• No results found

'Dat noemen wij veryupping' : een onderzoek naar de invloed van stedelijke vernieuwing op thuisgevoelens van duurzame bewoners in een etnisch gemengde wijk

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "'Dat noemen wij veryupping' : een onderzoek naar de invloed van stedelijke vernieuwing op thuisgevoelens van duurzame bewoners in een etnisch gemengde wijk"

Copied!
57
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘Dat noemen wij veryupping’

Een onderzoek naar de invloed van stedelijke vernieuwing op thuisgevoelens

van duurzame bewoners in een etnisch gemengde wijk

Eileen Berkvens | Master Algemene Sociologie | 3 juli 2017, Universiteit van Amsterdam Studentnummer: 10789642

Studentemail: eileen.berkvens@student.uva.nl Eerste begeleider: prof. dr. Jan-Willem Duyvendak

Tweede begeleider: dr. Paul Mepschen Woorden (zonder referenties en bijlage): 16801

Afbeelding 1 : Groen, C. (22-11-2015). Foto Indische Buurt Poezie. Van: http://www.oost-online.amsterdam/index.php/world/nieuws-en-buurt/indische-buurt/4116-bouwplaats-poezie-in-de-indische-buurt

(2)

2

Inhoud

Voorwoord ... 4

Samenvatting ... 5

Introductie ... 7

I

De invloed van stedelijke vernieuwing op thuisgevoelens ... 9

Thuisgevoelens ... 9

Stedelijke vernieuwing ... 10

De invloed van stedelijke vernieuwing op vermeende sociale mix ... 12

De ‘Rotterdamwet’: sociale mix leidt niet altijd tot verbetering van de wijk ... 13

Het labelen van een buurt: de invloed van positieve en negatieve etiketten op bewoners ... 14

Onderzoeksvragen... 15

Hoofdvraag ... 15

Deelvragen ... 15

II

Methodes ... 16

Kwaliteit van kwalitatief onderzoek ... 16

Participanten ... 17

Werving van participanten ... 18

Verloop van de interviews ... 18

Analyse van de onderzoeksdata ... 18

III

Een casus voor de Indische Buurt ... 19

Persoonlijke betrokkenheid bij de Indische buurt ... 19

Historische achtergrond van de Indische buurt ... 20

IV

Een etiket voor de Indische buurt ... 23

‘Maar een asociale buurt? Nee helemaal niet.’ ... 24

‘Op safari in de Indische buurt. Ja, en dat vind ik jammer’ ... 27

Landelijke labeling: twee participanten vallen op ... 29

Conclusie ... 31

V

Afstandelijke betrokkenheid: hoe de buurtcultuur belangrijk bleek ... 33

‘Maar bij mij op trap, als er wat is, dan kun je bij elkaar aankloppen’ ... 34

(3)

3

Conclusie ... 40

VI

Veranderingen van buiten: de invloed van horeca en nieuwbouw op thuisgevoelens ... 42

‘De straat ziet er schoner uit. Die oudbouw was echt oudbouw toendertijd’ ... 43

‘Ik vind de Javastraat niet leuker geworden’ ... 45

Letterlijk geblokkeerd. Gebruik van stoepen. ... 48

Conclusie ... 49

VII

Conclusie ... 50

Jouw beeld van de buurt is anders dan mijn beeld ... 50

De illusie van sociale mix: verschil in home-making practices ... 50

Een paradox: thuisgevoelens worden door ongebruikte horeca en onbewoonde huizen vergroot 51

VIII

Discussie ... 52

Thuisvoelen op conto van langdurige bewoners ... 52

Referenties ... 54

(4)

4

Voorwoord

‘Wat is de invloed van stedelijke vernieuwing op de thuisgevoelens van duurzame bewoners in een etnisch gemengde wijk?’ Dit is de centrale vraag in deze scriptie, die geschreven is ter afronding van mijn master Algemene Sociologie aan de Universiteit van Amsterdam. Tussen februari en juli 2017 heb ik geschreven, participanten in de Indische buurt geïnterviewd, de interviews geanalyseerd en opnieuw geschreven.

Via mijn interviews heb ik een enorme verscheidenheid aan verhalen gehoord. Het was een uitdaging en een delicaat proces om de rode draad uit deze combinatie van verhalen te halen. Ook het zoeken, en vinden van literatuur die hielp bij het verklaren van de data was een flinke dobber. Er is bijzonder veel geschreven over thuisgevoelens, stedelijke vernieuwing en aanverwante onderwerpen dat ik extra blij was dat mijn begeleider Jan Willem Duyvendak sturend advies gaf. Via deze weg wil ik hem bedanken voor zijn beschikbaarheid en de wijze waarop hij feedback gaf. Door zijn open en positieve houding heb ik altijd het gevoel gehad, en inspiratie gekregen om door te kunnen gaan met schrijven. Ook wil ik graag mijn participanten bedanken voor het meewerken en de boeiende gesprekken die ik met ze heb mogen voeren. Speciale dank gaat uit naar Hella de Groot en Asha Ramkisoensig, die beiden hun netwerk voor mij hebben geopend. Verder ben ik Rosalie Metze en Lex Veldboer

erkentelijk. Dankzij hen is mijn eerste interesse in de Indische buurt aangewakkerd en heb ik de kans gekregen de buurt te leren kennen.

Daarnaast had ik dit onderzoek nooit af kunnen ronden zonder de bijstand van vrienden, familie en mijn ouders, waarvoor ik helaas de ruimte niet heb ze allemaal te bedanken. Graag wil ik voor enkele personen een uitzondering maken. Ten eerste voor Veronique, die met de grootste

vanzelfsprekendheid een enorme hoeveelheid praktische hulp heeft geboden. Ook dank aan Brian de Geus, die mij steeds opnieuw heeft doordrongen van het belang van Sociologie als wetenschap vóór, en ván de samenleving. En voor het beschikbaar stellen van zijn woonkamer als ik een change of scenery of koffie nodig had.

Als laatst gaat mijn dank uit naar Jesper. Bedankt voor het sparren, meedenken, discussiëren en afleiden.

Eileen Berkvens 3 juli 2017, Haarlem

(5)

5

Samenvatting

Dit onderzoek wil begrijpen hoe stedelijke vernieuwing de thuisgevoelens van duurzame bewoners in een etnisch gemengde wijk beïnvloed. ‘Stedelijke vernieuwing’ is een vernieuwings- of

renovatiesproces om wijken aan te pakken die niet voldoen aan het stempel ‘normaal’ of ‘wenselijk’ ‘Thuisgevoelens’ zijn zowel in de politiek als in het academisch debat een veelgebruikt concept. Politici streven een Nederland na waarin zoveel mogelijk mensen zich thuis voelen, op voorwaarde dat iedereen ‘normaal’ doet. Het belang van de ‘normaalheid’ van thuisgevoelens is ook een onderwerp wat in de academische literatuur steeds terugkomt.

Over de voorwaardes voor het ontwikkelen van positieve thuisgevoelens is legio literatuur. Ook is eerder onderzoek gedaan naar de invloed van stedelijke vernieuwing op nieuwkomers in

gerenoveerde wijken. Er is echter weinig bekend over de invloed van stedelijke vernieuwing op (mogelijke) veranderingen in thuisgevoelens van duurzame bewoners. Dit onderzoek focust zich op de vraag: hoe beïnvloed stedelijke vernieuwing de thuisgevoelens van duurzame bewoners in een etnisch gemengde wijk?

Op duurzame bewoners ligt de focus, omdat er naar nieuwkomers reeds onderzoek is uitgevoerd. Een ander focuspunt zijn de etnische verschillen die bestaan tussen duurzame bewoners onderling, en nieuwkomers. Een voornaam doel van stedelijke vernieuwing is ervoor te zorgen dat (hogere) middenklasse bewoners zich mengen met de oorspronkelijke bewoners, die in veel gevallen onderdeel zijn van een etnische minderheid. Het is daarom aannemelijk dat etnische achtergrond een rol speelt in de wijze waarop stedelijke vernieuwing thuisgevoelens beïnvloed.

Voor dit onderzoek zijn dertien duurzame bewoners, met verschillende sociaaleconomische en etnische achtergronden, van de Indische buurt in Amsterdam gesproken. De interviews duurden tussen de 60 en 90 minuten en vonden plaats op een door de participanten gekozen locatie.

Er zijn meerdere argumenten waarom de Indische buurt een goede casus is om de onderzoeksvraag mee te beantwoorden. In de jaren tachtig zijn veel arbeidsmigranten in de buurt komen te wonen. De achterstandsstatus van de wijk wordt met de komst van deze bewoners in verband gebracht. De afgelopen decennia is de wijk grondig gerenoveerd. En de afgelopen tien jaar is ook actief beleid gevoerd door de gemeente en woningbouwverenigingen om de faciliteiten in de buurt, zoals horeca, te veranderen.

Zoals in hoofdstuk drie, vier en vijf staat beschreven, zijn er drie processen die de wijze kan verklaren waarop stedelijke vernieuwing de thuisgevoelens van duurzame bewoners beïnvloed. Ten eerste die van branding of labeling van de buurt op duurzame bewoners. Ten tweede de invloed op

(6)

6 thuisgevoelens die het verschil in gemeenschapsbetrokkenheid tussen nieuwe en oude bewoners heeft. Dit wordt als een tegenstelling in home-making practices uitgelegd. Ten derde bestaat er een onderscheid in het gebruik van de publieke ruimte tussen nieuwkomers en duurzame bewoners, die de thuisgevoelens beïnvloed.

Alle drie de processen tekenen zich door een schijnbare tegenstelling. Duurzame bewoners voelen zich meer thuis, dat wil zeggen, ze trekken hun huizen meer uit en voelen zich prettiger in de buurt. Door de renovaties voelt de buurt frisser en er is meer levendigheid op straat. Tegelijkertijd voelt geen van de participanten zich aangesproken door de nieuwe horeca en is er een contrast tussen de manieren waarop nieuwe en oude bewoners gebruik maken van de publieke ruimte.

De verschillen in home-making practices, tussen duurzame bewoners en nieuwkomers, verschilt dusdanig sterk van elkaar, dat het de sociale mix (één van de beloftes van stedelijke vernieuwing) in de weg staat. Ook zorgen deze verschillen voor een negatieve verandering in de thuisgevoelens van (vooral) bewoners met een migrantenachtergrond. De paradox zit echter in de voorwaardes die de wijk geschikt maakt voor nieuwkomers: het renoveren van huizen en het aantrekken van nieuwe horeca, ofwel het verbeteren van het uiterlijk van de wijk. Deze uiterlijke veranderingen van de wijk hebben juist voor een positieve verandering in de thuisgevoelens van duurzame bewoners gezorgd. Het uiterlijk van de buurt representeerde weer een ‘hemel’.

(7)

7

Introductie

‘Een eigen huis, een plek onder de zon1’. Deze zin beslaat twee van de belangrijke onderdelen van de emotie ‘thuisvoelen’. Enerzijds worden thuisgevoelens beïnvloed door de aanwezigheid van een huis. Een huis is voor veel mensen een veilige plaats, een plaats waar niet zomaar iedereen kan

binnenkomen en die een veilige afscherming is van de buitenwereld. Anderzijds worden

thuisgevoelens beïnvloed door de aanwezigheid van ‘een plek onder de zon’. Ofwel, een buitenplaats waar je kunt genieten van het weer en de omgeving. De buurt.

Ondanks de huidige aandacht voor kosmopolieten, de groep mensen die buitengewoon mobiel zijn en zich thuis lijken te voelen in generieke plaatsen (Ley-Crevantes & Duyvendak, 2015), bestaat het grootste gedeelte van de wereld nog steeds uit bewoners die niet zo mobiel zijn. Dit zijn de mensen die gebonden blijven aan de buurt waar ze in wonen (Calhoun, 2009). En terwijl ‘thuis’ niet altijd een fysieke plaats is, is bekendheid met de buurt, of public familiarity (Blokland & Nast, 2014) nog steeds een grote factor die bepaalt of mensen zich ingesloten voelen bij de samenleving. Voor deze

plaatsgebonden mensen is het soms hard werken om zich in de buurt thuis te voelen, vooral als deze thuisgevoelens hen niet natuurlijk toekomen. Het is in deze situatie dat ‘thuisvoelen’ een krachtige emotie wordt (Duyvendak, 2011, p. 27-28).

De plotselinge academische aandacht die er is voor de emotie ‘thuisvoelen’ kan deels vanuit het publieke debat wat speelt rond dit topic worden verklaard. Politici, wethouders, ambtenaren en statistici zijn tegenwoordig overtuigd van het idee dat een bloeiende natie alleen kan bestaan als alle mensen zich thuis voelen (Duyvendak, 2009). De discussie in het publieke debat draait er vaak om wat burgers moeten zien als ‘thuis’. Waar ‘thuis’ zich bevindt, en wat de overheid moet doen mensen zich thuis te laten voelen. Een goed voorbeeld van een dergelijke discussie is de omstreden brief die minster-president Rutte samenstelde aan de vooravond van de landelijke verkiezingen in 2017, waarin hij in de laatste alinea zijn wens voor Nederland benadrukt:

‘Laten we ervoor strijden dat we ons thuis blijven voelen in ons mooie land. Laten we duidelijk blijven maken wat hier normaal is en wat niet (Rutte, 2017).’

Voor minister-president Rutte ligt de nadruk niet op een fysiek ‘huis’ die thuisgevoelens kan

genereren. Voor hem gaat het vooral om het huis ‘Nederland’ waar men zich thuis moet voelen. Wat

1 René Froger heeft samen met ‘Het Goede Doel’ het lied ‘Alles kan een mens gelukkig maken’ in 1989 populair gemaakt. Het zingt over alle facetten van het leven die ervoor zorgen dat mensen zich gelukkig voelen, waarvan de belangrijkste lijken te zijn: een eigen huis, een plek om buiten te zijn en iemand in de buurt die je liefheeft.

(8)

8 daarbij hoort is ‘normaal’ gedrag. Dit kan wellicht vergeleken worden met de public familiarity die hierboven is beschreven, het met de buurt en de mensen die er wonen bekend zijn die ervoor zorgen dat bewoners zich op hun gemak voelen.

Duyvendak (2011) beschrijft drie verschillende elementen die thuisgevoelens beïnvloeden. Hij maakt het onderscheid tussen de vertrouwelijkheid (familiarity) van een plaats, thuis als een ‘haven’ en thuis als een ‘heaven’ (hemel) (ibid, p. 38). Thuis als een vertrouwde plaats betekent zoveel als een plaats te kennen, wat de gebruiken van de bewoners zijn en om enigszins te kunnen voorspellen hoe mensen zich er gedragen. Het ‘kennen van een plaats’, er familiair mee zijn, is een voorwaarde om een plaats ook als haven en hemel te kunnen ervaren (ibid, p. 39). Thuis als een hemel gaat over de intieme gevoelens die horen bij thuis voelen. Een plaats waar mensen zich gewaarborgd en veilig voelen. Vaak wordt met ‘haven’ de fysieke plaats bedoelt waar mensen leven, hun huis (ibid, p.39). Thuis als haven is vaak meer een symbolische plaats, bijvoorbeeld de buurt of stad waar mensen contact hebben met andere inwoners. Thuis als haven refereert aan het thuis voelen in de publieke ruimte, meer nog dan het thuis voelen in een woning.

Uit informele gesprekken met verschillende duurzame2 bewoners uit de Indische Buurt werd

duidelijk dat veranderingen in het uiterlijk van de buurt, de stedelijke omgeving, hun thuisgevoelens waarschijnlijk heeft beïnvloed. De Indische Buurt is een etnisch gemengde wijk in Amsterdam-Oost, waar bewoners met een migrantenachtergrond en zonder migrantenachtergrond wonen. Het voortdurende proces van stedelijke vernieuwing die daar plaats vindt verandert niet alleen het uiterlijk van de buurt. Maar ook de demografische invulling. En dit heeft implicaties voor de thuisgevoelens van duurzame bewoners. Om tot deze conclusie te komen wordt in verschillende hoofdstukken uitgelegd op welke manieren de stedelijke vernieuwing de thuisgevoelens van duurzame bewoners heeft beïnvloed.

2 In eerdere versies van dit rapport is steeds de term ‘langdurige bewoners gebruikt’. Bij nader inzien bleek dit geen correcte Nederlandse term te zijn en ik gekozen voor het woord ‘duurzaam’, wat volgens de van Dale ‘voor lange tijd betekent’.

(9)

9

I

De invloed van stedelijke vernieuwing op thuisgevoelens

Zowel ‘thuisgevoelens3’ als ‘stedelijke vernieuwing4’, termen die ik in de volgende alinea’s zal

toelichten, zijn de afgelopen jaren prominente onderwerpen geweest binnen academisch onderzoek. Uit voorgaand onderzoek kunnen al aanwijzingen worden gehaald over de invloed van stedelijke vernieuwing op thuisgevoelens van bewoners. Er zijn verschillende thema’s die binnen de literatuur en empirisch onderzoek naar de invloed van stedelijke vernieuwing op de woonervaringen5 steeds terug komen. Twee daarvan zijn relevant binnen de context van dit onderzoek. Het eerste thema is de invloed van stedelijke vernieuwing op de ambitie (van de gemeente) om nieuwe en oude bewoners met elkaar te laten mengen. Het tweede thema is de invloed van positieve en negatieve labeling op de thuisgevoelens van duurzame bewoners. Het onderscheid tussen positieve en negatieve labeling wordt gemaakt door de invloed van branding en de invloed van het negatieve stigma van een ‘aandachtswijkstatus’.

Thuisgevoelens

Duyvendak en zijn collega’s hebben een aantal theorieën ontwikkeld die ons helpen te begrijpen wat ‘thuisgevoelens’ inhouden en hoe thuisgevoelens van mensen zich ontwikkelen (zie bijvoorbeeld: Ley-Crevantes & Duyvendak, 2015; Duyvendak, 2011; Duyvendak & Verplanke, 2009). Duyvendak (2011) maakt het onderscheid tussen ‘thuis als een haven’ (haven) en ‘thuis als een hemel’ (heaven). Daarnaast kunnen mensen zich volgens hem thuis voelen in ‘generieke plaatsen’ (generic places) en en in specifieke plaatsen (particular places).

Als mensen refereren aan thuis als een hemel wordt daarmee het ruimtelijke aspect van

thuisgevoelens bedoelt. De hemel is niet tastbaar, maar je voelt het zodra je je in een hemel bevindt. Als mensen thuis beschrijven als ‘in een hemel’ gaat het meer om een symbolische plaats. Een plaats waar men zich verbonden voelt met anderen en waar men zich via contact met anderen kan uitten.

3 In oudere literatuur wordt in plaats van ‘thuisgevoelens’ gesproken over belonging. In dit onderzoek wordt geen onderscheid gemaakt tussen belonging en ‘thuisgevoelens’, omdat niet altijd duidelijk is of dit

onderscheid meerwaarde heeft voor ons begrip van de achterliggende emoties.

4 Alvast een noot over de term ‘stedelijke vernieuwing’. Ik heb, in navolging van Veldboer (2010), gekozen voor de term ‘stedelijke vernieuwing’ in plaats van gentrification/gentrificatie. Gentrificatie is een term die in dagelijks gebruik een negatieve connotatie heeft.

5 Het woord ‘woonervaring’ wordt hier gebruikt, omdat ouder onderzoek zich niet vaak richt op

‘thuisgevoelens’ of ‘elonging zoals dat tegenwoordig in de literatuur gebruikt wordt. Eerder onderzoek naar stedelijke vernieuwing richt zich vaker op de wijze waarop dit zorgt voor contact tussen nieuwkomers en blijvers.

(10)

10 Wanneer mensen thuis ervaren als ‘haven’ gaat het vaker om een fysieke plaats, een plek waar mensen zich kunnen terugtrekken. Een haven is een plek waar mensen zich veilig voelen, een plaats waar mensen vaak letterlijk ‘thuis komen’: hun huis. Duyvendak (2011) geeft daarnaast aan dat een belangrijke voorwaarde om überhaupt thuisgevoelens te ontwikkelen de aanwezigheid is van familiaire gevoelens. Dit betekent zoveel als het herkennen van de buurt en de woning waar iemand woont, er moet sprake zijn van een bepaalde vertrouwdheid met de plaats.

Of bewoners zich thuis voelen in generieke of specifieke plaatsen heeft alles te maken met hun mobiliteit (Duyvendak, 2011, p. 30). Bewoners die minder mobiel zijn voelen zich in de regel thuis in een specifieke plaats, een buurt of een huis, met een historische relatie met de buurt. Mobiele bewoners, mensen die geen vaste woonplaats hebben of geen vaste werkplek hebben, zoeken ze plaatsen die weinig verbinding hebben de lokale cultuur. In een tijd waarin steeds meer mensen mobiel worden, kunnen personen die wel sterk plaatsgebonden leven zich bedreigd voelen en zich sterker gaan hechten aan ‘hun’ thuis en deze plaats ook verdedigen. Bewoners die door stedelijke vernieuwing worden aangetrokken vallen in de regel onder de groep mobiele bewoners.

Daarnaast speelt de enorme verscheidenheid aan bewoners die in steden (langs elkaar heen) leven, een rol in de manier waarop thuisgevoelens vorm krijgen. Jezelf ergens thuis voelen is steeds meer gebonden aan je relationele context (Duyvendak, 2010 p. 30). Thuisgevoelens worden afhankelijk van het gedrag van anderen, afhankelijk van het soort (nieuwe) buurtbewoners en de winkels die bij deze groep bewoners hoort.

Ten slotte is ‘thuisvoelen’ in veel gevallen letterlijk een ‘werkwoord’. “Huizen”, zo citeert Duyvendak (2010) Easthope (2004, p. 136) “hebben weliswaar een vaste locatie, maar het is niet de locatie die ‘thuis’ maakt.” Positieve thuisgevoelens zijn vooral het gevolg van wat home-making practices wordt genoemd (Duyvendak, 2010). Dit zijn gebruiken of routines die zorgen voor familiariteit of die

familiariteit in de hand werken. En vanuit familiariteit vloeien onder andere de hierboven beschreven vormen van thuisgevoelens voort.

Stedelijke vernieuwing

‘Gentrificatie6’ of stedelijke vernieuwing zijn twee zijdes van dezelfde medaille. Gentrificatie is een door de overheid gestuurd proces om wijken waar veel armoede, criminaliteit en werkeloosheid is, ‘op te waarderen’. Vaak gebeurt deze opwaardering door er door middel van renovaties en

voorrangsregelingen7 voor te zorgen dat burgers die kapitaalkrachtiger zijn intrek nemen in deze

6 In dit onderzoek wordt het woord ‘gentrificatie’ gebruikt in plaats van het Engelse ‘gentrification’. 7 Onder voorrangsregelingen vallen bijvoorbeeld beleidsbesluiten om bepaalde horeca in de wijk geen vergunningen meer te geven, ten gunste van meer ‘modernere’ horeca.

(11)

11 wijken (Bosker, 2014; Uitermark & Bosker, 2013; Uitermark & Duyvendak, 2007). Het idee is dat vooral ‘kapitaalkrachtige’, middenklasse huishoudens door ruimtelijke nabijheid de minder kapitaalkrachtige bewoners ‘omhoog’ helpen. Stedelijke vernieuwing kan als gentrificatiemiddel worden ingezet, om ervoor te zorgen dat kapitaalkrachtige huishoudens intrek nemen in deze wijken. Bijvoorbeeld door woningen op te knappen en nieuwe buurtfaciliteiten (zoals horeca) aan te trekken. Sommige bronnen maken nauwelijks onderscheid tussen de termen stedelijke vernieuwing en gentrificatie. Veldboer (2010) vermeld dat het ministerie van VROM in 1997 onder stedelijke vernieuwing ook ‘sociale en economische veranderingen’ verstaat (p. 109). De daadwerkelijke betekenis van gentrificatie verschilt hier nauwelijks van. In dit stuk is echter gekozen om de term ‘stedelijke vernieuwing’ te gebruiken, omdat deze term een minder beladen betekenis heeft dan gentrificatie.

Stedelijke vernieuwing betekent in deze ‘aandachts-‘ en ‘ontwikkelingsgebieden’ dat sociale

huurwoningen worden gesloopt en hiervoor koopwoningen in de plaats komen (Uitermark & Bosker, 2014). Traditioneel wordt gentrificatie binnen de sociale wetenschappen kritisch bestudeerd.

Uitermark & Duyvendak (2007) geven in hun artikel ‘Gentrification as a governmental strategy’, aan hoe stedelijke vernieuwing op veel fronten afbreuk doet aan de sociale stabiliteit van buurten. Het vervangen van sociale huur voor koopwoningen zorgt ervoor dat bewoners gedwongen moeten verhuizen. Hierdoor verdwijnen sociale netwerken, waardoor de sociale cohesie in deze buurten afneemt. Ze concluderen onder andere dat gentrificatie een tactiek is die er vooral toe dient de buurt te ‘civiliseren’, en niet per definitie wordt uitgerold om de lokale bevolking van dienst te zijn.

Toch lijken er ook positieve kanten te zijn aan gentrificatie. Veldboer (2010) is voorzichtig positief over de rol van nieuwe (hoogopgeleide) middenklassers in zogenaamde achterstandswijken. Hij noemt deze groep de ‘wimby’s’: de welcome in my backyard-bewoners. Dit zijn bewoners die ervoor zorgen dat er sociale mix ontstaat tussen groepen met grote inkomensverschillen. Veldboer (ibid) concludeert dat dit vooral de middenklasse bewoners zijn, die als nieuwe bewoners in

‘achterstandswijken’ komen wonen. Deze groep staat positief tegen sociale mix en geven steun aan ‘groepen die sociaal en ruimtelijk ver van hen af staan (p. 216). Hij concludeert dat de spanningen in de buurt zich niet tussen verschillende klassen afspeelt, maar onderling de lagere klassen.

Tegenovergesteld aan het proces van gentrificatie zien we het ontstaan van stedelijk verval. Waar gentrificatie door stedelijke vernieuwing een bewust en door de overheid geïnitieerd proces is, is stedelijk verval een situatie die ontstaat door meerdere, aan verwaarlozing te linken factoren. Stedelijk verval kan bijvoorbeeld ontstaan door het aftakelen van de bebouwing of het wegtrekken van arbeidskrachten waardoor werkeloze inwoners overblijven. Maar deze objectief zichtbare en

(12)

12 demografische facetten zijn niet de enige verklaring voor de wijze waarop een buurt geclassificeerd wordt als ‘vervallen’. Mepschen (2016) beschrijft hoe ‘territorial stigmatization (p. 49)’ of, het door ‘anderen’ (bijvoorbeeld gemeentes of landelijke) classificeren van bepaalde buurten als afgetakeld, ervoor zorgt dat buurtbewoners de buurt ook als dusdanig gaan ervaren.

De invloed van stedelijke vernieuwing op vermeende sociale mix

Verschillende schrijvers benoemen dat geforceerde sociale mix, in klasse-mix als in etniciteit, vooroordelen die bewoners ten opzichte van elkaar hebben versterkt (Arthurson, 2005; Watt, 2008; Sakizlioglu & Uitermark, 2014; Veldboer, 2010; Tersteeg & Pinkster, 2016). Deze vaak negatieve vooroordelen, worden wellicht versterkt door ‘Othering8’, wat in het huidige politieke klimaat aan de orde van de dag is (Mepschen, 2016). Wanneer iemand woont in een buurt waar veel mensen wonen met een andere etniciteit, en deze etniciteit wordt gezien als minderwaardig en ondergeschikt, beïnvloedt dit waarschijnlijk de thuisgevoelens op een negatieve manier. Hetzelfde geldt voor de betreffende bewoners met de gestigmatiseerde etniciteit. Alhoewel het uiteindelijk effect van stedelijke vernieuwing vaak een etnisch gemengde buurt is, is dit niet het expliciete doel9. Stedelijke vernieuwing richt zich deels op het mengen van verschillende sociaaleconomische groepen bewoners (Veldboer, 2010). Vaak is het een nieuwe middenklasse, die in dezelfde wijk komt te wonen als de arbeidersbevolking. Het is waarschijnlijk dat mensen die voortdurend strijd moeten leveren met andere buurtbewoners tegen het bestaan van een vooroordeel, zich minder thuis gaan voelen. Zowel Burgers & Zuijderwijk (2016) als Tersteeg & Pinkster (2016) probeerden te begrijpen hoe

(geforceerde) sociale mix de thuisgevoelens van bewoners beïnvloedt.

Burgers & Zuijderwijk (2016) probeerden te begrijpen hoe bewoners van een (voormalige) arbeiderswijk reageerden op sociale verschillen op een openbaar plein. Dit openbare plein was onderwerp van beleid wat zich richtte op het stimuleren van ‘thuisgevoelens’. Zij interviewden 56 bewoners met verschillende etnische achtergronden en bezochten het plein ook voor etnografisch onderzoek. Zij concluderen dat etniciteit een belangrijke rol speelt in de manier waarop bewoners betekenis geven aan de thuisgevoelens op het plein. Voor deze bewoners ‘heeft’ een bewoner eerst een etniciteit en zijn de rest van zijn persoonlijke eigenschappen daar direct aan gerelateerd: het niet spreken van Nederlands, ongeorganiseerd en slordig zijn. Wat opvalt aan hun conclusie is hun

8 Othering wordt gezien als het bevestigen van de eigen positie, ten nadele van de positie van een ander. Vaak gaat het erom jezelf te distantiëren, met het argument dat de eigen historische of culturele achtergrond, etniciteit of sociale positie ‘beter’ is. In het huidige Nederlandse (politieke) klimaat worden mensen met een migrantenachtergrond vaak op dergelijke manier weggezet.

9 Een voorbeeld hiervan is de recente ‘Rotterdamwet’, die in 2015 door Hochstenbach, Uitermark & van Gent is geëvalueerd.

(13)

13 analyse van de groepen die zich niet thuis voelen op het plein. De witte Nederlanders en de etnische minderheden hadden beide het gevoel ‘er niet bij te horen’.

Tersteeg & Pinkster (2016) onderzochten hoe en op welke manier bewoners van een nieuwbouw appartementencomplex in IJburg onderling contact hadden. Ze richtten zich vooral op de vraag of er ook contact was tussen mensen met verschillende sociaaleconomische achtergronden. Hun artikel richt zich op de waargenomen sociale afstand tussen de verschillende groepen bewoners, maar het onderwerp ‘thuisgevoelens’ resoneert door het hele artikel. Ondanks het gegeven dat er wel vriendelijk een-op-een contact is tussen de huiseigenaren en sociale huurders met of zonder

migrantenachtergrond vinden ze toch aanwijzingen dat de huurders met een migrantenachtergrond worden gezien als onprettig onderdeel van het blok. Daarnaast concluderen ze ook dat de sociale huurders zich niet verbonden voelen met de buurt. De faciliteiten die meekwamen met de nieuwbouw van het complex zijn vooral gericht op de rijkere huiseigenaren.

De ‘Rotterdamwet’: sociale mix leidt niet altijd tot verbetering van de wijk

Een voorbeeld van beleid die als doel heeft de leefbaarheid in ‘achterstandswijken’ te verbeteren is de ‘Rotterdamwet’ of de ‘Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek’. Het

achterliggende idee is om huishoudens zonder inkomen uit werk uit deze wijken te weren. De potentiële bewoners worden nu verplicht een ‘huisvestingsvergunning’ aan te vragen. Dit betekent dat zij zes jaar onafgebroken in Rotterdam moeten wonen of een inkomen hebben (uit werk) wat hoger ligt dan de minimumloongrens. Door deze maatregelen zou segregatie afnemen en ‘bestaand beleid effectiever worden ingezet’ (Hochstenbach, Uitermark & van Gent, 2015, p. 2).

Hochstenbach, Uitermark en van Gent (2015) onderzochten het effect van deze wet. In de praktijk blijkt dat de wetgeving inderdaad zorgt voor nieuwe verhuisstromen en dat daarmee ook de bevolkingssamenstelling van de buurten is veranderd. Echter, de belofte dat hiermee ook de leefbaarheid in de wijk is verbeterd is niet uitgekomen. De (beleidsaanname) dat sociale mix, ofwel de komst van een hogere (werkende) middenklasse bewoners, zorgt voor een grotere leefbaarheid van de buurt blijkt dus onwaar. Tegelijkertijd wijst het onderzoek van Hochstenbach en collega’s (ibid) uit dat het vooral ‘allochtonen’ (‘westerse allochtonen’ uit Polen, Bulgarije en Tsjechië alsmede ‘niet-westerse allochtonen’) zijn die door dit beleid worden getroffen. De leefbaarheid van de buurt, alsmede de minder kapitaalkrachtige bewoners profiteren dus niet per definitie van een geforceerde sociale mix.

(14)

14

Het labelen van een buurt: de invloed van positieve en negatieve etiketten op

bewoners

Om economisch en sociaal succesvol te zijn, is het imago voor een buurt allesbepalend. Een negatief imago kan zorgen voor een wegtrek van kapitaalkrachtige bewoners. Dat zorgt voor een daling in het aantal buurtfaciliteiten, waaronder buurtsupers, cafés en midden- en kleinbedrijf. Daarvoor zijn immers mensen nodig die de mogelijkheid hebben om er hun geld te besteden. Zo kan een buurt langzaam in verval raken.

Het opknappen van de fysieke inrichting van de buurt en het opzetten en faciliteren van welzijnswerk zijn niet de enige manieren waarop de gemeente probeert de ‘status’ van een wijk te veranderen. Branding (Ouwehand & Bosch, 2016) en imagineering (van den Berg, 2015) zijn twee interventies die door gemeentemarketeers worden ingezet om het beeld wat (nieuwe) bewoners en bezoekers van een stad hebben, te veranderen. . Branding wordt door Ouwehand en Bosch (2016) als een urban governance strategy uitgelegd, om een bepaalde buurt aantrekkelijk te maken. Het lijkt in basis erg op het begrip imagineering, een combinatie van de woorden imagine en engineering, wat van den Berg (2015) uitlegt als ‘het herschrijven van de betekenis die hangt aan een stedelijk gebied, en de sociale en economische effecten die deze betekenis voortbrengt (van den Berg, 2015, p. 163. Eigen vertaling, origineel accent)’. Imagineering en branding gaan beide over het aantrekken van nieuwe bewoners en bezoekers, om de sociale en economische achterstand van een buurt teniet te doen. Ouwehand & Bosch (2016) onderzochten de impact van branding op een buurt. Hun focus lag op de wijze waarop nieuwkomers zich voelden in hun nieuwe woningen, midden in een ‘achterstandswijk’. Ze concluderen dat, ondanks dat bewoners zich thuis voelen in hun eigen woning of het

woningcomplex, ze niet de volledige buurt ervaren als hun thuis. Volgens de auteurs houdt dit ook verband met de sociaaleconomische verschillen tussen de nieuwe en oude bewoners. Dit

correspondeert met het idee van Uitermark, Duyvendak & Kleinhans (2007), die beargumenteren dat de nieuwe middenklasse zich inderdaad afwijzend opstelt tegenover ‘achterstandsbewoners’. Branding en imagineering zijn middelen om een stedelijk gebied positief neer te zetten. Ondanks dat negatieve branding geen bestaand concept is, is er wel onderzoek gedaan naar de invloed van een langdurig gestigmatiseerde buurt op de gevoelens van eigenwaarde van buurtbewoners. Deze negatieve labeling is onder andere door Dean & Hastings (2000) onderzocht. Zij citeren Taylor (1998, p. 821): ‘Aangemerkt als mislukkingen, accepteren en internaliseren de bewoners het negatieve beeld [ed: van de buurt]. Buitenstaanders – professionals, politici, de media – weerspiegelen, versterken en vergroten dit beeld (Eigen vertaling).’ Ook benadrukken Dean & Hastings (2000) hoe moeilijk het is om als buurt van dergelijk negatief beeld af te komen.

(15)

15 Zowel positieve branding als negatieve stigmatisering kunnen impact hebben op de thuisgevoelens van duurzame bewoners. Het is derhalve aannemelijk dat de thuisgevoelens het sterkst worden beïnvloed als het neergezette beeld niet overeen komt met de ervaren werkelijkheid. In dit

onderzoek ligt de focus op negatieve stigmatisering door het verwerven van een ‘aandachtsstatus’ of ‘Vogelaarwijk’-etiket.

Onderzoeksvragen

Hoofdvraag

Hoe worden thuisgevoelens van duurzame bewoners in een etnisch gemengde wijk door stedelijke vernieuwing beïnvloed?

Deelvragen

Hoe wordt stedelijke vernieuwing door bewoners met verschillende sociaaleconomische achtergronden ervaren?

Hoe verschilt de ervaring van stedelijke vernieuwing tussen bewoners met en zonder migrantenachtergrond?

De hoofdvraag omvat verschillende onderdelen. Ten eerste zit er een aanname in verwerkt dat stedelijke vernieuwing invloed heeft op de thuisgevoelens van duurzame bewoners. Deze aanname wordt door bovenstaande literatuur ondersteund. Stedelijke vernieuwing kan een heel subtiel proces zijn. Het is een ingewikkelde combinatie van verschillende processen, waarbij het migreren van bewonersgroepen, renovaties en vernieuwde buurtfaciliteiten centraal staan. Ten tweede komt het thema ‘etnisch gemengde wijk’ erin voor. Er is voor gekozen om deze specificatie toe te voegen omdat stedelijke vernieuwing sociale mix als (impliciet) doel heeft. In de praktijk betekent dit dat witte, hogere- of middenklasse bewoners, komen te wonen in wijken waar veel etnische

minderheden wonen.

Om antwoord te kunnen geven op de hoofdvraag moet eerst duidelijk zijn wat duurzame bewoners verstaan onder stedelijke vernieuwing. De eerste deelvraag richt zich op de wijze waarop deze bewoners de stedelijke vernieuwing ervaren. Is het een verandering in de gezichten op straat die opvalt? Bestaat de stedelijke vernieuwing voor hen uit toename van de cafés in de buurt? Zijn de veranderingen wellicht subtieler? Het antwoord op deze vragen maakt ook duidelijk of mensen etniciteit en sociaaleconomische achtergrond van (nieuwe) buurtgenoten laten meespelen in hun gevoelens over het veranderen van de buurt. Verder wordt er dieper ingegaan op de invloed van stedelijke vernieuwing op de thuisgevoelens van duurzame bewoners als duidelijk is hoe ze deze

(16)

16 term in het dagelijks leven ervaren. Vervolgens komt er een antwoord op de vraag wat deze

transformatie bijdraagt aan een verandering in de thuisgevoelens van deze bewoners.

II

Methodes

Daar waar observaties ons leren over gedrag, geven interviews er juist betekenis aan (Seidman, 2006). Het doel van dit onderzoek is om te begrijpen welke betekenis mensen geven aan een verandering in hun thuisgevoelens onder invloed van stedelijke vernieuwing. Het is niet gemakkelijk om emoties zoals ‘thuisgevoelens’ te vangen in observaties, omdat observaties enkel de huidige emotie van bewoners weergeven en niet een duurzame emotie als ‘thuisgevoelens’. Thuisgevoelens zijn geen acute emoties, maar een gevoel wat zich door de tijd heen ontwikkelt, daarom is

interviewen de meest geschikte methode om voldoende informatie te verzamelen die de hoofdvraag beantwoordt.

Kwaliteit van kwalitatief onderzoek

Het is niet altijd mogelijk en wenselijk om op kwalitatief onderzoek dezelfde kwaliteitseisen toe te passen als op kwantitatief onderzoek, zoals ook Bryman (2012) en Siedman (2009) benadrukken. De validiteit van een onderzoek, ofwel: meet je binnen het onderzoek wat je wilt meten? Aan deze eis is, buiten een experimentele setting, bijna niet te voldoen. Tijdens kwalitatief onderzoek kun je er bijna niet zeker van zijn dat voor alle variabelen wordt gecontroleerd . Hetzelfde probleem steekt de kop op bij de kwaliteitseis ‘betrouwbaarheid’, die zich focust op de reproduceerbaarheid van een onderzoek. Een kwalitatief onderzoek kan bijna nooit 1 op 1 gereproduceerd worden, omdat de sociale setting elke keer anders is. Ook kunnen onderzoekers/interviewers steeds opnieuw verschillende nuances vinden tijdens hun interviews. Daarom suggereert Bryman (2012) dat kwalitatieve onderzoekers aan andere kwaliteitseisen moeten voldoen. Hij maakt gebruikt van de theorie van Guba & Lincoln (1994), die de kwaliteitseisen credibility, transferability, dependability, confirmability benoemen. Vertaald maakt dit: geloofwaardigheid, overdraagbaarheid en

bevestigbaarheid. De factor dependability, die zich ook slecht in het Nederlands laat vertalen, wordt door Bryman (2012) niet essentieel geacht. Vanwege die reden wordt deze term hier dan ook niet behandeld.

Bryman (ibid) legt de factor geloofwaardigheid als volgt uit: ‘Om te verzekeren dat de

onderzoeksresultaten geloofwaardig zijn, is het een vereiste dat het onderzoek is uitgevoerd naar de algemene maatstaven van goede handelswijzen. En dat de onderzoeksresultaten voorgelegd zijn aan afgevaardigden van de sociale context die onderzocht is, zodat zij kunnen bevestigen dat de

(17)

17 onderzoeker hun sociale context correct heeft begrepen (p.390, eigen vertaling).’ Dit onderzoek verantwoordt zijn eigen geloofwaardigheid door het interview op te nemen en het transcript hiervan aan de participant te verstrekken. Dit is een vorm van respondentvalidatie.

Ondanks dat alle sociale contexten op één of andere manier uniek zijn, kan een onderzoeker er toch voor zorgen dat de context waarover zijn onderzoek gaat zo helder mogelijk is beschreven. Dat is waar overdraagbaarheid over gaat. Door een duidelijke en onwrikbare beschrijving van haar eigen onderzoekscontext te geven maakt ze het voor andere onderzoekers mogelijk om in te schatten of hun eigen onderzoekscontext hetzelfde is. Hierdoor is vergelijkbaar onderzoek tussen verschillende contexten toch mogelijk. In dit onderzoek wordt voor overdraagbaarheid gezorgd door een brede beschrijving van onderzoekscasus te geven: de Indische buurt. Deze beschrijving is gebaseerd op ander onderzoek wat in deze buurt is uitgevoerd, historische bronnen en demografische gegevens. De ‘bevestigbaarheid’ van een onderzoek heeft betrekking op de objectiviteit van een kwalitatieve onderzoeker. Volledige objectiviteit is in kwalitatief onderzoek nauwelijks mogelijk, omdat de onderzoeker er altijd op enigerlei wijze persoonlijk bij betrokken is. Desondanks moet het duidelijk zijn dat de onderzoeker ‘waarachtig’ heeft gehandeld, dat wil zeggen dat zijn persoonlijke waarden en ideeën niet leidend zijn geweest in het onderzoeksproces. Dit is een kwestie waar Seidman (2009) aandacht aan besteedt. Hij suggereert dat onderzoekers een biografisch gedeelte in hun onderzoek toevoegen. Hierin legt de onderzoeker zijn motivatie voor het onderzoek, en zijn persoonlijke verbinding met de onderzoekstopics uit. In dit onderzoek doe ik wat Seidman (ibid) suggereert in het hoofdstuk ‘persoonlijke betrokkenheid bij de Indische buurt’.

Participanten

Voor dit onderzoek zijn dertien interviews gevoerd, met een gevarieerde groep buurtbewoners. Een overeenkomst tussen de bewoners is dat ze de Indische Buurt al tien jaar hun ‘huis’ noemen. Er zijn meerdere bewoners gesproken met een (arbeids)migrantenachtergrond: een Surinaamse dame, drie Turkse bewoners (één jongere en twee bewoners van middelbare leeftijd) en een dame met een Ierse migrantenachtergrond. Van deze migranten hebben er twee een ‘hogere’ sociaal economische klasse. Acht interviews zijn er met bewoners zonder migrantenachtergrond gevoerd. Hiervan hebben er drie een ‘hogere’ sociaaleconomische status. De sociaaleconomische status van de respondenten is bepaald door tijdens het gesprek te vragen naar opleidingsachtergrond en werkgeschiedenis. Het is niet altijd het geval dat bewoners van een sociale huurwoning per definitie een lagere

sociaaleconomische achtergrond hebben.

De meeste van deze bewoners hebben het grootste gedeelte van hun leven in de Indische Buurt gewoond, sommigen met een ‘tussenstop’ in een andere buurt. Dit betekent dat ze de buurt

(18)

18 gedurende een lange periode hebben meegemaakt, maar ook vergelijkingsmateriaal hebben met andere wijken (in Amsterdam).

Werving van participanten

De eerste participanten zijn verworven via contacten die ik door mijn eerdere onderzoekswerk al in de buurt had. Ook kende ik twee bewoners, die ik vroeg om na te denken over participanten die voldeden aan mijn participantenprofiel. Na afloop van de interviews vroeg ik aan de betreffende deelnemer of die wellicht andere mensen kende die open stonden voor een interview. Via deze weg ben ik aan de overige participanten gekomen.

Verloop van de interviews

Samen met de respondenten is een tijd en locatie afgesproken waar de gesprekken plaats vonden. Sommige respondenten wilden liever niet thuis afspreken en kozen een plaats in de buurt. Dit gaf al indicaties over de plaatsen waar respondenten zich prettig voelden in de buurt. In sommige gevallen had ik twijfel of de respondent de plaats had gekozen omdat ze dachten dat ik me er op mijn gemak zou voelen,of omdat zij zich er zelf op hun gemak voelden. In deze gevallen verweef ik de

interviewlocatie in het gesprek. Dit deed ik bijvoorbeeld bij Hasib, die met mij in de coffeecompany wilde afspreken.

De interviews hebben tussen de 50 minuten en 90 minuten geduurd. De diepte-interviews

behandelden steeds dezelfde topics. Afhankelijk van de participant werd aan sommige topics meer aandacht besteed dan aan andere. Sommige bewoners waren geneigd om een ‘feitelijke’ beschrijving van de buurt te geven. Deze bewoners werden verleid om over zichzelf en hun thuisgevoelens te praten door steeds opnieuw terug te gaan naar de invloed van de ‘feitelijke’ veranderingen op hun thuisgevoelens. Steeds werd geopend met dezelfde vraag: ‘kunt u vertellen hoe u hier in de buurt terecht bent gekomen?’ Dit gaf in alle gevallen veel aanknopingspunten om de overige topics te behandelen.

De interviews werden allen afgesloten met een vraag die vergelijkbaar de vraag: ‘Welke verandering in de buurt zou je minder thuis laten voelen?’ Uiteindelijk bleek deze vraag te suggestief, of

antwoorden de respondenten met generieke, sociaalwenselijke antwoorden. De uitkomsten van deze vraag zijn daarom niet meegenomen in de onderzoeksdata. Zie bijlage I voor de gebruikte topiclijst.

Analyse van de onderzoeksdata

Alle interviews zijn opgenomen met een geluidsrecorder en vervolgens letterlijk uitgetypt. De tekstbestanden zijn vervolgens geüpload in het analyseprogramma MaxQDA. Er is een thematische

(19)

19 indeling gemaakt op basis van de topiclijst. Tekstpassages zijn per topic georganiseerd. Sommige tekstpassages zijn dubbel ingedeeld, omdat ze betrekking hadden op meerdere thema’s. Gedurende het coderingsproces zijn er topics geplaatst onder deze thema’s. De codeboom is uitgebreid op basis van steeds terugkerende thema’s die uit de interviews naar voren kwamen.

In de tekst zijn quotes waarin zowel vragen als antwoorden geschreven zijn aangegeven met ‘P’ en ‘I’. Hierin staat ‘P’ symbool voor een antwoord van de participant en ‘I’ voor een opmerking van mijzelf. Als beide symbolen afwezig zijn betreft de quote alleen een antwoord van de participant.

III

Een casus voor de Indische Buurt

Gentrificatie door stedelijke vernieuwing vindt plaats in veel voormalige arbeiderswijken in steden in de Randstad. Onderzoek uit Slotervaart (Amsterdam) en Hoogvliet (Rotterdam) wijst uit dat het proces van stedelijke vernieuwing niet uitzonderlijk is. De keus om dit onderzoek uit te voeren in de Indische buurt heeft zowel persoonlijke, historische als praktische redenen die hieronder worden toegelicht.

Persoonlijke betrokkenheid bij de Indische buurt

Mijn motivatie om dit onderzoek uit te voeren komt voort uit mijn persoonlijke betrokkenheid bij de Indische buurt, die bijna twee jaar geleden is gestart. Twee jaar geleden raakte ik via mijn werk op de Hogeschool van Amsterdam betrokken bij twee stichtingen in de buurt. Een jaar later startte de Hogeschool van Amsterdam er zelf een onderzoek. Via dit onderzoek, wat zicht richtte op Amsterdam als Age Friendly City, raakte ik in gesprek met veel verschillende buurtbewoners. Verschillende buurtbewoners vertelden, in vaak informele gesprekken, hoe ze de buurt hadden zien veranderen. Vaak kwamen onderwerpen als etniciteit en sociaaleconomische status van nieuwe buren ter sprake. De stedelijke vernieuwing in de Indische buurt was als onderwerp voor het

Hogeschool onderzoek niet interessant. Maar, omdat buurtbewoners hier steeds zelf over begonnen leek het voor hen toch een belangrijk thema te zijn. Later bleek ook uit de academische literatuur dat er het afgelopen decennium meer en meer aandacht kwam voor stedelijke vernieuwing. De

koppeling met thuisgevoelens wordt echter pas de laatste jaren gemaakt.

Tijdens mijn werk in de buurt raakte ik geroerd door de contrasten die ik tegenkwam. De oude, op Amsterdamse School gebaseerde architectuur, tegenover de voormalige nieuwbouw uit de jaren tachtig. De groene en zonovergoten plantsoenen tegenover het asfalt van de Insulindeweg. De jubelverhalen van bewoners die ‘eindelijk hun buurt terug hadden’ tegenover de ongeruste

(20)

20 uitspraken over de authenticiteit van de buurt. ‘Wat is hier nu eigenlijk aan de hand?’, vroeg ik me af. En die vraag is uiteindelijk leidend geweest voor dit onderzoek.

Historische achtergrond van de Indische buurt

Hoekstra (te verschijnen) beschrijft dat het essentieel is om de historische ontwikkeling van de buurt te begrijpen voordat duidelijk wordt hoe deze geschiedenis de persoonlijke en diverse ervaringen van bewoners beïnvloedt. In de loop van dit onderzoek werd duidelijk dat er een groot grijs gebied is tussen de feitelijke ingrepen van de gemeente in de buurt, en de wijze waarop bewoners deze ingrepen hebben ervaren. Hieronder volgt een feitelijke beschrijving van de ontwikkelingsprocessen die de Indische buurt kent.

De eerste inwoners van de buurt worden beschreven als mensen uit de ‘arbeidersklasse’ (Zieleman, 2010; Heijdra, 2000), alhoewel het niet gaat om de arbeidersklasse die men indertijd tegenkwam in de havens van het Noordoostelijke gedeelte van Amsterdam. In de Indische buurt woonden de geschoolde arbeiders: kantoor- en winkelbediendes, buschauffeurs en gemeenteambtenaren. Zij waren de bewoners die het zich toen konden veroorloven om in deze ruim opgezette

nieuwbouwwijk te wonen (Heijdra, 2000). In de periode na de tweede wereldoorlog is de Indische buurt in een slechte staat (ibid) De nieuwbouw bleek gebouwd met slecht materiaal en veel huizen moesten gesloopt worden.

Het was in deze periode dat ook de kraakbeweging een stempel drukte op de buurt. Zij

organiseerden zich in actiegroepen en in de loop van een aantal jaar werden bijna 400 woningen in de Indische buurt gekraakt (‘linkse actie’, 2016). De vervallen en ogenschijnlijk oude huizen werden vervangen door sociale huurwoningen (Heijdra, 2000). Het zuidelijke gedeelte van de Indische buurt is bijna volledig vervangen, maar ook blokken uit het noordoostelijke gebied zijn nu sociale huur. Deze periode tekent het uiterlijk van de Indische buurt tot een aantal jaar geleden.

Door de goedkopere huurhuizen die nu beschikbaar zijn, verandert ook het demografische beeld van de buurt: bewoners met een migrantenachtergrond komen naar de buurt en oudere bewoners, waarschijnlijk diegenen met een hoger inkomen (Sakizlioglu & Uitermark, 2014), verhuizen naar Lelystad, Almere en Purmerend (Heijdra, 2000).

De gemeente van Amsterdam probeert de afgelopen jaren de buurt, die volgens sommigen bekend staat om zijn armoede en criminaliteit, door stedelijke vernieuwing te laten herleven. De aanname dat stedelijke vernieuwing zorgt voor een sociale mix en daardoor voor een vitalere buurt, is al sinds de jaren ’90 zichtbaar in Nederlands beleid (Uitermark, 2003).

(21)

21 Er wordt dus al sinds de komst van de krakers in de jaren ’90 verbouwd in de buurt (Sakizlioglu & Uitermark, 2014). Na het ontvangen van de ‘aandachtswijkstatus vinden er grote ingrepen in de buurt plaats. Dit gebeurt rond 2007. Alhoewel in de periode daarvoor al duidelijk was dat er ingrijpend verbouwd zou worden in de buurt, was dit een symbolisch omslagpunt. Alleen buurten met veel armoede, criminaliteit en andere sociaaleconomische problemen ontvangen deze status. Voor de Indische buurt betekent dit voornamelijk dat ‘er te weinig sociale cohesie is’ (Gemeente Amsterdam, 2007), de huizen er te klein zijn voor het aantal mensen dat er woont (ibid), de werkeloosheidscijfers er boven het Amsterdamse gemiddelde liggen en de mensen een hoge mate van criminaliteit ervaren (ibid)(dit laatste is opvallend, omdat de ‘objectieve’ criminaliteitscijfers er niet opvallend hoger zijn dan in andere delen in Amsterdam).

De aandachtswijkstatus zorgt in de buurt voor een ‘gentrificerende vliegwielreactie’. Bewoners van sociale huurwoningen krijgen geld aangeboden om naar een andere buurt te vertrekken (Sakizlioglu & Uitermark, 2014). Andere sociale huurders verplaatsten naar sociale huurwoningen elders in de buurt, maar sommigen werden door verhoogde huren van de nieuwe bouw gedwongen om buiten de buurt te gaan wonen. Nieuwe winkels en horeca van buiten de buurt werden met subsidies aangetrokken om zich in de Indische buurt te vestigen. Hiervoor werd een strikt profiel opgesteld, waarin expliciet werd gesteld dat deze winkels geen kebabzaken of mediterrane groentewinkels mochten zijn (Horecavisie, 2009, pp. 5-6).

Deze twee overheidsingrepen: het afwijzen van etnische winkels ten gunste van moderne cafés en het aantrekken van bovenklasse bewoners door het bouwen van nieuwe (koop)woningen hebben duidelijk zichtbare invloed op de publieke ruimte. Er lopen meer witte mensen op straat en de symbolische plaatsen voor bewoners met een migrantenachtergrond lijken verminderd. Zoals hierboven beschreven in het theoretische- en empirische kader kunnen deze bijwerkingen van gentrificatie duidelijke invloed hebben op de thuisgevoelens van verschillende groepen bewoners.

(22)

22 Afbeelding 2 Berkvens, E. (2017, 7 april). Gerenoveerde huizen en mediterrane winkels in de Javastraat [Foto] Eigen documentatie

(23)

23

IV Een etiket voor de Indische buurt

Stedelijke vernieuwing en herinrichtingsplannen zijn per definitie een proces waar de lokale overheid een sleutelrol in speelt. Dat de Indische Buurt al decennia onderhevig is aan overheidsinmenging is in het vorige hoofdstuk uitgelegd. De buurt is meerdere malen grondig geherstructureerd. Ook zijn er meerdere overheidsgeïnitieerde maatschappelijke initiatieven opgezet. De inmenging van de overheid is in deze buurt, gezien de voorgeschiedenis, niet vreemd. De buurt heeft decennialang, vooral in de periode na afloop van de Tweede Wereldoorlog (Heijdra, 2000), bekend gestaan als een buurt waar legio sociaaleconomische problemen waren.

De Indische buurt is jarenlang een buurt geweest die met een ‘achterstandsstigma’ had te maken. Er was specifiek beleid dat waarschijnlijk heeft bijgedragen aan het versterken en vergroten van dit stigma zoals Dean en Hastings (2000) dit beschrijven. In 2007 is de Indische Buurt aangemerkt als ‘prachtwijk’, ‘Vogelaarwijk’ en ‘aandachtswijk’ (Bicknese, Slot & Hylkema, 2007; Bicknese & Slot, 2007). Voor de gemeente had toekennen van deze status in elk geval één belangrijk voordeel, het Ministerie van Wonen, Wijken en Integratie stelde indertijd geld beschikbaar om de wijken op te knappen (VROM, 2007). Later hebben ook Amsterdamse woningcorporaties besloten 211 miljoen in te zetten voor het verbeteren van alle wijken die in Amsterdam werden aangemerkt als Vogelaarwijk (‘211 miljoen naar Amsterdamse Vogelaarwijken’, 8-11-2011).

Ouwehand en Bosch (2016) onderzochten hoe branding de thuisgevoelens van nieuwe bewoners beïnvloedde. Zij kwamen tot de conclusie dat nieuwe bewoners zich wel thuis voelen in de directe omgeving van hun appartement, maar niet in de buurt als geheel. Het blijft echter onduidelijk hoe positieve en negatieve branding de thuisgevoelens van duurzame bewoners beïnvloed. Tijdens de interviews die voor dit onderzoek zijn gehouden bleek de invloed van zowel positieve als negatieve labeling op de thuisgevoelens van bewoners een belangrijk onderwerp te zijn. Het stigma

‘aandachtswijk’ is tot nog toe een van de meest negatieve statussen die een buurt kan behalen. De Indische buurt is naast negatief, tegenwoordig ook positief gelabeld. De huidige positieve vorm van labeling, branding, zet de buurt neer als ‘hip en happening’. De buurt staat onder jongeren nu bekend als een buurt waar ‘creatieven’ samenkomen in koffiezaakjes en waar ‘diversiteit van mensen’ gezien wordt als iets positiefs. Aan de hand van de data wordt hieronder uitgelegd hoe beide vormen van labeling invloed hebben op de thuisgevoelens van de participanten.

(24)

24

‘Maar een asociale buurt? Nee helemaal niet.’

Hoe negatieve labeling de thuisgevoelens van duurzame bewoners beïnvloed.

De Indische buurt stond voor lange tijd als een ‘slechte’ buurt bekend. Enkele participanten beschrijven twee verschillende episodes waarin de buurt onprettig was om in te wonen. De

allereerste periode begint rond 1960, toen de eerste nieuwbouwblokken aftakelden en er een arme arbeidersgemeenschap woonde. De Indische buurt was in deze periode ook het ‘einde’ van

Amsterdam. Een buitenwijk met weinig faciliteiten en weinig mogelijkheden om door te groeien. De tweede ‘moeilijke’ periode is de tijd waarin de arbeidsmigranten in de buurt kwamen te wonen. Alhoewel vaak aan de influx van arbeidsmigranten wordt gerefereerd als de primaire oorzaak van de ‘aandachtswijk’-status, kent de Indische buurt een langere geschiedenis van (sociaal)-economische problemen.

Met de ‘aandachtswijk ‘-status is de negatieve labeling van de buurt versterkt. Dat blijkt uit de aandacht die er nu op landelijk en stedelijk niveau, zowel vanuit de gemeente als vanuit de media, voor de buurt is gekomen.

Tijdens het gesprek met Debora, een bewoonster zonder migrantenachtergrond met een hogere sociaaleconomische status, komt de ‘aandachtswijk’-status die de buurt opgelegd heeft gekregen aan bod. Ik vraag me hardop af of mensen deze status zelf als zo heftig ervaren. Debora reageert:

“Maar dat gaat om subsidie hè. Dan komt er extra geld voor. Ze noemen het ook

[spottend] Probleemaccumulatiegebied. Onderwijsvoorrangsbeleid-gebied. Dat

hebben we ook jarenlang gehad, onderwijsvoorrang. Nou ja, dat was dus.. dat

[naam dochter] op de middelbare school zat en dat al die meiden bij haar in klas

zeiden ‘nou ik kom niet bij jou hoor, ik vind de Indische Buurt zo eng’. Die dachten echt dat IB eng was. En ik vond het wel grappig, want zij is hier natuurlijk

opgegroeid. En ik zei, ik vind wel dat je samen en niet alleen naar huis moet fietsen.”

Tijdens het gesprek met Debora valt het me op dat ze het woord ‘grappig’ gebruikt om aan te geven dat haar iets is opgevallen, maar niet per definitie op een positieve manier. Ook in deze context gebruikt ze het woord om aan te duiden dat ze de mening van de klasgenoot van haar dochter opmerkelijk vond. Voor Debora worden haar thuisgevoelens op meerdere manieren beïnvloed door de status: ze irriteert zich aan de benaming die externe mensen gaven aan de buurt. Tegelijkertijd ziet ze dat deze status het werkelijke gedrag van bekenden van buiten de buurt beïnvloedt.

(25)

25 Ook Hasib, een man van middelbare leeftijd die in zijn jeugd vanuit Turkije naar Amsterdam is

gekomen, voelt dat de benaming overdreven is:

“Ja.. het was wel bekend als ingewikkelde buurt. Maar alsnog, dat is wel naar mijn mening een beetje overdreven. Het wordt achtergesteld genoemd. Ja… heel veel namen worden er gegeven. Prachtwijk… dat soort dingen. Maar.. naar mijn oordeel wordt dat ook wel overdreven. Een paar relschoppers. Werkloze jongeren, die hun vrije tijd niet kunnen plannen tot tevredenheid. Dat eiste veel aandacht van de sociale dienst, van de politie en van de gemeente en jongerenwerk.”

Hasib uit hier dezelfde irritatie als Debora. Voor buitenstaanders staat de buurt indertijd bekend als een ingewikkelde buurt. Een buurt met veel criminaliteit en problemen. De duurzame bewoners zouden de buurt echter nooit als ‘gevaarlijk’ bestempelen.

Siemen, een oudere man die in de Indische buurt geboren en getogen is, maar er ook een tijd politiek actief is geweest, geeft aan dat hij op een gegeven moment stopte met het publiekelijk spreken, omdat hij het stigmatiseren zat was:

“P: Ik zelf ben een tijd wethouder geweest en ik ging op een gegeven moment niet meer met ze [ed: AT5] in zee. Als ze iets wilden opnemen voor een reportage dan zei ik: ‘Ik kom wel daarnaar toe naar de Reguliers Dwarsstraat. Live.’

Mijn vrouw zei bijvoorbeeld als ik ergens geweest was, en ik had een interview gegeven: ‘wat heb je nou weer lopen uitbraken?’

Dan had zij het gezien en ik zei: ‘wat is er nou? Er is helemaal niks aan de hand!’ En dan zag ik het terug, nou, ik wist niet wat ik zag…

I: Zij probeerden een negatief beeld van de buurt neer te zetten?

P: Zonder meer. Dat zonder meer. Nee, dat heb ik ze ontzettend kwalijk genomen.”

Reinout woont in een sociale huurwoning vlakbij de Javastraat. Hij sluit zich aan bij het idee dat de (lokale) media bijdroeg aan het negatieve beeld wat over de buurt bestond:

“P: Een aantal jaren geleden was het punt dat hier op het Javaplein, dat je je onveilig zou voelen omdat er Surinaamse junks zouden zijn, en ik had dat

helemaal niet. Er waren een paar oudere heren die op een bankje zaten. Helemaal niet gevaarlijk.

(26)

26

P: Weet ik veel. Het stond in de Echo of zoiets. En als je mensen suggestieve vragen stelt, voelt u zich onveilig? Ja, dan zegt ‘ie ‘ja’. Nou, dan heb je een leuk artikel [sarcasme].”

De Indische buurt is dus niet alleen negatief gelabeld door het landelijk en gemeentelijk beleid in de vorm van de ‘aandachtsstatus’. Ook stedelijke media heeft dit label opgepakt en dit narratief verder uitgebreid.

Imani, een dame van de Nederlandse Antillen, was als duurzame bewoner in veel gevallen een uitzondering. Ze was een van de weinige bewoners met een koophuis, en haar motieven om indertijd naar de Indische buurt te komen waren gestoeld op de belofte van de gemeente om de buurt ‘aan te pakken’. Maar ook zij werd steeds geconfronteerd met het negatieve label van de buurt:

“P: Toen ik er pas woonde, zeiden ze op mijn werk: “ haha, jij woont nu in soepjurken-buurt”.

I: In de soepjurken-buurt?

P: Ja soepjurken. Ik werkte in Utrecht trouwens […].

I: Wat bedoelden die mensen daarmee?

P: Het was de Indische buurt, in de Indische buurt waren heel veel Turken en Marokkanen. Dat noemden ze de soepjurken, die mannen hadden van die lange jurken.”

De reputatie van de Indische buurt reikte zo ver als Utrecht, waar Imani werkte.

De aandachtswijk status van de Indische buurt heeft ervoor gezorgd dat bewoners zich afzetten tegen diegenen die de wijk zo noemden. Je kan concluderen dat ze de buurt verdedigden door publiekelijk te ontkennen welke problemen er speelden.

Toch lijkt er iets paradoxaals aan de hand te zijn. Ondanks dat participanten aangeven publiekelijk te ontkennen dat er in de buurt problemen speelden die hun thuisgevoelens beïnvloeden, erkennen ze echter dat ze zich door de ‘grimmigheid’ op straat meer in huis terugtrokken. Debora vertelt over de slechte staat van de huizen en portieken in die tijd, en wat dit deed met haar thuisgevoelens. Ze geeft een voorbeeld wat deze slechte staat deed met haar thuisbeleving:

“Maar wel dat we echt nog wekenlang met een houten wandje zaten [ed.: als

bescherming van het trappenhuis].. en dan duwde je gewoon ertegen en dan was

(27)

27

Maargoed, dat was wel een wat mindere periode. En toen [naam dochter] klein was.. ja, dit was wel toen ze klein was, toen ze een jaar of vier-vijf was. Onze kinderen hebben ook niet zo heel veel buiten gespeeld in die tijd. Maargoed we hadden een groot huis dus… […]”

Debora geeft een sentiment weer wat bij veel participanten leeft. Negatieve uiterlijk van de buurt, dat wil zeggen het achterstallige onderhoud van de huizen en de anticipatie op criminele activiteit, zorgt ervoor dat de participanten van dit onderzoek, in elk geval de bewoners zonder

migrantenachtergrond, zich meer binnenshuis dan buitenshuis begeven. Reinout woont in

tegenstelling tot Debora op de begane grond, in een iets drukker gebied van de Indische buurt. Hij beschrijft de behoefte om zich terug te trekken in zijn eigen woning als volgt:

“En alle mensen keken echt voortdurend naar binnen en ik zag dus ook wie er zoal langs kwamen hè. En dat waren inderdaad behoorlijk wat junks. En ik heb toen inderdaad geconcludeerd van, nou, dan moet je gewoon als je hier beneden woont, die voorkant afschrijven. Dan moet je gewoon maar aan de achterkant leven.”

Hieruit valt op te maken dat de negatieve labeling van de buurt en de beleefde ervaring van de bewoners niet ver uit elkaar staat. Toch geven participanten aan zich te storen aan de wijze waarop de Indische buurt wordt neergezet. Wanneer ze, met de, door buitenstaanders opgelegde, door negatieve labels voor de buurt worden geconfronteerd, gaan zij zich hiertegen verzetten.

Kritiekgevers van buiten de wijk hebben niet dezelfde geleefde ervaring als duurzame bewoners. Het zijn mensen die slechts tijdelijk in de buurt blijven. Duyvendak (2010) noemt dit defensive localism, en herkent dit vooral bij bewoners die hun huis als haven gaan zien. In bovenstaande voorbeelden is te zien dat defensief lokalisme, niet alleen op huisniveau, maar ook op buurt- of

gemeenschapsniveau geldt.

‘Op safari in de Indische buurt. Ja, en dat vind ik jammer’

Hoe branding de thuisgevoelens van duurzame bewoners beïnvloedt.

Met de komst van Vogelaar- of ‘aandachtswijk’-status werden middelen beschikbaar gesteld om de leefbaarheid in de Indische buurt te vergroten. Al eerder, volgens sommige bronnen sinds 2002 (Gemeente Amsterdam, 2014), zetten woningbouwverenigingen zich in om de buurt op te knappen. Met financiële middelen kregen bewoners van sociale huurwoningen, soms tijdelijk, elders een huis (Uitermark & Bosker, 2014). Veel oude sociale huur, vooral in de Timorpleinbuurt (het noordwest gedeelte van de Indische Buurt) werd vervangen door koopwoningen. Hier ligt het percentage

(28)

28 koopwoningen inmiddels bijna gelijk aan het percentage sociale huurwoningen (Gemeente

Amsterdam, 2014).

Onder andere via de marketingafdeling ‘IAmsterdam’, van de gemeente Amsterdam, wordt de Indische buurt nu aangeprezen als een hippe buurt, waarin culturele diversiteit en creativiteit de sfeer van de buurt positief maken. Dit staat in sterk contrast met het narratief waarmee de buurt in het verleden beschreven werd.

Paul beschrijft het proces waarin de Indische buurt een nieuwe naam krijgt als volgt:

“Wat je ook wel eens ziet van mensen van Java-eiland, die dan naar de Javastraat komen en die denken, van ‘oh wat leuk’.. dus die komen eigenlijk vanuit hún bastion. Waar hún soort mensen woont, híér ons de maat nemen.”

Verder in het interview beschrijft hij hoe vervelend hij het vindt dat buitenstaanders allemaal meningen hebben over de buurt, maar vervolgens niet weten hoe bewoners de buurt ervaren. Paul voelt zich nu fijn in de buurt. Hij heeft naar eigen zeggen minimaal contact met buurtbewoners en irriteert zich dan ook mateloos aan gemeenteambtenaren die proberen de contacten tussen buurtbewoners met verschillende (sociaal)culturele achtergronden te versterken.

Ook Hasib stoort zich aan het toerisme wat de nieuwe marketing aantrekt:

“P: Die mensen van daar die staan hier te kijken van, dat is echt een andere stad. En die staan te kijken bij ons als een soort safari.

I: Safari in de Indische buurt.

P: ja, safari in de Indische buurt ja. En. Dat vind ik jammer. Maar goed, ja. Het zij zo.”

Imani daarentegen is opnieuw de uitzondering. Waar Paul en Hasib een voorbeeld zijn van bewoners die zich irriteerden aan de branding van de buurt, was het voor Imani juist een reden om naar de buurt toe te komen. Ze vertelt op opgewekte toon:

“Ik had van dat bestemmingsplan gehoord, dus ik wist wel… Eigenlijk willen ze er een soort tweede centrum van maken hè. Ze wilden Oost echt bij het centrum betrekken. Alleen door de crisis gaan plannen soms anders. Waarschijnlijk het verhuren van woningen aan yuppen, kijk aan de overkant nu wordt ook weer verbouwd. Alles was vroeger sociale huur, alles wordt nu koop.”

(29)

29 Verder in het gesprek geeft Imani aan dat de gemeenteplannen voor haar een doorslaggevende factor waren om er een huis te kopen. Voor haar was de branding van de gemeente dus een extra reden om 10 jaar geleden een huis in de Indische buurt te kopen.

Opvallend is dat overige participanten aangeven verder weinig gevoelens te hebben bij de branding van de Indische buurt. Het lijkt bewoners niet op te vallen dat de Indische buurt, net als zoveel andere nieuw-centrale wijken in Amsterdam, wordt neergezet als een cultureel en creatief

epicentrum. De meeste respondenten ervaren wel een verandering in bewonerssamenstelling, maar er lijkt geen grotere invloed te zijn van de branding op de thuisgevoelens van duurzame bewoners. Op de hierboven beschreven uitzonderingen na, geldt dit voor alle participanten.

Landelijke labeling: twee participanten vallen op

Hoe een landelijk narratief angst voor de toekomst van thuisgevoelens beïnvloed

Twee participanten, beide blanke buurtbewoners met een lagere sociaaleconomische status, zijn hier een uitzondering op. Zij verlangen naar de tijd waarin er nog geen arbeidsmigranten in de buurt woonden. Ze lijken te zijn beïnvloed door het landelijke ‘Othering’ narratief, wat Mepschen (2016) beschrijft. Binnen dit narratief worden (arbeids)migranten negatief weggezet. De ene

bevolkingsgroep wordt door een andere bevolkingsgroep negatief afgeschilderd, ten gunste van hun eigen positie.

Deze twee buurtbewoners voelen zich, net als alle andere participanten, verbonden uit met de buurtgemeenschap (dit wordt in het volgende hoofdstuk verder toegelicht). Deze verbondenheid geldt ook voor bewoners met een migrantenachtergrond, op voorwaarde dat ze deze mensen kennen als buren of via een buurtclub. Mevrouw van Alst :

“Toen m’n kinderen op school zaten, heb ik daar overblijf gedaan en heel lang in de oudercommissie gezeten. Daardoor ken ik nog steeds mensen. Die mensen komen uit Turkije, Marokko, kan mij het schelen waar vandaan en dan geen woord Nederlands. En dan praten met elkaar, dat vind ik zoiets fantastisch. Je kan, als iedereen het wil, praten zonder woorden.”

Tegelijkertijd speelt er de angst bij beide participanten dat de houding van arbeidsmigranten zorgt voor meer criminaliteit en ‘abnormaal’ gedrag. Mevrouw van Alst verteld:

“Ze hoeven van mij niet terug, maar dan moet je je kop houden. Want je zit hier in Nederland, niet in Turkije of in Marokko. Oprotten dan. Dat vind ik wel. Dat weegt eigenlijk wel zwaar. Er worden demonstraties gedaan, en dit wordt vernacht en dit

(30)

30

wordt vernacht. […] Maar ze zitten in de deelraad, hoe kan dat nou? Jullie hebben twee paspoorten. Flikker op, kan niet. Echt niet. Eén paspoort heb je. Misschien ben ik daar heel rechtlijnig in: één paspoort, twee kan niet. Wil je hier komen? Ja dan heb je alles waar je recht op hebt, tuurlijk krijg je dat. En anders, ga je maar terug.”

Hetzelfde sentiment uit mevrouw Aakster:

“P: En dan denk ik bij mn eigen, het is toch zonde dat jullie zon land als Nederland waar we eigenlijk in principe alles hebben wat ons hartje begeert.. zo naar de vernieling laten helpen. Want ik bedoel.. het kan nog vijf of 10 jaar.. ik denk dat ik het niet meer meemaak. Maar dan hebben de buitenlanders hier de overmacht.

I: Maar wat betekent dat dan?

P: Ik ben het met meneer Wilders absoluut niet eens. Met alles. Maar er zijn ook een heleboel dingen dat ik denk… ja mán. Want je ziet het zo gebeuren.. ik bedoel als hij zegt.. als je, je eigen in dit land niet op je gemak voelt, dan moet je

weggaan. En dat is eigenlijk wat de minister-president ook zegt. Zo van, dan pleur je op.”

Opvallend is dat de twee buurtbewoonsters, in tegenstelling tot alle andere participanten, niet erkennen dat er nu een discours wordt gebruikt wat de Indische buurt neerzet als ‘divers en cultureel’ (een positief narratief), in plaats van ‘achtergesteld’ (een negatief narratief). Mevrouw Aakster vertelt uitgebreid dat ze helemaal niet het gevoel heeft dat de buurt er beter op geworden is. Ze erkent wel de komst van ‘yuppen’: “dat zijn rijke tweeverdieners. Die hebben een salaris van hier tot Tokio.”.

Maar volgens haar dragen deze niet bij aan een verbetering van de buurt. Mevrouw van Alst heeft dezelfde mening en verwoord deze treffend:

“Wij noemen dat dan gewoon: yuppen. Tuurlijk zullen ze er wonen. Maar niet met winkels. Dat hoef je hier ook niet te doen. Je hoeft geen exclusieve winkels hier neer te zetten. Dat werkt niet, daar kopen mensen niet. We zijn gewone mensen hier denk ik. En als jij iets exclusiefs wil, dan moet je ergens anders gaan zoeken. Doe maar gewoon, dan doen we al gek genoeg. “

Beide dames presenteren gedurende onze gesprekken regelmatige het ‘nostalgische’ narratief wat ook Mepschen (2016) beschrijft. Een verklaring voor hun uitzondering kan wellicht worden gevonden door te kijken naar de plek in de buurt waar ze wonen. Beide participanten wonen in een gedeelte in

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De minister van VROM schrijft in haar reactie dat ze in algemene zin deze terugblik van de Algemene Rekenkamer als een nuttige monitor op de reguliere rapportages van de AR

Voor het tweede ISV-tijdvak gaat de Algemene Rekenkamer ervan uit dat de opgedane ervaringen benut worden om wél volwaardige landelijke doelstellingen voor stedelijke vernieuwing op

Kleine corporaties (cat. een & twee) hebben vaak dan wel behoefte aan hulp bij de procesvorming bij stedelijke vernieuwing, maar door deze

Dit onderzoek richt zich eveneens op een van deze wijken in Arnhem, waar in het kader van de stedelijke vernieuwing in het recente verleden of in de nabije toekomst

Het rapport is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt een theoretische context geschetst welke als basis dient voor de analyse van de cases. Aan bod komen de rol van

De redenen om geen extra waterberging aan te leggen zijn in de overige elf wijken -waar in het planproces wel aandacht is voor water, maar in de uitvoering

Burgemeester

Burgemeester