• No results found

Vervangende hechtenis: vervangend of dwangmiddel? Een onderzoek naar verschillen in de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis, gijzeling en lijfsdwang bij resp. de geldboete,

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vervangende hechtenis: vervangend of dwangmiddel? Een onderzoek naar verschillen in de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis, gijzeling en lijfsdwang bij resp. de geldboete, "

Copied!
54
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vervangende hechtenis: vervangend of dwangmiddel?

Een onderzoek naar verschillen in de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis, gijzeling en lijfsdwang bij resp. de geldboete, de schadevergoedingsmaatregel en de ontnemingsmaatregel.

Masterscriptie Strafrecht, Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Universiteit van Amsterdam Naam student: Mirte Visser

Begeleider: Prof. mr. dr. D. Abels Datum: 19 juli 2019

(2)

2

Inhoudsopgave

1 Inleiding ... 4

2 Vervangende hechtenis en gijzeling bij de geldboete, strafbeschikking en verkeersboete ... 6

2.1 Inleiding ... 6

2.2 Vervangende hechtenis bij de geldboete ... 6

2.2.1 Oplegging geldboete en vervangende hechtenis ... 6

2.2.2 Tenuitvoerlegging geldboete en vervangende hechtenis... 9

2.3 Gijzeling bij strafbeschikking en verkeersboete ... 11

2.3.1 Oplegging (straf)beschikking en draagkracht ... 11

2.3.2 Oplegging verkeersboete en draagkracht ... 12

2.3.3 Tenuitvoerlegging geldboete bij strafbeschikking en gijzeling ... 14

2.3.4 Tenuitvoerlegging verkeersboete en gijzeling ... 15

2.4 Komend recht ... 17

3 Vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregel ... 19

3.1 Inleiding ... 19

3.2 Oplegging schadevergoedingsmaatregel en vervangende hechtenis ... 19

3.2.1 Oplegging schadevergoedingsmaatregel en vervangende hechtenis in de parlementaire geschiedenis ... 19

3.2.2 Oplegging in de rechtspraak ... 22

3.3 Tenuitvoerlegging schadevergoedingsmaatregel en vervangende hechtenis ... 24

3.3.1 Tenuitvoerlegging wetgever ... 24

3.3.2 Tenuitvoerlegging rechtspraak ... 25

3.4 Komend recht ... 28

4 Lijfsdwang bij de ontnemingsmaatregel ... 30

4.1 Inleiding ... 30

4.2 Oplegging van de ontnemingsmaatregel en draagkracht ... 30

4.2.1. Oplegging van de ontnemingsmaatregel ... 30

4.2.2. Draagkracht en matigingsbevoegdheid rechter ... 32

4.3 Tenuitvoerlegging ontnemingsmaatregel en lijfsdwang ... 3534

4.3.1. Tenuitvoerlegging, vermindering en kwijtschelding ... 3534

4.3.2. Lijfsdwang ... 36

4.4 Komend recht: gijzeling ... 38

5 Analyse ... 39

5.1 Inleiding ... 39

5.2 Oplegging ... 40

5.2.1 Oplegging van de straf of maatregel ... 40

5.2.2. Oplegging van vervangende hechtenis ... 41

5.3 Tenuitvoerlegging ... 43

5.3.1 Tenuitvoerlegging van de straf of maatregel ... 43

5.3.2. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis, gijzeling of lijfsdwang ... 45

6 Conclusie ... 48

Literatuur- en jurisprudentielijst ... 51

Literatuur ... 51

Regelgeving en parlementaire stukken ... 52

Wet en regelgeving ... 52

Parlementaire stukken ... 52

Jurisprudentie ... 53

(3)

3 Gerechtshoven ... 53 Hoge Raad ... 54

(4)

4

1 Inleiding

Vermogensstraffen en –maatregelen zien op de betaling van een geldsom. Betaling die om welke reden dan ook uitblijft, wil men kunnen afdwingen. Na een periode van aanmaningen en verhogingen kan met zwaarder geschut worden opgetreden:

Bij geldboetengeldboetes opgelegd door een rechter, moet altijd vervangende hechtenis worden opgelegd voor het geval niet wordt betaald (art. 24c). Indien de vervangende hechtenis ten uitvoer wordt gelegd, vervangt zij de geldboete. Dit is anders bij

strafbeschikkingen opgelegd door het OM en verkeersboetes. Hierbij geldt dat de OvJ een machtiging tot gijzeling (art. 578b Sv) kan vorderen bij de kantonrechter bij het niet voldoen van het bedrag. In geval van betalingsonmacht mag, in tegenstelling tot de vervangende hechtenis bij de geldboete, niet worden overgegaan tot gijzeling.1

Ook bij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr moet vervangende hechtenis (art. 24c Sr) worden opgelegd. De hechtenis vervangt de schadevergoedingsmaatregel echter niet. Na het ondergaan van de “vervangende” hechtenis moet men het (volledige) bedrag aan schadevergoedingsmaatregel nog steeds voldoen.2

Bij de ontnemingsmaatregel kan een soortgelijk middel worden toegepast indien betaling niet geschiedt: hiervoor geldt dat lijfsdwang krachtens art. art. 577c Sv wordt gevorderd. In tegenstelling tot de schadevergoedingsmaatregel, kan bij de ontnemingsmaatregel in de fase van tenuitvoerlegging kwijtschelding en vermindering van het ontnemingsbedrag aan de rechter worden gevraagd (art. 577b lid 2 Sv) en zal voorafgaand aan het toepassen van lijfsdwang altijd een draagkrachttoets plaatsvinden.3

De verschillen tussen de straffen en maatregelen zijn zo op het eerste gezicht al goed zichtbaar: bij de een is de hechtenis daadwerkelijk vervangend, bij de ander is dat niet het geval. Bij de een wordt wel rekening gehouden met een verminderde draagkracht of betalingsonmacht, bij de ander mag dit absoluut niet meegenomen worden.

Doel van dit onderzoek is de verschillen aan te wijzen en op zoek te gaan naar een rechtvaardiging voor deze verschillen. De hoofdvraag die hierbij wordt gesteld luidt:

1 Kamerstukken II 2004/2005, 29849, 3, p. 81. 2 Bleichrodt & Vegter 2016, p. 381. 3 Bleichrodt & Vegter 2016, p. 376.

(5)

5 “Hoe verhouden de verschillen in tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis, gijzeling en lijfsdwang bij de oplegging van verschillende straffen en maatregelen met het oog op betalingsonmacht zich tot elkaar en hoe zijn deze verschillen te verklaren en rechtvaardigen?” Hierbij zal achtereenvolgens worden ingegaan op de vervangende hechtenis bij de geldboete, de gijzeling bij de strafbeschikking en verkeersboetes (hoofdstuk 2), de vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregel (hoofdstuk 3) en de lijfsdwang bij de ontnemingsmaatregel (hoofdstuk 4). In deze hoofdstukken zullen steeds voor elke straf of maatregel de volgende deelvragen worden beantwoord: 1) Hoe wordt bij het opleggen van de straf of maatregel omgegaan met verminderde draagkracht,; 2) Hoe wordt bij het

tenuitvoerleggen van de straf of maatregel omgegaan met verminderde draagkracht en 3) Wat waren de doelstellingen van de wetgever bij de betreffende straffen en maatregelen met het oog op resp. de vervangende hechtenis, lijfsdwang en gijzeling.

Afgesloten zal worden met een analyse (hoofdstuk 5) waarinIn een analyse (hoofdstuk 5) zullen de verschillen tegen elkaar worden afgezet en de laatste deelvraag zal worden beantwoord: “Zijn er verschillen in de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis, lijfsdwang en gijzeling bij de verschillende straffen en maatregelen en zijn deze eventuele verschillen te verklaren en te rechtvaardigen?”

(6)

6

2 Vervangende hechtenis en gijzeling bij de geldboete

, en

strafbeschikking

en verkeersboete

2.1 Inleiding

Bij het opleggen van geldboetengeldboetes kan, indien het bedrag niet (tijdig) wordt betaald, vervangende hechtenis of gijzeling ten uitvoer worden gelegd. Hierbij moet onderscheid worden gemaakt tussen boeten boetes die worden opgelegd door de rechter, waarbij de rechter moet bevelen dat vervangende hechtenis wordt toegepast voor het geval dat noch volledige betaling, noch volledig verhaal plaats heeft (art. 24c Sr) en geldboetes opgelegd middels een strafbeschikking en verkeersboetes, waarbij de officier van justitie een machtiging tot gijzeling kan vorderen bij de kantonrechter indien niet aan de betalingsverplichting wordt voldaan. Voor de vervangende hechtenis bij de geldboete geldt dat de vervangende hechtenis de geldboete vervangt.4 Bij gijzeling is dit niet het geval, maar geldt dat niet mag worden

overgegaan tot gijzeling in geval van betalingsonmacht.5

In dit hoofdstuk zal antwoord worden gegeven op de volgende (deel)vragen:;,Hhoe wordt bij het opleggen van de geldboete omgegaan met verminderde draagkracht (12); en hoe wordt bij het tenuitvoerleggen van de vervangende hechtenis en gijzeling omgegaan met verminderde draagkracht en eventuele betalingsonmacht (23) en wat waren de doelstellingen van de wetgever bij het opleggen van vervangende hechtenis en gijzeling bij de geldboete (3)? Hierbij zal eerst de vervangende hechtenis bij de geldboete behandeld worden (paragraaf 2.2) en daarna de gijzeling bij de strafbeschikking en verkeersboete (paragraaf 2.3). Een

onderscheid wordt in de vorm van subparagrafen gemaakt in stadia van de oplegging van de straf en de tenuitvoerlegging. Als afsluiting van het hoofdstuk zal kort worden ingegaan op het komend recht (paragraaf 2.4).

2.2 Vervangende hechtenis bij de geldboete

2.2.1 Oplegging geldboete en vervangende hechtenis

De geldboete is de belangrijkste vermogensstraf van het Wetboek van Strafrecht en een van de in art. 9 lid 1 onder a genoemde hoofdstraffen. Doel van de vermogensstraffen is om de veroordeelde rechtstreeks in zijn vermogenspositie te treffen.6 De geldboete kent volgens art.

4 Schuyt, in: T&C Strafrecht, art. 24c. 5 Bleichrodt & Vegter 2016, p. 376. 6 Bleichrodt & Vegter 2016, p. 333.

(7)

7 23 lid 2 Sr een minimum van €3,- en is opgedeeld in zes verschillende categorieën. Voor elke categorie geldt een boetemaximum. Bij combinatie van een geldboete met een andere sanctie, zoals een vrijheidsstraf, gelden dezelfde maxima als voor in het geval de geldboete

afzonderlijk wordt opgelegd.

Bij de oplegging van de geldboete kan volgens artikel 24 Sr door de rechter rekening worden gehouden met de draagkracht van de verdachte “in de mate waarin dat nodig is met het oog op een passende bestraffing van de verdachte zonder dat deze in zijn inkomen en vermogen onevenredig wordt getroffen.” Deze bepaling bestaat uit twee aspecten, waarbij enerzijds wordt gekeken naar een passende bestraffing, en anderzijds dat de verdachte niet onevenredig in zijn vermogen mag worden getroffen.

De wetgever lijkt aan deze draagkrachttoets een beperkte toepassing te willen geven, maar geeft tegelijk de rechter een grote vrijheid. De wetgever overweegt m.b.t. artikel 24:

“In het merendeel der gevallen zal de rechter bij de vorming van zijn oordeel of de geldboete een passende sanctie is, van de minimale draagkracht moeten uitgaan waarop in beginsel geen correctie naar beneden meer mogelijk is;

- de toepassing van het draagkrachtbeginsel zal vooral moeten plaatsvinden op de minderheid van de verdachten, die een financiële draagkracht heeft welke duidelijk boven het minimum ligt; waar toegepast, zal het draagkrachtbeginsel dus in de regel een correctie naar boven van de geldboete moeten inhouden.”7

Volgens deze lezing houdt het draagkrachtbeginsel niet veel meer in dan een mogelijkheid tot correctie naar boven, nu als gemiddelde draagkracht de minimale draagkracht wordt

genomen: de financiële draagkracht van de verdachte ligt over het algemeen op het niveau van het minimuminkomen.8 Dit minimuminkomen zal door de rechter dan ook als

uitgangspunt worden genomen, met als gevolg dat het draagkrachtbeginsel slechts een bijstelling van het boetebedrag naar beneden zal opleveren wanneer een inkomen onder het minimuminkomen wordt geconstateerd.9

In de praktijk zien we toch een ruimere toepassing van het draagkrachtbeginsel. Het OM houdt bij het vorderen van de geldboete rekening met de financiële situatie van de verdachte en heeft de vrijheid een andere sanctie te vorderen dan een geldboete indien een verminderde draagkracht of betalingsonmacht (dus een draagkracht onder het minimuminkomen) wordt

7 Kamerstukken II 1981-1982, 15012, 5, p. 12. 8 idem

(8)

8 geconstateerd.10 Overigens kan ook de rechter een gevorderde geldboete omzetten naar een

andere sanctie, zoals een werkstraf, indien de veroordeelde zich in een slechte financiële situatie bevindt.11 Ook zijn er tal van voorbeelden te vinden waarin met het oog op een lage

draagkracht een lagere boete (in vergelijking met de LOVS-richtlijnen) werd opgelegd.12

Het opleggen van de vervangende hechtenis is volgens zowel wetsgeschiedenis als

rechtspraak verplicht voor de rechter. Tijdens de parlementaire behandeling is ook wel gepleit voor een facultatieve oplegging, in die zin dat de rechter tot oplegging bevoegd maar niet verplicht zou zijnis. Een verplichting zou minder goed passen in het stelsel van rechterlijke vrijheid bij de straftoemeting.13 Aan dit argument kon volgens de wetgever slechts beperkte

toepassing worden gegeven: het ernstigste bezwaar tegen facultatieve oplegging werd gevonden in “die gevallen waarin, om welke reden dan ook, van het opleggen van

vervangende hechtenis is afgezien de veroordeelde zich onder bepaalde omstandigheden aan de tenuitvoerlegging van het vonnis zou kunnen onttrekken, […]”. Het zou niet ondenkbaar zijn dat sommige veroordeelden er een sport van zullen maken om aan de betaling van de hun opgelegde geldboete te ontkomen.14

De wetgever heeft het opleggen van vervangende hechtenis expliciet niet willen laten afhangen van een eventuele verminderde draagkracht van een veroordeelde: aan verdachte met een vaste werkgever en woonplaats en een bankrekening zou veelal geen vervangende hechtenis worden opgelegd, en aan verdachten met een maatschappelijk bezien minder gunstige positie wel. Dit verschil zou “een onbevredigende indruk” maken en des te pijnlijker zijn wanneer achteraf de schijnbaar solvente veroordeelde, aan wie geen vervangende hechtenis is opgelegd, zich aan de betaling van de geldboete onttrekt en de minder solvente veroordeelde wel in vervangende hechtenis wordt gedwongen.15 Door de Hoge Raad is

10 Op grond van de Aanwijzing kader voor strafvordering en OM -afdoeningen van 1 maart 2015,

2015A001, Stcrt. 2015, 4952. Zie onder 7. Strafverminderende factoren: “Indien aannemelijk is dat er sprake is van verminderde draagkracht kan dat een reden zijn om de geldboetesanctie of strafeis te matigen. Het kan echter ook reden zijn om een betaling in termijnen op te leggen, de geldboete om te zetten naar een andere sanctie of een voorwaardelijke boete te eisen.”

11 Zie bijvoorbeeld Hof Leeuwarden 15 februari 2010, ECLI:NL:GHLEE:2010:BL4199 en Rechtbank Den Haag

12 februari 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:4299.

12 Zie bijvoorbeeld Hof ‘s-Hertogenbosch 15 februari 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:556 en Hof Amsterdam 14

september 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:3989.

13 Kamerstukken II 1974-1975, 13386, 3, p. 12 14 Kamerstukken II 1974-1975, 13386, 3, p. 13 15 idem

(9)

9 meerdere malen bevestigd dat de rechter verplicht is de vervangende hechtenis op te leggen bij de geldboete.16

Het doel van het wetsontwerp “Herziening van de bepalingen betreffende de

tenuitvoerlegging van vermogensstraffen” was het terugdringen van de (korte) vrijheidsstraf voor zover de geldboete een reëel alternatief is.17 In dit licht speelt onmacht om een geldboete

te voldoen nauwelijks een rol en is de vervangende hechtenis, volgens bovenstaande citaten, ingevoerd vanuit de gedachte dat indien de geldboete niet wordt voldaan, het strafbare feit niet ongestraft mag worden gelaten.18 Aan de ene kant werd wordt dus beoogd het aantal

vrijheidsstraffen terug te brengen door het op meer plekken invoeren van de geldboete in plaats van een korte vrijheidsstraf. Aan de andere kant moet de betaling van de geldboete dan wel effectief kunnen worden afgedwongen, en werd de vrijheidsstraf op dit punt als

dwangmiddel ingebracht. In deze zin zou je kunnen zeggen dat de vervangende hechtenis hier tweeledig werkt: zij heeft een afschrikwekkende en vervangende waarde19: aan de ene kant

moet de vervangende hechtenis voldoende afschrikkend werken zodat de veroordeelde zijn geldboete betaalt,20 aan de andere kant moet de hechtenis het niet betalen van de geldboete in

putatief opzicht ook adequaat vervangen.21 Het accent wordt hierbij voornamelijk op de

functie als dwangmiddel gelegd.22

2.2.2 Tenuitvoerlegging geldboete en vervangende hechtenis

De tenuitvoerlegging van een veroordeling tot betaling van een geldboete geschiedt door het OM dat de zaak aanhangig heeft gemaakt (art. 572 lid 1 Sv). Met het innen van de

geldboetengeldboetes is het CJIB belast. Beslissingen over uitstel van betaling of betaling in termijnen worden in de praktijk dan ook door het CJIB genomen. Het beleid van het CJIB is m.b.t. het aangaan van betalingsregelingen of het geven van uitstel van betaling zeer

terughoudend. Zo is in de beleidsregels bepaald: “Gelet op de executieplicht van het OM treft het CJIB in beginsel geen betalingsregelingen.”23

16 zie HR 28 februari 1984, NJ 1984/559, m. nt. Th. W. van Veen en HR 25 november 1986,

ECLI:NL:PHR:1986:AC9698.

17 Kamerstukken II 1974-1975, 13386, 3, p. 12 18 Melai/Groenhuijsen, in: WvSv, art. 573 Sv, aant. 6.7. 19 Kamerstukken II 1989/1990, 21504, 3. p. 39.

20 Deze benadering is onder meer terug te zien in Kamerstukken II 1989-2000, nr. 3, p. 19. 21 Kamerstukken II 1974/1975, 13386, 3, p. 12-13.

22 HR 1 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1396, concl. A-G Jörg, nr. 18.

23 Aanwijzing executie(vervangende) vrijheidsstraffen, taakstraffen meerderjarigen, geldboetes,

(10)

10 Volgens art. 573 lid 2 kan het OM van het nemen van verhaal afzien. Er zijn geen

aanwijzingen in welke gevallen het OM van de bevoegdheid om van het nemen van verhaal af te zien gebruik zou kunnen of moeten maken.24 Indien verhaal onmogelijk is gebleken of

daarvan met toepassing van lid 2 is afgezien, dan wordt volgens lid 3 overgegaan tot het tenuitvoerleggen van vervangende hechtenis. Ten aanzien van de vervangende hechtenis geldt voor het OM een executieplicht: het OM heeft een plicht tot tenuitvoerlegging van door de strafrechter opgelegde sancties. De tekst van art. 573 lid 3 biedt geen ruimte voor het achterwege laten van de tenuitvoerlegging.25

Het derde lid van art. 24c bepaalt dat de vervangende hechtenis minstens één dag en ten hoogste een jaar bedraagt. Ook in geval van samenloop van strafbare feiten mag de bovengrens van een jaar niet overschreden worden (art. 62 lid 2 Sr.)

Volgens art. 24c wordt voor elke € 25,- niet meer dan een dag vervangende hechtenis opgelegd. In de praktijk kent men een voor de veroordeelde soepelere bepaling: in het Landelijk Overleg van Vvakinhoud Strafrecht (LOVS) is namelijk een maatstaf afgesproken van € 50,- per dag.26 Logischerwijs vermindert de vervangende hechtenis door betaling

evenredig.

Waar in het kader van de oplegging wel ruimte is voor een draagkrachttoets en het meewegen van de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde, is daar in het stadium van de tenuitvoerlegging een zeer beperkte ruimte voor. De veroordeelde kan een gratieverzoek indienen en/of een verbod tot tenuitvoerlegging vragen bij de voorzieningenrechter. Voorheen konden veroordeelden onder artikel 574 Sv de rechter verzoeken de geldboete te verminderen. Deze matigingsbevoegdheid is uiteindelijk geschrapt omdat de regeling naast de gratieprocedure weinig zelfstandige betekenis had. Daarnaast zou de veroordeelde tot een geldboete met deze regeling, naast gratie, een extra rechtsmiddel toekomen, waar de veroordeelde tot een vrijheidsstraf dit extra rechtsmiddel niet toekomt.27

Volgens artikel 558 Sv kan voor geldboetengeldboetes boven de € 340,- om gratie worden verzocht. Volgens artikel 122 GW wordt gratie verleend bij koninklijk besluit na een rechterlijk advies. Gratie kan alleen worden verleend indien een van de twee gronden van art.

24 Melai/Groenhuijsen, in: WvSv, art. 573 Sv, aant. 5.1. 25 Melai/Groenhuijsen, in: WvSv, art. 573 Sv, aant. 6.6. 26 Schuyt, in: T&C Strafrecht, art. 24c.

(11)

11 2 Gratiewet aanwezig is en heeft alleen gevolgen voor de tenuitvoerlegging van de straf of maatregel zelf: de veroordeling zelf blijft onaangetast.

Dat gratie door de wetgever niet bedoeld is voor gevallen waarin de veroordeelde zijn geldboete niet kan betalen blijkt uit het volgende citaat:

“Bij het opleggen van de geldboete heeft de rechter al rekening kunnen houden met de draagkracht van de verdachte. Ook hier geldt dat de verdachte die nalaat op de terechtzitting te verschijnen of anderszins (bijvoorbeeld bij brief) niet tijdig aan de rechter laat weten wat zijn inkomenspositie is, het te vermijden risico loopt dat met zijn persoonlijke omstandigheden geen of onvoldoende rekening wordt gehouden. Gratie is niet het instrument om de straftoemeting in dit opzicht achteraf te corrigeren.”28

Wel geldt voor gratieverzoeken dat deze volgens art. 558a opschortende werking hebben ten aanzien van de tenuitvoerlegging. Hiervoor geldt wel dat de tenuitvoerlegging nog niet mag zijn aangevangen. Als de veroordeelde een aankondiging heeft ontvangen dat zijn

vervangende hechtenis ten uitvoer zal worden gelegd, en hij dient pas daarna zijn

gratieverzoek in, dan geldt dat er geen schorsende werking toekomt aan dat gratieverzoek.29

Een laatste reddingsboei voor de veroordeelde ligt in een stap naar de voorzieningenrechter., Dit is een stap die zowel in het geval van tenuitvoerlegging van de geldboete als bij de schadevergoedingsmaatregel veelvuldig wordt gezet. Een veroordeelde vordert dan van de rechter de Staat te verbieden de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen. De rechter wijst deze vordering echter zeer zelden toe. Vaste rechtspraak, ook in geval van betalingsonmacht, is dat het CJIB een ruime beleidsvrijheid heeft bij de wijze van tenuitvoerlegging en de voorzieningenrechter het handelen van het CJIB derhalve slechts marginaal kan toetsen.30

2.3 Gijzeling bij strafbeschikking en verkeersboete

2.3.1 Oplegging (straf)beschikking en draagkracht

In 2008 is de Wet OM-afdoening in werking getreden. Deze wet maakt het onder meer mogelijk voor het OM om bepaalde strafbare feiten buiten de rechter om af te doen. Het gaat om alle overtredingen en misdrijven waar niet meer dan zes jaar gevangenisstraf op staat (art. 257a Sv). De officier van justitie kan deze strafbare feiten buiten de rechter om afdoen door

28 Kamerstukken II 2000-2001, 27788, 3, p. 6.

29 Rechtbank Den Haag 25 maart 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:3633. R.o. 4.3 en Rechtbank Den Haag 3 juni

2016 ECLI:NL:RBDHA:2016:9820. R.o. 4.6

(12)

12 middel van het opleggen van straffen zoals een geldboete of de later te behandelen

schadevergoedingsmaatregel.

Volgens de Aanwijzing kader voor strafvordering en OM-afdoeningen geschiedt het opleggen van een sanctie door het OM in twee stappen: ten eerste wordt gekeken naar het uitgangspunt. Hierbij worden landelijke richtlijnen gehanteerd. Stap 2 bestaat uit het bieden van een stukje maatwerk. Hierbij staat onder meer: “Zo kan geringe of grote draagkracht invloed hebben op de hoogte van de geldboete.”31 Het OM houdt dus, op dezelfde wijze als bij de formulering

van de eis, rekening met de draagkracht van de verdachte.

Overigens kan volgens artikel 24a in de uitspraak of de strafbeschikking worden bepaald dat de geldboete van minstens €225,- in gedeelten mag worden voldaan. Elk van de te betalen termijnen bedraagt minimaal € 45,- en de termijnen worden vastgesteld op tenminste één en ten hoogste drie maanden.

Volgens artikel 2.1 lid 1 van het Besluit OM-afdoening heeft het CJIB de taak de OvJ te ondersteunen bij het uitvaardigen van de strafbeschikking. Via deze weg worden

feitgecodeerde overtredingen waar voor in beleidsregels van het OM een vast boetebedrag is voorgeschreven feitelijk gezien door het CJIB verzonden. De beslissing om de

strafbeschikkingen uit te vaardigen blijft echter voorbehouden aan de OvJ.32

2.3.2 Oplegging verkeersboete en draagkracht

In 1990 is de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) ingevoerd.33 Deze wet bracht, kort gezegd, met zich mee dat overtredingen in het verkeer niet

langer via het strafrecht werden afgedaan, maar administratief werden afgehandeld.

Strafrechtelijke afdoening had een (te) grote overbelasting van het justitiële apparaat met zich meegebracht. Boetesn opgelegd onder de Wahv worden ook wel Mulderbeschikkingen genoemd, naar de commissie Mulder, belast met de advisering over de wet. Volgens artikel 2 van de Wahv is voor elke gedraging een boete bepaald. Deze boete kan in ieder geval niet meer hoger zijn dan het bedrag van de geldboete van de eerste categorie van art. 23 lid 4.

31 Aanwijzing kader voor strafvordering en OM-afdoeningen van 1 maart 2015, 2015A001, Stcrt. 2015, 4952.

Randnummer 3 Richtlijnen.

32 M. Kessler, in: Handboek strafzaken, 65.4. 33 Wet van 3 juli 1989, Stb. 1989, 300.

heeft opmaak toegepast: Lettertype: (Standaard) Times

New Roman

heeft opmaak toegepast: Lettertype: (Standaard) Times

New Roman

heeft opmaak toegepast: Lettertype: (Standaard) Times

New Roman, Cursief

heeft opmaak toegepast: Lettertype: (Standaard) Times

(13)

13 Volgens artikel 3 van de Wahv worden ambtenaren aangewezen die worden belast met het toezicht op de naleving van de Wahv. Dit zijn voornamelijk de ambtenaren genoemd onder artikel 141 en 142 Sv, waaronder ambtenaren van de politie en de buitengewoon

opsporingsambtenaren. Ook worden boetes veelal op geautomatiseerde wijze door het CJIB opgelegd.34

Onder de Wahv is in de fase van de oplegging van de boete slechts beperkte ruimte voor matiging van de boete met het oog op een beperkte draagkracht. De politie heeft deze matigingsbevoegdheid in het geheel niet. De OvJ (in beroep) en de kantonrechter hebben deze matigingsbevoegdheid slechts in zeer uitzonderlijke gevallen.35 De betrokkene kan binnen zes

weken na ontvangst van de beschikking beroep instellen bij de OvJ (art. 6 Wahv). Als blijkt dat de omstandigheden waarin betrokkene verkeert van dien aard zijn dat betaling van de boete van hem in redelijkheid niet kan worden gevergd kan de OvJ de boete matigen. Tegen de beslissing van de OvJ kan beroep worden ingesteld bij de kantonrechter. Een van de gronden van artikel 9 lid 2 Wahv waarop beroep kan worden ingesteld luidt:

“b. de officier van justitie had moeten beslissen dat de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden, het opleggen van een administratieve sanctie niet billijken dan wel dat hij, gelet op de omstandigheden waarin de betrokkene verkeert, een lager bedrag van de administratieve sanctie had moeten vaststellen.”

Met betrekking tot deze matigingsbevoegdheid was de commissie Mulder destijds verdeeld. Een meerderheid van de commissie achtte de bevoegdheid tot matiging uiteindelijk toch wenselijk:

“Wij geven de minderheid van de commissie graag toe dat het bij dit wetsontwerp om betrekkelijk lage bedragen gaat, waarvan nauwelijks valt voor te stellen dat de betaling daarvan te zwaar zou zijn. In de praktijk komen nu eenmaal uitzonderlijke gevallen voor, waarmee de wet rekening moet houden. Wij onderschrijven dan ook de opvatting van de meerderheid van de commissie dat een matigingsrecht ertoe kan bijdragen dat het in dit wetsontwerp opgenomen stelsel beter zal worden aanvaard door de justitiabelen.”36

Zoals door de wetgever al verwacht gaat het in de praktijk inderdaad om uitzonderlijke gevallen, en is er slechts een handvol uitspraken te vinden waarin een verkeersboete gematigd werd. Een sprekend voorbeeld is een zaak die in 2013 bij het Hof Leeuwarden37 diende. Het

34 M. Barels, in: Handboek Strafzaken, 109.5. 35 M. Barels, in: Handboek Strafzaken, 109.5. 36 Kamerstukken II 1987/1988, 20329, 3, p. 17.

(14)

14 ging hier om een geval waarin de betrokkene in een auto zonder haar gordel om had gereden, waardoor haar aanvankelijk een boete van € 100,- was opgelegd. Betrokkene was echter net gedetineerd geweest, had geen inkomen of uitkeren, was dakloos en volledig afhankelijk van familie en kennissen voor opvang en voedsel. In deze zaak werd de boete gematigd naar € 20,-.

2.3.3 Tenuitvoerlegging geldboete bij strafbeschikking en gijzeling

Indien de geldboete, uitgevaardigd per strafbeschikking, niet wordt voldaan, wordt volgens art. 24b lid 1 Sr een aanmaning verzonden. Hierbij kan de geldboete, tot tweemaal toe (lid 2) worden verhoogd.38 Indien ook dan betaling uitblijft, wordt, na een schriftelijke

waarschuwing, overgegaan tot verhaling op voorwerpen van de bestrafte volgens artikel 573 strafvorderingSv. Zoals bij de behandeling van de tenuitvoerlegging van de geldboete reeds aan de orde kwam, kan het OM volgens artikel 573 lid 2 Sv van het nemen van verhaal afzien. In afwijking van artikel 573 bepaalt artikel 578b lid 1Sv impliciet dat eerst een

verhaalstraject krachtens art. 573 e.v. plaats moet hebben gevonden.

In de literatuur wordt veelal aangenomen dat de plicht vanplicht van art. 553 Sv om rechterlijke beslissingen ten uitvoer te leggen ook geldt voor de strafbeschikking. Hoewel in de kamerstukken betreffendekamerstukken betreffende de Wet OM-afdoening de

executieplicht niet aan de orde is gesteld, is het waarschijnlijk dat de wetgever bij

strafbeschikkingen niet heeft willen afwijken van het voor rechterlijke beslissingen geldende uitgangspunt m.b.t. de executieplicht, nu rechterlijke vonnissen en strafbeschikkingen zoveel mogelijk gelijk worden gesteld.39

Indien verhaal niet (of niet volledig) heeft plaatsgevonden kan de officier van justitie bij de kantonrechter een vordering instellen tot machtiging om tot gijzeling over te gaan. De kantonrechter bepaalt hierbij volgens art. 578b lid 2 Sv de duur van de gijzeling. De gijzeling duurt ten minste één dag en ten hoogste een week, en voor elke €25,- wordt niet meer dan één dag40 opgelegd. Hierbij komt wel dat bij samenloop van misdrijven waarbij één straf wordt

uitgesproken (art. 57 Sr), de toe te passen gijzeling hoger dan een week kan zijn. In de MvT wordt het voorbeeld genoemd waarin iemand wegens drie gevallen van valsheid in geschrifte

38 M. Kessler 2015, p. 97. 39 M. Kessler 2015, p. 95.

40 Kamerstukken II 2004/2005, 29849, 3, p. 81.

heeft opmaak toegepast: Lettertype: (Standaard) Times

New Roman

heeft opmaak toegepast: Lettertype: (Standaard) Times

New Roman

heeft opmaak toegepast: Lettertype: (Standaard) Times

New Roman

heeft opmaak toegepast: Lettertype: (Standaard) Times

(15)

15 een geldboete van 500 euro krijgt opgelegd. Er kan dan voor twintig dagen worden

gegijzeld.41

De vordering van de officier van justitie wordt in beginsel alleen toegewezen indien sprake is van iemand die niet wil, maar wel kan betalen en bij wie (volledig) verhaal niet mogelijk is. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het dwangmiddel gijzeling bedoeld is om de

betalingsonwillige tot betaling aan te zetten.42In het nieuwe Wetboek van Strafvordering is in

artikel 6:6:25 lid 6 expliciet bepaalt dat de vordering niet wordt toegewezen “indien de veroordeelde aannemelijk maakt dat hij buiten staat is te voldoen aan de verplichting tot betaling.”

Een goed voorbeeld van hoe deze wetsbepaling in de rechtspraak wordt ingevuld: “Als geen volledig verhaal van een bij strafbeschikking opgelegde geldboete heeft

plaatsgevonden, kan de officier van justitie in het arrondissement waar gestrafte zijn (GBA-)adres heeft, verzoeken te worden gemachtigd het dwangmiddel gijzeling toe te passen conform artikel 578b eerste lid Wetboek van Strafvordering. Dit dwangmiddel mag niet worden ingezet bij bestraften van wie bekend is dat ze niet kunnen betalen. De officier van justitie dient de door het CJIB voorbereide vordering machtiging gijzeling deugdelijk te beoordelen. De machtiging tot toepassing van het dwangmiddel gijzeling ex artikel 578b Sv dient naar het oordeel van de kantonrechter alleen te worden verleend indien aan het subsidiariteitsbeginsel is voldaan.”43

Indien sprake is van betalingsonmacht in plaats van betalingsonwil, wordt niet overgegaan tot toepassing van het dwangmiddel gijzeling, omdat het beoogde doel, namelijk het afdwingen van betaling door betrokkene, hiermee immers niet zal worden verwezenlijkt.44

De gijzeling heft, in tegenstelling tot de vervangende hechtenis bij de geldboete opgelegd door de rechter, de verschuldigdheid van het boetebedrag niet op. Tegen de beslissing van de kantonrechter om vordering tot machtiging tot gijzeling al dan niet toe te wijzen staat volgens art. 578b lid 3 geen rechtsmiddel open.

2.3.4 Tenuitvoerlegging verkeersboete en gijzeling

In geval van de Wahv wordt de boete zes weken na verzending van de beschikking

onherroepelijk. De boete moet dan binnen twee weken worden voldaan (art. 23 Wahv). Indien

41 Kamerstukken II 2004/2005, 29849, 3, p. 81. 42 idem

43 Rechtbank Zeeland-West-Brabant 13 februari 2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:1645. R.o. 1.1. 44 Idem. R.o. 1.4.

(16)

16 de boete, ook na verhoging krachtens art. 23 lid 2, niet wordt voldaan vindt verhaal op goederen of inkomsten volgens art. 26 of 27 Wahv plaats. Indien verhaal niet heeft

plaatsgevonden komen de dwangmiddelen van art. 28-28b Wahv aan bod. Sinds 1997 kunnen de dwangmiddelen inneming van het rijbewijs (art. 28a) en buitengebruikstelling voertuig (art. 28b) (middels een mandaat van de OvJ te Leeuwarden) door het CJIB worden uitgeoefend.45

Uit zowel de parlementaire geschiedenis als de rechtspraak blijkt dat gijzeling (art. 28 Wahv) slechts mag worden toegepast indien geen volledig verhaal overeenkomstig artikelen 26 en 27 Wahv heeft plaatsgevonden, en de andere, minder zware, dwangmiddelen, inneming rijbewijs en buitengebruikstelling van het voertuig, ook niets hebben opgeleverd. De wetgever overwoog m.b.t. tot het middel gijzeling als volgt:

“Duidelijk moge zijn dat hiertoe slechts in uiterste noodzaak zal worden overgegaan. Ook voor de bovengenoemde twee andere dwangmiddelen geldt trouwens, dat zij bedoeld zijn voor

uitzonderingsgevallen. De officier van justitie heeft de keuze tussen de drie genoemde dwangmiddelen, met dien verstande dat het dwangmiddel van de gijzeling eerst in aanmerking komt, indien de eerste twee dwangmiddelen naar zijn oordeel niet geschikt zijn om te worden toegepast.”46

Ook uit de rechtspraak blijkt dat een vordering door de OvJ tot machtiging tot gijzeling door de kantonrechter wordt geweigerd indien strijd is met het subsidiariteitsbeginsel. Ook indien de mogelijkheden (van art. 26, 27, 28a en b) wel zijn benut maar niet tot betaling hebben geleid, is verlening van de machtiging niettemin niet aan de orde indien voldoende aannemelijk is dat sprake is van betalingsonmacht.47 Ook indien geen reële verwachting

bestaat dat betrokkene in staat is de sancties te voldoen zal het doel van de gijzeling niet kunnen worden bereikt en dienen de vorderingen te worden afgewezen.48

Hoewel de wetgever op het punt van gijzeling in combinatie met betalingsonmacht duidelijke standpunten innam, verscheen in 2015 toch een zeer kritisch rapport van de Nationale Ombudsman. Aanleiding voor het rapport waren klachten van burgers die gegijzeld werden of dreigden gegijzeld te worden omdat zij hun boete(s) niet konden betalen. Uit de berichten bleek dat het veelal niet mogelijk was om met het CJIB tot een betalingsregeling te komen of

45 M. Barels, in: Handboek Strafzaken, 109.9. 46 Kamerstukken II 1987/1988, 20328, 3, p. 50.

47 Rechtbank Zeeland-West-Brabant 11 december 2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:9017. R.o. 2.3. 48 Rechtbank Amsterdam 12 mei 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:2764. R.o. 6.

(17)

17 een andere oplossing te treffen. Ook vanuit de politie, die met morele dilemma’s

geconfronteerd werd, en kantonrechters die steeds weer gijzelingsdossiers aangeleverd kregen zonder persoonlijke/financiële achtergrond van de betrokkene, kwamen negatieve geluiden.49

Van de vorderingen tot machtiging gijzeling werd in 2013 slechts net iets meer dan de helft door de kantonrechter toegewezen. In 2014 was dat ongeveer in 60% van de gevallen.50

Conclusie van het onderzoek van de Ombudsman was, onder meer, dat gijzeling veelvuldig werd gevorderd en ten uitvoer gelegd in gevallen waarin sprake was bij betalingsonmacht bij de betrokkene. De gijzelingsdossiers bestonden vaak uit niet meer dan een zaakoverzicht en een deugdelijke onderbouwing waarom het OM niet anders kon dan gijzelen ontbrak.51

In december 2016 is de situatie door de Nationale Ombudsman opnieuw bekeken. Hij kwam toen tot de conclusie dat er in verschillende fases van het werkproces verbetermaatregelen zijn genomen, zowel in de fase voorafgaand aan het gijzelen als rond de tenuitvoerlegging van de gijzeling.52 De onderbouwing van de vorderingen is uitgebreider dan voorheen, maar

nog steeds wordt in veel zaken onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van betalingscapaciteit en betalingsonwil.53 Wat betreft het bieden van betalingsregelingen lijkt

het beleid van het CJIB versoepeld: per 1 januari jl. is het mogelijk voor een boete vanaf € 75,- een betalingsregeling aan te gaan, waar dit voorheen een bedrag van € 225,- was.54

2.4 Komend recht

De Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen55 brengt voor de geld- en

verkeersboete enkele wijzigingen met zich mee. Allereerst wordt de Minister van Veiligheid en Justitie belast met de inning van de Wahv-sancties.56 De Minister is reeds belast met de

inning van strafrechtelijke geldsancties en “gezien de sterke procedurele overeenkomsten tussen de inning van strafrechtelijke geldsancties en de inning van Wahv-sancties, en de centrale rol die het CJIB bij beide vervult, wordt voorgesteld de Minister van Veiligheid en Justitie ook te belasten met de inning van de Wahv-Sancties.” In praktische zin heeft deze wijziging weinig consequenties, aangezien de feitelijke uitvoering thans en op grond van de

49 R.F.B. van Zupthen, 2015. p. 2. 50 idem. p. 12. 51 idem. p. 48. 52 R. F. B. van Zutphen, 2017. p. 2. 53 idem p. 4. 54 Kamerstukken II 2018/2019, 24515, 466, p. 2. 55 Wet van 22 februari 2017, Stb. 2017, 82. 56 Kamerstukken II 2014/2015, 34086, 3, p. 24.

heeft opmaak toegepast: Lettertype: (Standaard) Times

New Roman

Met opmaak: Kop 2

heeft opmaak toegepast: Lettertype: (Standaard) Times

New Roman

heeft opmaak toegepast: Lettertype: (Standaard) Times

(18)

18 voorgestelde bepaling door het CJIB gebeurt.57 Het OM blijft hierbij verantwoordelijk voor

het administratief beroep en bezwaar en ook het toepassen van het dwangmiddel gijzeling blijft voorbehouden aan het OM.58 Wat betreft deze gijzelingsvordering wordt in de Memorie

van Toelichting nog eens benadrukt dat een gijzelingsvordering enkel zinvol is als andere middelen aantoonbaar niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Als voorbeeld wordt hierbij de Wahv genoemd, waarbij het gaat om “een dwangbevel, buitengebruikstelling van het voertuig en inname van het rijbewijs, voordat de zaak door de Minister, het CJIB, wordt overgedragen voor beslissing door het OM over het indienen van een vordering gijzeling.”59

Voor de in een strafbeschikking opgelegde geldboete gaat artikel 6:6:25 gelden. In lid 6 van dit wordtIn het nieuwe Wetboek van Strafvordering is in artikel 6:6:25 lid 6 expliciet bepaaldt dat de vordering tot gijzeling niet wordt toegewezen “indien de veroordeelde aannemelijk maakt dat hij buiten staat is te voldoen aan de verplichting tot betaling.”

De regeling van artikel 24c voor wat betreft de geldboete60 en de gijzelingsregeling voor wat

betreft de in de strafbeschikking opgelegde geldboete en verkeersboete (Wahv) blijven (voor zover van belang voor dit onderzoek) verder ongewijzigd. Zoals in paragraaf 3.4 en 4.4 nog zal worden behandeld, wordt voor wat betreft de schadevergoedings- en ontnemingsmaatregel juist aansluiting gezocht bij de regeling van gijzeling zoals deze reeds geldt voor de in de strafbeschikking opgelegde geldboete en beschikkingen in het kader van de Wahv.61

57 Kamerstukken II 2014/2015, 34086, 3, p. 90. 58 Kamerstukken II 2014/2015, 34086, 3, p. 25. 59 Idem, p. 26. 60 Idem, p. 91. 61 Idem, p. 94.

heeft opmaak toegepast: Niet Markeren

heeft opmaak toegepast: Lettertype: (Standaard) Times

New Roman

heeft opmaak toegepast: Lettertype:

heeft opmaak toegepast: Lettertype: (Standaard) Times

New Roman

heeft opmaak toegepast: Lettertype: (Standaard) Times

(19)

19

3 Vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregel

3.1 Inleiding

Bij het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) moet de rechter, net als bij de oplegging van de geldboete, vervangende hechtenis opleggen (art. 36f lid 8 jo. 24c Sr). Anders dan bij de geldboete geldt voor de schadevergoedingsmaatregel echter dat hechtenis niet vervangend werkt en dat bij de vaststelling van de hoogte van het bedrag geen rekening mag worden gehouden met de draagkracht van de verdachte.

Deelvragen die in dit hoofdstuk aan de orde zullen komen zijn achtereenvolgensd: wat waren de doelstellingen van de wetgever bij de invoering van de schadevergoedingsmaatregel (1), hoe wordt bij het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel omgegaan met een verminderde draagkracht (21);en hoe wordt bij de tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregel en vervangende hechtenis omgegaan met verminderde draagkracht (23) en wat waren de doelstellingen van de wetgever bij de invoering van de schadevergoedingsmaatregel (1). Hierbij zal eerst de fase van oplegging van de

schadevergoedingsmaatregel en vervangende hechtenis behandeld worden en daarna de fase van tenuitvoerlegging. Een onderscheid in subparagrafen wordt gemaakt in de doelstellingen van de wetgever en daarnaast de invulling in de rechtspraak.

3.2 Oplegging schadevergoedingsmaatregel en vervangende hechtenis

3.2.1 Oplegging schadevergoedingsmaatregel en vervangende hechtenis in de parlementaire geschiedenis

De schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) werd in 1993 in de Wet Terwee geïntroduceerd.62 Artikel 36f lid 1 noemt de gevallen waarin oplegging van de

schadevergoedingsmaatregel mogelijk is. Onder meer bij veroordeling wegens een strafbaar feit, een strafbeschikking of oplegging van tbs is ruimte voor oplegging van de

schadevergoedingsmaatregel. Lid 2 bepaalt dat de maatregel kan worden opgelegd indien de verdachte naar burgerlijk recht (artikel 6:162 BW e.v.) aansprakelijk is voor de schade toegebracht door het strafbare feit. Het in dit tweede lid verwoorde causaal verband kan ruim worden opgevat.63

62 Bleichrodt & Vegter 2016, p. 378. 63 Bleichrodt & Vegter 2016, p. 378.

(20)

20 Bij de totstandkoming van de wet is uitgebreid gediscussieerd over de vraag of het

uiteindelijke artikel 36f zou moeten worden ingevoerd als (bijkomende) straf of als maatregel. De Commissie Terwee pleitte voor een schadevergoedingsstraf. Deze straf zou volgens de commissie moeten bestaan uit de betaling van een som geld door de veroordeelde aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en bij bepaling van de hoogte van de straf zou worden aangesloten bij het systeem van de geldboetengeldboetes. Bij de oplegging van deze straf zou rekening worden gehouden met de draagkracht van de verdachte.64 De keuze om art. 36f Sr

uiteindelijk toch in te voeren als maatregel ligt voornamelijk in de opvatting dat het element van leedtoevoeging, dat zo typerend is voor straffen, ontbreekt bij de beoogde

schadevergoedingsmaatregel.65 Vermogensmaatregelen zijn in eerste instantie gericht op

bescherming van de maatschappij of het herstel van een rechtmatige toestand. Gelet op deze verschillen in rechtskarakter tussen vermogensstraffen en -maatregelen lag en ligt het meer in de rede de schadevergoedingsverplichting toch als maatregel aan te merken: “De

schadevergoedingsmaatregel is namelijk primair gericht op herstel van de rechtmatige toestand en voegt geen extra leed aan de dader toe.”66 Dat de veroordeelde de

schadevergoedingsplicht mogelijk toch als extra leed en straf ervaart, is volgens de wetgever niet beslissend voor de juridische vormgeving van een sanctie. Het herstel van de rechtmatige toestand staat voorop, niet de leedtoevoeging.67

De overwegingen en doelen die aan de voorstellen tot invoering van de

schadevergoedingsmaatregel ten grondslag liggen zien voornamelijk op de “vredemakende” functie van het strafproces die versterkt zou worden door de schadevergoeding. De schadevergoedingsmaatregel biedt aan slachtoffers een tegemoetkoming met een aantal voordelen, nu de som geld ten behoeve van hen (en niet ten behoeve van de staat) komt, maar de executie wel bij het OM ligt. Daarnaast vindt het slachtoffer erkenning in de sanctie.68 Het

is volgens de wetgever evident dat het slachtoffer meer baat heeft bij de executiemaatregelen die gericht zijn op vergoeding van de schade, dan de instelling van een strafvervolging of de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf.69 Dit is een interessant

uitgangspunt, waar in hoofdstuk 5 nader op zal worden ingegaan.

64 Kamerstukken II 1989/1990, 21345, 3, p. 4. 65 Kamerstukken II 1989/1990, 21345, 3, p. 5. 66 Idem 67 Kamerstukken II 1990/1992, 21345, 5, p. 13. 68 Kamerstukken II 1989/1990, 21345, 3, p. 17-18. 69 Idem, p. 18.

(21)

21 Bij de bepaling van de hoogte van de maatregel wordt dan ook geen rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte: gezien het reparatoire karakter van de maatregel is enkel de omvang van de schade beslissend voor de hoogte van het bedrag.70 De strafrechter mag de

hoogte van het bedrag niet matigen op grond van de draagkracht van de veroordeelde. De wetgever heeft de rechter verder een grote vrijheid toegekend bij het opleggen van de maatregel. De aard en de omvang van de maximaal te vergoeden schade worden volgens de criteria van het burgerlijk recht vastgesteld. Het burgerlijk recht biedt in bepaalde gevallen ook ruimte voor vergoeding van ideële schade, zodat de maatregel opgebouwd kan worden uit de vergoeding van zowel materiële als immateriële schade.71

Bij het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel is de rechter, net zoals bij de oplegging van de geldboete, verplicht vervangende hechtenis op te leggen voor het geval de

veroordeelde niet voldoet aan zijn betalingsverplichting onder de

schadevergoedingsmaatregel (art. 36f lid 8). De dreiging met dit dwangmiddel zou de veroordeelde er, volgens de wetgever, in veel gevallen toe brengen aan zijn verplichting te voldoen.72

Opvallend is wel dat de wetgever ruimte heeft gelaten voor de rechter om de oplegging van vervangende hechtenis achterwege te laten:

“De vraag van deze leden of de rechter er verstandig aan doet de schadevergoedingsmaatregel niet op te leggen als er ernstig rekening moet worden gehouden met de kans dat de verdachte de schade niet zal kunnen vergoeden en vervangende hechtenis zal moeten worden toegepast, laat zich niet in abstracto beantwoorden. De rechter zal hierover in concreto met inachtneming van de omstandigheden van het geval moeten beslissen.”73

Op de invulling die in de rechtspraak aan deze bepaling is gegeven wordt in paragraaf 3.2.2. nader ingegaan.

De hoogte van het aantal dagen vervangende hechtenis wordt volgens een LOVS-afspraak berekend aan de hand van dezelfde tabel die voor de oplegging van de geldboete is

vastgesteld, waarbij bij een bedrag tot € 50,- één dag vervangende hechtenis wordt opgelegd

70 Kamerstukken II 1989/1990, 21345, 3, p. 5-6. 71 Kamerstukken 1989/1990, 21345, 3, p. 19. 72 Kamerstukken II 1991/1992, 21345, 9, p. 5. 73 Kamerstukken I 1991/1992, 21345, 36b, p. 2.

(22)

22 en het maximum 365 dagen bedraagt bij bedragen van € 74.000,- of hoger.74

Niet onbelangrijk is dat de vervangende hechtenis van artikel 24c volgens artikel 36f lid 8 de schadevergoedingsverplichting niet opheft. Er is dus geen sprake van vervangende hechtenis, maar van hechtenis. De wetgever stelt hierover dat er om praktische redenen aansluiting gezocht is bij de regeling van de vervangende hechtenis van art. 24c. Dit wil echter niet zeggen dat deze regeling letterlijk wordt overgenomen.75

3.2.2 Oplegging in de rechtspraak

Het uitgangspunt zoals geformuleerd door de wetgever m.b.t. de draagkracht van de

veroordeelde is meerdere malen herhaald door de Hoge Raad.76 Een verminderde draagkracht

behoort geen rol te spelen bij oplegging en de bepaling van de hoogte van de schadevergoedingsmaatregel:

“Noch uit art. 36f Sr noch uit enige andere wettelijke bepaling vloeit voort dat de draagkracht van de verdachte een maatstaf vormt ter bepaling van de hoogte van het bedrag dat de verdachte ten behoeve van het slachtoffer aan de Staat dient te betalen. Dat strookt met de reparatoire aard van de sanctie.”77

De door de wetgever gegeven ruimte in de parlementaire geschiedenis is in 2007 door de Hoge Raad benut: de Hoge Raad oordeelde dat het gebrek aan draagkracht onder omstandigheden voor de rechter reden kan zijn ervan af te zien de

schadevergoedingsmaatregel op te leggen.78 Bij het ontbreken van draagkracht zal het met de

oplegging van de maatregel beoogde doel niet worden bereikt en zal de maatregel slechts leedtoevoegend werken, hetgeen de wetgever juist niet voor ogen stond.79

In 2009 geeft de Hoge Raad nadere invulling aan wat verstaan kan worden onder “onder omstandigheden.” In het bijzonder kan namelijk gedacht worden aan gevallen waarin op voorhand vast staat dat het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel slechts zal leiden tot het in de toekomst tenuitvoerleggen van vervangende hechtenis.80

Dat dit soort uitzonderlijke gevallen niet vaak voorkomt is recent nog benadrukt door A-G

74 Oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken, de Rechtspraak, bijgewerkt april 2019, p. 23. Juiste

bronvermelding

75 Kamerstukken II 1991/1992, 21345, 9, p. 6.

76 Zie o.a. HR 16 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1812, r.o. 3.6 en HR 22 december 2015,

ECLI:NL:HR:2015:3694. R.o. 2.10.

77 HR 20 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6246. R.o. 3.3.1. 78 HR 19 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ8788. R.o. 3.6. 79 Idem. R.o. 3.3.

80 HR 16 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1812. R.o. 3.6.

(23)

23 Knigge: “Het feit dat een verdachte weinig tot geen inkomsten heeft en daardoor niet in staat zal zijn binnen afzienbare tijd geheel aan zijn betalingsverplichting te voldoen, is daarvoor kennelijk onvoldoende.”81

Door (lagere) rechters wordt nauwelijks gebruik gemaakt van bovenstaande uitspraken van de Hoge Raad: zelden wordt afgezien van het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel omdat de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis onvermijdelijk zou zijn. Dit komt omdat het tegenwoordig mogelijk is voor veroordeelden om een betalingsregeling met het CJIB aan te gaan en hierdoor niet langer aannemelijk is dat oplegging van de

schadevergoedingsmaatregel zeker zal leiden tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis. Sinds 1 januari 2011 is artikel 561 lid 4 Sv, dat de termijn voor een

betalingsregeling beperkte tot 27 maanden, vervallen, waardoor meerdere rechters menen dat de mogelijkheden voor het treffen van betalingsregelingen zijn verruimd.82 Voordat deze

wettelijke maximale betalingstermijn werd geschrapt, werd met het oog op de

onvermijdelijkheid van de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis nog wel regelmatig afgezien van het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.83

Zoals bij de behandeling van de geldboete in hoofdstuk 2 al aan de orde kwam is het beleid van het CJIB m.b.t. het aangaan van betalingsregelingen zeer terughoudend: door het CJIB wordt in principe geen betalingsregeling aangegaan. De verhouding tussen het achterwege laten van het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel, het schrappen van de maximale betalingstermijn van art. 561 lid 4 Sv en het beleid van het CJIB wordt duidelijk verwoord in een uitspraak van het Hof Amsterdam uit 2016:

“Verder is in aanmerking genomen dat artikel 561, vierde lid (oud), van het Wetboek van Strafvordering – op grond waarvan bij het door het openbaar ministerie verlenen van uitstel van betaling of toestaan van betaling in termijnen, het totale bedrag in elk geval moest worden voldaan binnen twee jaar en drie maanden na de dag waarop de uitspraak waarbij de maatregel is opgelegd voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden – per 1 januari 2011 is komen te vervallen, zodat er thans mogelijkheden bestaan om te komen tot een langere

betalingsregeling ter zake van het bedrag van de maatregel.

81 Conclusie A-G G. Knigge, ECLI:NL:PHR:2019:76, bij HR 9 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:512. R.o. 7.7. 82 Klaasse/Van Berge Henegouwen, PROCES 2012/5.3, p. 341.

Zie bijv. Hof ’s-Hertogenbosch 7 maart 2011, ECLI:NL:GHSHE:2011:BP7610 en Hof ’s-Hertogenbosch 2 mei 2011, ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ3141.

83 Zie bijv. Hof ’s-Hertogenbosch 30 maart 2010, ECLI:NL:GHSHE:2010:BL9898 en Rechtbank

(24)

24 Het voert in deze zaak dan ook te ver om te concluderen dat oplegging van de

schadevergoedingsmaatregel slechts zal leiden tot de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis; het hof zal dan ook tot oplegging van die maatregel overgaan.

Anderzijds blijkt uit de vigerende Aanwijzing executie (Stcrt. 2013/5107) dat het Openbaar Ministerie in beginsel geen betalingsregelingen treft en dat er, als dit wel wordt vergund, betalingstermijnen worden gesteld (van 12 of 36 maanden en slechts in zeer uitzonderlijke gevallen nog langer) die voor de verdachte, gelet op de hoogte van het voor vergoeding in aanmerking gebrachte bedrag, bepaald een uitdaging zullen vormen. Om deze redenen zal het hof omvang van de vervangende hechtenis die gewoonlijk aan de maatregel wordt gekoppeld, halveren.”84

3.3 Tenuitvoerlegging schadevergoedingsmaatregel en vervangende hechtenis

3.3.1 Tenuitvoerlegging wetgever

De inning van de schadevergoedingsmaatregel vindt plaats onder verantwoordelijkheid van het OM en wordt, net als bij de geldboete, feitelijk ter hand genomen door het CJIB. Bij de behandeling van de geldboete is reeds geconstateerd dat het OM tijdens de fase van

tenuitvoerlegging de mogelijkheid heeft uitstel van betaling te geven of een betalingsregeling te treffen (art. 561 lid 3 Sv). Het beleid van het CJIB blijkt echter te zijn dat in principe geen betalingsregelingen worden aangegaan.

In artikel 36f lid 5 zijn de artikelen 24a en b op de schadevergoedingsmaatregel van overeenkomstige toepassing verklaard. De verhoging van het bedrag vervalt, in tegenstelling tot de rest van het bedrag dat aan het slachtoffer vervalt, aan de staat. Indien ook na aanmaning en verhoging betaling uitblijft, kan vervangende hechtenis ten uitvoer worden gelegd. Volgens de memorie van antwoord mag pas overgegaan worden tot tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis indien volledig verhaal op de goederen van de veroordeelde onmogelijk is gebleken.85 Hierbij wordt verwezen naar artikel 573 lid 3 Sv. Volgens lid 2 van

dit artikel kan het OM echter van het nemen van verhaal afzien.

De staat stelt zich in zekere zin garant voor het geval waarin de veroordeelde niet binnen acht maanden na het vonnis of arrest aan zijn betalingsverplichting uit de

84 Hof Amsterdam 9 mei 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:3473. 85 Kamerstukken II 1990/1991, 21345, 5, p. 13.

(25)

25 schadevergoedingsmaatregel voldoet. Artikel 36f lid 7 bepaalt dat in dit geval de staat het resterende bedrag aan het slachtoffer (niet zijnde een rechtspersoon) uitkeert.

Artikel 36f lid 8 bepaalt tenslotte dat de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de schadevergoedingsmaatregel niet opschort. De staat zal na tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis de verdere inning van het bedrag staken, nu zij aan haar inspanningsverplichting heeft voldaan (art. 554 lid 2 Sv). Het is dan vervolgens aan het slachtoffer om de inning zelf ter hand te nemen.

3.3.2 Tenuitvoerlegging rechtspraak

Omdat gratie voor de (tenuitvoerlegging van de) schadevergoedingsmaatregel niet mogelijk is,86 is de enige manier om staking van de tenuitvoerlegging te bewerkstelligen het

aanspannen van een (civiel) kort geding, waarin de veroordeelde op grond van onrechtmatige daad vordert dat de staat de tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregel, en aldus de vervangende hechtenis, staakt.

Uit vaste rechtspraak blijkt echter dat in de fase van tenuitvoerlegging nauwelijks tot geen ruimte is om de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis tegen te gaan.

De Hoge Raad heeft in 2008 benadrukt dat betalingsonmacht geen grond kan zijn om tenuitvoerlegging op te schorten:

“Ingevolge art. 573, derde lid, Sv wordt de vervangende hechtenis, na voorgaande schriftelijke waarschuwing, ten uitvoer gelegd indien volledig verhaal onmogelijk is gebleken of indien het met de tenuitvoerlegging belaste openbaar ministerie van het nemen van verhaal afziet. Noch die bepaling, noch enige andere rechtsregel biedt grond voor het oordeel van het Hof dat de vervangende hechtenis niet wordt geëxecuteerd “wanneer een verdachte onmachtig is te betalen”.”87

86 Hof Den Haag 30 mei 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1662. R.o. 3.3 en 3.4.

Het uitgangspunt dat gratie voor de schadevergoedingsmaatregel niet mogelijk zou zijn wordt in de literatuur over het algemeen gehuldigd, zie bijv. Bleichrodt & Vegter p. 322. Er zijn echter ook auteurs die wel pleiten voor het gratieerbaar zijn van de schadevergoedingsmaatregel, zie Van Hattum, TREMA 2015(6), p.179-185: het enkel ontbreken van de ontnemingsmaatregel in het rijtje van art. 588 Sv betekent, volgens Van Hattum, nog niet dat de wetgever de schadevergoedingsmaatregel niet gratieerbaar heeft willen maken en het niet gratieerbaar zijn van de schadevergoedingsmaatregel is in strijd met de Gratiewet , die aan elke apert onredelijke executie een einde kan maken.

87 HR 23 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF5053. R.o. 3.4

(26)

26 Volgens critici is dit beleid, waarbij betalingsonmachtigen “vervangende” hechtenis moeten ondergaan, “hardvochtig en onredelijk” te noemen88 en heeft het als gevolg dat een zeer

zwakke groep, namelijk veroordeelden die reeds een langere detentie moeten ondergaan, weinig inkomsten hebben en gebukt gaan onder een hoge schuldenlast, extra hard worden getroffen.89

Vaste rechtspraak in de vele gevoerde kort gedingen90 is op te delen in drie standaard

overwegingen: 1) Een onherroepelijke, veroordelende beslissing van de strafrechter mag niet alleen, maar moet ook ten uitvoer worden gelegd en wel zo spoedig mogelijk; 2) Aan het CJIB is een ruime beleidsvrijheid toegekend, wat meebrengt dat de beslissingen van het CJIB in beginsel slechts marginaal kunnen worden getoetst in een kort geding; 3) Persoonlijke omstandigheden zijn reeds door de strafrechter bij het opleggen van de maatregel meegenomen en het gesloten stelsel van rechtsmiddelen staat het niet toe dat de kortgedingrechter zich hier nogmaals over uitlaat.91

In de Aanwijzing executie is opgenomen dat het CJIB in beginsel geen betalingsregelingen treft en dat slechts op grond van bijzondere omstandigheden een verzoek daartoe wordt gehonoreerd. De termijn waarbinnen volledige betaling moet zijn gerealiseerd is in beginsel maximaal 12 maanden. In zeer bijzondere gevallen kan de termijn worden verlengd tot hoogstens 36 maanden. De regeling moet er dan wel toe leiden dat het totaal verschuldigde bedrag binnen een redelijke termijn wordt voldaan.92 Wat een “redelijke termijn” dan inhoudt

wordt niet duidelijk, maar het CJIB wijst, volgens de kortgedingrechter vaak terecht, verzoeken tot een betalingsregeling veelal af, gezien de overschrijding van de redelijke termijn bij het toelaten van de betalingsregeling.93

Tussen de vele kort gedingen in slechts een enkel uitzonderingsgeval te vinden. In een zaak uit 2012 oordeelde de rechtbank Den Haag dat tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis

88 A. Huisman, “Vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregel: een regeling met draconische

gevolgen”, sdu.nl, 2 oktober 2017.

89 Klaasse/Van Berge Henegouwen, PROCES 2012/5.3, p. 342.

90 Zoekopdracht op rechtspraak.nl uitgevoerd op 25 april 2019 met als zoekterm “schadevergoedingsmaatregel”

en “vervangende hechtenis” en rechtsgebied “civiel – geen subrechtsgebied“ levert 129 resultaten op.

91 Zie bijvoorbeeld Rechtbank Den Haag 15 augustus 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:10420. R.o. 4.2-4.5;

Rechtbank Den Haag 24 januari 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:1087. R.o. 4.3 en 4.4 en Rechtbank Den Haag 6 augustus 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:9739. R.o. 4.3-4.5.

92 Rechtbank Den Haag 15 augustus 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:10420. R.o. 4.3.

93 Zie bijvoorbeeld Hof Den Haag 10 oktober 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:3295. R.o. 1.6: een

betalingsregeling van €12,50 per maand over een schadevergoedingsmaatregel van € 13.577,54 werd afgewezen: het zou op deze manier 91 jaar duren voordat de vordering zou worden voldaan.

(27)

27 in dit geval werd verboden en verplichtte zij de staat de veroordeelde een betalingstermijn van 72 maanden te geven.94 De rechter benadrukte nog wel dat “betalingsonmacht op zichzelf

eiseres nog niet tot schrijnend geval maakt in de zin van de Aanwijzing executie. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden nodig.”95 Die bijkomende omstandigheden werden o.a.

gevonden in omstandigheden waar de strafrechter destijds nog geen rekening mee had kunnen houden: het ging om een alleenstaande moeder die in 2011 veroordeeld was tot het voldoen van een schadevergoedingsmaatregel van € 13.000,-, die abusievelijk niet aan de mededader was opgelegd.96 Ze voldeed niet aan haar betalingsverplichting, ondanks dat ze elke maand

het voor haar maximaal mogelijke bedrag afloste. De vervangende hechtenis zou in haar geval leiden tot de uithuisplaatsing van haar drie kinderen.

Dat door het tenuitvoerleggen van de vervangende hechtenis een zeer onwenselijke en frustrerende situatie voor de veroordeelde kan ontstaan werd in 2017 door het Hof Den Haag erkend. Hij spoorde in dit arrest de wetgever aan om dit soort situaties te voorkomen:

“Het hof realiseert zich dat in dit geval een onwenselijke en frustrerende situatie voor [appellant] is ontstaan. De gevangenisstraf is uitgezeten, de tbs is ondergaan, via de schuldsanering is hij bevrijd van zijn andere schulden, maar de schulden ontstaan door de in 2004 bestrafte daden zijn ondanks de aflossingen daarop ten gevolge van de wettelijke verhogingen alleen maar groter geworden, en omdat hij niet in staat is die schulden binnen een aanvaardbare termijn te voldoen zal hij “vervangende” hechtenis moeten ondergaan (van “vervanging” is overigens geen sprake, want de schulden blijven bestaan, ook nadat [appellant] de hechtenis van bijna een jaar heeft ondergaan). In dit geval, waarin voldoende aannemelijk is dat [appellant] aflost wat hij kan en er geen sprake is van betalingsonwil, maar betalingsonmacht, heeft de opgelegde vervangende hechtenis niet meer het karakter van een dreiging of prikkel die zou moeten aanzetten tot betaling, maar van een extra straf. Daarnaast is het de vraag in welk opzicht de belangen van de slachtoffers aan wie de schadevergoeding is toegekend hiermee zouden zijn gediend.

Het ligt in deze zaak echter niet in het vermogen van het hof om daaraan een andere wending te geven. Het is aan de wetgever om te voorzien in een mogelijkheid om bij veranderde omstandigheden situaties als deze te voorkomen.”97

94 Rechtbank Den Haag 10 januari 2012, ECLI:NL:RBSGR:2012:BV0540. R.o. 4.10 en 4.11 95 Idem r.o. 4.9

96 Idem R.o. 4.5

(28)

28 3.4 Komend recht

Met de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen98ging gaat de

tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregel op de schop. Met de wijziging wordt beoogd te komen tot een uniformere regeling en toepassing van vrijheidsbeneming als dwangmiddel bij de inning van geldelijke sancties door in alle gevallen te spreken over gijzeling.99Artikel 36f wordt in die zin gewijzigd dat de rechter bij de

schadevergoedingsmaatregel niet langer vervangende hechtenis oplegt, maar de duur van de gijzeling bepaalt die kan worden toegepast indien betaling niet geschiedt.100 Net als bij de

huidige vervangende hechtenis kan het OM zelfstandig tot tenuitvoerlegging van de gijzeling overgaan. Anders is dat gijzeling ook in gedeelten kan worden toegepast. De duur van de vrijheidsbeneming blijft, ongewijzigd, maximaal een jaar.

Als doel van deze wijziging wordt voornamelijk een effectievere inning van de

schadevergoedingsmaatregel genoemd: de verwachting is dat de effectiviteit van de inning van de schadevergoedingsmaatregel wordt vergroot doordat – anders dan de vervangende hechtenis – de gijzeling in gedeelten kan worden toegepast. Over een wijziging omdat de huidige wet mogelijk schrijnende situaties oplevert wordt dus met geen woord gerept.

Een belangrijke wijziging is dat eExpliciet wordt in het nieuwe artikel 6:4:196:25 lid 36wordt bepaald dat gijzeling niet wordt toegepast als de veroordeelde aannemelijk maakt dat hij wel wil, maar niet kan betalen. Hiermee krijgt het draagkrachtbeginsel impliciet een plaats in de tenuitvoerleggingsfase van de schadevergoedingsmaatregel en zullen schrijnende situaties waarbij betalingsonmachtigen hun vrijheid wordt ontnomen, zoals aan de orde gekomen in de voorgaande paragraaf ,worden voorkomen. Met deze (beoogde) wetswijziging wordt aansluiting gezocht bij de huidige praktijk rond de tenuitvoerlegging van de (in het volgende hoofdstuk te behandelen) ontnemingsmaatregel.

In het vijfde lid van artikel 6:4:19 wordt nog bepaald dat gijzeling een dwangmiddel is dat de verschuldigdheid niet opheft. In de toelichting wordt aangegeven dat “de constatering dat toepassing van de huidige vervangende hechtenis de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer niet opheft een belangrijke aanleiding is om de vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregel te vervangen door gijzeling.”101

98 Wet van 22 februari 2017, Stb. 2017, 82. 99 Kamerstukken II 2014/2015, 34086, 3, p. 94. 100Kamerstukken II 2014/2015, 34086, 3, p. 94.Idem 101 Idem, p. 95.

heeft opmaak toegepast: Lettertype: Niet Cursief heeft opmaak toegepast: Lettertype: Niet Cursief heeft opmaak toegepast: Lettertype: (Standaard) Times

New Roman

heeft opmaak toegepast: Lettertype: (Standaard) Times

(29)

29 Naar mijn mening is deze stroomlijning van de tenuitvoerlegging van de

schadevergoedingsmaatregel met de huidige regeling van gijzeling bij de tenuitvoerlegging van de in de strafbeschikking opgelegde geldboete en verkeersboete (Wahv) een zeer positieve verandering. Ten eerste krijgt draagkracht binnen de tenuitvoerleggingsfase van de schadevergoedingsmaatregel eenzelfde soort plaats als bij de behandelde strafbeschikking en verkeersboete en de nog te behandelen ontnemingsmaatregel. Hierdoor worden schrijnende situaties en (met het oog op inning van het bedrag) niet-effectieve procedures voorkomen. Ten tweede wordt de misleidende terminologie “vervangende” hechtenis vervangen voor gijzeling, waarbij nog eens expliciet duidelijk wordt gemaakt dat de vrijheidsbeneming het voldoen van het bedrag niet vervangt.

(30)

30

4 Lijfsdwang bij de ontnemingsmaatregel

4.1 Inleiding

Bij de ontnemingsmaatregel (artikel 36e WvSr) zijn er verschillende momenten waarop draagkracht een rol kan spelen: hoewel het draagkrachtbeginsel van artikel 24 Sr formeel niet van toepassing is kan de rechter bij het opleggen van de maatregel de hoogte van het bedrag matigen (art. 36e lid 5). Tijdens de fase van tenuitvoerlegging kan op grond van artikel 577b het vastgestelde bedrag worden kwijtgescholden of verminderd. Indien de veroordeelde niet aan zijn verplichting tot betaling voldoet, kan op grond van artikel 577c lijfsdwang worden gevorderd. Deze vordering zal echter worden afgewezen indien er sprake is van

betalingsonmacht (artikel 577c lid 5)

Deelvragen die in dit hoofdstuk aan de orde zullen komen zijn achtereenvolgends: wat waren de doelstellingen van de wetgever bij de invoering van de ontnemingsmaatregel (1), hoe wordt bij het opleggen van de ontnemingsmaatregel omgegaan met een verminderde draagkracht (12); en hoe wordt bij de tenuitvoerlegging van de ontnemingsmaatregel en lijfsdwang omgegaan met verminderde draagkracht (23) en wat waren de doelstellingen van de wetgever bij het opleggen en tenuitvoerleggen van de ontnemingsmaatregel (3). Hierbij zal eerst de fase van oplegging van de ontnemingsmaatregel en lijfsdwang behandeld worden en daarna de fase van tenuitvoerlegging.

4.2 Oplegging van de ontnemingsmaatregel en draagkracht

4.2.1. Oplegging van de ontnemingsmaatregel

De ontnemingsmaatregel heeft in de vorm van artikel 36e in 1983 bij de Wet Vermogenssancties102 een plaats gekregen in het algemeen deel van het Wetboek van

Strafrecht. De mogelijkheid om bij veroordeling wegens een strafbaar feit de maatregel van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel op te leggen was voorheen enkel mogelijk bij economische delicten.103 De wetgever achtte het wenselijk om de ontneming van het

wederrechtelijk verkregen voordeel via een afzonderlijke procedure af te wikkelen: door de behaalde baten via de boete of verbeurdverklaring af te wikkelen bemoeilijkt men het inzicht in de strafrechtelijke reactie. Zonder toelichting is immers niet duidelijk in hoeverre de

102 Wet van 31 maart 1983, Stb. 1983, 153. 103 Kamerstukken II 1977/1978, 15012, 1-3. p. 18

Met opmaak: Regelafstand: 1,5 regel

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De rotatieveer vervangt de verende werking van de weergegeven ligger en geeft het verband dus tussen het koppel T en de daarbij behorende rotatie θ zoals in de basisgevallen

De resultaten van deze studie bevatten een aantal concrete aandachts- punten die relevant zijn voor het gebruik van bestaande alternatieven en de ontwikkeling van nieuwe

Voorts is bekend dat de instroom van jeugdigen in voorlopige hechtenis in de afgelopen vijf jaar substantieel is afgenomen. Zo werden in 2011 nog 1.559 jeugdigen op titel van

Inclusief verdachten die al wel door de rechtbank in eerste aanleg zijn veroordeeld, maar van wie het vonnis nog niet onherroepelijk is.. In 2017 ging het om 329 verdachten van wie

Zoals gezegd zal in dit rapport verslag gedaan worden van de eerste fase van het onderzoek dat gericht is op het effect van de wetswijziging en op een glo- bale inventarisatie van

Indien mannelijke en vrouwelijke arrestanten samen worden beschouwd, bedraagt de benodigde formele sanctiecapaciteit voor arrestanten - in geval niet-plaatsing moet worden voorkomen

1 (Her)interpreteren art. Tbs met voorwaarden zou, indien de voorwaarden een opname in een instelling behelzen, evenals de dwangverpleging, als vrijheidsbenemende maatregel ge-

5 EVRM voor de rechter weliswaar niet de verplichting inhoudt daadwerkelijk aan elk verweer van de verdediging te refereren in diens beslissing ten aan- zien van de