• No results found

‘De straat ziet er schoner uit Die oudbouw was echt oudbouw toendertijd’

I: Ja? Waarin scheelt dat?

R: Ja, de straat ziet er schoner uit. Die oudbouw was echt oudbouw toendertijd.”

Kortom, de nieuwbouw en renovaties in de buurt hebben voor alle participanten positief bijgedragen aan hun thuisgevoelens. Voor bewoners zonder migrantenachtergrond heeft er zelfs een

verschuiving plaatsgevonden tussen hun huis als haven, en de buurt als hemel. Ze maken nu meer gebruik van de straat en ze voelen zich er prettiger.

44 Afbeelding 4 Berkvens, E. (2017, 7 april). Oudbouw ten zuid-westen van de Insulindeweg. [Foto]. Eigen documentatie

45

‘Ik vind de Javastraat niet leuker geworden’

Hoe de luxe koffiecafés de beleving van de straat beïnvloedden.

Hoe prettig participanten zich ook voelen bij de opgeknapte huizen, veel van hen zijn ambivalent over de nieuwe horeca en winkels in de Javastraat. Mevrouw Kendrick vat kernachtig samen wat er voor veel participanten speelt:

“Zoals die bruine cafés, dat is niet veel meer. Dat moet allemaal veranderen, voor deze yuppies. Ze moeten allemaal verschillende soorten bier hebben. Ze moeten meedoen met allemaal… Voor de buurt, dat het schoon en dat het netjes is, is het goed.”

Ook al speelt er de opluchting dat de buurt frisser is geworden en dat de huizen opgeknapt zijn, tegelijkertijd voelen weinig participanten zich écht betrokken bij de nieuwe horeca in de buurt. Deze lijkt vooral gericht te zijn, in de woorden van mevrouw Kendrick, op ‘yuppies’. Mevrouw Haanraadts, die verder opvallend weinig veranderingen in haar thuisgevoelens ervaart, erkent toch dezelfde kwestie als mevrouw Kendrick:

“Ik kan er niet zo goed tegen dat je steeds over tafels en stoelen hebt. En steeds iets te eten of te drinken kan halen. Er zijn nog weinig winkeltjes. Ik denk, het is leuk als je een heel zooitje winkeltjes hebt bekeken, dat je dan nog ergens lekker kan zitten en kan denken: lekker kopje koffie of ijsje. Maar het zijn zoveel eet- en drinktentjes nu. Dus nee, dat vind ik niet leuk meer. Ik vind het niet leuk meer maar die jongeren vinden het misschien wel leuk. Die hebben toch een ander systeem, dat is toch anders denk ik.”

Een opvallend gevoel beschrijft Paul, die tijdens ons gesprek vertelt dat hij zich absoluut niet thuis voelde in de oorspronkelijke arbeiderswijk. Hij beschrijft de cafés in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw als volgt:

“Want het waren allemaal arbeiders, arbeiders, arbeiders. Veel, heel veel. Cafés waren er allemaal, heel veel cafés. Die allemaal van die wollige kleedjes hadden.

[…] Van die schalen met gekookte eieren op de bar. Van die blonde miepen. En

honden, overal honden… […] Er was hier niets. Je kon ook nergens koffie drinken. Ja, in die cafés, van die hele vieze koffie. Maar die waren ’s ochtends dicht. Dus je kon ook nergens terecht.”

46 Het is daarom niet vreemd om aan te nemen dat hij, als iemand met een hogere sociaaleconomische status en een afkerigheid aan de oude arbeiderscultuur, zich positief aangesproken zou voelen door de huidige verandering in horeca in de buurt. Het tegengestelde blijkt echter waar:

“Nee, dat spreekt mij niet zo aan. Nee. Maar ik zie het liever dan de drugsscene. Die me ook niet aansprak. Ik heb er niets mee. Ik maak geen gebruik, of nauwelijks gebruik van… […] Het is niet mijn… ik zit er niet zo gauw, nee. Het is niet vóór mij, zal ik maar zeggen. Zo voel ik dat.”

Ondanks dat bewoners erkennen dat de cafés mede hebben bijgedragen aan een positievere sfeer in de buurt betekent dit niet dat ze er zelf dan ook gebruik maken van de nieuwe horeca. Dit geeft participanten ambivalente gevoelens over de wijze waarop ze moeten kijken naar de nieuwe cafés. Het draagt indirect wel bij aan positieve thuisgevoelens, maar tegelijk is het onderdeel van een proces (zie het hoofdstuk over ‘afstandelijke betrokkenheid’) waar ze zich helemaal niet content bij voelen.

Een in het oog springende opmerking, die haaks staat op de ervaringen van overige participanten, komt van mevrouw Aakster. Ondanks dat zij niet ervaart dat de buurtsfeer er door de komst van de nieuwe bewoners op vooruit gaat, brengen de nieuwkomers voor haar wel gebruiken mee die herinneringen van vroeger bij haar oproept. Ze beschrijft de nieuwkomers op het Javaplein:

“Daar zitten allemaal jonge mensen. Ja.. kijk maar ‘s avonds op het Javaplein. Eettentje zus, eettentje zo. Er zit er nog een. En dat is loeigezellig.

Dat is echt van vroeger. Dat is hetzelfde als je wel eens ziet, mensen in het zonnetje. Beneden hun huissies voor de deur zitten. Dat hadden we vroeger ook.”

Toch antwoord ook zij op de vraag hoeveel ze zelf gebruikt maakt van deze horeca: ‘nou... nee. Want ik ben überhaupt geen type die dat gaat doen. Ik heb mijn eigen koffie.’

De horeca op de Javastraat is veranderd van focus. Waar de cafés en winkels eerst gericht waren op duurzame bewoners, verschuift de focus nu naar nieuwere bewoners. Dat geen van de respondenten zich voelt aangesproken om gebruik te maken van de nieuwe horeca kan worden verklaard door de afwezigheid van buurtbinding van deze horeca. Duyvendak (2010) beschrijft dat mobiele bewoners plaatsen opzoeken die generiek zijn en weinig binding hebben met de buurt. Dit is het

tegenovergestelde van wat duurzame bewoners doen, zij zoeken juist de plaatsen op waarvan ze de historische geschiedenis kennen: buurtcentrum de Meevaart, de kerk op de Javastraat en het bruine café om te hoek.

47 Afbeelding 5 Berkvens, E. (2017, 7 april). [Nieuwe moderne horeca naast eerder bestaand restaurant, in de Javastraat.] [Foto]. Eigen documentatie.

48

Letterlijk geblokkeerd. Gebruik van stoepen.

Hoe het gebruik van de stoep een home-making practice bleek

Participanten erkennen dat de nieuwe bewoners en de horeca waarvan zij gebruik maken voor ogenschijnlijk welkome welvaart in de buurt zorgen. Toch is er een groot neveneffect die deze horeca veroorzaakt waar geen van de participanten positief over is. Mevrouw Haanraadts vat dit gevoel als volgt samen:

“Ik kan er niet zo goed tegen dat je steeds overal tafels en stoelen hebt en steeds iets te eten of te drinken kan halen.”

Siemen beschrijft hetzelfde sentiment:

“En als ik nu kijk hoe de trottoirs, niet alleen tegen de gevel aan waar ik zelf een voorstander van zou zijn, wat betreft een café of restaurant, hou dat nou tegen die gevel aan en houd de rest vrij. Nee, dan moet ook de stoepkant vol, en dan moet je als burger tussen 2 rijen tafel en stoeltjes doorlopen.”

Paul heeft zijn irritatie over de stoepen zelfs omgezet in een klein onderzoekje :

“Er staan allemaal van die boortorentjes [‘Amsterdammertjes’] daar. ‘Hier geen fietsen plaatsen’. Nee, ‘verboden fietsen te plaatsen’. En ik dacht, het is toch ene beetje gek. Ze hebben een heel groot terras. Dat mag, daar zullen ze neem ik aan wel toestemming voor hebben. Dus ik ben het gaan vragen binnen, zo van, wat gebeurt er nu als ik mijn fiets binnen neerzet. ‘Ja, niets ofzo..’. Dat wisten ze niet. Ze zetten zelf die torentjes neer, niet de gemeente. Dus het is dóór hun verboden, om je fiets naast hun terras te zeten. Dus ik denk, dat is toch wel interessant [Paul

gebruikt het woord ‘interessant’ om een ergernis aan te geven]. Dat ze die hele

ronding van de kop (van de straat) leeg willen hebben. Terwijl ze er eigenlijk helemaal niets over te zeggen hebben. Maar je bent niet alleen bezig met je terras, […] maar je claimt eigenlijk meer. […] Dat is een zeurpunt van mij, maar het typeert een beetje het feit dat het publieke domein … Een beetje teveel in beslag wordt genomen door de sterkste op dat gebied. En dat zijn zij dan. Met name de terrassen en de horeca. Zij zijn daar symbolisch voor. En dat vind ik wel eens, dat vind ik wel eens jammer.”

De vanzelfsprekendheid waarmee duurzame bewoners de stoep gebruiken, is plots veranderd. Zij worden geconfronteerd met het feit dat hún manier van gebruik niet de enige manier is waarop de

49 straat wordt gebruikt. Deze concrete irritatie, die participanten makkelijk onder woorden kunnen brengen, houdt opnieuw verband met het familiarity (Duyvendak, 2010) aspect van thuisgevoelens. Door een vreemde verandering in de publieke ruimte, worden hun eigen routines van activiteiten en interacties onderbroken.

Conclusie

Ondanks de negatieve veranderingen in thuisgevoelens die de aanwezigheid van nieuwe inwoners voor sommige participanten met zich meebrengt zijn er ook positieve effecten van stedelijke

vernieuwing op thuisgevoelens. Waar participanten zich soms in het nauw gedreven voelen door het openbaar beleven van de buurt door nieuwe bewoners, zonder dat ze echt inhoudelijk betrokken zijn, voelen duurzame bewoners zich ook prettiger en meer op hun gemak door het verfriste uiterlijk van de buurt.

Waar duurzame bewoners nauwelijks bekend lijken te zijn met de vernieuwde ‘koffiecultuur’ van modern Amsterdam, is koffie drinken met een laptop op tafel voor nieuwe bewoners een

vanzelfsprekendheid (Rath & Gelmers, 2015). In het dagelijks leven lijken de verschillende

gedragspatronen, of zoals Duyvendak (2010) het noemt home-making practices, van duurzame- en nieuwe bewoners met elkaar te botsen. Zowel bewoners met als zonder migrantenachtergrond voelen zich door de wijze waarop de terrassen van deze cafés de volledige stoep van de Javastraat bezetten geïntimideerd. Het voorspelbare patroon waarop mensen de Javastraat beleefden is in een korte periode ogenschijnlijk veranderd. Participanten geven aan in het weekend nauwelijks meer in de Javastraat te komen, omdat het er zo druk is geworden, en ze zich niet aangesproken voelen om de nieuwe cafés te bezoeken.

50