarom een natuurlijke afkeer van handelsbelemmeringen. De Nederlandse Toltariefwet uit 1862 stond een tol van maximaal 5 procent toe. In 1924 werd dat verhoogd tot 8 procent. Het geld wat hiermee verdiend werd had slechts een fiscaal doel en was niet bedoeld om de eigen economie te beschermen of om mee te onderhandelen.120 De nieuwe situatie zorgde ervoor dat Nederland met haar vrijhandelspolitiek nauwelijks

onderhandelingsmiddelen bezat ten opzichte van Duitsland. Dat was een grote domper, aangezien de handel sinds 1924 was opgebloeid en er gouden tijden aan leken te komen.121

Toch leek de Nederlandse regering zich in eerste instantie geen zorgen te maken en te vertrouwen op de goede band met Duitsland. Toen de twee partijen in 1925 aan de

117

Klemann, ‘Een handelsnatie zonder handelspolitiek’, 245.

118 Roowaan, Im Schatten der Großen Politik, 158.

119 Niedhart, ‘Locarno, Ostpolitik und die Rückkehr Deutschlands’, 6. 120

Roowaan, Im Schatten der Großen Politik, 161.

(29)

29

onderhandelingstafel tegenover elkaar zaten voor een nieuw handelsverdrag, werd Nederland geconfronteerd met de nieuwe, strategische politiek van Duitsland. Vanaf toen werd meer en meer duidelijk dat de politieke partnerrol uitgespeeld was en de harde economische belangen de Nederlands-Duitse betrekkingen domineerden.

(30)

30

Hoofdstuk 4: Nederlands-Duits Handelsverdrag, 1925.

4.1. Tijd voor een nieuw verdrag

‘Telkens als Duitsland zich lijkt te ontwikkelen tot een ongevaarlijke democratie, gaan in Nederland de economische belangen de politiek beheersen’, stelt Klemann.122 Dat geldt zeker voor de tweede helft van de jaren twintig. Duitsland was uit het Europese verdomhoekje gekropen en Nederland hoefde niet meer alles in het werk te stellen om de oosterbuur op de been te helpen. Voor Nederland was het van groot belang om zo goed mogelijke

handelsafspraken met Duitsland te maken, zodat de economische voorspoed zich kon voortzetten. Onderhandelaars van Nederland en Duitsland troffen elkaar eind 1925 aan de onderhandelingstafel voor een nieuw handelsverdrag, als aanvulling op het oude Tractaat van Handel en Scheepvaart, dat sinds 31 december 1851 de basis voor de handel vormde.

Over het handelsverdrag schreef Klemann kort en bondig: ‘Den Haag kreeg in de handelspolitieke onderhandelingen in 1925 wat het hebben wilde, ook al had het eigenlijk geen concessies te bieden’.123

Historicus Friso Wielenga stelde: ‘In tijden van economische voorspoed, zoals in de jaren twintig, was het gebrek aan politieke daadkracht geen

probleem.’124

Wat betreft de totstandkoming van het Nederlands-Duitse handelsverdrag in 1925 verdienen beide bovenstaande stellingen enige nuance. Uit het werkarchief van minister van Buitenlandse Zaken Van Karnebeek blijkt dat de onderhandelingen met Duitsland snel, maar niet altijd soepel verliepen. Van Karnebeek, die niet bij de onderhandelingen aanwezig was, maar wel het beleid en de strategie grotendeels bepaalde, hield het verloop nauwkeurig bij. Uit de documenten blijkt dat Nederland nauwelijks opgewassen was tegen de nieuwe handelspolitiek van Duitsland. De speciale band die de twee landen in de voorafgaande jaren gehad hadden, speelde een geringe rol in de Duitse houding ten opzichte van Nederland. Uiteindelijk kwam er een nieuw handelsverdrag, maar Nederland moest door het gebrek aan een doeltreffende handelspolitiek grote concessies doen om aan de handelsbelemmeringen van Duitsland te ontkomen. Het handelsverdrag van 1925 is een markant voorbeeld van de veranderde politieke en economische situatie, die op dat moment nog niet tot de Nederlandse politiek leek doorgedrongen.

122 Klemann, Waarom bestaat NL eigenlijk nog?, 51-52. 123

Idem.

(31)

31

4.2. Onderhandelingsstrategie

Ruim een jaar voordat het nieuwe, aanvullende handelsverdrag daadwerkelijk van de grond zou komen, werd er al druk over gecorrespondeerd tussen het Nederlandse gezantschap in Berlijn en het ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag. Het was voor Nederland geen verrassing dat Duitsland weer handelspolitieke vrijheid zou krijgen, aangezien op 1 januari 1925 de handelsbeperkingen, vastgelegd in het Verdrag van Versailles, af zouden lopen.125 Alhoewel de vorm en de hoogte van de nieuwe Duitse toltarieven nog onbekend waren, werd aan de Nederlandse zijde over een geschikte onderhandelingstactiek gesproken. De

Nederlandse gezant Gevers en het hoofd van de handelsafdeling, consul-generaal J. Wolff in Berlijn adviseerden minister Van Karnebeek in een brief op 13 november 1924. Zij vonden dat Nederland allereerst moest streven naar het behoud van de onvoorwaardelijke

meestbegunstiging met Duitsland.126 De meestbegunstigingsclausule was een vrijhandelsbegrip en bedoeld om een onbelemmerd handelsverkeer te bevorderen. Handelspartners spraken door middel van onderhandelingen een minimaal tarief af, dat vastgelegd werd in de verdrag. Daarbij geloofden zij dat geen ander land gunstigere tarieven zou krijgen. Als er toch nieuwe tariefconcessies werden gedaan door een land, golden die voor alle landen die van dat land de meestbegunstiging bezaten.127 De toepassing ervan werd door het toenemende protectionisme in de jaren twintig steeds schaarser. 'Vrijhandel was niet langer het doel. Dat werd steeds meer het optimaal uitspelen van de eigen kaarten om een zo gunstig mogelijke positie voor de nationale economie te bewerkstelligen’, schreef Klemann over het protectionisme sinds 1918, waaraan ook Duitsland vanaf 1925 meedeed.128

Voor Nederland stonden de vrijhandelsprincipes hoog in het vaandel en het behouden van de meestbegunstiging met Duitsland achtte het land van groot belang voor de handel. Volgens Gevers was in november 1924 de tijd rijp om de Nederlandse wensen aan de Duitse regering duidelijk te maken: ‘Het is zeer wel mogelijk, dat het met het oog op de gunstige behandeling, die ook Duitsland ten onzent ondervindt, alsmede in het belang der goede betrekkingen, eene geruststellende verzekering op dat punt zonder of althans zonder

125 Nationaal Archief, Dossier handelsverdrag Nederland-Duitsland, toegangsnummer 2.05.37/3259, brief

minister van Buitenlandse Zaken Herman van Karnebeek aan koningin Wilhelmina, 4.11.1925.

126 Nationaal Archief, Dossier handelsverdrag Nederland-Duitsland, toegangsnummer 2.05.37/3259, brief gezant

Gevers uit Berlijn aan de minister van Buitenlandse Zaken Herman van Karnebeek, 13.11.1924.

127 Hein A.M. Klemann, Tussen Reich en Empire: de economische betrekkingen van Nederland met zijn

belangrijkste handelspartners: Duitsland, Groot-Brittannië en België en de Nederlandse handelspolitiek, 1929-1936 (Rotterdam 1990), 95; Klemann, ‘Een handelsnatie zonder handelspolitiek’, 244.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Verder worden aan de door de respectieve verdragsluitende partijen aangewezen luchtvaart- maatschappijen rechtstreeks rechten toegekend of plichten opgelegd, met name in de

Sinds de verdragswijziging door het derde Protocol van 23 juli 2010 staat toetreding tot het Verdrag ook open voor regionale organisaties waarvan de leden uitsluitend

De in dit artikel vastgelegde bepalingenstemmen in grote lijnen overeen met de betreffende bepalingen in artikel VII van het op 19 juni 1951 te Londen tot stand gekomen Verdrag

Nederland verwelkomde de Gezamenlijke Mededeling en onderstreepte daarbij de noodzaak voor versterkte samenwerking ten aanzien van migratie, waaronder terugkeer.. In

De verdragsluitende partijen zullen overeenkomstig artikel 27 van het ICSID-verdrag geen diplomatieke bescherming verlenen of een interna- tionale claim indienen ten gunste van

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en derde lid, en artikel 5, eerste en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State van

20 Deze sluit aan bij de inzet van Nederland op een alomvattende strategie voor de interne markt, met aandacht voor een betere implementatie en handhaving van bestaande

Duitsland maakt zich meer dan andere landen in de wereld zorgen over de legitimiteit van zijn buitenlandse politiek.. En daarbij gaat het zowel om de legitimi- teit naar buiten