• No results found

Van de oever in de Dijksgracht : een onderzoek naar de dynamieken van burgerparticipatie in de herontwikkeling van de Dijksgracht in Amsterdam

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Van de oever in de Dijksgracht : een onderzoek naar de dynamieken van burgerparticipatie in de herontwikkeling van de Dijksgracht in Amsterdam"

Copied!
52
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Van de oever in de Dijksgracht

Een onderzoek naar de dynamieken van

burgerparticipatie in de herontwikkeling van de

Dijksgracht in Amsterdam

Bernard van Veen 10190708

Universiteit van Amsterdam

Masterscriptie Algemene Sociologie Begeleiding: Freek Janssens

Tweede lezeres: Danielle Chevalier 30 juni 2016

(2)

2

Inhoudsopgave

Samenvatting 3 1. Introductie 4 1.1. De Dijksgracht 4 1.2. Vraagstelling 5 2. Theorie 8 2.1. Burgerparticipatie 8 2.1.1. Burgerparticipatie in Nederland 10 2.2. Zelforganisatie 12 2.3. Burgerverzet 15 2.3.1. Verzetsidentiteit 16 2.4. Sociale netwerken 18

2.4.1. Sociale netwerken en burgerverzet 20

3. Methode 22

3.1. Interviews 22

3.2. Documenten en media 23

3.3. Data-analyse 24

4. Resultaten 26

4.1. Context van het conflict 26

4.1. Historie van zelforganisatie 27

4.1.1. Zelforganisatie op het gebied van sociale controle 30

4.2. Verzetsidentiteit 32

4.2.1. Verzet tegen uniformiteit 36

4.3. Sociale Netwerken 39

4.3.1. Informele netwerken 39

4.3.2. Gebruik van media 42

4.3.3. Formalisatie van burgerparticipatie 43

5. Conclusie 46

(3)

3

Samenvatting

Tot voor kort was de Dijksgracht een relatief geïsoleerde en onbekende plek in de oostelijke binnenstad van Amsterdam, die sinds de jaren ’50 door een groep woonbooteigenaren wordt bewoond en beheerd. Buiten het bereik van de overheid hebben de bewoners het initiatief genomen om de openbare ruimte veiliger en groener te maken. Zodoende heeft de Dijksgracht een ongepland en informeel karakter gekregen. Ongeveer tien jaar geleden is de gemeente echter begonnen om de Dijksgracht beter aan te laten sluiten bij de rest van de omgeving en is de plek steeds populairder geworden onder ondernemers en bezoekers. Naar aanleiding van noodzakelijk onderhoud aan de fundering van het wegdek en de aanleg van riolering bij de woonboten, wil de gemeente tevens de openbare ruimte van de Dijksgracht opnieuw indelen. De bewoners bieden echter weerstand tegen de herprofilering van de Dijksgracht en wensen het huidige karakter van de Dijksgracht zoveel mogelijk te behouden.

Hoewel de gemeente in haar visie op burgerparticipatie stelt dat het van belang is om ruimte te bieden aan burgerinitiatieven en dat de overheid zich hierbij terughoudend moet opstellen, leidt burgerparticipatie in het geval van de Dijksgracht tot conflict tussen burger en overheid. Onderhavig onderzoek richt zich op de ontstane dynamiek tussen overheid en burgers en de burgers onderling als gevolg van deze burgerparticipatie. Het onderzoek stelt het perspectief van de actieve burger zelf centraal, met als doel op deze wijze een waardevolle bijdrage te leveren aan het debat over de rol van burgerparticipatie binnen de moderne democratie.

Allereerst laat dit onderzoek zien hoe het collectieve bewustzijn van de (sociale) geschiedenis van de Dijksgracht ertoe heeft geleid dat er een hoge mate van zelforganisatie onder de huidige bewoners bestaat. De wijze waarop de gemeente burgerparticipatie aan de Dijksgracht wenst vorm te geven, wordt door de bewoners echter ervaren als een belemmering van dit zelforganiserend vermogen. Ten tweede wordt duidelijk hoe, door de combinatie van de geschiedenis van zelforganisatie en de pas recentelijke bekommering van de gemeente over de leefbaarheid van de Dijksgracht, een collectieve verzetsidentiteit is ontstaan bij de bewoners. Tot slot laat dit onderzoek zien hoe vanuit het informele karakter van het sociale netwerk van de burgers op de Dijksgracht weerstand wordt geboden tegen de formele wijze waarop de gemeente burgerparticipatie probeert vorm te geven.

(4)

4

1. Introductie

1.1. De Dijksgracht

In de 19e eeuw werd de Dijksgracht aangelegd om de Oostelijke Haveneilanden te beschermen tegen verzanding vanuit het IJ. Bovenop deze dijk liggen spoorwegen en aan de noordwestelijke kant van de dijk de drukke Piet Heinkade, waar de afgelopen decennia grote appartementen- en bedrijvencomplexen zijn ontwikkeld. Daarvoor was dit deel van Amsterdam nog voornamelijk haven- en industriegebied, en werd er nauwelijks gewoond. Toen de industrie in de jaren ’70 verdween, werd het steeds meer een verlaten en vervallen gebied. Omdat er sinds de jaren ’50 steeds minder officiële ligplekken voor woonboten beschikbaar waren in Amsterdam, besloot een aantal woonbooteigenaren om aan de Dijksgracht te gaan wonen. Zo is hier spontaan een woonplek ontstaan, buiten het zicht van de gemeente.

Pas vanaf de eeuwwisseling ontwikkelde het gebied rondom de Dijksgracht zich tot een populaire woonplek en ontstond bij de gemeente het plan om de Dijksgracht beter aan te laten sluiten bij de rest van de omgeving. Zo is in 2005 een draaibrug aangelegd om de Dijksgracht met het Oosterdokseiland te verbinden, waar onder andere de Openbare Bibliotheek Amsterdam en het Conservatorium gevestigd zijn. Sinds 2015 is ook het Marineterrein bereikbaar via een voetgangersbrug vanaf de Dijksgracht. Door de verbeterde bereikbaarheid vanaf het centrum van Amsterdam is de Dijksgracht steeds aantrekkelijker voor ondernemers geworden.

(5)

5

Aan het begin van de Dijksgracht, ook wel de Kop van de Dijksgracht, zijn De Klimmuur, Barco, Hannekes Boom en Mediametic gevestigd. Deze ondernemingen worden nauw betrokken bij de herontwikkeling van de kop van de Dijksgracht, en hebben ieder een tijdelijk contract met de gemeente. Naast deze ondernemingen staat er ook een woonhuis op de kop van de Dijksgracht, direct tegen het spoor aan, dat opgedeeld is in twee woningen.

Hoewel de omgeving inmiddels flink is veranderd, is het oorspronkelijke, spontane karakter van de Dijksgracht vooralsnog behouden gebleven. Naar aanleiding van noodzakelijk onderhoud aan de riolering en de fundering van het wegdek is de gemeente nu echter van plan om een herprofilering van de Dijksgracht in gang te zetten. Ondanks dat er vanuit de gemeente informatie- en inspraakavonden zijn georganiseerd, is er een conflict ontstaan tussen de bewoners en de gemeente. Los van de aanleg van riolering en het noodzakelijke onderhoud aan de damwand en het wegdek, verzetten de bewoners zich fel tegen de herprofileringsplannen van de gemeente. Daarom zijn de bewoners onder andere een petitie gestart en uiten zij zich via verschillende (sociale) media, in de hoop zo het huidige karakter van de Dijksgracht zoveel mogelijk te behouden.

1.2. Vraagstelling

In dit onderzoek wordt gekeken naar de manier waarop de bewoners zich tot de gemeente verhouden in de herontwikkeling van de Dijksgracht en zich verzetten tegen de lokale beleidsvoering. Deze vorm van burgerparticipatie, waarbij de bewoners al ver voor de plannen van de gemeente zeer actief betrokken waren bij hun straat, zal vanuit het perspectief van de bewoners en ondernemers worden behandeld. De volgende vraag staat centraal in dit onderzoek: Wat zijn de dynamieken van burgerparticipatie in de herontwikkeling van de Dijkgracht?

Sinds de jaren ’80 wordt er zowel in de politiek als in de sociale wetenschap steeds meer gediscussieerd over de verhouding tussen de overheid en de burger en de mate waarin burgerparticipatie wenselijk is binnen de (lokale) beleidsvoering (Day, 1997; Van der Steen, 2013). Aan de ene kant wordt gesteld dat de toename van burgerparticipatie per definitie positief is binnen een democratische samenleving, omdat burgers uit alle lagen van de bevolking zich kunnen mengen in maatschappelijke vraagstukken (Arnstein, 1969). Daartegenover wordt gesteld dat de rol van burgerparticipatie juist zeer beperkt

(6)

6

moet zijn, omdat het overgrote deel van de bevolking niet over de kennis of ervaring beschikt om zich direct te mengen in politieke besluitvorming (Schumpeter, 1943).

Mede door toedoen van de financiële crisis is Nederland steeds meer afhankelijk van de maatschappelijke betrokkenheid van burgers, en wordt burgerparticipatie vooral op lokaal niveau in toenemende mate gestimuleerd (Huygen et al., 2012). Een veelgebruikt argument hierbij is dat het zelfredzaam vermogen van de Nederlandse bevolking steeds groter wordt (Van Houwelingen et al., 2014; Kilic; 2008). Toch blijkt het in de praktijk vaak lastig om burgers te betrekken bij hun leefomgeving, omdat slechts een deel van de bevolking effectief gebruik kan maken van burgerparticipatie (Day, 1997). In plaats van een oplossing voor sociale problemen, zou het stimuleren van burgerparticipatie daarom juist voor meer sociale ongelijkheid zorgen (Uitermark, 2012). Bovendien is het van belang om te begrijpen dat burgerinitiatieven soms al lang bestaan en werken, zonder dat dit vanuit de (lokale) overheid wordt gestimuleerd. In dat geval is het vaak effectiever als de overheid slechts een faciliterende rol inneemt (Gemeente Amsterdam, 2013).

In het wetenschappelijke en politieke debat over de rol van burgerparticipatie, en de gevolgen voor de verhouding tussen de overheid en de burger, speelt het begrip zelforganisatie een belangrijke rol. Zo wordt de zelfredzaamheid van de burger steeds vaker genoemd als uiterste vorm van burgerparticipatie (Arnstein, 1969; Hajer & Uhrhan, 2012; Huygen et al., 2012). Critici stellen echter dat zelforganisatie binnen een neoliberale beleidsvorming paradoxaal is, omdat het informele en spontane karakter van zelforganisatie tegenstrijdig is met het formele bureaucratische systeem. (Schinkel, 2012; Uitermark, 2012). Omdat de Dijksgracht spontaan is ontstaan vanuit burgerinitiatieven, wat een belangrijk aspect is van zelforganisatie, is de eerste deelvraag: Wat is de rol van

zelforganisatie in de burgerparticipatie door de bewoners en ondernemers van de Dijksgracht?

Doordat in steden veel verschillende groepen mensen dicht op elkaar leven, ontstaan er snel conflicten over ruimte (Uitermark, Nicholls, Loopmans, 2012). Met betrekking tot burgerparticipatie ontstaan hierdoor ook initiatieven waarbij burgers zich organiseren om verzet te bieden tegen bepaalde aspecten in de lokale beleidsvoering. Zo kent Amsterdam een uitgebreide geschiedenis van stedelijke sociale bewegingen, waar de kraakbeweging in de jaren ’70 het bekendste voorbeeld is (Mamadouh, 1992; Uitermark, 2004). Ook in het geval van de Dijksgracht verzetten burgers zich tegen de plannen van

(7)

7

de lokale overheid. De tweede deelvraag is daarom: Wat is de rol van burgerverzet in de burgerparticipatie van bewoners en ondernemers van de Dijksgracht?

Zowel in de literatuur over burgerparticipatie en zelforganisatie (Boutellier, 2010; Van Houwelingen et al., 2014) als in de literatuur over stedelijk burgerverzet (Castells, 2012; Mamadouh, 1992), wordt gesteld dat het van belang is om te kijken naar de rol van sociale netwerken. Op die manier is het mogelijk om te begrijpen hoe burgerinitiatieven ontstaan, en hoe de overheid en de burger zich tot elkaar verhouden. Om te begrijpen hoe zij zich tot de gemeente verhouden, is het daarom van belang om erachter te komen hoe de bewoners van de Dijksgracht zich onderling organiseren. De derde deelvraag is: Wat is

de rol van sociale netwerken in de burgerparticipatie van bewoners en ondernemers van de Dijksgracht?

(8)

8

2. Theorie

Vanuit de (lokale) overheid wordt vaak veel moeite gedaan om burgers te betrekken bij de ontwikkeling van hun omgeving (Huygen et al., 2012; Specht, 2013). In het geval van de Dijksgracht blijkt juist dat de burgers zeer actief betrokken zijn bij hun omgeving. Toch verloopt de samenwerking tussen de lokale overheid en de burgers hier moeizaam, en bieden de bewoners fel weerstand tegen plannen van de gemeente. In dit hoofdstuk wordt eerst het theoretische debat over burgerparticipatie uiteengezet, om vervolgens in te kunnen gaan op de dynamieken van burgerparticipatie in Nederlandse context. Vanuit zowel een bestuurskundig als sociologisch perspectief zullen hierna de drie aspecten van burgerparticipatie behandeld worden, die centraal staan in de vraagstelling van dit onderzoek: zelforganisatie, burgerverzet, en sociale netwerken.

2.1. Burgerparticipatie

Zowel in de politiek als in de sociale wetenschap wordt sinds de jaren ’80 in toenemende mate aandacht besteed aan burgerparticipatie. Het theoretische debat over de rol van burgerparticipatie in de politieke besluitvorming wordt echter al veel langer gevoerd. Enerzijds wordt gesteld dat burgerparticipatie een belangrijke pijler van democratie is en dat het alle lagen van de bevolking in staat stelt om zich te mengen in maatschappelijke vraagstukken. In haar artikel over de verschillende niveaus van burgerparticipatie, geeft Arnstein (1969) de volgende definitie:

Citizen participation is a categorical term for citizen power. It is the redistribution of power that enables the have-not citizens, presently excluded from the political and economic processes, to be deliberately included in the future. It is the strategy by which they can induce significantly social reform which enables them to share in the benefits of the affluent society. (1969: 216)

Critici stellen daarentegen dat het overgrote deel van de bevolking als kuddedier handelt en dus afhankelijk is van een kleine politieke elite wat betreft beleidsvoering (Schumpeter, 1943: 283). Deze politieke elite bestaat namelijk uit experts die in staat zijn om de juiste personen te benoemen voor het nemen en uitvoeren van politieke beslissingen.

Het theoretische debat over de rol van burgerparticipatie in beleidsvoering en planning wordt in de literatuur vaak gekoppeld aan theorieën over de verhouding tussen

(9)

9

democratie en bureaucratie. Zo wordt gesteld dat burgerparticipatie tegenstrijdig is met de kenmerken van de ideale bureaucratie, zoals beschreven door Max Weber:

In the ideal bureaucracy there is no place for citizen participation. Citizens lack technical expertise, are unfamiliar with bureaucratic routines, and are emotionally involved in issues rather being detached and rational. Citizens are outside the hierarchy and therefore hard to control. As a consequence, participation may increase the time needed to reach decision as well as the level of conflict. The end result hampers the efficiency and rationality sought in the ideal bureaucracy. (Kweit

& Kweit, 1984, in Neshkova & Guo, 2009: 6/7)

Toch wordt ook gesteld dat een bureaucratie alleen goed kan functioneren als er voldoende ruimte is voor de invloed van burgers, waarbij vaak de term civil society gebruikt wordt (Roberts, 2004). In zijn analyse van de ideeën van Habermas, stelt Finlayson (2005) bijvoorbeeld:

On the picture Habermas paints, a political system functions well when its decision-making institutions are porous to the imput of civil society, and it has the right channels through which imput from below (civil society and public opinion) can influence its output (policies and laws).

Roberts (2004) voegt hier aan toe dat de wederzijdse afhankelijkheid tussen de burger en de overheid sterk is toegenomen binnen de moderne, democratische samenleving. De complexiteit van de verhouding tussen democratie en bureaucratie vat Day (1997: 428) als volgt samen: “The relationship of bureaucracy and democracy is simultaneously

symbiotic and paradoxical because bureaucracy is responsible for administering the programs that sustain the democratic state but is also a constant source of tension, friction, and conflict in the democratic state.”

Deze verhouding vormt volgens Day (1997) de basis van het theoretische debat over de rol van burgerparticipatie in politieke beleidsvoering en planning. In haar analyse wordt het pluralistische perspectief vergeleken met het elitaire perspectief. In lijn met Schumpeter (1943) wordt vanuit het elitaire perspectief gesteld dat er steeds meer behoefte is aan bureaucratische expertise, naarmate de samenleving zich op cultureel en technologisch gebied steeds verder ontwikkelt. Burgerparticipatie wordt daarom als onnodige ballast gezien in het proces van beleidsvoering. Het pluralistisch perspectief ligt juist in lijn met de visie op burgerparticipatie van Arnstein (1969), waarbij een grotere rol voor burgerparticipatie juist wordt toegejuicht. Het geeft burgers namelijk de mogelijkheid om direct invloed te hebben op bureaucratische, politieke besluitvorming:

(10)

10

“The interests of all are achieved through the free interplay of interests in the marketplace of ideas.” (Day, 1997: 426). De voornaamste kritiek hierop is dat slechts een bevoorrecht

deel van de bevolking hier positief gebruik van kan maken en dat het belang van de markt over het algemeen zwaarder weegt dan het belang van de burger.

2.1.1. Burgerparticipatie in Nederland

Ook in Nederlandse context wordt er steeds meer onderzoek gedaan naar burgerparticipatie en de manier waarop dit een grotere rol is gaan spelen in beleidsvoering. Hierbij wordt veel aandacht besteed aan de veranderende verhoudingen tussen de (lokale) overheid, de markt en de burger. Zo stelt Van der Steen et al. (2013) dat er steeds meer sprake is van vermaatschappelijking en privatisering, waardoor de rol van de overheid afneemt en steeds meer verantwoordelijkheden bij de burger komen te liggen. Deze veranderende verhoudingen

zijn schematisch weergegeven in figuur 1. In de troonrede van 2013, stelde Koning Willem-Alexander dat het Nederlandse volk steeds zelfstandiger en mondiger wordt als resultaat van “…onze huidige netwerk- en

informatiesamenleving.” (Ministerie van Binnenlandse Zaken, 2013). In combinatie

met de economische crisis op dat moment, argumenteerde de koning dat er “…van

iedereen die dat kan, wordt gevraagd verantwoordelijkheid te nemen voor zijn of haar leven en omgeving.”

Er wordt in de Nederlandse literatuur vaak gesproken over drie generaties burgerparticipatie die gekenmerkt worden door: (1) inspraak, (2) interactieve beleidsvoering en (3) burgerinitiatieven (Van der Heijden et al., 2007; Specht, 2013). Bij de derde generatie wordt vaak gesproken van een verschuiving van beleidsbeïnvloedende naar zelfredzame vormen van burgerparticipatie, waarbij de burger steeds meer zelf actie onderneemt, door bijvoorbeeld sociale voorzieningen op te zetten of de openbare ruimte schoon te houden (Van Houwelingen et al., 2014). Vanuit de (lokale) overheid wordt burgerparticipatie vaak gezien als middel om de legitimiteit en draagvlak van

Figuur 1: Veranderende verhouding tussen overheid, markt en gemeenschap. (Bron: Van der Steen et al. (2013)

(11)

11

beleidsvoering te vergroten, door de scheiding tussen de overheid en de burger te verkleinen. Vanuit het perspectief van de burger wordt de derde generatie burgerparticipatie, gekarakteriseerd door burgerinitiatieven, vaak gekoppeld aan de toenemende rol van zelforganisatie. Bovendien wordt zelforganisatie steeds meer gezien als een belangrijke pijler van burgerparticipatie (Specht, 2013). De verschillende theoretische perspectieven op zelforganisatie zijn daarom uiteengezet in de volgende paragraaf.

Volgens Kilic (2008) is het van groot belang dat de (lokale) overheid inziet dat de burger al actief is en dat burgerinitiatieven ook ontstaan zonder dat de overheid zich hier mee bezig houdt. Omdat burgers vaak al actief betrokken zijn bij maatschappelijke ontwikkeling, is het vaak zelfs effectiever als de overheid slechts een faciliterende rol inneemt. Wat betreft gemeentelijk beleid pleiten Hajer en Uhrhan (2012) ook voor een faciliterende rol van de overheid, zodat ruimte ontstaat voor een nieuwe, spontane vorm van stedelijke ontwikkeling. Ze gebruiken hierbij de term organische gebiedsontwikkeling: “Een optelsom van relatief kleinschalige (her)ontwikkelingen, met

een open-eindproces zonder blauwdruk, waarbij ontwikkeling en beheer door elkaar lopen, met een dominante rol voor eindgebruikers en een faciliterende rol voor de overheid.” (Hajer & Uhrhan, 2012: 8). Dit betekent dat de overheid in bepaalde gevallen zelfs beter helemaal

niets kan doen. Zo wordt ook in de visie op burgerparticipatie van de gemeente Amsterdam gesteld dat de rol van bestuurders en ambtenaren nog altijd belangrijk is, al is de vraag “…niet alleen meer hoe burgers participeren bij overheidsbeleid, maar draait het

steeds meer om hoe de overheid participeert bij initiatieven van burgers, ondernemers en maatschappelijke organisaties.” (Gemeente Amsterdam, 2013: 1).

Ondanks dat er in steeds meer beleidsvisies aandacht wordt besteed aan de rol van burgerparticipatie, wordt er veel kritiek geuit op de manier waarop burgerparticipatie in de praktijk vorm wordt gegeven door de (lokale) overheid. Zo stellen Uitermark & Van Beek (2010) dat:

De reëel bestaande participatiestaat niet zozeer verantwoordelijkheid geeft of macht deelt met burgers maar vooral professionals in staat stelt om te regisseren, controleren en conditioneren. Het gevolg is dat het zelfoplossend vermogen van burgers eerder wordt ondergraven dan versterkt, dat inspraak en medezeggenschap steeds meer een verlengstuk worden van beleid en dat de civil society wordt uitgehold. (2010: 2)

(12)

12

Deze beleidsmatige toepassing van burgerparticipatie is volgens hun onderzoek dan ook niet te vergelijken met de wijze waarop burgerparticipatie door stedelijke sociale bewegingen in de jaren ’60 en ’70 geëist werd, voordat burgerparticipatie geformaliseerd werd. Sindsdien hebben burgers zich gemakkelijk overgegeven aan beleidsmatige vorm van burgerparticipatie en is de oorspronkelijke motivatie om iets te veranderen op maatschappelijk gebied verdwenen. Dit komt volgens Uitermark & Van Been (2010) onder andere door “…een overheid die voortdurend snijdt in de uitgaven, steeds strengere voorwaarden stelt en bovendien voortdurend reorganiseert, is niet per se een prettige of betrouwbare partner. (2010: 13). Ook in het geval van de Dijksgracht zal daarom gekeken

worden in hoe de burgers de samenwerking met de lokale overheid ervaren.

Ook Oude Vrielink et al. (2013) uiten kritiek op de huidige vorm van beleidsmatige burgerparticipatie, waarin geen ruimte meer zou zijn voor de kritische burger. Met betrekking tot de derde generatie burgerparticipatie, waarbij de auteurs verwijzen naar de bekende term doe-democratie, wordt gesteld dat:

Waar het concept van doe-democratie openstaat voor initiatieven die tegengeluid geven aan overheidsbeleid, is de stille ideologie van het beleidsperspectief op doe-democratie dat ‘goede burgers’ zich toch vooral ‘constructief’ opstellen en dat ‘goede initiatieven’ die initiatieven zijn die de overheid ontlasten. (Oude Vrielink et al., 2013: 14)

Deze kritiek op burgerparticipatie is bewust opgenomen in dit theoretische kader, omdat de visie op burgerparticipatie van de gemeente Amsterdam in het geval van de Dijksgracht botst met de visie van de bewoners. Er zal daarom gekeken worden hoe de burgers in dit geval weerstand weten te bieden tegen beleidsplannen, maar tegelijkertijd ook werken aan een constructieve samenwerking met zowel de gemeente als de ondernemers op de kop van de Dijksgracht.

2.2 Zelforganisatie

Doordat de (lokale) overheid zich steeds meer terugtrekt, komt er steeds meer druk te liggen op de zelfredzaamheid van burgers “…op het gebied van zorg, energie, publieke

voorzieningen en de buitenruimte.” (Specht, 2013: 55). Bovendien wordt in de literatuur

over de rol van burgerparticipatie in de (lokale) beleidsvoering gesteld dat, naarmate de bevolking steeds hoger opgeleid is, er een verschuiving plaatsvindt van de beleidsbeïnvloedende burger naar de zelfredzame burger (Van Houwelingen et al., 2014).

(13)

13

Daarom is er zowel vanuit de overheid als vanuit de burger steeds meer behoefte aan kennis over het begrip zelforganisatie. Hoewel het begrip zelforganisatie sindsdien steeds meer benadrukt wordt in (lokaal) beleid, ontstaan vormen van zelforganisatie over het algemeen “…buiten het zicht van de overheid, de media en de wetenschap.” (Specht, 2013: 55).

Huygen et al. (2012), die stelt dat met name de lokale overheid steeds afhankelijker zal worden van het zelforganiserende vermogen van burger, beschrijft vier condities voor zelforganisatie. Het eerste belangrijke aspect van zelforganisatie is dat het niet vanuit de overheid ontstaat, maar uit de intrinsieke motivatie van de burger. Ten tweede wordt gesteld dat de structuur van zelforganisatie bij burgers ontstaat door afstemming en licht

leiderschap. Hiermee wordt bedoeld dat er zo min mogelijk sprake is van een hiërarchie

in de organisatie en dat de structuur op een democratische manier wordt vormgegeven. Ten derde wordt zelforganisatie gekenmerkt door de autonomie van de burger, waarbij initiatieven buiten de politiek en het bureaucratisch systeem ontstaan. Als laatste kenmerk van zelforganisatie wordt de combinatie van spontaniteit en creativiteit genoemd. In de huidige Nederlandse samenleving is het volgens Huygen et al. (2012) van groot belang dat deze condities van zelforganisatie mee te nemen in de (lokale) beleidsvoering.

Hoewel zelforganisatie vaak als ideaal wordt gezien binnen de ontwikkeling van burgerparticipatie, worden er ook kritische kanttekeningen bij gezet. Zo stelt Uitermark (2012; 2015) dat zelforganisatie per definitie samengaat met sociale ongelijkheid, omdat slechts een deel van de bevolking zich effectief kan organiseren ten opzichte van de overheid of de markt: “Zelforganisatie is problematisch als middel om sociale problemen op

te lossen, want waar sociale problemen bestaan is de capaciteit tot zelforganisatie in de regel juist zwak ontwikkeld.” (Uitermark, 2012: 6). Het is daarom van belang om niet alleen

op de succesverhalen van zelforganisatie te focussen, en om meer onderzoek te doen naar de gevolgen van zelforganisatie op verschillende maatschappelijke niveaus. Over de rol van zelforganisatie in stedelijke ontwikkeling stelt Uitermark (2015) dat: “The

self-organising city will sometimes be a platform where different ideas and interests will harmoniously fall in place but at other times it will be an arena where different ideas and interests come into collision.” (2015: 2311).

Aansluitend op dit kritisch perspectief heeft De Wilde (2015) etnografisch onderzoek gedaan naar de rol van zelforganisatie in buurtgemeenschappen in Slotermeer.

(14)

14

Omdat de allochtone meerderheid van deze buurt zich niet verbonden voelde met de gemeenschap en daardoor niet participeerde in de besluitvorming in de buurt, heeft de lokale overheid geprobeerd om deze groep meer inspraak te geven. Het resultaat is dat deze allochtone meerderheid zich vervolgens sterker verbonden voelde met de gemeenschap en de besluitvorming in de buurt, maar dat de autochtone bewoners zich juist uitgesloten voelde van de nieuwe opzet van de gemeenschap en de buurtvergaderingen. Haar onderzoek laat zien dat er kritisch naar de beleidsmatige toepassing van zelforganisatie moet worden gekeken, omdat het niet altijd positieve effecten heeft voor alle burgers.

Het is volgens Uitermark (2013) dan ook belangrijk om kritisch naar de nieuwe vormen van beleidsvoering te kijken. Hij is bijvoorbeeld sceptisch over het idee van de spontane stad, zoals Hajer en Uhrhan (2012) dat presenteren, omdat het vaak ook om tijdelijke, onzekere ontwikkeling gaat. Volgens dit kritische perspectief neemt de overheid “…een twijfelachtige positie in door een verstikkende deken van regelgeving uit te

rollen waardoor zeker is dat spontaniteit niet spontaan van de grond komt.” (Uitermark, 2013: 3). Dit betekent dat er onmogelijk voldaan kan worden aan de condities van

zelforganisatie, zoals beschreven door Huygen et al. (2012), aangezien zelforganisatie nooit daadwerkelijk spontaan kan ontstaan. Daarom stelt Uitermark (2012: 3) dat: “Een

sterke zelforganisatie met robuuste en stabiele netwerken is de uitzondering, vluchtige en kwetsbare initiatieven de regel.” Met betrekking tot de verhouding tussen de overheid en

de burger is ook Schinkel (2012) kritisch over de beleidsmatige toepassing van zelforganisatie: “Zelforganisatie en de activering van het zelfoplossend vermogen binnen

neoliberaal communitarisme is paradoxaal omdat het van bovenaf ingegeven zelforganisatie is.” (Schinkel, 2012: 12).

Hoewel er kritisch naar het bestuurskundig gebruik van de term zelforganisatie moet worden gekeken, is het een belangrijk concept om burgerparticipatie te begrijpen. Zoals in de vorige paragraaf is besproken, is het van belang om in te zien dat burgers in veel gevallen al zelf oplossingen bedenken voor bepaalde maatschappelijke vraagstukken. Zelforganisatie leidt namelijk alleen tot spontane burgerinitiatieven als de overheid er juist niets mee te maken heeft. In het geval van de Dijksgracht zal daarom gekeken worden op welke manieren bewoners en ondernemers zich organiseren met betrekking tot hun straat, en hoe dit eventueel is veranderd sinds de gemeente zich bezig is gaan houden met de herontwikkeling van de Dijksgracht.

(15)

15

2.3. Stedelijk burgerverzet

In de literatuur wordt verondersteld dat de kenmerken van steden (dichtheid, grootte en diversiteit) ten grondslag aan het ontstaan van sociale bewegingen. Zo stellen Uitermark, Nicholls en Loopmans (2012) dat stedelijke conflicten het gevolg van “…microinteractions

between large numbers of diverse people living in close proximity” en komen sociale

bewegingen tot stand wanneer burgers zich organiseren “…to collectively claim urban

space, organize constituents, and express demands” (p. 2546). Hierbij benadrukt

Mamadouh (1992) dat stedelijke sociale bewegingen niet hetzelfde zijn als sociale bewegingen die actief zijn in een stad. Stedelijke sociale bewegingen zijn namelijk gericht

“…op stedelijke sociale veranderingen, met name op veranderingen van bestemming van ruimte, de distributie van voorzieningen en de machtsverdeling in de stad. Bovendien vertolken stedelijke sociale bewegingen alternatieve opvattingen over de stedelijke herinrichting.” (Mamadouh, 1992: 21).

De doelstellingen van stedelijke sociale bewegingen zijn volgens Castells (1983) gericht op de gebruikswaarde en autonomie van lokale culturen binnen een stad. Volgens hem pleiten stedelijke sociale bewegingen voor een decentrale, directe vorm van democratie. Dit sluit aan bij de besproken literatuur over burgerparticipatie, waarin gesteld wordt dat de burger steeds meer invloed eist op beleidsvoering (Van Houwelingen et al, 2014; Kilic, 2008; Specht, 2013). Hierbij werd echter ook gesteld dat de beleidsmatige visie op burgerparticipatie niet hetzelfde is als de visie op burgerparticipatie zoals dat werd geëist door progressieve sociale bewegingen uit de jaren ’60 en ’70. Zo is er in de visie van de overheid geen ruimte voor de kritische burger, waarmee het tegenover de oorspronkelijke kernwaarden van stedelijke sociale bewegingen komt te staan (Uitermark & Van Beek, 2010).

Volgens Mayer (2006) is de theorie van Castells (1983) nog altijd zeer relevant voor verschillende vormen van sociale bewegingen in de huidige stad. Doordat de stedelijke ruimte steeds meer wordt ingezet in de groei van het kapitalisme, komt er steeds meer druk te liggen op de burgers die zich hier tegen verzetten. Dit geldt volgens Mayer (2009) voor burgerverzet op verschillende schalen, van lokaal tot supranationaal. Het is volgens haar van belang om hierbij altijd te kijken naar de politieke, economische en sociale macroprocessen waarbinnen het burgerverzet zich manifesteert. Zo is het in Nederland van belang om burgerverzet te bekijken binnen de context van de verschuiving

(16)

16

van een welvaartsstaat naar een participatiesamenleving (Ministerie van Binnenlandse Zaken, 2013).

Amsterdam kent een uitgebreide geschiedenis wat betreft burgerverzet. Een bekend voorbeeld is de Nieuwmarktbeweging, die ontstond als reactie op de grote leegstand van panden die ontruimd werden, eind jaren ’60 en begin jaren ’70. Deze stedelijke sociale beweging bestond uit een goed georganiseerd netwerk, met “…financiële

middelen, eigen media en ruimten in de buurt” (Mamadouh, 1992: 117). Voor het succes van

de Nieuwmarktbeweging waren de externe contacten van groot belang. Door de steun van onder andere actiegroepen uit andere buurten, ambtenaren en monumentenbeschermers stond de beweging sterk tegenover de drastische sloopplannen van de gemeente. Zo heeft deze beweging er onder andere voor gezorgd dat een groot deel van de historische binnenstad niet gesloopt is, en dat er een grote hoeveelheid sociale huurwoningen gerealiseerd werd (Uitermark, 2004). De rol van sociale netwerken in stedelijke burgerverzet wordt verderop in dit hoofdstuk uitgebreider behandeld.

Met betrekking tot de Dijksgracht zal in dit onderzoek gekeken worden op welke manier het burgerverzet van de bewoners ten opzichte van de gemeente is ontstaan. Bovendien wordt gekeken hoe de betrokken burgers hun verzet organiseren en welke verbanden er worden aangegaan met externe contacten, om zo een duidelijk beeld te krijgen van de rol van collectief burgerverzet in het proces van burgerparticipatie.

2.3.1. Verzetsidentiteit

In de literatuur over collectief burgerverzet wordt gesteld dat het van belang is de collectieve identiteit van de betrokken burgers te analyseren, om te begrijpen wat de beweegredenen zijn om deel te nemen aan collectief verzet. De manier waarop de collectieve identiteit wordt gevormd, bepaalt bovendien voor een groot deel de uitkomsten van collectief burgerverzet (Poletta & Jasper, 2001). Zo stelt ook Diani (1992: 111) dat:

“The presence of collective identity implies that social movement actors do not merely share concerns on specific issues. They also share (a) ideas and beliefs which allow them to frame such issues into a broader and more meaningful perspective; (b) solidarity and sense of belongingness.”

Buechler (2000) stelt dat collectieve identiteitsvorming vaak zelfs essentieel is voor het bereiken van een maatschappelijk doel door middel van collectief burgerverzet. In

(17)

17

sommige gevallen van burgerverzet komt de collectieve identiteit voort uit historische structuren in de samenleving, die de basis vormen van de collectieve identiteitsvorming. In andere gevallen is er voorafgaand aan het burgerverzet nog geen enkele historische basis, waardoor collectieve identiteitsvorming minder vanzelfsprekend is. Daarom zijn vormen van collectief burgerverzet met een historische basis over het algemeen stabieler en langduriger van aard. Naast het gezamenlijk maatschappelijke doel hebben de betrokken burgers in dit geval namelijk historische kenmerken waarmee zij zich als groep identificeren.

Met betrekking tot collectieve identiteitsvorming stelt Castells (2010) in het tweede deel van The Information Age dat er drie vormen van collectieve identiteit zijn te onderscheiden. Als eerste noemt hij legitimizing identity, waarbij de collectieve identiteit wordt gevormd door de dominante maatschappelijke instituties, zoals bijvoorbeeld een nationale identiteit. Als tweede wordt resistance identity genoemd, waarbij de collectieve identiteit juist ontstaat wanneer een groep mensen zich uitgesloten voelt van de logica van de dominante instituties. Deze vorm van identiteitsvorming hangt vaak samen met gemeenschapsvorming. Als laatste noemt Castells project identity, wat van toepassing is op het collectief nastreven van een maatschappelijke verandering die verder reikt dan het belang van de eigen groep. In dit onderzoek zal ook gekeken worden in hoeverre er sprake is van collectieve identiteitsvorming bij de bewoners van de Dijksgracht, door erachter te komen hoe zij zichzelf positioneren ten opzichte van de dominante instituties.

Met betrekking tot burgerparticipatie stelt Basten (2012) dat actief burgerschap vanuit een bestuurskundig perspectief anders gedefinieerd wordt dan vanuit het perspectief van de burger. Het bestuurskundige discourse over actief burgerschap hangt samen met wat Castells (2010) legitimerende identiteitsvorming noemt: “Een discours

van degene die de macht hebben om definities te bepalen en die dat doen zonder expliciet een beroep te doen op die macht.” (Basten, 2012: 110). Omdat dit dominante discourse over

actief burgerschap niet gebaseerd is op het perspectief van de burger, voelen burgers zich vaak niet betrokken bij de beleidsmatige visie op burgerparticipatie. Daarmee sluit dit argument aan bij de eerder besproken kritiek op het verschil tussen het beleidsperspectief en het burgerperspectief op burgerparticipatie (Oude Vrielink et al., 2013).

Op basis van haar onderzoek stelt Basten (2012) daarom dat“…actieve burgers hun

(18)

18

discourse [ontlenen].” (Basten, 2012: 112). Vanuit de definitie van Castells (2010) kan

gezegd worden dat actief burgerschap vanuit een projectidentiteit wordt vormgegeven, omdat burgers een bepaalde maatschappelijke verandering in gang willen zetten, door een samenwerking aan te gaan met de overheid. Uit het onderzoek van Basten blijkt dat burgers met een verzetsidentiteit weer een ander perspectief op actief burgerschap hebben:

Zij waren door de aard van hun activiteiten niet te plaatsen in de vigerende legitimerende discoursen en bleven daardoor onzichtbaar voor politiek en beleid. De oproep tot actief burgerschap van beleidsmakers klonk hen dan ook vreemd in de oren, ze waren toch al actief? Anderen zagen al bij voorbaat geen heil in een constructieve relatie met de legitimerende instellingen. Die instellingen waren naar hun ervaring doof voor kritiek en alternatieven en zouden daarom alleen maar uit zijn op disciplinering en kanalisering van hun tegenstand. (Basten, 2012: 112)

Ook in dit onderzoek naar de rol van burgerparticipatie in de herontwikkeling van de Dijksgracht, staat het perspectief van de burger centraal. Hierbij zal gekeken worden welke vorm(en) van collectieve identiteitsvorming bij de bewoners en de ondernemers van aanwezig zijn.

2.4. Sociale netwerken

In de literatuur over burgerparticipatie en zelforganisatie wordt veel nadruk gelegd op de rol van sociale netwerken. Volgens Boutellier (2010) is het bijvoorbeeld van belang om zelforganisatie te koppelen aan een grotere maatschappelijke verschuiving, waarbij de samenleving steeds meer wordt vormgegeven door netwerken dan structuren:

Nieuwe omstandigheden vragen om nieuwe vormen van ordening. Na de gemeenschap (Gemeinschaft) met zijn mechanische orde, en de maatschappij

(Gesellschaft) met zijn organische orde zouden we kunnen spreken van

een (Netzschaft) die zijn ordening realiseert via improvisatie. In netwerkstructuren ontwikkelt zich een nieuwe vorm van samenleven, een sociale ordening van knooppunten en relaties daartussen. (Boutellier, 2010: 3)

Met betrekking tot deze maatschappelijke verschuiving stelt Van der Steen (2013) dat overheden steeds meer kennis nodig hebben over de verschillende sociale netwerken van burgers, om te kunnen bepalen welke rol de overheid moet hebben ten opzichte van burgerparticipatie. Ook Van Houwelingen et al. (2014) beargumenteert dat het bij het stimuleren van burgerparticipatie niet gericht moet zijn op de individuele burger, maar op de “…(in)formele verbanden, netwerken en organisaties waarin zij actief zijn.” (Van

(19)

19

Houwelingen et al., 2014: 206). Kilic (2008), die zich richt op de veranderende rol van de

overheid in de derde generatie burgerparticipatie, stelt tevens dat het essentieel is voor de overheid om te begrijpen hoe de formele en informele sociale netwerken zijn samengesteld. Daarom adviseert zij ambtenaren om er eerst achter te komen wie de contactpersoon of vertegenwoordiger is van een bepaalde gemeenschap, om vervolgens te kunnen bepalen welke rol de overheid moet spelen in de burgerparticipatie.

Hierbij geeft Kilic (2008) drie verschillende burgerrollen en overheidsrollen, die volgens haar voorkomen bij de derde generatie burgerparticipatie, zoals is weergegeven in tabel 1. De “handen uit de mouwen-burger” is actief en neemt bijvoorbeeld initiatieven op het gebied van veiligheid en uitstraling op straatniveau. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de burger die borden ophangt om straatvervuiling tegen te gaan of andere burgers aanspreekt op asociaal gedrag. Door voldoende afstand te houden en waar nodig op bepaalde regels te wijzen, kan de overheid veel profijt hebben van deze burgers. Ondanks dat dit type burger vaak veel contact heeft met andere bewoners in de straat, is er over het algemeen pas sprake van een sociaal netwerk bij burgerparticipatie op wijkniveau. Hierbij noemt Kilic de informele leider, die vaak wordt gezien als rolmodel voor andere burgers. Dit type burger “…is vaak bezig met een specifieke groep, maar omdat hij actief is

in de maatschappij heeft hij een actief netwerk, van burgers tot en met bestuurders.” (Kilic,

2008: 21). Het derde type burger is de ondernemende burger, die samenwerkt met andere ondernemende burgers om bepaalde maatschappelijke vraagstukken op te lossen. Dit type burger weet vaak verschillende bestaande netwerken aan elkaar te verbinden, en ziet bepaalde kansen in de samenleving. De overheid moet bij een dergelijke burger voor een maatschappelijk probleem of doel zorgen, waarmee de ondernemende burger aan de slag kan gaan. Bovendien speelt de overheid een belangrijke rol in het samenbrengen van verschillende ondernemende burgers.

Tabel 1: Burgerrollen en overheidsrollen bij derde generatie burgerparticipatie. (Bron: Kilic, 2008)

Niveau Rol van de burger Rol van de overheid

Straatniveau “Handen uit de mouwen-burger” Weinig, op afstand Wijkniveau Informele leider Zien, herkennen, benutten Stadsniveau Ondernemende burger Facilitator en verbinder

(20)

20

In de context van de herontwikkeling van de Dijksgracht zal daarom ook gekeken worden hoe verschillende type burgers zich tot elkaar verhouden, en hoe de burgers de rol van de overheid ervaren. Daarnaast zal aandacht besteed worden aan de manier waarop informele sociale netwerken zich verhouden tot formele sociale netwerken, en wat de rol van deze verhouding is in de vormgeving van burgerparticipatie op de Dijksgracht. Er zal met andere worden gekeken op welke wijze (in)formele sociale netwerken een rol spelen in het conflict tussen de gemeente en de bewoners.

2.4.1. Sociale netwerken en burgerverzet

Zoals besproken wordt er steeds meer aandacht besteed aan de rol van sociale netwerken in de literatuur over burgerparticipatie en zelforganisatie (Huygen et al., 2012). Dit geldt ook voor de literatuur over stedelijk burgerverzet. Zo werd eerder al beargumenteerd dat het succes van de Nieuwmarktbeweging grotendeels werd bepaald door de sociale verbanden die de beweging aanging met externe partijen (Mamadouh, 1992). Ook Diani (1992) stelt dat het inmiddels breed geaccepteerd is om sociale bewegingen te zien als sociale netwerken, maar dat het lastig blijft om deze netwerken systematisch te analyseren. Om te begrijpen hoe collectief burgerverzet ontstaat en wordt vormgegeven, is het volgens Diani daarom van belang om de onderliggende relatie tussen informele netwerken en collectieve actie te ontrafelen.

Ook wordt in de literatuur over burgerverzet gesteld dat de rol van sociale netwerken steeds belangrijker wordt door de maatschappelijke verschuiving richting een netwerksamenleving (Castells, 2012). In combinatie met wereldwijde technologische ontwikkelingen is de manier waarop (groepen) burgers met elkaar communiceren veranderd. Hierdoor is tevens de gehele structuur van collectief burgerverzet complexer is geworden: “The characteristics of communication processes between individuals engaged

in the social movements determine the organizational characteristics of the social movement itself” (Castells, 2012: 15). Als voorbeeld geeft Castells het tempo waarmee de

Occupy-beweging zich heeft kunnen verspreiden door het wereldwijde gebruik van sociale media. Dit heeft er echter ook toe geleid dat het collectieve doel van het burgerverzet versnipperd is geraakt. Zo stelt ook Fahmi (2009) dat de fusie tussen virtuele en fysieke sociale netwerken er vaak voor zorgt dat de organisatie van collectief burgerverzet uiteen valt, door een gebrek aan structuur en leiderschap.

(21)

21

Hoewel critici waarschuwen voor de negatieve gevolgen van sociale media voor de stabiliteit en doelmatigheid van collectief burgerverzet, staat het buiten kijf dat deze ontwikkeling grote gevolgen heeft voor de rol en complexiteit van sociale netwerken in collectief verzet (Castells, 2012). In tegenstelling tot bijvoorbeeld de Nieuwmarktbeweging zijn burgers tegenwoordig niet langer afhankelijk van reguliere media om een groot publiek te bereiken, waardoor collectief burgerverzet direct toegang heeft tot het publieke domein en efficiënter mensen kan mobiliseren (Poell & Van Dijck, 2015). In dit onderzoek zal daarom ook gekeken worden op welke manier de bewoners en ondernemers gebruik van zowel sociale als reguliere media, om erachter te komen in hoeverre dit invloed heeft op de samenwerking tussen de burgers en de gemeente.

(22)

22

3. Methode

Zoals besproken in de introductie, is het conflict tussen de bewoners en de gemeente over de herontwikkeling van de Dijksgracht het vertrekpunt van dit onderzoek. Door middel van een kwalitatieve onderzoeksstrategie wordt een gedetailleerde beschrijving van dit specifieke geval van burgerparticipatie worden gegeven. Hierbij is het doel dan ook niet om een bepaalde theorie te bewijzen of te ontkrachten, maar om vanuit de empirie een waardevolle bijdrage te leveren aan het theoretische en maatschappelijke debat over burgerparticipatie (Bryman, 2008).

3.1. Interviews

Omdat het perspectief van de burger centraal staat in dit onderzoek naar de dynamieken van burgerparticipatie, is gekozen om zowel de betrokken ondernemers als de betrokken bewoners te interviewen. Hierbij is het doel om zoveel mogelijk ruimte te geven aan hun verhalen en ervaringen. Volgens Bryman (2008: 437) is het bij kwalitatief onderzoek namelijk van belang om je als onderzoeker flexibel op te stellen tijdens het interviewen, om zo de respondent de richting van het interview te laten bepalen. Daarnaast is er tijdens de data-analyse verscheidende keren contact gezocht met een aantal respondenten, om bepaalde bevindingen te kunnen bevestigen. Hieronder wordt toegelicht hoe de respondenten zich tot de casus van dit onderzoek verhouden. Uit bescherming van de privacy van de respondenten zijn de echte namen vervangen voor synoniemen.

Omdat de Klimmuur in 2004 het eerste commerciële bedrijf was dat zich op de Dijksgracht heeft gevestigd, heeft de oprichter, Martin, de ontwikkelingen op de kop van de Dijksgracht vanaf de eerste gemeentelijke plannen meegemaakt. Sinds de Klimmuur op de kop van de Dijksgracht is gevestigd, heeft het bedrijf een tijdelijk contract met de gemeente, wat tot nog toe elke vijf jaar is verlengd. Vanaf 2004 is deze locatie van de Klimmuur steeds populairder geworden, en heeft het bedrijf ook een terras en een keuken.

Omdat Hannekes Boom sinds 2011 ook gevestigd is op de kop van de Dijksgracht, heeft Martin nauw contact met de oprichter van deze populaire horecagelegenheid, Koen. Vanaf dit jaar willen de twee ondernemers meer gaan samenwerken, in de hoop weer een contractverlenging te krijgen vanaf 2019. Ook Koen is voor dit onderzoek geïnterviewd als betrokken ondernemer in de ontwikkeling op de Dijksgracht. Hij heeft Hannekes Boom sinds de opening in 2011 uit zien groeien tot één van de populairste horecagelegenheden

(23)

23

van Amsterdam en heeft net als Martin de ambitie om dit nog lang voort te zetten. In tegenstelling tot de relatief rustige Klimmuur ondervindt Koen echter meer weerstand van buurtbewoners die overlast ervaren door Hannekes Boom.

In één van de twee woningen op de kop van de Dijksgracht woont Joris. Omdat hij al sinds 1989 op de kop van de Dijksgracht woont, heeft Joris alle ontwikkeling hier van dichtbij meegemaakt. Bovendien heeft hij zich sinds de komst van Hannekes Boom vaak zeer kritisch uitgelaten over de horecagelegenheid, wat zelfs tot gesprekken met de gemeentelijke ombudsman en de burgermeester van Amsterdam heeft geleid.

Sophie woont sinds 1984 aan de Dijksgracht. Als woordvoerster van de Belangenvereniging van de Dijksgracht te Water (BVDW) wordt zij veel geciteerd in krantenartikelen. Vanuit die functie is zij nauw betrokken bij de herontwikkeling van de Dijksgracht. Bovendien is zij vanaf de eerste plannen van de gemeente het aanspreekpunt van de bewoners en speelt zij een belangrijke rol in de organisatie van het bewonersverzet. Zij heeft hierdoor veel contact met de andere woonbootbewoners, de ondernemers op de kop van de Dijksgracht en met Joris.

Cees is opgegroeid in één van de woonboten en is, na kort ergens anders in Amsterdam te hebben gewoond, weer teruggegaan naar de Dijksgracht. Ook Hein woont al lang aan de Dijksgracht en is betrokken bij de BVDW. Hoewel er geen interview met Hein is gehouden, heeft hij veel informatie per e-mail verstrekt over de onderhandelingen tussen de bewoners en de gemeente. Guus en Lianne wonen juist pas kort aan de Dijksgracht en zitten daardoor minder diep in het gehele ontwikkelingsproces van de Dijksgracht.

3.2. Documenten en media

In de interviews over de achterliggende dynamieken van een conflictsituatie is veel aandacht besteed aan gebeurtenissen in het verleden. Daarom is tevens gebruik gemaakt van verschillende soorten documenten en media, om de betrouwbaarheid van het onderzoek te versterken (Bryman, 2008). Zo is gekeken naar officiële documenten van de gemeente en het stadsdeel, waaronder beleidsvisies en verslagen van de verschillende inspraak- en informatieavonden over de herontwikkeling van de Dijksgracht.

Naast deze gemeentelijke documenten, zijn er ook brieven en e-mails tussen de bewoners en de gemeente opgenomen in het onderzoek, om zodoende een beeld te krijgen van de manier waarop beide partijen communiceren. Wat betreft de tijdelijke

(24)

24

ontwikkeling kop van de Dijksgracht en de verhouding tussen de ondernemers en de bewoners, zijn er in 2014 bepaalde afspraken vastgelegd in een convenant/beheerplan. Hierbij waren zes partijen betrokken: 1. De BVDW (Sophie), 2. Café-restaurant Barco, 3. Hannekes Boom (Koen), 4. De Klimmuur (Martin), 5. Mediamatic, 6. De Tuingroep (Shaffy’s Tuin). Ook dit document is opgenomen in de empirische data van dit onderzoek.

Tevens is gekeken naar verschillende (online) mediabronnen met betrekking tot de herontwikkeling van de Dijksgracht. Ten eerste is gekeken hoe verschillende belanghebbende partijen zich uiten in nieuwsberichten, en hoe het conflict tussen de bewoners en de gemeente hierin wordt weergegeven. Daarnaast is gekeken naar de rol van sociale media in het burgerverzet van de bewoners van de Dijksgracht. Zoals besproken in het vorige hoofdstuk, heeft de opkomst van sociale media namelijk grote gevolgen voor de manier waarop burgers onderling met elkaar communiceren in de organisatie van collectief verzet. Daarom is gekeken in hoeverre het gebruik van sociale media negatieve of positieve implicaties heeft voor de stabiliteit en doelmatigheid van collectieve verzet van de bewoners van de Dijksgracht. Hierbij is vooral aandacht besteed aan de rol van de Facebook-community van de Dijksgracht, waarmee mensen worden opgeroepen om zich aan te sluiten bij het verzet tegen de plannen van de gemeente.

3.4. Data-analyse

Vanuit een kwalitatieve onderzoeksstrategie is er in de analyse van de interviewdata gekeken naar de manier waarop de respondenten de sociale werkelijkheid construeren. Hierbij is gekeken in hoeverre deze verhalen en meningen geïnterpreteerd konden worden aan de hand van verschillende theoretische perspectieven. Door al direct na het afnemen van de eerste interviews te beginnen met de analyse hiervan, is er een wisselwerking ontstaan tussen enerzijds de verzameling van de data, en anderzijds de theoretische interpretatie van de data.

Om een genuanceerd beeld te krijgen van de dynamieken van burgerparticipatie op de Dijksgracht, zijn er verbanden gelegd tussen de verschillende verhalen en perspectieven van de respondenten. Vervolgens is gekeken hoe deze verbanden zijn te duiden aan de hand van theoretische concepten. Zo is er bijvoorbeeld gekeken naar de manier waarop de bewoners over de sociale achtergrond van de Dijksgracht praten, om erachter te komen in hoeverre er sprake is van een collectieve identiteit en wat de

(25)

25

bindende aspecten zijn. Vervolgens is gekeken welke rol de collectieve identiteit speelt in de manier waarop de bewoners zich tot de plannen van de gemeente verhouden.

(26)

26

4. Resultaten

In dit hoofdstuk worden de empirische resultaten van het onderzoek behandeld aan de hand van het theoretisch kader. Hiermee zal duidelijk worden wat de dynamieken van burgerparticipatie zijn in de herontwikkeling van de Dijksgracht. Zoals besproken in de introductie gaat burgerparticipatie in dit geval gepaard met een conflict tussen de gemeente en de bewoners. Daarom wordt in deze paragraaf eerst de context van het conflict besproken om zo een helder beeld te krijgen van de huidige situatie. Vervolgens worden de bevindingen van de drie deelvragen uiteengezet aan de hand van het besproken theoretisch kader.

4.1. Context van het conflict

Al ruim tien jaar is de gemeente bezig met plannen voor de herontwikkeling van de Dijksgracht, waarbij het doel is om een verbinding te maken tussen het centrum, de oostelijke binnenstad en het IJ. Sindsdien is er veel spanning en onenigheid tussen de bewoners en de gemeente. Dit conflict begon in 2006, toen de gemeente de eerste grote onderhoudsplannen presenteerde. Zo moest er onderhoud worden gepleegd aan de damwand en moesten de woonboten aangesloten worden op riolering. De bewoners waren het echter niet mee eens dat dit noodzakelijke onderhoud gepaard zou gaan met een herprofilering van de straat, waarbij veel groen en een deel van de zelfbeheerplekken zouden verdwijnen. Bovendien zou de rijweg worden verbreed naar vier meter, waardoor men vreesde dat de verkeersdruk toe zou toenemen. Door het verzet van de bewoners is het plan aangepast en werd uiteindelijk besloten dat de oorspronkelijke inrichting grotendeels kon worden behouden.

Met uitzondering van het onderhoud aan de damwand kon het onderhoud uiteindelijk niet doorgaan vanwege een financieel tekort van de gemeente. De bewoners zijn pas in 2015 opnieuw benaderd over het onderhoud van de Dijksgracht (Gemeente Amsterdam, 2015a). Wederom waren de aanleg van riolering en het verstevigen van de fundering van de Dijksgracht de belangrijkste punten waren. Hierbij werd echter opnieuw een plan gepresenteerd waarbij het onderhoud gepaard zou gaan met een grondige herprofilering van de straat, waarbij veel bomen gekapt zouden worden en de rijweg verbreed zou worden. Daarom besloten de bewoners dit maal een petitie te starten voor het behoud van de huidige indeling van de Dijksgracht (Gemeente Amsterdam, 2015b). Op de internetpagina van deze petitie is het doel van de bewoners als volgt geformuleerd:

(27)

27

We willen geen verbreding van de rijweg; We willen dat de inrichting van de buitenruimte zoals die door de bewoners is gemaakt ten behoeve van iedereen die hier passeert behouden blijft; We willen dat het groen aan de Dijkzijde behouden blijft en dat het groen aan de kade-kant zoveel mogelijk mag blijven groeien en bloeien; We willen dat zowel fietsers, voetgangers als bestemmingsverkeer van dezelfde rijbaan gebruik blijft maken; We willen dat 'groot onderhoud' echt alleen groot onderhoud is; ( http://www.petitie24.nl/petitie/341/behoud-de-dijksgracht-als-groene-oase)

Na veel discussie zijn de partijen opnieuw tot een compromis gekomen. Volgens het definitieve ontwerp, dat werd vastgesteld op 5 januari 2016, zou de breedte van de rijweg niet vier, maar drie-en-een-half meter worden. Bovendien zouden niet zevenentwintig, maar slechts vier bomen gekapt worden. Ook zouden de zelfbeheerplekken, waar nu onder andere de Shaffy-boom staat, behouden blijven (Gemeente Amsterdam, 2016a). Ondanks het akkoord over het definitieve ontwerp, is de verbouwing toch uitgesteld wegens bezwaar van ProRail, die stelt dat de verbreding van de rijweg noodzakelijk is voor het onderhoud aan de spoorwegen bovenop de dijk, aangezien grote werkvoertuigen minstens vier meter breed zijn (Gemeente Amsterdam 2016b). ProRail dreigt nu een rechtszaak aan te spannen, om toch het definitieve ontwerp aan te passen naar hun voorkeuren (Borren, 2016).

4.2. Historie van zelforganisatie

Uit de interviews wordt duidelijk dat de geschiedenis van de Dijksgracht een belangrijke rol speelt in de manier waarop de huidige bewoners zich identificeren met hun woonplek. Volgens de woordvoerster van de BVDW, Sophie, woont een groot deel van de bewoners er al sinds de jaren ’80. Niet alleen de bewoners die al geruime tijd op de Dijksgracht wonen verwijzen tijdens de interviews veel naar historische aspecten, maar ook de nieuwe bewoners en ondernemers zijn zich zeer bewust van de (sociale) geschiedenis van de Dijksgracht.

Voordat de draaibrug vanaf de Oosterdokskade werd aangelegd en de straat nog geïsoleerd van de rest van Amsterdam lag, had men hier voornamelijk veel contact met andere de woonbootbewoners op de Dijksgracht. Zo vertelt Cees dat het gebied rondom de Dijksgracht twintig jaar geleden nog vrijwel geheel onbewoond was, nadat de meeste industrie en havens waren verdwenen. Pas toen het aantal inwoners van Amsterdam steeg, ongeveer vanaf het begin van deze eeuw, veranderde het in een woongebied: “Ik

(28)

28

Hier voegt Cees aan toe dat de gemeente voor die tijd geen enkele aandacht besteedde aan de Dijksgracht, waardoor de toenmalige bewoners gewend waren alles zelf te regelen. Dit aspect van de ontstaansgeschiedenis van de Dijksgracht is volgens Cees dan ook een belangrijke reden voor de eigengereidheid van de huidige bewoners:

Ja het is altijd zo geweest hier, het is ook ontstaan doordat mensen gewoon zelf alles gingen regelen. Het is echt een dorp, en in de jaren ’50 waren er gewoon weinig ligplekken in Amsterdam en zijn mensen hier gaan liggen en uiteindelijk blijven wonen.

De Dijksgracht is dus spontaan een woonstraat geworden, zonder enig overleg of goedkeuring van de gemeente. Ondanks dat alle woonboten inmiddels officieel geregistreerd staan, speelt dit historische aspect een belangrijke rol in de manier waarop de huidige bewoners hun straat karakteriseren.

Bovendien wordt het feit dat de gemeente geen enkele moeite deed wat betreft voorzieningen en handhaving op de Dijksgracht gebruikt als argument voor de kritische houding van de huidige bewoners: “Toen hadden ze (de overheid) echt helemaal geen

aandacht voor de Dijk. (…) nee vroeger hadden we ook geen telefoonaansluitingen hier omdat de PTT het vertikte hier te komen. Ja postbodes zelfs niet.” (Cees). Cees legt hiermee

uit hoe de verhouding tussen de gemeente en de bewoners in het verleden een rol speelt in het huidige conflict. Omdat de bewoners in het verleden uitgesloten werden van bepaalde overheidsvoorzieningen en zelforganisatie een belangrijke rol speelt in de geschiedenis van de Dijksgracht, verzetten de huidige bewoners zich tegen de gemeentelijke visie op burgerparticipatie. Hoewel er in Nederland steeds vaker gesproken wordt van de derde generatie burgerparticipatie, waarbij de overheid steeds meer toevertrouwd aan de zelfredzaamheid van de burger, ervaren de bewoners van de Dijksgracht juist dat hun zelforganiserend vermogen aan banden wordt gelegd.

Ook Guus, die pas vijf jaar op de Dijksgracht woont, merkt op dat de sociale geschiedenis van de straat nog altijd leeft onder de huidige bewoners. Over de huidige problemen tussen de gemeente en de woonbootbewoners zegt hij: “Volgens mij komt het

ook wel echt door de geschiedenis hier, want het was natuurlijk een afgelegen stuk stad, waar niemand naar omkeek.” Guus toont begrip voor de oorsprong van het verzet van de

bewoners tegen de plannen van de gemeente, alhoewel hij zich zelf niet geheel kan vinden in de felheid waarmee sommige andere bewoners hun verzet vormgeven. Hij voegt toe dat “…het natuurlijk ook wel te verwachten is dat dat op een gegeven moment verandert als

(29)

29

alles eromheen ook verandert.” Daarom is het volgens hem effectiever als de huidige

bewoners hun verzet een constructiever karakter geven, zodat een compromis kan worden bereikt over de ontwikkeling van de Dijksgracht. In zijn ogen hebben veel bewoners door het verleden een zeer negatief beeld van gemeentelijke gebiedsontwikkeling, terwijl er volgens hem ook juist positieve aspecten aan de ontwikkelingen in de buurt zitten:

Veel vrienden van me kenden dit niet eens, maar nu ik hier woon en ze af en toe langs komen, merken ze meteen een ander soort sfeertje. (…) Ja daarom lijkt het me ook juist leuk als er hier in de buurt nog meer leuke dingen komen, zoals op het Marineterrein

Met betrekking tot de gemeentelijke visie op stedelijke gebiedsontwikkeling is Sophie een stuk minder positief. Om de aantrekkelijke diversiteit van de Amsterdamse binnenstad enigszins te behouden, is volgens Sophie van belang dat er meer naar stadsontwikkeling moet worden gekeken vanuit de burger. Ondanks dat er in de visie op burgerparticipatie van zowel de gemeente als het stadsdeel wordt gesteld dat de overheid steeds vaker een faciliterende rol zal innemen, hebben de bewoners een lange strijd moeten voeren om invloed te hebben op de herontwikkeling van hun straat. Daarom is het volgens Sophie van groot belang dat de bewoners van de Dijksgracht zich blijven verzetten tegen de herprofilering van hun straat. Hierdoor heeft de politiek inmiddels ingezien dat het misschien beter is om het huidige karakter van de straat te behouden:

“Ja de politiek ziet dat wel volgens mij, tenminste, tot op zekere hoogte. Maar ja je moet ontzettend alert blijven gewoon, want elke keer weer gebeurt er wat, dan wordt er weer een voldongen feit waar je je tegen moet verzetten.” (Sophie)

Ook zij legt uit dat de geschiedenis van de Dijksgracht de oorzaak is van de sterke drang naar zelforganisatie onder de bewoners. Aangezien er vanuit de lokale overheid steeds vaker wordt gehamerd op de rol van burgerparticipatie en zelforganisatie, is het in haar ogen onterecht dat de eigengereidheid van de Dijksgracht bewoners niet wordt toegejuicht. Zo wordt in de visie op burgerparticipatie van het stadsdeel centrum 2014-2016 expliciet gesteld dat de overheid steeds vaker meedoet met bestaande initiatieven van de burger, in plaats van andersom. Toch zegt Sophie dat de gemeente in het geval van de Dijksgracht telkens probeert om het zelforganiserende vermogen van de bewoners aan banden te leggen. Het laat volgens de woordvoerster zien dat burgerparticipatie en zelforganisatie alleen als positief worden beschouwd als het past binnen de visie van de overheid:

(30)

30

Ja, en je vraagt je ook af, wat betekenen nou al die zelfbeheerbeleidsuitgangspunten? Want dat is maar binnen bepaalde marges, zo lang het past in het politieke en ambtelijke denken mag je freewheelen, maar oh wee als er een andere gedachte komt, dan verlies je zo je positie, als je je niet heel goed organiseert.

Het feit dat zelforganisatie in het verleden een noodzaak was voor de woonbootbewoners omdat de overheid zich niet met de plek bemoeide, heeft er volgens Sophie voor gezorgd dat de bewoners zich tot op de dag van vandaag ook goed weten te organiseren in het verzet tegen de herprofilering van de Dijksgracht.

De manier waarop de bewoners van de Dijksgracht zich belemmerd voelen wat betreft hun zelforganiserend vermogen, sluit aan bij de besproken kritiek, waarin gesteld wordt dat zelforganisatie niet werkt als het vanuit de overheid wordt gestructureerd (Schinkel, 2012; Uitermark, 2012). Door het collectieve historische bewustzijn en de ervaring wat betreft zelforganisatie, weten de bewoners zich vooralsnog te verzetten tegen de plannen van de gemeente. Zo speelt een gedeelde historie een belangrijke rol in de integriteit en doelmatigheid van collectieve verzet van de bewoners. In paragraaf 4.3 zal uitgebreider worden ingegaan op de rol van de gedeelde historie in de totstandkoming van een collectieve verzetsidentiteit bij de bewoners van de Dijksgracht.

4.2.1. Zelforganisatie op het gebied van sociale controle

De sociale controle en veiligheid worden door de bewoners vaak als voorbeeld gegeven om te illustreren op welke manier zij zich organiseren om de kwaliteit van hun leefomgeving te verbeteren. Zo stelt Cees dat de bewoners in het verleden zelf voor de veiligheid in de buurt moesten zorgen, omdat er vanuit de gemeente niks aan handhaving werd gedaan. In die tijd was er nog veel meer prostitutie in de buurt van het Centraal Station en werd de Dijksgracht volgens de respondenten gebruikt als afwerkplek. Volgens Cees hebben de bewoners hier zelf bepaalde maatregelen tegen genomen. Zo hebben de bewoners de parkeerplekken tegenover de woonboten in gebruik genomen, door er schommels en andere gebruiksvoorwerpen neer te zetten, om prostitutie en drugsgebruik tegen te gaan. Sindsdien is de veiligheid enorm verbeterd volgens Cees: “Het

is echt wel verbeterd, maar niet doordat de gemeente zich ermee heeft bemoeid.” Volgens

hem is het dus puur aan de inzet van de bewoners te danken dat het veiliger is geworden op de Dijksgracht.

(31)

31

Volgens Koen, één van de oprichters van Hannekes Boom, was het nog zeer onveilig op de Dijksgracht toen hij er in 2011 begon met ondernemen. Vooral ‘s avonds en ’s nachts was er volgens hem nog altijd veel criminaliteit, omdat er een gebrek aan sociale controle was. Het initiatief van de bewoners om de parkeerplekken tegenover de woonboten te gaan gebruiken heeft er volgens hem alleen voor gezorgd dat de criminaliteit meer richting de kop van de Dijksgracht is verschoof.Hannekes Boom is in 2011 gekozen nadat de gemeente in samenwerking met projectbureau De Zuidelijke IJoever een prijsvraag hadden opgesteld voor de tijdelijke ontwikkeling van de kop van de Dijksgracht. Eén van de belangrijkste doelstellingen van de prijsvraag was om het gebied veiliger te maken, door de sociale controle te vergroten (Gemeente Amsterdam & Projectbureau De Zuidelijke IJoever, 2010). Volgens Koen is het dan ook pas veilig en leefbaar geworden nadat Hannekes Boom deze prijsvraag had gewonnen. Ondanks dat Sophie namens de bewoners in de jury zat die voor Hannekes Boom heeft gekozen, is er vanuit de belangenvereniging veel kritiek gekomen op de onderneming van Koen. Volgens de woordvoerster van de BVDW is Hannekes Boom namelijk veel commerciëler en drukker dan dat ze zich presenteerde bij de prijsvraag:

Als een klein tentje waar yoga lessen zouden komen en flamingo workshops en helemaal groen en een klein terras met een “cradle to cradle-gebouwtje”, nou en dat is het misschien wel, en toen kwamen ze en de eerste dag dat ze openden was het een gigantische disco, nou iedereen is zich rot geschrokken.

Volgens Joris, die in één van de twee woningen op de kop van de Dijksgracht woont, kwam Sophie zelfs haar excuses aanbieden op de dag dat Hannekes Boom met een groot feest opende, omdat ze dit niet had zien aankomen. Koen zegt dat het achteraf inderdaad niet verstandig is geweest om te openen op Koninginnedag, omdat de bewoners hierdoor een verkeerd beeld kregen van Hannekes Boom. Los daarvan vindt Koen het onterecht dat er kritiek wordt geuit op Hannekes Boom. Over het negatieve beeld wat Sophie namens de belangenvereniging schetst, stelt Koen bijvoorbeeld dat de bewoners juist blij moeten zijn met de populariteit van Hannekes Boom: “Soms lijkt het wel alsof ze vergeten zijn hoe

de situatie hier toen nog was, of het negeren, want het was niet zo maar opgelost door een paar schommels te plaatsen.” In tegenstelling tot Cees, die stelt dat de gemeente geen rol

heeft gespeeld in het verbeteren van de veiligheid op de Dijksgracht, vindt Koen dus dat de gemeente hier wel degelijk een rol in heeft gespeeld. Zonder de eerdergenoemde

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Om te bepalen of de werkelijke situatie overeenkomt met de registratie zijn de antwoorden van de geïnterviewde bewoners (of door de observaties van de interviewer in het geval

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat veel organisaties in de quartaire sector brieven registreren (van 51% in het onderwijs tot 100% of bijna 100% in iedere sector in het

We hebben de lijsttrekkers in de drie gemeenten gevraagd wat men in het algemeen van de aandacht van lokale en regionale media voor de verkiezingscampagne vond en vervolgens hoe

• Het aantal wetten neemt sinds 1980 stelselmatig toe, en dat geldt ook voor ministeriële regelingen sinds 2005, het aantal AMvB’s neemt enigszins af sinds 2002. • In de jaren

Omdat de bezoekers op elk willekeurig moment in een van deze groepen ingedeeld werden en baliemedewerkers niet op de hoogte waren van het type handvest (ambities, weinig ambitieus,

[r]