• No results found

Thuis in duurzame studentenwoningen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Thuis in duurzame studentenwoningen"

Copied!
70
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Thuis in duurzame studentenwoningen

Een onderzoek naar verduurzaming van studentenwoningen – door Rens Jonker

Rens L. Jonker

(2)

Omslagfoto: Eigen werk Woordenaantal: 19.841 Rens L. Jonker

(3)
(4)
(5)

Inhoudsopgave

Voorwoord ... VII Samenvatting ... VII 1. Inleiding ... 1 1.1 Literatuurstudie ... 2 1.2 Projectkader ... 8 1.3 Doelstelling ... 9 1.4 Onderzoeksmodel ... 9 1.5 Vraagstelling ... 10 2. Theoretisch kader ... 11 2.1 Theorievorming ... 11 2.2 Conceptueel model ... 14 2.3 Operationalisatie ... 15 2.3.1 Bronbeleid ... 15 2.3.2 Fysieke ingrepen ... 15 2.3.3 Gedragsbeïnvloeding ... 16 3. Onderzoeksmethodologie ... 17 3.1 Inleiding ... 17 3.2 Onderzoeksstrategie ... 18 3.3 Onderzoeksmateriaal ... 18

3.4 Casusselectie voor interviews ... 19

3.5 Onderzoeksmethode ... 21

4. Bronbeleid ... 23

4.1 Stroomafname van leverancier ... 24

4.2 Zelf energie opwekken ... 25

4.2.1 Investeringsmogelijkheden ... 25

(6)

5.1.2 Technische kwaliteit ... 32

5.1.3 Energiekwaliteit ... 32

5.1.4 Comfort en gezondheid ... 32

5.1.5 Sociale verantwoordelijkheid van woningcorporatie ... 33

5.2 Verduurzamingsstrategie ... 34

6. Gedragsbeïnvloeding ... 38

6.1 Duurzaamheidsbewustzijn studenten ... 38

6.2 Energiebesparingscampagnes ... 40

6.3 Inzicht verbruik onzelfstandige woonruimte ... 41

6.4 Werkwijze gedragsbeïnvloeding ... 41 7. Conclusies en aanbevelingen ... 43 7.1 Bronbeleid ... 44 7.2 Fysieke ingrepen ... 45 7.3 Gedragsbeïnvloeding ... 45 8. Zelfreflectie ... 47

9.

Vervolgonderzoek

... 48 Bijlagen ... 52 1. Bijlage Interviewguide SSH... 52

2. Bijlage Interviewguide NMU ... 54

3. Bijlage Interviewguide gemeente ... 56

4. Bijlage Interviewguide studenten ... 58

(7)

Voorwoord

Voordat ik aan mijn stage bij de SSH en dit onderzoek begon wist ik nog weinig van studentenhuisvesting af. Dit geldt denk ik zowel voor mij als voor velen van mijn

medestudenten, ondanks dat een groot deel wel bij een studentenhuisvester woont. Tijdens mijn stage heb ik een leerzame, leuke en interessante inkijk gehad in de werking van de SSH en alle interne en externe processen die daarbij komen kijken. Daarom wil ik graag de SSH bedanken voor deze mogelijkheid, en in het bijzonder Remco de Maaijer voor de begeleiding tijdens mijn stage. Verder gaat mijn dank uit naar Lies Buddingh, Annemiek van Vondel en Jesse van Mourik voor de fijne samenwerking en iedereen die aan dit onderzoek mee heeft gewerkt in de vorm van interviews, informatie, ideeën of nieuwe inzichten. Ook wil ik Peter Ache bedanken voor de begeleiding van mijn onderzoek en de behulpzame en opbouwende feedback. Ik hoop dat dit onderzoek een nuttige bijdrage kan leveren aan het opzetten van nieuwe projecten en verduurzaming van de studentenwoningen van de SSH.

Samenvatting

Duurzaamheid krijgt op verschillende schaalniveaus steeds meer aandacht toebedeeld. Een voorbeeld hiervan is het Klimaatakkoord in Parijs, waarbij 195 landen hebben afgesproken hun CO2-uitstoot te verminderen. De huizensector in Nederland is verantwoordelijk voor zo’n 33% van de CO2-uitstoot. Diverse onderzoeken bevestigen dat het belang van een transitie naar duurzamere huisvesting groot is. De Stichting Studentenhuisvesting is verantwoordelijk voor het huisvesten van zo’n 40-45% van alle studenten in Utrecht. Studenten

vertegenwoordigen een percentage van zo’n 9% op het totale inwoneraantal van Utrecht. De SSH kan dus een significante rol spelen in het terugdringen van de CO2-uitstoot. Omdat de bestaande woningvoorraad vele malen groter is dan de geplande uitbreiding van de woningvoorraad in de komende jaren is het logisch dat de focus op de voorraad komt te liggen. Door duurzaamheid een plek te geven in het nieuwe ondernemingsplan voor de planperiode 2016-2020 laat de SSH zien dit onderwerp serieus te nemen. Het wordt onderverdeeld in drie pijlers, en wel bronbeleid, fysieke ingrepen en gedragsbeïnvloeding. Uit de literatuurstudie blijkt echter dat de SSH kampt met diverse barrières welke

verduurzaming tegenhouden, zoals het lastig kunnen bieden van inzicht in de energierekening, een complexe bestuursconstructie in Nederland, en ingewikkelde subsidieregelingen. Ook kampt zij met de huurder/verhuurderproblematiek waarin zowel de huurder als de verhuurder geen drijfveer hebben om te investeren in duurzaamheid. Hier komt langzaamaan verandering in door een nieuwe regeling die het toestaat een Energieprestatievergoeding te vragen voor ingrepen in de woning die energie besparen. Deze is echter alleen nog toegestaan voor zelfstandige woonruimte en nog niet voor onzelfstandige, waar de SSH de meeste eenheden van bezit. Verder lijken de huurders van de SSH, studenten, niet erg duurzaam met energie om te springen. Door een literatuurstudie en diverse diepte-interviews zullen barrières en kansen

(8)

SSH worden geïnterviewd om een zo compleet mogelijk beeld te kunnen vormen van het actor-netwerk rondom de verduurzaming.

Hieruit blijkt dat er nog weinig samenhang zichtbaar in de uitvoer van de diverse pijlers. Het beleid vindt her en der wel neerslag zoals in een plan voor het plaatsen zonnepanelen, maar waar vaak wordt gesteld dat de SSH woningverduurzaming aanpakt bij groot onderhoud blijkt dit in de praktijk niet altijd te gebeuren. Dit kan ertoe leiden dat in sommige gevallen

zonnepanelen op het dak liggen maar de woning nog wel enkel glas heeft. Omdat zowel de gemeente als de Rijksoverheid steeds strengere verduurzamingseisen gaan stellen, met als stip op de horizon een verplicht klimaatneutrale woningvoorraad in 2050, moet hier

verandering in komen.

In het bronbeleid wordt geadviseerd diverse leveranciers te beoordelen op geschiktheid en de meest duurzame hiervan uit te kiezen. Studenten blijken zich niet zo bezig te houden met de herkomst van hun stroom maar dit biedt de SSH juist kansen om aan te tonen dat zij

verduurzaming doorvoert om de intrinsieke waarde ervan en niet om een imago- of marketingwaarde ervan. De beste manier om zelf stroom op te wekken blijkt met

zonnepanelen te zijn, waar diverse subsidieregelingen voor beschikbaar zijn. Deze zijn echter nog erg lastig te gebruiken, maar ook andere financieringsvormen zoals crowdfunding kunnen aangeboord worden. Andere technieken om energie op te wekken kunnen toch rendabel worden door samenwerking op grote schaal of door technologische ontwikkeling, al dan niet in combinatie met nieuwe subsidieregelingen.

Wat betreft fysieke ingrepen blijkt op dit moment vooral de technische kwaliteit van woningen de drijfveer te zijn. Energiekwaliteit kan steeds belangrijker worden sinds de

Energieprestatievergoeding, voor onzelfstandige woonruimte kan gezocht worden in verlenging van de levensduur om maatregelen alsnog rendabel te krijgen. Ook kan bij woningverbetering een toename in woonkwaliteit en wooncomfort aangegrepen worden om de bewoners alsnog te enthousiasmeren voor een overlastgevende verbouwing. Maar een beweegreden welke specifiek geldt voor de SSH is de sociale verantwoordelijkheid van de woningcorporatie. Uit diverse interviews kwam naar voren dat studenten weinig tot geen mogelijkheid zien tot fysieke aanpassing van hun woning om energie te besparen. Het initiatief moet hier dus vanuit de woningcorporatie komen. Door in te spelen op verduurzaming en energiebesparing op dit vlak kan een groot aantal mensen dat voor het eerst op zichzelf woont ook een grote les in bewustwording meegegeven worden. Als hoofdlijn ter fysieke verduurzaming is het van belang dat hiervoor een aparte strategie komt die toegespitst is op daadwerkelijke verduurzaming en niet toevallig voortkomt uit de onderhoudsstrategie. Op deze manier kan voorkomen worden dat de SSH kansen laat liggen. Om richting aan deze verduurzamingsstrategie te geven kan een doel op de lange termijn gekozen worden, van waaruit teruggewerkt kan worden om concrete stappen te bepalen. Dit kan ook uit handen gegeven worden aan een ESCo, ofwel Energy Service Company. Deze kan het onderhoudsplan en het verduurzamingsplan uitvoeren, daarmee kunnen bijvoorbeeld besparingsgaranties afgesproken worden. Ook roerende zaken

(9)

In de gedragsbeïnvloeding blijkt dat het duurzaamheidsbewustzijn bij studenten heel erg uiteenloopt, en dat studenten ook om verschillende manieren ermee bezig zijn. Zo geeft de een erg om het milieu en de ander voornamelijk om zijn portemonnee. Het is belangrijk een segmentering in duurzaamheidsopvattingen te erkennen om ermee aan de slag te kunnen gaan, zo kan voor elke groep een passende strategie worden opgesteld. Het is een erg belangrijke pijler omdat zojuist al is genoemd dat studenten aan de fysieke kant van hun woning weinig invloed hebben. Het gedrag is dus de kant waarin de student zelf het meeste invloed kan uitoefenen. Niet alleen kan een segmentering worden gebruikt voor het

ontwikkelen van een strategie maar ook kan er gebruik worden gemaakt van zogeheten trekkers. Dit zijn bijvoorbeeld studenten met hoge duurzaamheidsambities die op

verschillende vlakken kunnen worden ingezet om hun medestudenten te enthousiasmeren voor verduurzaming. Uit de interviews blijkt ook dat een aansprekende campagne de

besparing kan maken of breken, door juist een heel brede of heel beperkte invloed te hebben. Een randvoorwaarde voor het besparen van energie is het bieden van inzicht. Dit is een punt dat steeds terugkomt in de interviews, besparing is erg lastig en kan demotiverend zijn als de studenthuurder niet weet wat zijn huidige verbruik is. Ook kan er gekozen worden de

medewerkers binnen de SSH te motiveren en van hun clichébeeld te ontdoen door een breder overleg te organiseren met studenten die wel erg betrokken zijn bij duurzaamheid en zich daar ook voor willen inzetten.

Bovenop de voorgenoemde aanpak kan er ook gekozen worden voor gebruik van een fysieke aanpak om gedrag te beïnvloeden zoals in het nieuwste studentencomplex van de SSH gebeurt. Daar moeten studenten in een flat naar de wasruimte op de begane grond om hun was te doen, en betalen ze per keer. Daardoor wordt de drempel op twee manieren groter gemaakt om voor (bijna) niets te wassen.

Het blijkt dus dat de SSH met diverse barrières te kampen heeft ter verduurzaming, maar dat de meesten hiervan met creatieve oplossingen geslecht kunnen worden. Voor anderen verdient het de aanbeveling de samenwerking op te zoeken met andere partijen, zodat er bijvoorbeeld gelobbyd kan worden voor andere subsidieregelingen, of dat onrendabele

projecten toch haalbaar zijn. Ook communicatie verwerft een grote rol in verduurzaming om zo draagvlak te krijgen voor ingrepen en projecten. Als al deze maatregelen in acht worden genomen is de woningvoorraad klimaatneutraal voordat je het weet!

(10)
(11)

1. Inleiding

Duurzaamheid komt bij steeds meer mensen als belangrijk onderwerp op het netvlies te staan. De afgelopen jaren krijgt het steeds meer politieke en maatschappelijke aandacht, en hoewel het soms nog steeds een beetje is omgeven door een geitenwollensokken-imago is het steeds meer een belangrijk onderwerp voor veel mensen. Een voorbeeld van de toegenomen aandacht is het Klimaatakkoord in Parijs, waarbij 195landen hebben afgesproken hun CO2-uitstoot te verminderen (Royal, 2015, p. 1).

De huizensector in Nederland lijkt hier op nationaal niveau een belangrijke bijdrage aan te kunnen leveren. Zij is verantwoordelijk voor zo’n 33% van de CO2-uitstoot in Nederland (Arentsen, 2008, p. 783; Hoppe & Lulofs, 2008, p. 819), een flink percentage waar op bespaard kan worden. Het belang van energiebesparing in de huizensector wordt extra

aangetoond door onderzoeken op diverse schaalniveaus, zowel de Europese Commissie als de Verenigde Naties hebben onderzoek gedaan naar het verduurzamen van huisvesting

(Outrequin, 2009; United Nations Economic Commission for Europe, 2015). Verder stellen zowel de Rijksoverheid als diverse gemeenten (waaronder Utrecht) energieconvenanten op om afspraken te maken over energiebesparing. In Utrecht zijn 29.200 inwoners uitwonend

student (ABF Research, 2015, p. 21), dat is een percentage van zo’n 9% op het totale inwonersaantal van Utrecht. In Utrecht heeft de SSH zo’n 13.000 verhuureenheden, daaruit blijkt dat de SSH daar grofweg zo’n 40-45% van alle uitwonende studenten huisvest. Wat betreft het verduurzamen van huisvesting kan de SSH dus een belangrijke rol spelen. Toen dit onderzoek van start ging had de SSH pas een nieuw ondernemingsplan opgesteld voor de planperiode 2016-2020 (SSH, 2016). Hierin heeft duurzaamheid ook al een

bescheiden rol gekregen (p. 14). Het doel van dit onderzoek was dan ook het onderzoeken hoe studentenhuisvesting het effectiefst verduurzaamd kan worden.De pijlers uit het

ondernemingsplan hebben een belangrijke plek in het onderzoek ingenomen, deze vormden de leidraad voor het onderzoek.

Het onderzoek vond plaats in verschillende stappen. Allereerst zijn in een literatuurstudie bedrijfsdocumenten bestudeerd waarin duurzaamheid aan bod kwam, en wetenschappelijke onderzoeken waarin (onderdelen van) de duurzaamheidspijlers aan bod kwamen. Vervolgens zijn interviews uitgevoerd met diverse medewerkers binnen SSH alsook met personen die van buitenaf betrokken zijn bij verduurzaming van de SSH. Ten slotte zijn enkele studenten geïnterviewd om de bevindingen en veronderstellingen uit dit onderzoek te toetsen.

Voor de titel ‘Thuis in duurzame studentenhuisvesting’ is gekozen omdat deze het tweeledige doel van dit onderzoek pakkend verwoordt. Allereerst wordt er gewerkt naar uitbreiding van de kennis op het gebied van duurzame studentenhuisvesting zodat dit als handvat kan dienen voor studentenhuisvesters. ‘Thuis zijn in’ duidt hier op het hebben van kennis over een

(12)

hiervan wordt een projectkader opgesteld. Met behulp van dit projectkader wordt een doelstelling opgesteld, welke visueel wordt weergegeven in een onderzoeksmodel. Het projectkader leidt samen met de doelstelling tot de vraagstelling van dit onderzoek.

1.1 Literatuurstudie

Belang van duurzame huisvesting

Hoppe & Lulofs (2008, p. 783) melden dat de huizensector verantwoordelijk is voor zo’n 33% van de totale CO2 uitstoot in Nederland, dit wordt onderschreven door Arentsen (2008, p. 819). In 2014 publiceert het Planbureau voor de Leefomgeving een beleidsstudie welke concludeert dat de CO2-uitstoot van alleen al de warmtevraag met 50 tot 80 procent

verminderd kan worden door energie te besparen (van den Wijngaart et al.). Dit houdt dus in dat er op het gebied van woningen nog erg veel energiewinst te behalen valt. Op diverse schaalniveaus wordt dit erkend en wordt energiebesparing dan ook gestimuleerd. Zo hebben de Verenigde Naties het UN Charter on Sustainable Housing (2015). Op Europees niveau is onderzoek gedaan naar duurzame huisvesting door middel van diverse pilotprojecten (Outrequin, 2009).

In het UN Charter wordt de student echter niet genoemd als doelgroep. Wel worden ‘arme, achtergestelde en kwetsbare bevolkingsgroepen’ in het document aangehaald en wordt vermeld dat de invulling hiervan per land kan verschillen. Het is echter geen gegeven dat de studentenpopulatie in Nederland hier ook onder valt. In het Europese onderzoek van

Outrequin (2009) wordt de student enkel genoemd in een enquête als aparte groep onder de titel sociale rechtvaardigheid. Binnen deze titel wordt vervolgens enkel onderscheid gemaakt op basis van inkomen, wat geen recht doet aan het onderscheidende karakter van studenten als doelgroep binnen huisvesting.

Belang van onderzoek naar duurzame studentenhuisvesting

Toch zou er meer aandacht moeten zijn voor deze groep, alleen al binnen het Nederlandse hoger onderwijs zijn zo’n 362.000 studenten uitwonend (ABF Research, 2015, p. 2). Op een totale bevolking van 16.900.726 (CBS, 2015) woont dus zo’n 1.93% binnen

studentenhuisvesting. Deze percentages kunnen flink oplopen per stad. Zo wonen in de gemeente Amsterdam op een inwonersaantal van 821.752 (CBS, 2015) zo’n 47.200 uitwonende studenten (ABF Research, 2015, p. 21), dit is zo’n 5.84 procent van de totale populatie. In de gemeente Utrecht wonen zo’n 334.176 mensen (CBS, 2015) en 29.200 uitwonende studenten (ABF Research, 2015, p. 21), dus een percentage van maar liefst 8.89 procent van de inwoners is uitwonend student. Groningen heeft in 2015 een aantal van 33.400 uitwonende studenten (ABF Research, 2015, p. 21) wat op een populatie van

200.336 inwoners (CBS, 2015) leidt tot een percentage van ongeveer 16.67 procent. Bij deze aantallen is uitsluitend gekeken naar de uitwonende studenten binnen de betreffende stad,

(13)

Zoals duidelijk is geworden, vormt de populatie uitwonende studenten in diverse steden een significant deel van de bevolking. Zij moet dus niet gepasseerd worden binnen de huidige verduurzamingsslag.

In voorgaande onderzoeken wordt ook voorbijgegaan aan het specifieke karakter van de studentenpopulatie. Zo is zij erg homogeen wat betreft socio-demografische eigenschappen zoals inkomen en leeftijd (Nijënstein, Haans, Kemperman, & Borgers, 2015, p. 215). Het is gebruikelijk in Nederland dat de student in een woning of complex woont waarbij zij een eigen slaapkamer heeft en overige faciliteiten deelt (Nijënstein, Haans, Kemperman, & Borgers, 2015, p. 202). Ook stelt zij specifieke eisen aan de woonruimte in de studentenstad, waarbij de factor die het zwaarste meeweegt de prijs van de woonruimte is. Wat betreft overige wensen zoals locatie en grootte van de kamer zijn er wel diverse verschillen die te verklaren zijn vanuit persoonlijke voorkeur (Nijënstein, Haans, Kemperman, & Borgers, 2015, p. 213). Hoewel dat onderzoek diverse aspecten van woonvoorkeuren onder de loep neemt, is duurzaamheid niet in het onderzoek opgenomen. Het ligt echter in de lijn der verwachtingen dat duurzaamheid niet een van de prioriteiten van studenten zal zijn gezien hun voorkeur voor betaalbare woningen.

Een adviesrapport van de Natuur- en Milieufederatie Utrecht geschreven door van Ittersum (2016) heeft wel onderzoek gedaan naar energiebesparingsmogelijkheden voor huurders en verhuurders van Utrechtse studentenwoningen. Het zoekt naar een ‘manier […] om energie

besparen in studentenhuizen aantrekkelijk te maken’ (p. 4). De precieze rol van de

studentenhuisvester als beleid- en besluitvormende partij op het gebied van energiebesparing blijft echter nog onderbelicht. Er is alleen een oppervlakkige stakeholdersanalyse gedaan waar de studentenhuisvesters in voor komen. Van Ittersum geeft aan dat “het … erg veel tijd [kost]

om hier per organisatie onderzoek naar te doen, daarom is dit ook niet heel grondig gedaan”

(p. 20). Ze concludeert dat de grootte van de mogelijke besparingen onzeker blijft want “dit

hangt natuurlijk ook heel erg af van het gedrag van de studenten” (p. 28). Dit gedrag wordt in

het rapport dus nog niet onderzocht terwijl het wel een grote rol speelt. Het is dus belangrijk dat dit nog onderzocht wordt. Het rapport zal waarschijnlijk vooral van pas komen als leidraad voor het juridische raamwerk waar de besparingen ingepast moeten worden.

Focus op bestaande woningvoorraad

Uit diverse onderzoeken zoals dat van Klunder (2004, p. 124) en de Haas (2008) blijkt dat verduurzaming met een focus op de bestaande woningvoorraad de effectiefste strategie is, omdat de jaarlijkse toename van de woningvoorraad relatief gezien klein is, jaarlijks zo’n 1% (Hoppe & Lulofs, 2008, p. 819). Verder wordt een voorraadgerichte aanpak voor de

verduurzaming van woningen ook onderschreven door AEDES, de koepelorganisatie voor woningcorporaties. Zij streeft naar een gemiddeld energielabel B van alle corporatiewoningen in 2020 (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2012).

Er zijn al meerdere onderzoeken uitgevoerd naar verduurzaming van de woningvoorraad in het algemeen, zoals dat van de Haas (2008) en dat van Faber en Hoppe (2013). Daaruit blijkt

(14)

binnen deze laatste categorie, maar in het onderzoek wordt vervolgens geen onderscheid meer gemaakt tussen zelfstandige en niet-zelfstandige woonruimte. Studentenwoningen vallen voornamelijk in de groep niet-zelfstandige woonruimte, en het blijkt dat

studentenhuisvesters er moeite mee hebben hun woningbestand te verduurzamen of om duurzame ambities kenbaar te maken (Hassink, 2016). Het onderzoek van de Haas gaat uit van bewoning door eigenaar-bewoners, en is dus niet gericht op studenten welke over het algemeen geen eigenaar zijn van hun woonruimte. De onderzoeken bieden genoeg

waardevolle kennis over woningverduurzaming, maar tegelijkertijd blijft er nog genoeg ruimte over voor nieuw onderzoek, en specifiek beleid is hard nodig om onder andere de doelstelling van een gemiddeld label B in 2020 zoals ondertekend door AEDES (Ministerie van

Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2012) te halen, en op de langere termijn een klimaatneutrale woningvoorraad wat de doelstelling is van de Rijksoverheid voor 2050 (van den Wijngaart, Folkert, & van Middelkoop, 2014).

Onderzoeken naar cohousing

Op basis van de gedeelde woonvorm zouden diverse onderzoeken zoals Boyer (2014) en McClean & Onyx (2009) naar het principe cohousing meer houvast kunnen bieden. Deze vergelijking met de studentenwoonvorm kan echter niet direct gemaakt worden, zoals de definitie van cohousing in Van Dale uitwijst: het “in een woongemeenschap wonen waarbij elk

huishouden naast de eigen woning kan beschikken over gemeenschappelijke ruimte”. In

Nederland wonen studenten wel in een dergelijke gemeenschap maar beschikken zij niet over een eigen woning. Verder tonen deze casestudies aan dat binnen cohousing andere

beweegredenen spelen dan bij studentenhuisvesting, zoals het wonen in een sociale

gemeenschap met een lage impact (Boyer, 2014; McClean & Onyx, 2009) of “het creëren van

een zelfvoorzienende microkosmos” volgens Ruiu (2015). Deze onderzoeken kunnen wel op

andere manieren van dienst zijn. Dat van Boyer (2014) voert een diepgaande analyse uit met behulp van een socio-technisch transitieframework om te bepalen hoe nieuwe duurzamere werkwijzen zich ontwikkelen tegenover veranderende sociale en technologische

achtergronden. Deze werkwijzen verlopen niet lineair maar ontwikkelen zich naast de

heersende stroming. Door vallen en opstaan kan een nieuwe werkwijze zich uiteindelijk met de hoofdstroom vermengen. Het onderzoek van McClean & Onyx (2009) laat zien hoe een

duurzame gemeenschap ontwikkeld kan worden vanuit een kapitaalneutraal perspectief en zelfs zonder aanspraak te maken op publieke gelden. Het onderzoek van Ruiu (2015) zou een toevoeging kunnen zijn op het gebied van het creëren van sociaal kapitaal in relatie tot de samenwerking met diverse instituties.

Stimuleren duurzaamheid met beleidsmaatregelen

Ondertussen worden diverse pogingen ondernomen om woningen in Nederland te

verduurzamen. Vanaf nationaal niveau is een energieconvenant vastgesteld in samenwerking met diverse woningcorporaties, waarin energieafspraken en doelstellingen vastgelegd zijn (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2012). Ook op gemeentelijk niveau worden vaak energieafspraken gemaakt zoals in Utrecht (Gemeente Utrecht, 2012), en

(15)

duurzaamheid over diverse bestuurslagen, ervoor zorgen dat de impact van de ontwikkelingen steeds kleiner wordt. Dit gebeurde in het verleden ook bij de invoer van groene stroom, de definitie werd steeds breder en dus de uiteindelijke impact kleiner (Hofman, 2008, p. 803). Hoppe en Lulofs stellen ook dat ‘de complexe meerlaagse bestuursconstructie in Nederland erin faalt energiebesparingen te faciliteren’ (2008, p. 820).

Verder leidt zelfregulering volgens Faber & Hoppe bij duurzaamheidsdoelen niet tot innovatie maar tot het toepassen van gangbare praktijken om de doelen te halen, wat de transitie naar duurzaamheid vertraagt (2013, p. 630). Meer kritiek hebben zij op het stellen van minimum energiedoelen zoals bij de Energie Prestatie Norm gebeurt (p. 635). Dit zou de nadruk leggen op de reguliere gebruikers en achterblijvers omdat het uitgaat van een som van bestaande technologieën. Lokale overheden hebben verder weinig ruimte om ambitieuzere standaarden op te leggen waardoor innovatie niet gestimuleerd wordt.

Huurder/verhuurderproblematiek

Het falen van woningcorporaties in het verduurzamen van studentenwoningen zoals eerder aangehaald hangt samen met een wijd erkend probleem (Fisher & Rothkopf, 1989;

Gillingham, Newell, & Palmer, 2009) binnen de huursector dat bekend staat als het verhuurder/huurder probleem, of als ‘split incentive’ bij Faber & Hoppe (2013, p. 634). De huurder heeft geen drijfveer om energie te besparen als zij hier geen direct profijt van heeft. Studenten hebben namelijk vaak geen inzicht in hun individuele energieverbruik door

collectieve bemetering van de woning, en hebben ook geen profijt van waardestijging van het huis door energiebesparende maatregelen.

Verhuurders daarentegen zijn niet verzekerd van energiebesparing door de

onvoorspelbaarheid van het gedrag van de huurders. De besparing kan teniet gedaan worden door het openzetten van de ramen of het te hoog draaien van de thermostaat.

Deze impasse kwam in Nederland nog sterker tot uiting door het systeem van sociale huur. Een sociale woningcorporatie heeft te maken met een maximale huurprijs die ze kan vragen. Blijft de huurprijs binnen deze grens, dan ontvangt de zittende huurder huurtoeslag. In veel gevallen zitten vraagprijzen van woningen en kamers tegen de grens van dit maximum, zodat de huurder nog net toeslag kan ontvangen. Als de woning of kamer energiezuiniger wordt gemaakt bespaart de huurder op energiekosten en kan aan hem redelijkerwijs een bijdrage worden gevraagd zodat er een win-win situatie ontstaat voor huurder en verhuurder. Deze bijdrage zou echter onder de huurkosten vallen, waardoor deze over de maximale huurgrens valt en de huurder zijn huurtoeslag verliest. Zo gaat de huurder qua woonlasten er netto op achteruit.

Het overschrijden van deze maximale huurgrens is niet alleen ongewenst voor de huurder maar in veel gevallen ook ongeoorloofd voor de verhuurder, omdat woningcorporaties sinds de Woningwet 2015 verplicht zijn een bepaald aantal woningen voor sociale huur beschikbaar te stellen. Wordt de grens dus overschreden, dan voldoet de corporatie niet meer aan zijn

(16)

terugkrijgen via het huurbeleid niet geschikt is voor verhuurders die al tegen de maximale huurprijs zitten.

Energieprestatievergoeding (EPV)

Sinds enige tijd kan de verhuurder voor woning verduurzamende maatregelen een

Energieprestatievergoeding vragen, als de huurder hierdoor op energiekosten bespaart. Dit kan gezien worden als een maandelijkse bijdrage in de investeringskosten van die maatregel. Deze vergoeding werd tot voor kort nog als onderdeel van de huurprijs gerekend, waardoor het zo kon zijn dat de huurder zijn huurtoeslag verloor door het betalen van een

energieprestatievergoeding. Ondanks een energie- en dus kostenbesparing zou de huurder in sommige gevallen alsnog netto duurder uit zijn.

Tabel 1 Rekenvoorbeeld Energieprestatievergoeding voor wetswijziging (eigen werk)

Voor energiebesparende maatregel Na energiebesparende maatregel Huurbedrag €400 €420 (incl. €20 EPV) Servicekosten €50 €20 Huurtoeslag €168 €0 Totale woonlasten €282 €440

Deze Energieprestatievergoeding kan sinds een recente wetswijziging, te vinden in

Staatsbladnummer: 2016/199, wel onder de servicekosten worden gerekend. Doordat het wetsvoorstel zo nieuw is gaan de beschikbare onderzoeken zoals dat van Faber & Hoppe er nog vanuit dat investeringskosten verhalen op sociale huurders niet mogelijk is (2013, p. 636). Met het wetsvoorstel worden mogelijk nieuwe financieringsmogelijkheden geopend welke ervoor zouden kunnen zorgen dat corporaties op grote schaal energiebesparingen gaan doorvoeren. Uit persoonlijke correspondentie met de Rijksoverheid van R.L. Jonker blijkt echter dat “de energieprestatie alleen mee [telt] in het puntenaantal van een zelfstandige

huurwoning. Een zelfstandige woning is een woning met eigen toegang en eigen keuken en toilet. Heeft u geen eigen toegang of deelt u keuken of toilet met de bewoners van andere woningen/kamers? Dan is het een onzelfstandige woning en telt de energieprestatie niet mee.” De Energieprestatievergoeding biedt voorlopig dus nog geen opening voor

studentenhuisvesters om in hun onzelfstandige woonruimte verduurzaming door te voeren.

Tabel 2 Rekenvoorbeeld Energieprestatievergoeding na wetswijziging (eigen werk)

Voor energiebesparende maatregel Na energiebesparende maatregel Huurbedrag €400 €400 Servicekosten €50 €40 (incl. €20 EPV) Huurtoeslag €168 €168 Totale woonlasten €282 €272

(17)

Obstakels voor verduurzaming binnen werkwijze woningcorporaties

De vraag is of deze wet überhaupt tot veel energiebesparing gaat leiden. Klunder (2004, p. 115) stelt dat incrementele veranderingen niet genoeg zijn om duurzame ontwikkeling te bereiken. Hernieuwde technologische ontwikkeling is voor dit doel essentieel. Echter, zoals eerder vermeld stimuleren convenanten en andere bestuurlijke maatregelen niet direct tot innovatie. Sociale woningcorporaties zullen rationele afwegingen maken omdat zij

betaalbaarheid moeten bieden. Dit is passend voor de afweging en het gebruik van bestaande mogelijkheden maar deze manier is vrijwel blind voor nieuwe innovatieve alternatieven. Boyer stelt dat zogenaamde “systeem-tartende praktijken” nichemarkten nodig hebben om zichzelf te ontwikkelen (2014, p. 452). De actoren handelen binnen een bepaald socio-technisch regime gestuurd door onder andere betaalbaarheid, en van nichemarkten binnen

studentenhuisvesting is nauwelijks sprake. Hierdoor krijgen deze nieuwe praktijken dus weinig kans om in te springen.

Deze situatie wordt ook wel een lock-in effect genoemd door Faber & Hoppe (2013, p. 631). Zij stellen verder dat “een grote diversiteit in woonvoorkeuren tot marktfragmentatie kan leiden en zo de kansen voor nieuwe technologieën in nichemarkten vergroot” (p. 632). Echter, Nijënstein et al. (2015, p. 215) stellen dat de doelgroep van studenten over een hoge mate van homogeniteit beschikt in socio-demografische kenmerken zoals leeftijd en inkomen, maar ook woonwensen. Hierdoor wordt het lock-in effect juist verhevigd.

Klunder stelt wel dat de brede toepassing van kleine verbeteringen alsnog kan leiden tot substantiële milieuverbeteringen (2004, p. 116). Ook wordt geconcludeerd dat vooralsnog de verlenging van de levensduur van woningen en verbetering van de herbruikbaarheid de meest milieuvriendelijke strategie is voor duurzame huisvesting, met geringe investeringen valt hier voor de bestaande woningvoorraad nog veel winst te behalen (p. 111).

Energieverbruik huurders

Er ligt niet alleen een risico bij de corporaties wat betreft overgang naar energiebesparing maar ook bij de huurders is er nog veel terrein te winnen. Levinson en Niemann (2004, p. 73) tonen aan dat energiegebruik van huurders waarbij de energierekening in de huurprijs zit, substantieel hoger ligt. Het ligt in de lijn der verwachtingen dat dit bij studenten ook geldt, omdat zij de marginale kosten van hun energieverbruik mogelijk niet overzien. Dit reflecteert in zekere mate ook het Tragedy of the Commons-principe van Hardin (1968) waarbij het individu de gevolgen van zijn daden op grotere schaal niet overziet als hij de rekening niet direct gepresenteerd krijgt. Dit wordt ook al bevestigd in het vooronderzoek van het rapport van Meesters, daar wordt gesteld dat “studenten weinig weet hebben van het energieverbruik in

de woning omdat zij geen inzicht hebben in de energierekening […]. Daarnaast betalen studenten de energierekening voornamelijk gezamenlijk” (2015, p. 9). De verhuurder is

volgens Burgerlijk Wetboek Boek 7, Titel 4 Huur, Art. 259 wel verplicht jaarlijks de

daadwerkelijke energiekosten af te rekenen met de huurder, maar dit leidt er dus niet altijd toe dat studenten zich continu van deze afrekening bewust zijn.

(18)

1.2

Projectkader

Het blijkt dat er op het gebied van duurzame studentenhuisvesting nog erg veel vooruitgang te boeken is. De huizensector is verantwoordelijk voor een groot deel van de Nederlandse CO2-uitstoot, en hoewel er veel aandacht wordt besteed aan de vermindering hiervan komt de studentenhuisvesting in veel onderzoeken niet aan bod. Zij heeft specifieke

socio-demografische kenmerken en richt zich op een gemeenschappelijke, betaalbare woonvorm met gedeelde voorzieningen. Bestaande onderzoeken naar cohousing kunnen niet zomaar worden toegepast op studentenhuisvesting vanwege de verschillende drijfveren die de bewoners ervaren. Wel zouden gebruikte analysemethoden in deze onderzoeken van pas kunnen komen om het brede netwerk aan actoren en instituties onder de loep te nemen. De verduurzaming van de woningen komt nog niet van de grond, mede omdat diverse

stimulerende beleidsmaatregelen weinig tot geen nut hebben. Ook vormde de opbouw van de maximale sociale huurprijs een belangrijk obstakel voor duurzame investeringen. Nu is deze barrière weggenomen voor zelfstandige woonruimte, maar moet nog blijken of de corporaties actief aan de slag gaan met het verduurzamen van hun woningen en hierbij gaan innoveren of slechts steeds zullen voldoen aan de minimum duurzaamheidseisen. Zodra de corporatie maatregelen doorvoert ligt het daadwerkelijke verbruik nog steeds in handen van de student. Er is dus genoeg reden voor een diepgaand onderzoek naar de verduurzaming van

studentenwoningen.

Het onderzoek zal plaatsvinden binnen de SSH, de Stichting Studenten Huisvesting. De SSH is de op een na grootste studentenhuisvester in Nederland met zo’n 19.000 kamers en

woningen verspreid over Nederland. De grootste huisvester van Nederland is de DUWO met zo’n 29.000 woningen. De SSH opereert voornamelijk in Utrecht met zo’n 13.000 kamers en woningen, waar al geruime tijd een grote kamernood heerst (ABF Research, 2015, p. 22). Dit kan ervoor zorgen dat de verduurzaming van woningen verder in het gedrang komt omdat er andere prioriteiten heersen. Onlangs heeft de SSH een ondernemingsplan opgesteld voor de periode 2016-2020 waarin duurzaamheid opgenomen is (SSH, 2016, p. 14). Dit beleid moet ten uitvoer worden gebracht aan de hand van drie verschillende invalshoeken, namelijk:

- Bronbeleid - Fysieke ingrepen - Gedragsbeïnvloeding

Er is echter nog geen concrete invulling gegeven aan deze begrippen gegeven, dit onderzoek zal ernaar streven methodes van effectieve verduurzaming te vinden binnen het kader van deze invalshoeken. Dit zal vervolgens ook als advies worden uitgebracht aan de SSH. Deze pijlers moeten ook niet losstaand worden gezien, maar zijn onderling verbonden. Dit zal verder toegelicht worden in onderdeel 2.1 van het volgende hoofdstuk. Het beleid zal dus een

(19)

1.3 Doelstelling

Naar aanleiding van het projectkader en de aansluitende probleemstelling is een doelstelling voor het onderzoek geformuleerd. Deze luidt: Aanbevelingen op het gebied van duurzame studentenhuisvesting doen aan de SSH door een analyse te maken van de kansen in de drie pijlers van het huidige duurzaamheidsbeleid.

Door het beleid in te voeren is een voorstel tot verbetering al gegeven, dit beleid moet echter nog effectief geïmplementeerd worden. Er moet dus nog een effectieve invulling bepaald worden, hierna kan worden beoordeeld hoe dit geïmplementeerd kan worden.

1.4 Onderzoeksmodel

(a)

(b)

(c)

(d)

(a) Een bestudering van de mogelijkheden ter verduurzaming binnen het beleid van de SSH gebaseerd op een oriëntatie van de wetenschappelijke literatuur beschikbaar (over de pijlers fysieke ingrepen, gedragsbeïnvloeding, en bronbeleid), levert kennis over mogelijkheden ter verduurzaming (b) waaruit barrières en kansen ter verduurzaming binnen en buiten de SSH afgeleid kunnen worden (c) waar vervolgens met behulp van diverse standpunten en

interviews wenselijke streefdoelen uit afgeleid kunnen worden (d) die als aanbeveling gedaan worden ter ontwikkeling van een duurzamere woningvoorraad van de SSH.

Wenselijke streefdoelen afleiden uit interviews Bronbeleid Aanbevelingen Barrières en kansen Fysieke Ingrepen Gedragsbeïnvloeding Vooronderzoek

(20)

1.5 Vraagstelling

De hoofdvraag hierbij luidt: Hoe kan de voorraad studentenwoningen verduurzaamd worden

aan de hand van het duurzaamheidsbeleid van de SSH?

De deelvragen die hieruit voortvloeien luiden:

- Hoe kan de groenst mogelijke energielevering worden gegarandeerd?

- Welke fysieke ingrepen zijn haalbaar en wenselijk in de huidige woningvoorraad? - Op welke manier kunnen studenten betrokken worden in het verduurzamen van hun

(21)

2. Theoretisch kader

In dit hoofdstuk wordt een relevante theorie voor dit onderzoek gekozen en verder toegelicht. Het uiteindelijke doel van dit hoofdstuk is een kader creëren dat een solide basis zal vormen voor de rest van het onderzoek en welke bijdraagt aan het begrijpen van de complexe relaties en ontwikkelingen tussen de onderzoeksonderwerpen. De theorie zal besproken worden aan de hand van de diverse invalshoeken van het duurzaamheidsbeleid van de SSH.

2.1 Theorievorming

Om de doelstelling te kunnen behalen en de deelvragen te kunnen beantwoorden is een stevige theoretische basis nodig. Deze geeft als het ware een fundering waar de rest van het onderzoek op gebouwd zal worden. Uit de literatuurstudie blijkt dat studentenhuisvesting an sich een erg complex onderwerp is. Er zijn vele belanghebbenden te noemen en zo mogelijk nog meer factoren die van invloed zijn. Om de doelstelling te behalen zal het onderzoek vanuit het perspectief van de SSH uitgevoerd worden, van binnenuit de organisatie.

Omdat het onderzoek draait om duurzaamheid zal dit als uitgangspunt worden genomen voor het vinden van een passende theorie. Een behulpzame theorie is de actor-netwerktheorie. Deze is bekend gemaakt en onder andere groot geworden door een artikel van Callon over Sint-Jakobsschelpen in de St Brieuc Bay (1986). Latour heeft deze theorie later verbreed en onder andere een fasenmodel van implementatie van nieuwe actoren in een netwerk ontwikkeld (2004). Dit zal later nog aan bod komen.

Het lijkt in eerste instantie een bruikbare theorie doordat de invloed van een nieuwe actor beoordeeld kan worden. Dat lijkt in dit onderzoek van toepassing door de invoer van het nieuwe duurzaamheidsbeleid in het ondernemingsplan van de SSH. Het netwerk hier omheen kan geanalyseerd worden door diverse aanwezige ‘actanten’ te identificeren die invloed hebben op elkaar. Deze invloed wordt ook wel agency genoemd. De term actant wordt gebruikt om aan te geven dat niet alleen menselijke actoren een rol spelen maar ook niet-menselijke actoren.

De bruikbaarheid van de theorie in het bieden van ondersteuning en nieuwe perspectieven bij beleidsprocessen is al eerder onderzocht door Cowan et. al (2009). Dit onderzoek focuste zich op diverse vormen van toewijzingsbeleid binnen sociale huisvesting. ANT wordt daar geroemd om ‘allereerst de reflexiviteit, en ten tweede de mogelijkheid [van de onderzoeker] om uit verschillende methodologie-bronnen [te putten en te combineren]’ (p. 282). Ook wordt gesteld dat met de verzamelde data in dat onderzoek gelijksoortige discoursen rondom duurzaamheid gevormd hadden kunnen worden (p. 288). De gehanteerde theorie van ANT bij het

(22)

wordt gebruikt om een vorm te beschrijven waarin een bepaalde actant of handelswijze vastgelegd kan worden. Deze kunnen informatie opnemen en op een andere plaats onveranderd afgeven om andere actanten te beïnvloeden.

De invloed van deze actanten op elkaar vindt niet alleen op formele maar ook op informele wijze plaats. Een van de grondbeginselen van ANT is ook niet voor niets dat ‘de sociale [wereld] niet verondersteld kan worden’, waarin het sociale verwijst naar associaties, welke kunnen worden geproduceerd door actor-netwerken (Cowan, Morgan, & McDermont, 2009, p. 282). Cowan et. al (2009, p. 297) geven verder aan dat ‘ANT een bruikbare lens biedt om de

betekenis die menselijke actoren geven aan data te onderzoeken’. Ze stellen dat ANT het

mogelijk maakt om hier dieper op in te gaan door niet alleen op de menselijke actoren te focussen maar ook op de relaties tussen deze actoren en tussen niet-menselijke actanten. Het kan dus gebruikt worden om een zo compleet mogelijk beeld te schetsen van actanten en netwerken rondom deze actanten, in dit geval het netwerk rondom duurzaamheid binnen de SSH.

Over het algemeen kan de invloed van een nieuwe actant worden beoordeeld aan de hand van vier verschillende fasen zoals uiteengezet door Latour (2004). Deze fasen zullen hier

achtereenvolgens toegelicht worden:

Verwondering

In de eerste fase van verwondering moet bewerkstelligd worden dat de actanten open staan voor de mogelijkheid van nieuwe actanten in het netwerk. De nieuwe actanten worden zo herkend en krijgen een kans zichzelf te presenteren.

Consultatie

In deze fase worden de betrokken actanten gehoord en wordt onderzocht wat hun kijk is op de relatie tot de nieuwe actant. Deze fase is erg belangrijk omdat de actanten op hun beurt de nieuwe kunnen beïnvloeden dus moet duidelijk vastgesteld worden wat de onderlinge verhoudingen zijn.

Hiërarchie

Op basis van de in eerdere fasen verkregen informatie moet nu een hiërarchie opgesteld worden waarin een afweging wordt gemaakt van de verschillende belangen en invloeden van actanten, de puzzelstukjes worden in elkaar gepast en zoveel mogelijk wensen moeten gehonoreerd worden. Op deze manier wordt gerealiseerd dat zo min mogelijk actanten zich gepasseerd voelen wat de succeskans vergroot van de uiteindelijke implementatie van het nieuw ontstane netwerk.

Institutie

Naar aanleiding van de vorige fase is bijvoorbeeld een nieuwe werkwijze of hiërarchie vastgesteld, of een nieuw beleid ontstaan. Deze wordt in de vierde fase vastgelegd en

(23)

worden in het onderdeel 3.5 van dit onderzoek. Binnen de organisatie wordt gepoogd invulling te geven aan het concept duurzaamheid door dit op netwerken van beleid, handelingen en actoren te projecteren en te ontleden in drie streefdoelen, de voorgenoemde invalshoeken. Deze vormen allen ook hun eigen netwerk van actoren en actanten.

De invalshoeken staan in verbinding met elkaar, het bronbeleid levert maar in zoverre een toevoeging als de mate waarin er duurzaam met energie wordt omgegaan. Als de bron van de energie duurzaam is maar vervolgens het energieverbruik niet, is het de vraag in hoeverre dit beleid de moeite waard is. De groenste energie is immers de energie die niet verbruikt wordt. Deze redenering is andersom ook te stellen, fysieke ingrepen en gedragsbeïnvloeding ter energiebesparing zijn een waardevolle toevoeging, maar geven geen vrijstelling voor het gebruik van energie uit niet-duurzame bronnen. Het gehele beleid zal daarom een sluitend geheel moeten gaan vormen.

Een ander belangrijk argument voor het gebruik van ANT in dit onderzoek is dat binnen een actor-netwerk geen enkele actor een effectieve interventie of verandering teweeg kan brengen zonder de steun en medewerking van andere actoren (Murdoch, 2006). Dit lijkt ook het geval te zijn binnen de SSH. Het beleid wordt namelijk vastgesteld in het ondernemingsplan maar als dit niet goed gecommuniceerd en geoperationaliseerd wordt naar de betrokken actoren zal het weinig neerslag krijgen. Het is dus van belang het netwerk tussen de invalshoeken en de relaties tussen actanten in kaart te brengen, om aan de hand hiervan een effectief advies uit te kunnen brengen aan de SSH om het beleid effectief te integreren. Het conceptueel model dat nu volgt doet een poging tot visualisatie van de posities en relaties tussen de verschillende netwerken.

(24)

2.2 Conceptueel

model

Alvorens het conceptueel model te tonen moet de rol van het conceptueel model in dit onderzoek toegelicht worden. Omdat elk netwerk binnen ANT vaak met andere netwerken verbonden is of in zijn geheel onderdeel uitmaakt van een ander netwerk, is het belangrijk te onderkennen dat het volgende conceptueel model geenszins een allesomvattende weergave is van het actor-netwerk rondom verduurzaming binnen de SSH. Ook zou het een misvatting zijn te veronderstellen dat dit gehele netwerk blootgelegd zal worden door middel van dit onderzoek, al is het maar omdat een actor-netwerk altijd veranderend is en dus nooit stilstaat. Het onderstaande conceptuele model dient dan ook voornamelijk ertoe in grote lijnen de veronderstelde netwerken en verbindingen te schetsen, waarbij deze verduidelijkt zullen worden en verdere invulling zullen krijgen naarmate het onderzoek vordert.

Zoals te zien in het conceptueel model vormt het concept duurzaamheid de achtergrond en als het ware het speelveld van de andere actor-netwerken welke gevormd worden door de duurzaamheidspijlers van de SSH. Er wordt namelijk een bepaalde veronderstelling gemaakt van het concept duurzaamheid om een invulling te geven aan de diverse pijlers, dus als de vorm van het actor-netwerk duurzaamheid zou veranderen, verandert de invulling van de actor-netwerken die zich hierin bevinden mee. Anderzijds is de verwachting dat deze ‘interne’ actor-netwerken weer invloed uitoefenen op het concept duurzaamheid door het stellen van verwachtingen en streefdoelen en het bijstellen hiervan. Nieuwe ontwikkelingen binnen deze netwerken kunnen bijvoorbeeld leiden tot een ander begrip of andere invulling van

Actor-netwerk Bronbeleid Actor-netwerk Gedragsbeïnvloeding Actor-netwerk Fysieke Ingrepen Actor-netwerk Duurzaamheid Tijdsverloop

(25)

Onderling hebben de interne actor-netwerken ook invloed op elkaar, het zou bijvoorbeeld zo kunnen zijn dat studenten meer energie gaan verbruiken als de overstap wordt gemaakt naar groene stroom, omdat het idee dan rijst dat het toch geen milieu-impact heeft. Een ander voorbeeld is dat fysieke ingrepen zoals het plaatsen van slimme meters ertoe leiden dat het gedrag van de studenten zich aanpast. Als laatste vormt de pijl tijdsverloop een belangrijk onderdeel van het conceptueel model, omdat de verwachting is dat het actor-netwerk duurzaamheid en de interne actor-netwerken van vorm zullen veranderen door de tijd heen, door bijvoorbeeld technologische ontwikkelingen.

2.3 Operationalisatie

Om systematisch resultaten te kunnen verzamelen is een operationalisatie onmisbaar. De belangrijkste begrippen uit de deelvragen worden geconcretiseerd zodat deze tijdens het onderzoek gemeten kunnen worden. Achtereenvolgens zullen hier de invalshoeken van het duurzaamheidsbeleid geoperationaliseerd. Verder zal worden toegelicht hoe de diverse netwerken verkend zullen worden.

2.3.1 Bronbeleid

Voor het onderzoek zal zowel worden gekeken naar mogelijkheden om de energie zelf op te wekken, als naar energieleveranciers van groene stroom. Wat betreft het opwekken van energie zal worden gezocht naar de aantrekkelijkste manier om dit uit te voeren, zowel qua techniek als qua toepassingsgemak en haalbaarheid.

Om de energieleveranciers te beoordelen zal gebruik worden gemaakt van een verdeling volgens de methode van de Consumentenbond in de categorieën voorlopers, volgers en vervuilers (Consumentenbond, 2015). Vermoedelijke actoren zijn werknemers binnen de SSH en de directie welke het uiteindelijke besluit zal nemen voor de keuze van energieleverancier. Ook zou het team communicatie een rol kunnen spelen in het communiceren van groene keuzes naar de klanten. Mogelijke actanten zijn de gebouwen en bijvoorbeeld wetten en subsidies, welke hiervan groene energie(productie) stimuleren of juist mogelijkheden beperken. Zoals bij ANT nodig is, zal hier onderzocht worden hoe de verschillende actanten invloed op elkaar uitoefenen.

2.3.2 Fysieke ingrepen

Een belangrijke factor voor fysieke ingrepen is dit de prijs van de ingrepen. De investeringen van de SSH moeten namelijk gericht zijn op het verlagen van de totale woonlasten, op grond

(26)

communiceren, en de directie welke op hoger niveau de frequentie en intensiteit van het onderhoud bepaalt. Verschillende dimensies binnen de fysieke ingrepen zijn dus te onderscheiden, zoals de totale lasten, terugverdientijd, de effectiviteit en de efficiëntie waarmee energie wordt bespaard. Een belangrijke indicator is het energielabel. Deze is nog niet verplicht voor onzelfstandige woonruimtes maar wordt door de SSH al wel in kaart gebracht. De effectiviteit van bespaarmaatregelen kan in dit geval worden gemeten in het aantal labelstappen dat de ingreep teweegbrengt. Concreter zijn energienota’s een belangrijke indicator en kunnen een motivatie vormen voor het al dan niet uitvoeren van een ingreep. Zoals eerder genoemd is het prijsniveau een van de belangrijkste pijlers van sociale huisvesting, dus de totale woonlasten kunnen niet stijgen. Verder is de terugverdientijd te meten in het aantal jaren, waar bij de verschillende complexen rekening moet worden gehouden met de te verwachten levensduur. Een maatregel met een terugverdientijd van twintig jaar is mogelijk niet meer effectief op oudere complexen maar kan dan wel op nieuwere complexen worden gebruikt.

2.3.3 Gedragsbeïnvloeding

Vermoedelijke actoren zijn hier uiteraard de studenten maar ook diverse partijen welke betrokken kunnen worden of zijn bij het opzetten van energiebesparingscampagnes. Hier kan gedacht worden aan milieu-organisaties of de SSH zelf. Mogelijke actanten kunnen gevonden worden in de energierekening, welke waarschijnlijk erg belangrijk is voor de bewustwording en mate van belangstelling voor energiebesparing van de studenten. Hiermee samenhangend zijn energiemeters ook een belangrijke actant. Zij kunnen ervoor zorgen dat studenten zich bewust worden van hun eigen energieverbruik. Dit moet wel mogelijk gemaakt worden door het type stroomaansluiting bij de studentencomplexen, deze vormt hiermee ook een belangrijke actant. Verschillende dimensies zijn het bewustzijn van de studenten op het gebied van

duurzaamheid, en de bereidheid tot handelen. Deze zijn lastiger te meten omdat het vooral om psychologische factoren zal gaan. Er zal in dit onderzoek voornamelijk gezocht worden naar de meest effectieve manier om studenten actief te betrekken bij het verduurzamen van hun eigen woonomgeving, zowel in structurele ingrepen als in dagelijks handelen.

(27)

3. Onderzoeksmethodologie

3.1 Inleiding

Voor een gedegen onderzoek en betrouwbare kennisverwerving vormt methodologie een onmisbare schakel. Het zet de manier waarop het onderzoek uitgevoerd gaat worden uiteen, en waarom het op deze manier gebeurt.

Volgens Hendrikx breekt ANT met traditionele benaderingen van methodologie en moet het niet gezien worden als een strikte en universeel toepasbare set van regels. ANT vraagt om een meer dynamische en relationele conceptualisatie (Hendrikx, 2014, p. 67). In dit hoofdstuk zal dan ook gestreefd worden naar het ontwerpen van een kader waarin zo’n conceptualisatie zich kan gaan ontwikkelen voor het gebruik in dit onderzoek. Het zal bewust niet te strikt opgesteld worden zodat er ruimte overblijft voor het toevoegen van methodologie die door het vergaren van nieuwe kennis ontdekt is. Zoals uiteengezet in de theorie verkrijgen de actanten bestaansrecht door hun positie in het netwerk. De verwachting is dan ook dat bij het

onderzoek diverse nieuwe actanten zich aan zullen doen door het onderzoeken en uitpluizen van het netwerk.

Allereerst zal er in dit hoofdstuk de onderzoeksstrategie worden gekozen, de achterliggende gedachte bij alle verdere handelingen en toegepaste methodes. De mogelijke

onderzoeksstrategieën zijn doorlopen in het vooronderzoek, hieruit is een onderbouwde keuze gemaakt. Vervolgens wordt de onderzoeksmethode besproken, en worden bronnen, soorten gegevens en manieren van verwerving toegelicht en verklaard als onderzoeksmateriaal. De hieruit voortvloeiende casusselectie voor interviews wordt daarna uiteengezet.

(28)

3.2 Onderzoeksstrategie

Voor dit onderzoek is de keuze gemaakt om een casestudy uit te voeren. Binnen een casestudy wordt een proces van heel dichtbij bestudeerd waarbij de details, variaties en methoden die gebruikt worden bij bijvoorbeeld de invoer van een beleid blootgelegd worden. Deze methode gaat minder de breedte in maar meer de diepte, waardoor een beter beeld verkregen kan worden van diverse netwerken en processen. Deze methode lijkt beter van toepassing te zijn voor het behalen van het doel van dit onderzoek. De SSH en al zijn processen en netwerken zoals te verklaren met behulp van ANT zullen in kaart gebracht worden door kwalitatief onderzoek te doen, en daarmee samenhangend door diverse diepte-interviews af te nemen. Er zullen verder ook diverse documenten worden bestudeerd waarmee een goed beeld gevormd kan worden van de zogeheten actanten die in het

duurzaamheidsbeleid een grote rol spelen. Hierbij vormen bedrijfsdocumenten en

wetenschappelijke literatuur de basis voor de literatuurstudie. Verdere informatievoorziening zal plaatsvinden in de vorm van interviews met actoren. Op deze manier zal worden

onderzocht welke rol deze partijen spelen binnen het verduurzamingsproces en wat hun houding is richting deze ontwikkeling. Ook kunnen zo diverse netwerken en verbindingen blootgelegd worden.

3.3 Onderzoeksmateriaal

Het onderzoek zal gebruik maken van bestaande kennis maar ook op diverse wijzen nieuwe gegevens gaan verzamelen en analyseren op diverse wijzen. Allereerst zal de literatuur een belangrijk deel vormen in de eerste fase van het onderzoek. Er zal onderzoek gedaan worden naar bestaande kennis over de voorgenoemde drie pijlers van het duurzaamheidsbeleid. Om deze pijlers vanuit het ondernemingsplan te concretiseren zullen ook gesprekken worden gevoerd met diverse actoren binnen de SSH. De uitvoer van dit beleid ligt namelijk verspreid over diverse afdelingen en dus actoren. De focus van het onderzoek zal liggen op de

woningvoorraad van de SSH in Utrecht omdat de SSH hier de meeste van haar woningen beheert.

Op het gebied van bronbeleid zullen er gesprekken worden gevoerd met diverse actoren die betrokken zijn bij de beleids- en besluitvorming binnen de SSH. Hier kan worden gedacht aan de afdeling binnen de SSH welke zorg draagt voor contracten en inkoop van energie, het kan erg nuttig zijn ook hier een of enkele medewerkers van te spreken. De te spreken personen zullen verder worden beargumenteerd in het onderdeel casusselectie. Ook zullen bestaande bedrijfsdocumenten en –rapporten worden bestudeerd welke gaan over het plaatsen van zonnepanelen op diverse complexen. Aanvullend hierop wordt de wetenschappelijke literatuur geraadpleegd en zal de huidige energieleverancier van de SSH worden getoetst op

(29)

Op het gebied van gedragsbeïnvloeding spelen studenten de hoofdrol. Gezien de SSH een huisvester is die zich richt op studenten wordt ervan uitgegaan dat de medewerkers binnen de SSH veelvuldig contact hebben met studenten. Ook heeft de SSH contact met het

Bewonersoverleg Koepel SSH (BoKS) waar studenten in plaats nemen dus ook via die weg kan het standpunt van studenten gepeild worden. Verder kan er deels gebruik gemaakt worden van eerdere onderzoeken naar het verminderen van energieverbruik in studentenwoningen van de SSH en kan hierop worden voortgebouwd zoals naar voren kwam in de literatuurstudie. Om de verworven kennis, inzichten en standpunten enerzijds te controleren en anderzijds eventueel nieuw te vergaren zullen ook nog korte interviews met enkele studenten worden afgenomen, zodat een totaalplaatje rondom de verduurzaming van de woningvoorraad van de SSH kan worden benaderd.

3.4 Casusselectie voor interviews

In dit onderdeel zal worden beargumenteerd waarom de keuze is gemaakt voor de personen die geïnterviewde zijn. Een eerste grove selectie is gemaakt op basis van bedrijfsdocumenten van de SSH die betrekking hadden op onderdelen van de duurzaamheidspijlers. Enkele namen die daarin veelvuldig terugkwamen als betrokken bij of verantwoordelijk voor projecten zijn geselecteerd. Vervolgens is op basis van het organogram van de SSH en een gesprek met de manager strategie binnen de SSH, Remco de Maaijer, een verfijndere selectie gemaakt. De geïnterviewde personen binnen de SSH volgen hier, inclusief onderbouwing van de keuze.

Ton Jochems

De heer Jochems is directeur van de SSH, en is in deze rol eindverantwoordelijk voor de stichting en daarmee voor het gevoerde (duurzaamheids)beleid.

Remco de Maaijer

De heer de Maaijer vervult de functie van manager Strategie en is daarin verantwoordelijk voor het opstellen van beleid binnen de SSH. Hij speelt daarom een belangrijke rol in het

vormgeven van het duurzaamheidsbeleid.

Marianne Kleijnen

Mevrouw Kleijnen is verantwoordelijk voor de afdeling vastgoed binnen de SSH en daarmee ook verantwoordelijk voor de nieuwbouw. Zij speelt daarmee een belangrijke rol in de besluitvorming en duurzaamheid bij deze nieuwbouw.

(30)

Tom Quik

De heer Quik is teammanager Technisch Beheer en is hierin in brede zin verantwoordelijk voor het gevoerde energiebeleid van de SSH. Dit kan bijvoorbeeld gaan om het plaatsen van zonnepanelen of meebepalen in bepaalde keuzes die gemaakt worden bij de inkoop van energie. Daar komt ook bij dat het Technisch Beheer verantwoordelijk is voor de

onderhoudsstrategie van de SSH en dus een grote rol speelt binnen het beheer van bestaand vastgoed.

Arjan Walsemann

De heer Walsemann is teammanager Huurondersteuning en is daarin verantwoordelijk voor diverse processen die bij verhuur komen kijken, waaronder het inkoopbeleid van energie en afname van warmte van het Warmtenet in Utrecht.

Door deze personen te interviewen binnen de SSH denk ik een goed beeld te kunnen vormen van de totstandkoming van het beleid in grote lijnen, en de besluitvorming die aan dit beleid voorafgaat. Vervolgens is er nog gekozen gedurende het onderzoek naar aanleiding van nieuwe inzichten of kennis een aantal andere personen te interviewen, deze personen worden hieronder genoemd en de keuze voor hen wordt beargumenteerd.

Steye Verhoeve

De heer Verhoeve is algemeen bestuurslid bij BoKS, en heeft hier als aandachtsgebied duurzaamheid. In de periode dat de auteur van dit onderzoek stage liep bij de SSH heeft hij een aantal keer in overleg gezeten met de heer Verhoeve, onder andere over zonnepanelen, en het plaatsen van energiezuinige koelkasten in studentencomplexen. Vanwege de expertise van Steye Verhoeve, wie Milieukunde studeert in Utrecht, en zijn functie binnen BoKS als vertegenwoordiger van bewoners en woonbesturen van de SSH is de keuze gemaakt hem te interviewen voor dit onderzoek.

Ieke Benschop

Mevrouw Benschop is werkzaam bij de Natuur- en Milieufederatie Utrecht, kortweg ook wel NMU genoemd. Zij neemt onder andere plaats in het Periodiek Overleg Energiebesparing van de gemeente Utrecht,met Remco de Maaijer en Marianne Coopmans. In dat overleg behartigt zij vanuit de NMU duurzame belangen, waaronder energiebesparing en klimaatcompensatie.

Marianne Coopmans

Mevrouw Coopmans is werkzaam bij de gemeente Utrecht als senior-adviseur duurzame huisvesting. Telefonisch contact van de auteur met de gemeente Utrecht leidde tot de naam van mevrouw Coopmans als verantwoordelijke voor duurzame huisvesting in de gemeente. Ook neemt zij namens de gemeente Utrecht plaats in het Periodiek Overleg Energiebesparing met Remco de Maaijer en Ieke Benschop.

(31)

gradaties in duurzaamheidsbewustzijn en -engagement. Zij volgen allen de studie Geografie, Planologie en Milieu te Nijmegen en zijn dus bekend met het onderwerp duurzaamheid.

Lisa Busink

Lisa Busink is een vierdejaars studente en volgt de opleiding Geografie, Planologie en Milieu, kortweg GPM, in Nijmegen. Ze huurt een zelfstandige woonruimte bij de Stichting

Studentenhuisvesting Nijmegen, kortweg de SSHN. Ook is zij in het dagelijks leven vrij veel met duurzaamheid bezig, ze is vegetarisch uit duurzame overwegingen en is bestuurslid van studentenvakbond AKKU met speciale aandacht voor duurzaamheid.

Bo Tammer

Bo Tammer is een vierdejaarsstudent van de opleiding GPM te Nijmegen. Hij huurt een onzelfstandige woonruimte bij de SSHN. Hij springt verantwoord met energie om uit financiële overwegingen.

Stijn Altena

Stijn Altena is een derdejaarsstudent van de opleiding GPM te Nijmegen. Hij huurt een

onzelfstandige woonruimte bij een particuliere verhuurder. Zo kan dus gekeken worden of een duurzaamheidsbewustzijn zich daar anders manifesteert dan bij een stichting voor

studentenhuisvesting.

3.5 Onderzoeksmethode

Zoals eerder vermeld zal het onderzoek een kwalificerende benadering krijgen omdat er reeds veel mogelijkheden zijn tot verduurzaming maar dit nog niet breed toegepast wordt. De verwachting is dat dit een kwalitatieve oorzaak heeft zoals een zekere mindset bij de bepalende actoren. Zoals al eerder is besproken zullen wetenschappelijke literatuur en bedrijfsdocumenten worden besproken. Ook worden halfgestructureerde interviews afgenomen, waarbij er wel een relatieve zekerheid is van het verkrijgen van relevante antwoorden maar genoeg ruimte wordt opengelaten voor aanvullende informatie om zo nieuwe en onverwachte kennis te vergaren.

De interviewvragen zijn gestoeld op het theoretische kader, en zullen impliciet uitgaan van de vier fasen van implementatie welke ANT kent, zoals besproken in onderdeel 2.1 van dit onderzoek. Deze zullen hier kort aangestipt worden en het verband tot de interviewvragen zal worden toegelicht.

1. Verwondering

In deze fase wordt vastgesteld in welke mate actoren openstaan voor verandering. Omdat de gewenste verandering en nieuwe implementatie al bekend is, namelijk verduurzaming, zal worden gekeken in hoeverre het netwerk openstaat voor de betreffende verandering. Dit gebeurt door vast te stellen of de actor überhaupt vindt dat de SSH zich met dit onderwerp

(32)

Verder zal worden gepeild of de actoren al bekend zijn met het beleid van de SSH ten opzichte van verduurzaming.

2. Consultatie

Tijdens consultatie wordt gepeild wat de houding van de actor is richting de

beleidsinvalshoeken van verduurzaming. Dit zal op verschillende manieren gebeuren. Om te voorkomen dat sociaal wenselijke antwoorden gegeven worden, zal onderzocht worden of de actor zelf al bezig is met verduurzaming zoals geformuleerd in diverse pijlers. Ook zal worden gevraagd of de actor zich gestimuleerd voelt om duurzaam te handelen binnen zijn of haar rol. Op deze manier is de verwachting dat er een duidelijk beeld ontstaat van betrokkenheid bij duurzaamheid van de actoren. Uit deze betrokkenheid is dan de motivatie en houding af te leiden waar een verwachting van het succes van het beleid uit voort kan vloeien.

3. Hiërarchie

ANT gaat er over het algemeen vanuit dat mensen en dingen op een vlak speelveld opereren, dus dat er niet zozeer sprake is van een concrete hiërarchie. Het is echter natuurlijk nog wel mogelijk een grote of kleinere mate van invloed uit te oefenen. Er zal dus ook worden onderzocht welke invloed actoren denken te hebben op verduurzaming en bekeken worden wie verantwoordelijk is of was voor duurzame ontwikkelingen in het verleden en heden. Verder kunnen de actoren helpen met het identificeren van (andere) invloedrijke actoren. Omdat ook niet-menselijke actoren een rol kunnen spelen is het van belang te identificeren waardoor de actoren beïnvloed worden bij het maken van keuzes op het gebied van duurzaamheid.

Belangen kunnen binnen het netwerk ook een rol als actor spelen. Betaalbaarheid speelt naar verwachting een grote rol en hier zal dus expliciet naar gekeken worden.

4. Institutie

Per invalshoek zal aan actoren worden gevraagd of zij barrières identificeren op dat gebied en of zij bekend zijn met bijvoorbeeld energieafspraken en convenanten waar rekening mee moet worden gehouden binnen de SSH. Zo kunnen bestaande instituties binnen en buiten het eigen netwerk worden vastgesteld. Ook zal worden gevraagd naar de kijk van de actoren op het eigen netwerk, om zo een geschikte vorm van institutie te vinden om de verduurzaming uiteindelijk in te gieten.

Aan het einde van het onderzoek zullen ook interviews met een aantal studenten uitgevoerd worden. Deze interviews dienen enerzijds ter ontdekking van de standpunten van studenten richting de diverse duurzaamheidspijlers van de SSH, en hiermee dus anderzijds ter controle van deze standpunten zoals die waarschijnlijk ook genoemd zullen worden door andere te interviewen actoren die veel met studenten werken.

De interviews zullen geanalyseerd worden door gebruik van objectieve hermeneutiek. Om de theorie van ANT te gebruiken als een ontologische benadering, beargumenteren Cowan et. al

(33)

hermeneutiek wordt gedreven door geloof’ (p. 3). De vertolker is in het geval van dit onderzoek

ook te omschrijven als de interviewer. Door deze methode te gebruiken worden de geïnterviewden met een zekere mate van vertrouwen tegemoet getreden, er wordt vanuit gegaan dat zij de waarheid spreken en dat hun antwoorden betrouwbaar zijn. De

geïnterviewden hebben geen direct waarneembare redenen om niet de waarheid te spreken, wel is de verwachting dat er bepaalde normen en waarden heersen rondom het al dan niet in de praktijk brengen van duurzame handelingen. Om te ondervangen dat de geïnterviewden naar aanleiding hiervan bijvoorbeeld sociaal wenselijke antwoorden geven wordt aan het begin van elk interview benadrukt dat er rondom het onderwerp duurzaamheid geen goede of foute antwoorden gegeven kunnen worden en dat juist het doel is persoonlijke opvattingen en standpunten te verwerven. Op deze manier is de verwachting dat de geïnterviewden zich vrij genoeg voelen om vrijuit over dit onderwerp te spreken. Verder zijn in de interviewrichtlijn een aantal controlevragen opgenomen zodat het tijdens het interview of tijdens het coderen ervan opvalt als er eventuele onregelmatigheden zijn in de antwoorden.

Tijdens het coderen zal niet alleen een cross-check worden gedaan tussen diverse interviews maar zal ook focus liggen op het ontdekken van impliciete boodschappen en netwerken van invloed. Dit sluit aan bij de taak van een onderzoeker die een hermeneutisch perspectief wil toepassen zoals omschreven door Cowan et. al, ‘om [de boodschap] te herkennen en te vertalen, of zij voortvloeit uit de wisselwerking tussen verschillende menselijke actoren of van een complexe wisselwerking tussen menselijke en niet-menselijke actoren’ (2009, p. 297). Gedurende het onderzoek zal van snowballing gebruik worden gemaakt om de

onderzoeksonderwerpen niet in te perken door het maken van een a priori keuze. Doordat gebruik wordt gemaakt van ANT kan het voorkomen dat er bepaalde netwerken en

verbindingen later pas worden ontdekt. Dit wil niet zeggen dat van tevoren geen

onderzoeksonderwerpen in beeld worden gebracht. Het is van groot belang dat voor aanvang van de interviews al een beeld bestaat van relevante actoren. Deze zijn eerder uiteengezet in paragraaf 3.4, casusselectie. Voor de leesbaarheid zijn daar reeds de casussen inclusief motivatie te vinden die in sommige gevallen door snowballing pas later in het onderzoek zijn toegevoegd.

(34)

4. Bronbeleid

Het bronbeleid zal worden onderzocht aan de hand van de deelvraag: ‘Hoe kan de groenst

mogelijke energielevering worden gegarandeerd?’. Dit is van belang omdat het

“energieverbruik een cruciale rol [speelt] in het ontstaan van milieuproblemen zoals lucht- en bodemverontreiniging en klimaatverandering” (Consumentenbond, 2015, p. 7). Hoe de energie opgewekt wordt kan dus een grote impact op het milieu hebben.De uiteindelijke energielevering kan op verschillende manieren plaatsvinden. In grote lijnen zijn er hier twee hoofdstromen te herkennen. Allereerst kan een groene energieleverancier gekozen worden, hiervan kan vervolgens energie worden afgenomen. Verder bestaat ook nog de mogelijkheid zelf direct of indirect energie op te wekken. Beide mogelijkheden zullen in dit hoofdstuk besproken worden. Onder groene energie wordt verstaan: Energie uit natuurlijke (hernieuwbare) bronnen. Dit zijn biomassa, zon, wind, bodem en water.

4.1 Stroomafname van leverancier

De energielevering van een groot deel van de verhuurde woonruimte loopt via de SSH. Zij kan daardoor de energieleverancier voor een groot deel van haar huurders kiezen en heeft dus directe invloed op de verduurzaming van de levering. Om de keuze voor een duurzame leverancier te maken kan het Leveranciersrapport van de Consumentenbond gehanteerd worden (2015). Dit rapport bepaalt hoe duurzaam een energieleverancier is, door deze te beoordelen aan de hand van vier bedrijfsonderdelen: Investeringen, productie, inkoop en levering. Hieruit volgt een ”transparant totaalbeeld” op het gebied van duurzaamheid (p. 7). De elektriciteitsleveranciers worden opgedeeld in drie categorieën, voorlopers, volgers en vervuilers. De categorie voorlopers is vanuit duurzaamheidsperspectief het meest interessant omdat deze actief inzet op verduurzaming. Hieronder vallen de leveranciers die hoger scoren dan een 6, op een schaal van 1 tot 10. De grootste groep leveranciers bestaat uit volgers, deze volgen de stroommarkt en voegen weinig tot geen duurzame energieproductie toe. Zij scoren op het gebied van duurzaamheid tussen een 4 en een 6. De vervuilers houden niet-duurzame productie in stand.

Het blijkt dat de huidige energieleverancier van de SSH Eneco is. Deze scoort een 6.2 en hoort met dat cijfer bij de voorlopers (Consumentenbond, 2015, p. 4). Uit een interview met Remco de Maaijer blijkt dat er bij de keuze voor de energieleverancier niet actief rekening is

gehouden met deze duurzaamheidsscore, maar dat de SSH ‘onbewust op zich al niet zo slecht eraan toe [is] met zijn bronbeleid’.

Wat betreft prijsbeleid geeft Arjan Walsemann aan dat de SSH ‘een beetje in het midden [gaat] zitten, [het doet] wel iets aan een stukje vergroening maar niet dat het tot veel hogere

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft begin 2019 de spoorweg- infrastructuur op het rangeerterrein Kijfhoek onderzocht.. Dit naar aanleiding van een aantal ongevallen

- Bewoners: Is een vrachtwagenverbod mogelijk voor de gehele Brouwerijdreef? Gemeente geeft aan dat dit heel ingewikkeld is, want er zijn ook mensen in de straat die ooit verhuizen

De gemeente Tynaarlo doet alsnog mee met Hartveilig Drenthe en reageert daarmee ook positief op het verzoek om € 2865 subsidie te geven aan de combinatie Stichting Hartveilig

Loopbaanbegeleiding en -ontwikkeling moeten ook een recht zijn voor wie tijdelijk of permanent niet meekan in het normale economische circuit,.. omwille van

 Een beschrijving dient te worden gegeven van de effecten van de impactvolle risico’s en onzekerheden die zich bij de onderneming hebben voorgedaan en welke maatregelen naar

Lees voordat je een keuze voor een meeloopdag maakt, heel goed de informatie die er over een opleiding op de site staat!. Bij de opleidingsinformatie staat aangegeven hoe je je

Eens verhuisd naar een WZC willen zij graag actief blijven en inspraak blijven hebben in hun eigen leven, echter voor een WZC blijkt het niet altijd eenvoudig te zijn om de

Eigen ontwikkeling bij VITO voor afvalwater behandeling : IPC membranen (Internal Permeate