• No results found

Ervaringen van vrijwilligers met sociale intimiteit in de ouderenzorg

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ervaringen van vrijwilligers met sociale intimiteit in de ouderenzorg"

Copied!
55
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ervaringen van vrijwilligers met sociale intimiteit in de ouderenzorg

Jamie Lee Edwards 10644938 jamielee.edwards@gmail.com Masterscriptie Medical Anthropology and Sociology Graduate School of Social Sciences Universiteit van Amsterdam Juli 2014

Begeleidster: Dr. L.H. Jansen Verplanke Tweede lezer: M.E. van Bochove

Aantal woorden: 19.806

(2)
(3)

3

Inhoudsopgave

Voorwoord

1. Inleiding………....06

1.1 Probleemstelling……….06

1.2 Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie………07

2. Vrijwilligers en sociale intimiteit in de literatuur….……….09

2.1 Grotere eigen verantwoordelijkheid………09

2.2 Vrijwilligerswerk als afgebakende definitie…..……….10

2.3 Vrijwilligerswerk als sociaal construct……….……..11

2.4 Ervaringen van vrijwilligers over hun vrijwilligerswerk...……….12

Etnografische benadering van ervaringen….………...13

2.5 Sociale intimiteit……….14

3. Methodologie……….16

3.1 Context………16

Onderzoekslocatie…………..………..16

Activiteiten……….………..17

3.2 Onderzoeksopzet en sociale intimiteit………..…….………….17

3.3 Onderzoeksgroep en steekproef………..18 3.4 Methoden……….19 Etnografisch onderzoek………....19 Participerende observatie………..19 Semigestructureerde interviews………..……..19 Veldwerk dagboek………....20 3.5 Data analyse……….20

Validiteit, betrouwbaarheid, herhaalbaarheid en generaliseerbaarheid………….…21

3.6 Ethische overwegingen………....22

Algemene email en anonimiteit………...….22

Positie……….………...22

Meerwaarde voor vrijwilligers……….……….23

4. De verhouding tussen professionals en vrijwilligers in het veld….……..….………...24

(4)

4

4.2 Investeren in vrijwilligers………...……….…..25

Waardering van hogere management functies……….…...26

4.3 Een hecht team………..….27

5. Sociale Intimiteit in het veld………...…..30

5.1 Sociale intimiteit……….30

5.2 Psycho-geriatrie en somatiek………..31

Gesprekken………...31

Fysiek contact………...35

Lachen, humor en ‘gekte’………..…...37

5.3 Sociale intimiteit verandert met de jaren……….40

Erkenning en waardering……….…...40

Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid………..41

Gevoel bij het werk……….…..43

Persoonlijke en emotionele betrokkenheid………...44

Samenvattend………....46 6. Conclusie………....48 6.1 Sociale intimiteit………..48 6.2 De veranderende verzorgingsstaat………...49 Bijkomstigheid………..51 6.3 Aanbevelingen.………....51 6.4 Toekomstig onderzoek………....52 Geraadpleegde literatuur………....53

(5)

5

Voorwoord

Na een interessante onderzoeksperiode en een leerzaam masterjaar, is hier mijn scriptie. Ik vond het ontzettend leuk om onderzoek te doen naar hetgeen me altijd heeft getrokken in de zorg. De

vrijwilligers en andere mensen binnen de onderzoekslocatie hebben me zoveel geleerd en verteld dat ik nog wel meer scripties zou kunnen schrijven.

Allereerst wil ik dan ook de vrijwilligers bedanken. Ik heb genoten om het werk van zulke mooie mensen te mogen bijwonen. Jullie hebben een grote indruk op mij gemaakt door jullie

onvoorwaardelijke inzet voor de bewoners. Ook de coördinator en activiteitenbegeleiders ben ik dankbaar voor hun warm welkom en enthousiasme.

Verder had ik dit niet kunnen doen zonder aanwijzingen, steun en vooral veel geduld van mijn omgeving. Een aantal mensen ben ik dan ook erg dankbaar. Allereerst wil ik graag Loes Verplanke en Marianne van Bochove danken voor de begeleiding en sturing tijdens het onderzoeksproces. Ook de docenten van de master Medical Anthropology and Sociology ben ik erg dankbaar voor de leerzame en inspirerende colleges het afgelopen jaar. Tot slot wil ik Paul, mijn familie en vriendinnen danken voor de aanmoediging, de luisterende oren en in het bijzonder mijn moeder en Maria voor het nalezen en meedenken.

Jamie Lee Edwards Amsterdam, juli 2014

(6)

6

1. Inleiding

1.1 Probleemstelling

Een vrouw op leeftijd zit met een lege blik voor zich uit te kijken, verderop aan een tafel probeert een verpleegkundige een oudere man zijn pillen te laten innemen, maar de vrouw lijkt zich weinig bewust van haar omgeving. Totdat een stem haar aandacht trekt, ze een warme hand op haar schouder voelt en een zoen op haar wang krijgt: ‘Goedemiddag mevrouw Groen, hoe gaat het met u? Heeft u zin om mee te helpen met pannenkoeken bakken voor de lunch? Dat deed u vroeger toch ook altijd?’ Haar ogen beginnen te stralen en een glimlach verschijnt op haar gezicht. Vroeger bakte ze altijd graag pannenkoeken voor haar familie. Ze staat op en loopt vertellend over vroeger met de vrijwilliger mee naar de keuken.

Dit was mijn eerste ontmoeting met vrijwilligers in de zorg, tijdens mijn vakantiewerk in een verpleegtehuis te Zaandam. Terwijl verpleegkundigen en verzorgenden het al druk genoeg hadden met de zorg namen vrijwilligers de tijd voor de bewoners. Zij hielpen mee met activiteiten en zorgden daarnaast voor wat persoonlijke aandacht en sociaal contact, ook wel sociale intimiteit. Ik heb vele bewoners zien glunderen in de interacties met vrijwilligers. Vijfenhalf jaar later lijkt het belang van vrijwilligers alleen maar te zijn gegroeid.

Uit Nederlandse onderzoeken, maar via media, wordt duidelijk dat er vandaag de dag een steeds groter beroep wordt gedaan op vrijwilligers (en mantelzorgers) (Struijs 2006: 3). Dit komt met name door de toenemende vergrijzing en veranderingen binnen de verzorgingsstaat in de tijd van de individualisering en de economische crisis (Campen & Broese van Groenou 2013; Kampen, Verhoeven & Verplanke 2013; Newman & Verhoeven 2011; Struijs 2006; Verhoeven & Tonkens 2013). Burgers zouden te afhankelijk zijn geworden van de verzorgingsstaat, terwijl daar nu geen geld meer voor is. Vandaar dat de overheid vindt dat burgers weer meer op eigen benen moeten staan en verantwoordelijkheid moeten nemen voor zichzelf en hun naasten (Devilee 2008: 7). Een boodschap die als uitgangspunt geldt voor de Wet maatschappelijke ondersteuning (De Boer & de Klerk 2013: 9).

Door overheidsbezuinigingen, -maatregelen en de toename van zorgbehoevenden als gevolg van de vergrijzing, wordt het budget voor zorg niet vergroot en zijn zorgorganisaties genoodzaakt meer vrijwilligers aan te trekken. Daarom wordt er al naar verschillende oplossingen gezocht om vrijwilligers te werven, zoals het voorstel bij het overleg van de participatiewet om mensen die langdurig werkloos zijn verplicht te stellen tot het verrichten van vrijwilligerswerk (Bekkers & Boezeman 2011: 99). Dit alles valt echter samen met een stijging van complexe zorggevallen in tehuizen door de verhoging van drempels voor toekenning van professionele zorg. Nu

Zorgzwaartepakketten (ZZP)1 1, 2 en 3 zijn afgeschaft staan veel verzorgingshuizen op de kaart om te sluiten. Verpleeghuizen, waar intensieve zorg wordt verschaft voor mensen met zware medische

1Er zijn 10 ZZP’s, ZZP 1 is hiervan de lichtste vorm van begeleiding, terwijl ZZP 10’intensieve palliatieve-terminale’ zorg

geeft bij een eindfase van terminale ziekte. BTSG Bibliotheek (2014) Zorgzwaartepakketten. Geraadpleegd op 3 juni 2014, via: http://www.btsg.nl/infobulletin/ZZP.html

(7)

7 behandelingen of ernstige lichamelijke en psychische beperkingen zoals dementie, blijven over met een verhoogde zorgcomplexiteit (Rijksoverheid: 2013). Vrijwilligers moeten leren omgaan met complexe gevallen wat lastige situaties kan veroorzaken en bovendien zitten instellingen met de vraag wie eindverantwoordelijk hoort te zijn. Er wordt daarom steeds meer gekeken naar ‘mogelijkheden en grenzen van de inzet’ van vrijwilligers (De Boer & de Klerk 2013: 9). Regels en afspraken tussen vrijwilligers en de zorgorganisatie zijn nodig vanwege het grote belang en de complexe zorggevallen. Ook de professionals binnen de organisatie moeten zich aanpassen. Als deskundigen en mensen met zorginzichten worden zij nu geacht de zorg te delen met mensen zonder deze kennis (ibid.: 9). Maar in hoeverre is dit nodig, want vrijwilligers zijn toch voornamelijk voor de aanvulling op de zorg, de sociale intimiteit. De vraag die in deze scriptie dan ook centraal staat is:

Hoe ervaren en waarderen vrijwilligers sociale intimiteit bij hun vrijwilligerswerk in een verzorgings-/verpleeghuis binnen de context van een veranderende verzorgingsstaat?

Deze vraag zal ik beantwoorden aan de hand van de volgende deelvragen.

1. Wat voor invloed hebben de kenmerken van bewoners, de zorgcomplexiteit en afdeling op de omgang tussen vrijwilligers en bewoners?

2. Wat voor rol speelt het vrijwilligerswerk en de omgang met bewoners in het leven van vrijwilligers? 3. Zijn ervaringen veranderd met het vergrote beroep op vrijwilligers?

4. Hoe ervaren en waarderen vrijwilligers de verhouding tussen hen en professionals bij hun vrijwilligerswerk?

Om deze vragen te beantwoorden heb ik etnografisch onderzoek gedaan in een vestiging van een verzorgings-/verpleeghuis in Oosterhout NB, gebaseerd op participerende observatie, informele gesprekken en semigestructureerde interviews. Dit om een zo breed mogelijk beeld te krijgen van de ervaringen van vrijwilligers rondom sociale intimiteit binnen deze context.

1.2 Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie

De ‘activerende verzorgingsstaat’ waarbij de overheid verwacht dat burgers zelf overheidstaken gaan overnemen, is een interessante ontwikkeling waar op dit moment veel onderzoek naar wordt gedaan (Verhoeven, Verplanke & Kampen 2013: 11). Ook vrijwilligers worden in deze tijd van

veranderingen bekeken, omdat zij een belangrijke taak hierbij moeten vervullen. Dit gebeurt met name aan de hand van sociologisch onderzoek dat zich richt op structuren en verhoudingen, de rol en plaats van de vrijwilliger; weinig onderzoek is er tot nu toe gedaan naar de ervaringen van vrijwilligers tijdens hun werk (Wilson 2000: 215; Wilson 2012: 176). Dit is opmerkelijk, want hoewel inzicht in motivaties helpt om vrijwilligers te werven, zou inzicht in ervaringen kunnen helpen om vrijwilligers te binden. Iets dat met groeiende zorgcomplexiteit en de grote rol van vrijwilligers zeker de moeite

(8)

8

waard is. Met dit onderzoek ga ik dan ook een beeld schetsen van de ervaringen van vrijwilligers op het sociale vlak van hun werk in de zorg en de veranderingen die op zorggebied plaatsvinden.

Onderzoeken die zijn gedaan naar ervaringen gingen eerder over toewijding, tevredenheid en ambiguïteit niet specifiek over het sociale contact (Merrell 2000: 99; Wilson 2012: 195). Alleen Eliasoph spreekt over het verlangen van vrijwilligers naar intimiteit bij jongerenbegeleiding (2011: 117). Toch is het sociale contact, de persoonlijke aandacht, juist iets wat wordt verwacht van vrijwilligers2 en wat met toenemende taken voor vrijwilligers wel eens kan veranderen.

De medische antropologie, die zich vandaag de dag steeds meer op de hedendaagse westerse samenleving richt, kan bijdragen met haar etnografische onderzoeksmethode en aandacht voor betekenisgeving en cultuur. Het bestuderen van aangeleerd en gevormd gedrag dat centraal staat binnen de antropologie kan namelijk laten zien hoe ervaringen gevormd en/of ingezet worden. Zij kijkt namelijk ook naar de context (omgeving en tijd), want mensen leven niet in een vacuüm. Ze worden continu beïnvloed door hun omgeving, die zij op hun beurt ook weer kunnen beïnvloeden. Deze complexiteit van menselijk gedrag en ervaringen van sociale intimiteit kan met behulp van etnografisch onderzoek in kaart worden gebracht voor de specifieke context.

Effecten van de veranderende verzorgingsstaat zijn grootschalig en worden vaak hypothetisch aangegeven. Door naar de ervaringen en het gedrag van vrijwilligers binnen een specifieke locatie te kijken, kunnen de effecten tastbaar worden gemaakt. Deze benadering haalt de complexe relatie tussen micro en macro naar voren, want door naar de ervaringen van vrijwilligers, gedrag en relaties met hun omgeving te kijken kan worden gekeken naar sociale intimiteit, maar ook naar de invloed van de overheidsbeslissingen en het organisatiebeleid daarbij.

(9)

9

2. Vrijwilligers en sociale intimiteit in de literatuur

Hoe ervaren en waarderen vrijwilligers sociale intimiteit bij hun vrijwilligerswerk in een verzorgings-/verpleeghuis binnen de context van een veranderende verzorgingsstaat?

Om deze vraag te beantwoorden ga ik hier eerst in op de verschillende termen uit de

onderzoeksvraag. Ik zal de termen operationaliseren en verbinden aan verschillende benaderingen uitgaande van eerder geschreven literatuur. Om te beginnen schrijft ik kort iets over onderzoeken naar de veranderende verzorgingsstaat, het tijdframe van dit onderzoek. Daarna kijk ik naar verschillende manieren om vrijwilligerswerk te zien en wat voor soorten vrijwilligers in eerder onderzoek naar voren zijn gekomen. Ook kijk ik waarover eerder onderzoek naar ervaringen binnen vrijwilligerswerk is gedaan en wat een etnografische benadering hieraan kan bijdragen. Tot slot benoem ik wat sociale intimiteit is en hoe dit uit verschillende bronnen is gevormd.

2.1 Grotere eigen verantwoordelijkheid

De opkomst van de Nederlandse verzorgingsstaat betekende dat burgers sociale rechten kregen waardoor zij aanspraak konden maken op collectieve voorzieningen (Verhoeven, Verplanke &

Kampen 2013: 13). Hierdoor werden zij minder afhankelijk van familie en vrienden en kregen burgers meer autonomie en mogelijkheden tot zelfontplooiing (Verhoeven 2013: 205).

De verzorgingsstaat kwam onder druk te staan doordat het beroep op sociale voorzieningen groeide en nog steeds groeit door onder andere de vergrijzing. Mede onder invloed van de economische crisis zag de overheid bezuinigen als een oplossende factor (Verhoeven, Verplanke & Kampen 2013: 11). Zo worden door bezuinigingen in de zorg onder andere eigen risico’s van zorgverzekeringen alsmaar hoger en worden er alsmaar aanpassingen gemaakt aan voorwaarden en uitgaven voor goedkoper en efficiënter verloop3. Dit houdt in dat er strengere eisen zijn wat betreft toegang tot verzorging, alleen mensen met zeer complexe problemen worden nog opgevangen in tehuizen (Campen & Broese van Groenou 2013). Verder worden er strakkere tijdschema’s gemaakt zodat minder werknemers eenzelfde hoeveelheid bewoners/cliënten moet kunnen helpen(Stapels & Keukens 2009: 368).

De overheid stuurt daarom, naast aangepaste voorwaarden en uitgaven, burgers aan tot meer eigen verantwoordelijkheid (Verhoeven, Verplanke & Kampen 2013: 12-13). Een gedeeltelijke verschuiving in discours en praktijk van de verzorgingsstaat vindt plaats van collectieve en individuele rechten naar individuele verantwoordelijkheden, waarbij overheden niet meer instaan voor financiële zekerheden, maar wel voor werkkansen (Kampen, Elshout & Tonkens 2013: 428). De overheid zou streven naar een affectief burgerschap, met de nadruk op eigen verantwoordelijkheid en het belang van actieve solidariteit (Verhoeven, Verplanke & Kampen 2013: 15). De autonomie wordt daarmee meer bij de burger gelegd die bepaalde overheidstaken moet uitvoeren (terugnemen) (ibid: 15). Verhoeven en

3

NRC (2013) De Miljoenennota 2014 is openbaar: de belangrijkste zaken op een rij. Geraadpleegd op 17 september 2013, via: .http://www.nrc.nl/nieuws/2013/09/17/de-miljoennota-2014-is-openbaar-de-belangrijkste-maatregelen-op-een-rij/

(10)

10

Tonkens bouwen voort op het Muehlebachs The Moral Neoliberal (2012) door te kijken naar de framing van de Nederlandse Wmo en Engelse ‘big society’ om burgers aan te zetten tot actief burgerschap (2013a:26). Een opvallende conclusie hieruit is het verschil tussen Nederland en Engeland. Terwijl Engeland haar burgers aandrijft met de nadruk op empowerment, legt de

Nederlandse overheid de nadruk op ‘eigen verantwoordelijkheid’ en individuele plichten (ibid: 36). In Nederland ligt de druk daardoor veel meer op het individu, op ieder voor zich in plaats van met zijn allen voor de gemeenschap of met zijn allen tegen de overheid (2013: 419; 2013a: 36).

Dit is de context van dit onderzoek. Het is echter zeer globaal omdat het om grote ideeën gaat, in plaats van duidelijke taken van vrijwilligers. Burgers zouden meer moeten doen, maar wat dan precies? Vandaar dat het interessant is om te kijken naar wat voor onderzoeken er dichterbij vrijwilligers zijn gedaan.

2.2 Vrijwilligerswerk als afgebakende definitie

Uit een onderzoek in 2010 kwam naar voren dat 41% van de Nederlandse bevolking minstens eenmaal per jaar onbetaald werk verrichtte voor een vereniging of organisatie. Hiervan was 8% actief in de verzorging, waarvan weer 15% bestond uit buren-, bejaarden- en gehandicaptenhulp (De Boer & De Klerk 2013: 30).

In dit onderzoek gebruik ik meerdere definities voor vrijwilligerswerk, zowel een afgebakende als een sociaal geconstrueerde. Ik zal beide daarom kort bespreken.

Ik acht een consistente definitie van vrijwilligerswerk van belang binnen dit onderzoek om onderscheid te maken tussen de onderzoeksgroep (vrijwilligers in de zorg), mantelzorgers en andere vrijwilligers. In overheids- en persberichten wordt vaak gesproken over het belang van de informele zorg (als tegenpool van formele of professionele zorg) (De Boer & De Klerk 2013: 10). Volgens het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) vallen onder informele zorg zowel vrijwilligerswerk als mantelzorg (ibid.: 10). In beide gevallen wordt er gezorgd voor iemand met gezondheidsproblemen middels persoonlijke verzorging, huishoudelijke hulp of begeleidende taken. De basis van mantelzorg is echter een bestaande sociale relatie zoals familie of vrienden, terwijl vrijwilligers bij de start geen persoonlijke relatie hebben met de hulpbehoevende (ibid: 10; Verhoeven 2013: 204). Verder definieert het SCP vrijwilligerswerk in de zorg als ‘onbetaald en onverplicht werkzaamheden verrichten in georganiseerd verband’ voor zorgbehoevenden (De Boer & de Klerk 2013: 10). Vrijwilligers kunnen in de praktijk gemakkelijker eisen stellen en tijd afbakenen dan mantelzorgers omdat mantelzorgers vaak niet kiezen voor de taak, maar er inrollen (ibid.: 10).

Deze definitie van vrijwilligerswerk in de zorg van het SCP houd ik aan in mijn onderzoek omdat deze past binnen mijn onderzoeksomgeving met georganiseerd vrijwilligerswerk. Het gaat bovendien ook niet over extramurale vrijwilligers zoals de thuiszorg en andere hulp bij de mensen thuis (Devilee 2008; Verhoeven 2013). Wel is de definitie zo sterk afgebakend dat sommige typen vrijwilligers niet

(11)

11 mee worden genomen. Zo sluit de factor ‘onverplicht’ de mensen die vanuit de sociale dienst (straks) worden verplicht om vrijwilligerswerk te doen uit als vrijwilligers.

Toch zijn er volgens sociologische literatuur wel verschillende typen vrijwilligers te onderscheiden binnen de afgebakende definitie. Zo maakt Verhoeven (2013) onderscheid tussen geïndividualiseerde vrijwilligers en traditionele vrijwilligers. De geïndividualiseerde vrijwilligers zouden meer

voorwaarden/hogere eisen stellen aan hun betrokkenheid bij vrijwilligerswerk. Zij streven in het vrijwilligerswerk hun eigen doelen na die zijn gebaseerd op persoonlijke beleving en interesses en door hun ingeschat worden als probleemzaken. Verder zetten ze zich bij voorkeur in voor een vooraf bepaalde tijd, gecombineerd met duidelijke rollen en taken die voldoen aan hun tijdschema en

tevredenheid. Zij vinden het heel belangrijk dat ze zelf ook iets uit hun betrokkenheid halen. Ze stellen zich gemakkelijker op als plug-in vrijwilligers (2013: 207). Dit zijn mensen die voor een korte periode besluiten een paar uur per week aan vrijwilligerswerk te gaan doen (Eliasoph 2011: 138). Eliasoph merkt op dat dit soort vrijwilliger een schadelijke uitwerking kan hebben, met name als ze werken voor de combinatie van korte termijn en ‘intimacy’ (2011: 142). Deze combinatie is namelijk niet te halen omdat voor ‘intimacy’ langdurig vrijwilligerswerk nodig is, iets dat binnen het door haar onderzochte project alleen door een vrijwilliger kan worden bereikt die dag in en uit met de jongeren werkt (2011: 118). Zou dit ook gelden in bejaardentehuizen waar werknemers vaste tijden krijgen toegewezen per persoon en steeds meer verspreid moeten werken over verschillende afdelingen of zou hier de vrijwilliger juist voor de intimiteit kunnen zorgen? En zijn het dan geïndividualiseerde of traditionele vrijwilligers?

De traditionele vrijwilliger staat tegenover deze geïndividualiseerde vorm (Verhoeven 2013: 207). Deze stelt lage eisen aan het vrijwilligerswerk, is gericht op en loyaal aan een organisatie, betrokken zonder voorwaarden, werkzaam op vaste momenten zoveel als nodig, en voor langere periodes, vaak vele jaren.

2.3 Vrijwilligerswerk als sociaal construct

Hoewel er dus afgebakende definities worden gegeven, wordt vrijwilligerswerk vaak ook aangegeven als sociale constructie (Wilson 2000: 217; Hustinx, Cnaan & Handy 2010: 411). Mensen geven een eigen betekenis aan vrijwilligerswerk, gebaseerd op sociale invloeden uit hun omgeving. Het werk krijgt betekenis door processen die plaatsvinden voordat er met vrijwilligerswerk wordt gestart, zoals persoonlijkheidskenmerken, motieven, normen en waarden (Wilson 2012: 179). Dit kan zowel op individueel als sociaal niveau zijn. Op individueel vlak kunnen motieven, het opdoen van zelfkennis, maar ook rationele acties en kosten-baten analyse het vrijwilligerswerk betekenis geven. Sociaal gezien zouden sociale netwerken, verenigingen, organisaties en sociale relaties het vrijwilligerswerk kunnen vormen(2000: 215).

In deze scriptie kijk ik echter naar de ervaringen tijdens het werk, die ook betekenis geven aan het vrijwilligerswerk. Wilson noemt onder andere toewijding en tevredenheidbelangrijke begrippen

(12)

12

binnen de paar onderzoeken die zijn gedaan naar ervaringen (2012: 195). Merrell wijst daarnaast nog op de ambiguïteit rond vrijwilligerswerk en de ervaringen daarvan (2000: 99). Hier wil ik sociale intimiteit aan toevoegen. Een belangrijk onderdeel van vrijwilligerswerk in de zorg dat verschillend kan worden ervaren en daarmee vrijwilligerswerk sociaal construeert en betekenis geeft.

2.4 Ervaringen van vrijwilligers over hun vrijwilligerswerk

Hoe men iets ervaart of waardeert wordt bepaald door wat men meemaakt of doet. Het is kennis die men opdoet in de praktijk. Dit kan over van alles zijn. In eerdere onderzoeken naar vrijwilligers werden volgens Wilson onderzoeken naar ervaringen voornamelijk gebaseerd op toewijding, tevredenheid en stoppen (2012: 195).

Toewijding (commitment) kan zich volgens Wilson op twee manieren vertonen, als gehechtheid aan de vrijwilligersrol, en als inzet voor een bepaalde organisatie of taak (2000: 230). De toewijding wordt mede bepaald door voorafgaande motieven (ibid.: 230). Toewijding speelt volgens Wilson en Musick echter maar een kleine rol bij de tevredenheid over het werk (1999).

Volgens Wilson is tevredenheid een belangrijk onderdeel van vrijwilligerswerk. Hij gaat er

namelijk vanuit dat omdat vrijwilligers niet werken voor financiële vergoedingen, dat zij in ieder geval wel tevreden moeten zijn met hun werk (2012: 196). In een psychologisch onderzoek werd gevonden dat bij vrijwilligers de tevredenheid toenam als ze zich verbonden voelden met het werk en als ze er een gevoel van autonomie bij ervoeren; bij werknemers nam de tevredenheid alleen toe bij gevoelens van autonomie (Boezman & Ellemers 2009: 897).

De mate van tevredenheid over het werk is echter iets algemeens, en wordt daarom bijna nooit als reden gebruikt om het vrijwilligerswerk te willen beëindigen (Wilson 2000: 231). Specifiekere redenen om het vrijwilligerswerk te beëindigen die wel genoemd worden zijn individuele

karakteristieken zoals starten met een nieuwe baan , maar vooral organisatorische zaken zoals: geen erkenning krijgen, taken die niet passen bij vaardigheden en interesses en te weinig autonomie of vrijheid/ flexibiliteit krijgen (Hoad 1991: 232; Tang, Morrow-Howell & Hong: 2009; Wilson 2000: 231; Wilson 2012: 195).

Er is dus energie, tijd en geld nodig om vrijwilligers te behouden. Taggart, Short en Barclay (2000: 1) noemen bijvoorbeeld trainingen voor vrijwilligers waardoor het vertrouwen in en de waardering voor de vrijwilliger kan worden bevestigd. Autonomie en flexibiliteit moeten echter wel binnen een bepaalde mate blijven. Vrijwilligers willen namelijk wel een werkstructuur, zodat ze weten wat er van ze verwacht wordt en niet zelf hoeven zoeken naar werk (Wilson 2012: 195). Ditzelfde geldt voor verantwoordelijkheid. Het hebben van verantwoordelijkheid wordt in bepaalde mate als belangrijk ervaren omdat het erkenning geeft en vertrouwen van de organisatie toont. Dit maakt vrijwilligerswerk een kwestie van afstemmen, op de wil van vrijwilligers, de organisatie en de werknemers (Merrell 2000: 99). Iets dat aan het wankelen kan worden gebracht in deze tijd van toenemende

(13)

13 Je kan dus via verschillende onderwerpen naar ervaringen van vrijwilligers kijken. Vrijwilligers leggen hun ervaringen met dat onderwerp vervolgens uit aan de hand van verschillende thema’s. Zo blijkt het krijgen van genoeg erkenning, autonomie en flexibiliteit van belang in de ervaringen van vrijwilligers. Een ander thema dat naar voren komt bij ervaringen is ambiguïteit rond het

vrijwilligerswerk. Dit begrip mis ik echter in Wilsons beschrijvingen over ervaringen, terwijl in bestaande onderzoeken naar ervaringen van vrijwilligerswerk de ambiguïteit van het werk juist opmerkelijk is (Merrell: 2009). Om te beginnen is vrijwilligerswerk binnen een formele organisatie (gebaseerd op officieel vastgestelde regels en autoriteit) al inherent tegenstrijdig omdat het beide is, (onbetaald) werk en vrijetijdsbesteding (ibid.: 99). Terwijl er gestructureerd volgens bepaalde regels moet worden gewerkt, zien vrijwilligers hun werk ook als iets dat plaatsvindt in hun eigen vrije tijd. Musick en Wilson (2008:23). spreken in dit verband ook wel van vrijwilligerswerk als ‘bureaucratized help’. De organisatie definieert namelijk de vrijwilligersrol, specificeert taken, stelt schema’s op, selecteert nieuwe vrijwilligers, traint hen, geeft hen leiding en wijst hen indien nodig af. Op deze manier valt op dat vrijwilligerswerk niet zo vrij en spontaan is als bijvoorbeeld het helpen van de buurman.

Ook kennis en ervaring als verschil tussen vrijwilligers en professionals/werknemers lijkt tot ambiguïteit te leiden. Het onderscheid tussen vrijwilligers en professionals bestaat, volgens Van Bochove, Verhoeven en Roggeveen (2013: 189), uit twee tegenstellingen. Als eerst staan

onbaatzuchtig en onverplicht tegenover betaald en verplicht werken. Ten tweede zijn vrijwilligers breed inzetbaar doordat zij gebruik maken van alledaagse kennis, terwijl het werk van professionals bestaat uit taakuitoefeningen die zijn afgebakend en vragen om specialistische kennis en

handelingslogica. Nu een groter beroep wordt gedaan op vrijwilligers krijgen vrijwilligers steeds meer verantwoordelijkheid te dragen voor werkzaamheden die voorheen werden uitgevoerd door

werknemers (De Boer & De Klerk 2013: 37). Discussies ontstaan over wat vrijwilligers wel en niet mogen en kunnen doen. Professionals en organisaties blijven voorzichtig met de inzet van vrijwilligers omdat ze zich eindverantwoordelijk voelen (ibid.: 38; Hoad 1991; Mellow 2007; Merrell 2000: 96; Taggart et al. 2000: 1; Wilson 2012: 195). De vrijwilligers verrichten daarom vooral aanvullende taken. Samenwerking tussen professionals en vrijwilligers is daarbij van groot belang, maar kan moeizaam gaan vanwege kennis- en ervaringsverschillen (De Boer & De Klerk 2012: 38).

Aanvullende taken draaien veelal om het contact met bewoners wat blijft samenhangen met relaties met werknemers en andere vrijwilligers.

Etnografische benadering van ervaringen

Etnografisch onderzoek is een goede manier om ervaringen vast te leggen. Ervaringen zijn namelijk niet alleen te benoemen, maar worden geuit en gevormd in gedrag en communicatie.

Zo gebruikten sociologen Newman en Tonkens etnografisch onderzoek om de alledaagse ervaring van burgers (onder wie vrijwilligers) vast te leggen. Voor hun boek gebruikten ze etnografisch onderzoek

(14)

14

om data te verzamelen over meningen van actieve burgers en praktijken van actief burgerschap. Het hielp hierbij om te kijken naar een verschuiving van ervaringen en identificaties, naar de veranderende rationaliteit van zorg, en naar de transformatie van relaties (2011: II).

Andere voorbeelden van etnografisch onderzoek naar vrijwilligerswerk zijn de boeken van Eliasoph (2011) en Muehlebach (2012). Zij geven aan hoe een etnografische benadering een brede context en een duidelijk beeld van een bepaald onderwerp kan geven. Antropologe Muehlebach kon met behulp van etnografisch onderzoek een abstract begrip als moraliteit onder neoliberale

omstandigheden bespreken (2012) en sociologe Eliasoph beschrijft een veelzijdig beeld van

maatschappelijke programma’s voor jongeren en volwassenen, waarin onder andere duidelijk wordt dat de hulp van plug-in vrijwilligers positieve en negatieve kanten heeft (2011). In beide gevallen beschrijven ze vrijwilligers met eigen gevormd en aangeleerd gedrag, houding, waarden en idealen aan de hand van situaties, gebeurtenissen en contact met anderen. Daarnaast is er binnen etnografisch onderzoek aandacht voor reflexiviteit (Barnard & Spencer 2010: xiii). Zo beschrijft Eliasoph kritisch haar eigen plek binnen het onderzoek als vrijwilligster (voor één dag in de week) (2011).

2.5 Sociale intimiteit

Volgens onderzoek van Actiz worden vrijwilligers vooral ingezet om de ‘service aan de cliënten te verbeteren’ en om ‘de kwaliteit van leven van de cliënten te vergroten’, maar niet in de zorg zelf (2012: 2). Vrijwilligers dragen bij aan het welzijn van cliënten/bewoners, ‘bijvoorbeeld door

persoonlijke aandacht te geven en activiteiten te organiseren’ en vullen dus het werk van professionals aan (De Boer & De Klerk 2013: 37).

Deze sociale aanvulling, het persoonlijk contact wil ik duiden als sociale intimiteit. Het is de sociale connectie en/of relatie tussen bewoner en zorgende (in dit geval vrijwilliger) wat de zorg typeert, maar waar weinig tijd voor is bij werknemers omdat lichamelijke verzorging, hygiëne en voeding, vaak voorgaan (Van Der Geest 2006: 44). Het gaat over samenzijn, van mens tot mens (Eliasoph 2011: 132). De tijd nemen voor mensen en luisteren naar hun verhalen. Dit kan gaan over persoonlijke verhalen, over emoties, met humor, of met fysiek contact zoals een knuffel, streling of hand. Juist dit persoonlijke, een band opbouwen, is wat zorg meer maakt dan alleen het verrichten van een taak of een afspraak nakomen (Tonkens, Van Den Broeke & Hoijtink 2009:15). Het gaat over je identiteit en die van anderen; over wie je zelf bent en wilt zijn. Zorgen is door deze toevoeging ‘een complexe morele, emotionele en sociale aangelegenheid’ (ibid.: 15). Dit is ook de intimiteit waar Eliasoph over schrijft. Veel vrijwilligers beginnen volgens haar aan vrijwilligerswerk voor

inspirerend, emotioneel en moreel transformatieve en vervullende ervaringen. Volgens haar is dit niet te bereiken voor plug-in vrijwilligers door hun korte werktermijn en doordat niet het sociale contact maar de huiswerkondersteuning de voorrang hoorde te krijgen (2011: 117). Een lang werktermijn en het soort activiteit heeft dus invloed op sociale intimiteit. Wanneer toch in korte tijd werd geprobeerd

(15)

15 intimiteit na te streven, kon dit leiden tot problemen. Het nadeel was dat de geholpen kinderen niet bij vrijwilligers wilden klagen omdat het toch als goede daad werd gezien (2011).

Sociale intimiteit kan echter ook een meerwaarde zijn voor ontvangers. Zo beschrijft Savinshisky dat vrijwilligers in de ouderenzorg een huiselijke sfeer voor bewoners die waren afgesloten van thuis en familie door hun leeftijd en ziekte creëerden (1992: 1325). Hierbij gingen vrijwilligers zichzelf vaak zien als familie of vrienden in plaats van bezoek, vreemden of werknemers. Dit sociaal intieme contact kon volgens Savinshinsky voor sommige vrijwilligers belonend zijn en voor andere tot een emotioneel belastende ervaring leiden (1992: 1325). Volgens Tonkens e.a. komt dit laatste doordat er maar op ‘zeer beperkte hoogte’ sprake is van een ruil (2009: 17). Dit is terug te zien in de gevoelens van schaamte en frustratie die ontvangers van informele zorg soms ervaren door hun afhankelijkheid van de goedheid van anderen (Galvin 2004).

De sociale intimiteit die vrijwilligers delen met bewoners kan door vrijwilligers op verschillende manieren worden ervaren. Het kan allereerst gezien worden als voordeel voor de bewoner(s), oftewel altruïstisch. Hierbij cijfert de vrijwilliger zichzelf weg. Dit kan zelfs uitlopen in een vrijwilligersklem, waarbij de vrijwilliger het gevoel heeft niet meer te kunnen stoppen met het werk (Tonkens et al. 2009: 26). Verder kan een ervaring wederzijds gedeeld worden, iets dat Tonkens e.a. duiden als weerkaatst plezier. Dit is de voldoening die men kan ervaren wanneer men een ander een plezier doet (2009: 24-25). Wanneer vrijwilligers hoofdzakelijk voor zichzelf werken is er sprake van egoïsme. Hierbij zijn erkenning, waardering en dankbaarheid van de omgeving van groot belang. Deze vrijwilligers willen zich nodig voelen, ervaring opdoen, iets beleven of misschien hun cv aanvullen (Tonkens et al. 2009: 32; Wilson 2012: 195).

Sociale intimiteit kan dus bestaan uit verschillende aspecten waarin sociaal contact centraal staat. Of het nu conversaties zijn, fysiek contact zoals een knuffel of het delen van emoties. Het kan ook op verschillende manieren worden ervaren door zowel bewoners als vrijwilligers, maar wordt eveneens bepaald door de grotere omgeving. Hoeveel vrijheid vrijwilligers bijvoorbeeld krijgen van

professionals en wat er van hen wordt verwacht. Verantwoordelijkheid voor een grote groep kan bijvoorbeeld sociale intimiteit beperken doordat aandacht moet worden verdeeld.

De aspecten van sociale intimiteit komen in de praktijk naar voren, in gedrag binnen sociale interacties en bij uitvoering van verschillende taken in een bepaalde omgeving. Conversaties en onderlinge communicatie tonen verdelingen en verhoudingen tussen de verschillende actoren. Het gaat dus om aangeleerd en gevormd gedrag dat kan laten zien hoe ervaringen rond sociale intimiteit

(16)

16

3. Methodologie

Dit is een kwalitatief onderzoek gebaseerd op veldwerk in een verzorgings-/verpleeghuis in Noord-Brabant. In dit hoofdstuk zal ik wat meer informatie geven over deze onderzoekslocatie en de situatie waarin deze zich bevindt. Ontwikkelingen binnen deze locatie hebben mij namelijk doen besluiten de operationalisatie van het begrip sociale intimiteit uit te breiden. Ook dit zal ik beschrijven. Verder zal ik de onderzoeksgroep bespreken. Hun ervaringen zijn namelijk sterk verbonden met hun voorgaande ervaringen en achtergrond. Hiernaast zal ik uitleggen welke methoden ik heb gebruikt en waarom. Mijn eigen positie speelt hierbij een rol. Dit geldt ook voor de analyse, waarbij validiteit en betrouwbaarheid zijn nagestreefd. Tot slot benoem ik nog een aantal ethische overwegingen.

3.1 Context

Onderzoekslocatie

Het onderzoek heeft plaatsgevonden in een vestiging van een zorgorganisatie te Oosterhout NB. Dit voornamelijk om het onderzoek binnen een ‘kleine’ specifieke context te houden waarin de situatie van het tehuis en de regels voor alle onderzoekspersonen hetzelfde waren en binnen muren waar vrijwilligers elkaar kenden en van elkaar leerden, als in een bepaalde cultuur met aangeleerde normen en waarden. Ik ben met deze locatie in contact gekomen via een vriendin die vertelde dat er veel vrijwilligers werkten. De vestiging is een verzorgings- en verpleegtehuis waar mensen terecht kunnen wanneer ze niet meer zelfstandig kunnen wonen door ouderdom ziekte of een handicap. Er is altijd onderscheid gemaakt tussen de twee gebouwen van deze vestiging. Terwijl de ene kant zich volledig richt op mensen met dementie, richt de andere kant zich grotendeels op zelfstandig wonen met ondersteuning en zorg waar dat nodig is. Vanaf nu maak ik dan ook onderscheid tussen PG en somatiek (somatische zorg). PG staat voor psychogeriatrisch en de gesloten verpleeghuisafdelingen. Somatiek staat voor het verzorgingshuisdeel van het tehuis met mensen die zelfstandig wonen met ondersteuning en voornamelijk lichamelijke problemen hebben. Dit laatste deel bleek tijdens mijn onderzoek echter leeg te lopen. Door de afschaffing van ZZP 1,2 en 3 en vanwege een geplande verbouwing werden cliënten van somatiek overgeplaatst naar andere tehuizen, of aanleunwoningen indien hun indicatie met de nieuwe regels niet meer genoeg bleek voor intramurale zorg. Dit had ook gevolgen voor een aantal vrijwilligers en hun activiteiten. Zo zagen de clubs en activiteiten voor de somatiek, geleidelijk hun leden verdwijnen. Verder was het voor niemand nog duidelijk wat er nu precies ging gebeuren en veranderen bij de vestiging en of er over een jaar überhaupt nog twee gebouwen zouden staan met de verdwijning van de zorg. Bovendien hoorde ik op de PG-afdelingen vrijwilligers praten over nieuwe bewoners die ‘al zover weg waren’ dat er weinig contact mee viel te maken. Dit in tegenstelling tot een aantal jaren geleden toen bewoners het tehuis binnenkwamen als ze nog redelijk zelfbewust waren en pas verslechtten in het tehuis.

(17)

17

Activiteiten

Tijdens het onderzoek heb ik verschillende activiteiten bijgewoond en geobserveerd. Deze activiteiten vonden voor PG-bewoners voornamelijk plaats in de woonkamers of de activiteitenbegeleidings-ruimte van de PG-afdelingen. Daarnaast werd de algemene activiteitenbegeleidings-ruimte gebruikt door zowel PG als somatiek, maar in de praktijk voornamelijk door somatiek. Activiteiten met voornamelijk somatiek, maar soms een paar PG-bewoners geef ik dan ook aan onder algemene ruimte. Met wandelingen werd er door de wijk om het tehuis gelopen. In de PG-ruimtes werd een aantal bewoners apart gezet en liep er altijd wel iemand van het verplegend personeel rond. De algemene ruimte was een grote zaal met tafels, stoelen en catering. Cliënten konden er met visite wat gaan drinken of deelnemen aan

activiteiten waarvoor ze zich hadden opgegeven of clubs waar ze contributie voor betaalden. Dit leek dus meer op het verenigingsleven. Daarnaast werden in de algemene ruimte nog activiteiten voor het hele huis georganiseerd zoals bingo, optredens en bloemschikken.

De vestiging heeft rond de 60 vrijwilligers in dienst met uiteenlopende taken van helpen met de maaltijden en activiteiten begeleiden tot bardiensten en administratie. De vrijwilligers binnen dit onderzoek waren echter allemaal actief bij activiteiten waarin contact met de bewoners centraal stond. Activiteiten binnen dit onderzoek waren op de PG-afdelingen: gym, bakken, lunchhulp, wandelen, gezelligheidsclub, eetclub, één op één contact, algemene hulp/huiskamer. In de algemene ruimte, voor somatiek, bestonden activiteiten uit: sjoelen, koersbal, hobbyclub, curlingclub, bardienst. Ook de activiteiten in de algemene ruimte voor zowel somatiek als PG heb ik bijgewoond.

3.2 Onderzoeksopzet en sociale intimiteit

Het veldwerk duurde 10 weken. Hiervan zijn de meeste weken gebruikt voor participerende observatie. Ik merkte dat hoe langer ik over de vloer kwam, hoe vanzelfsprekender de vrijwilligers, maar ook ander personeel en de bewoners, mijn aanwezigheid vonden. Bovendien kreeg ik een beter beeld van de vrijwilligers en hun ideeën dan uit één enkel interview gehaald kan worden.

De verschuiving van verzorgingshuis naar verpleeghuis heeft me doen besluiten om de

operationalisatie van het concept sociale intimiteit uit te breiden. Contact met iemand met somatische problemen of psycho-geriatrische problemen is namelijk verschillend. Mensen met somatische problemen kunnen mentale banden opbouwen met vrijwilligers doordat ze volledige gesprekken kunnen voeren en informatie kunnen opslaan. Veel mensen met psycho-geriatrische problemen, voornamelijk dementie, hebben hier moeite mee en lijken bijvoorbeeld weer meer te halen uit fysiek contact. Verder draait het bij PG juist om de kleine dingen zoals een glimlach of een geluksmomentje. Het gaat dus niet om sterke en langdurige banden opbouwen, maar om korte momentopnames. Mijn keuze voor deze uitbreiding heeft tot interessante inzichten geleid betreffende ervaringen van vrijwilligerswerk binnen een context van een toenemende zorgcomplexiteit.

(18)

18

3.3 Onderzoeksgroep en steekproef

De onderzoeksgroep bestaat uit 17 vrijwilligers, 3 activiteitenbegeleiders (ABers) en een coördinator vrijwilligerswerk(VW)/ team manager. Voorafgaand aan het onderzoek heeft de locatieondersteuner mijn email rondgestuurd naar alle vrijwilligers van de vestiging. In deze email vroeg ik naar de mogelijkheid om mee te mogen lopen, te observeren en naderhand een interview af te nemen. Bovendien moest ik deze email sturen van de coördinator VW om iedereen op de hoogte te brengen van mijn onderzoek en mijn bedoelingen.

Ik ontving verschillende enthousiaste reacties van vrijwilligers die graag wilden meewerken aan mijn onderzoek. Tijdens de participerende observatie ben ik verder gaan vragen en mijn

onderzoeksgroep gaan uitbreiden door te kijken naar aantal jaren werkend als vrijwilliger, werkend bij zorg of PG, activiteit en leeftijd. Dit om de onderzoeksgroep genoeg te spreiden. Dit betekent echter niet dat de onderzoeksgroep representatief is voor een grotere groep. Wanneer ik het over dé

vrijwilligers heb, heb ik het dus over de 17 binnen dit onderzoek. Het is binnen deze kleine omgeving interessant geweest om met vrijwilligers met verschillende achtergronden mee te lopen. Hun

motivaties en werkwijzen verschilden namelijk en daarmee ook hun ervaringen en waarderingen. Zo kon er onderscheid worden gemaakt tussen de ‘oude garde’ vrijwilligers en de ‘jonge garde’. De meeste ‘oude garde’ vrijwilligers werkten al bij de vestiging vanaf het begin, zo’n 19 jaar. De ‘jonge garde’ vrijwilligers daarentegen, waren pas een paar jaar (kortste vier maanden, langste zesenhalf jaar) of korter aanwezig. Onder de ‘oude garde’ vrijwilligers vielen onder andere vrouwen die na hun huwelijk niet mochten of hoefden te werken en toch iets voor zichzelf zochten (3/17). Zij werden lid van de UVV (Unie van Vrijwilligers). Na het opvoeden van hun kinderen gingen zij aan de slag als vrijwilliger. Ook in de ‘jonge garde’ groep, dus een generatie later waren er vrouwen die nadat hun kinderen het huis uitgingen als vrijwilliger besloten te werken (2/17). Verder zaten er in de ‘jonge garde’ mensen die zich inzetten naast hun studie of werk (3/17). De mensen die na hun pensioen vrijwilligerswerk zijn gaan doen (5/17) en de groep die volgens de coördinator op het moment voor de grootste aanloop van vrijwilligers zorgt, de mensen die bij het UWV lopen vanwege langdurige ziekte en/of werkloosheid (4/17) waren niet binnen een kader jonge/oude garde te plaatsen.

Van de vrijwilligers waren er vier mannen en dertien vrouwen. Er was nog een andere meneer die zich had aangemeld, maar later bleek dat hij weinig tot geen contact had met de bewoners tijdens zijn werk in de tuin. De gemiddelde leeftijd van de vrijwilligers was 59 jaar met de jongste van 26 en de oudste van 74. Van alle vrijwilligers zijn er zeven teruggekomen als vrijwilliger nadat zij eerst mantelzorger waren voor een (schoon)ouder (4) of vaak op visite kwamen bij een bekende (3). Dit waren, op één na, allemaal vrijwilligers op de PG-afdelingen.

(19)

19

3.4 Methoden

Met de nadruk op antropologisch en etnografisch werk heeft het onderzoek voor het grootste gedeelte bestaan uit participerende observatie met daarnaast semigestructureerde interviews aan de hand van een topiclijst.

Etnografisch onderzoek

De meeste onderzoeken naar vrijwilligers zijn gebaseerd op sociologisch onderzoek op basis van interviews en vragenlijsten. Antropologisch onderzoek is minder vertegenwoordigd terwijl

antropologie juist een interessante invalshoek kan geven. De antropologie kijkt namelijk naar gedrag, houding, waarden en idealen die zijn aangeleerd en gevormd binnen een bepaalde culturele en sociale context (Ember & Ember 2004: xxvii). Etnografisch onderzoek, zo centraal voor antropologie, is echter wel vaker gebruikt in onderzoek naar vrijwilligerswerk, maar voornamelijk door sociologen (Hammersley & Atkinson 2007: 1). Bij etnografisch onderzoek nemen onderzoekers deel aan het dagelijkse leven van hun participanten gedurende langere tijd. Gedurende die tijd observeren ze wat er gebeurt, luisteren ze naar wat er wordt gezegd, stellen ze vragen zowel formeel als informeel en verzamelen ze documenten (ibid: 3). Er wordt dus op allerlei manieren informatie verzameld.

Participerende observatie

De kracht van observeren is dat het zowel data over fenomenen (gedrag) oplevert, als data over hoe men deze fenomenen interpreteert (Green & Thorogood 2004: 131). Dit zie je door hoe er wordt gereageerd op bepaald gedrag en hoe erover gesproken wordt door middel van informele gesprekken. Dit is de manier om de houding van vrijwilligers te zien ten opzichte van anderen (bewoners,

vrijwilligers, werknemers, werkgevers) tijdens omgang en conversatie. Op die manier is te zien hoe zij hun rol als vrijwilliger innemen in relatie tot andere rollen. Ook de manier waarop zij hun werk uitvoeren, bijvoorbeeld enthousiast of gestrest, individueel of gezamenlijk, laat zien hoe zij hun werk en taken ervaren. Observeren hielp mij om een beeld te krijgen van de activiteiten, de vrijwilligers, het sociale contact en de sfeer van dit alles. Zo heb ik gelet op verschillende aspecten van het contact zoals fysiek contact, gespreksstof, manier van praten, tutoyeren, humor en non-verbale communicatie. Deze verschillende observaties van omgang, conversatie en uitvoering heb ik vastgelegd aan de hand van een vooraf vastgesteld observatieprotocol, aantekeningen en een dagboek.

De participerende observatie gaf me bovendien de gelegenheid om deel uit te maken van het geheel en te ervaren hoe het is om als vrijwilligster te werken.

Semigestructureerde interviews

Data over motivaties vooraf, geschiedenis van het werk en meningen kunnen via gesprekken en interviews worden verzameld. Tijdens het observeren heb ik veel informele gesprekken gevoerd over mijn waarnemingen, (dingen die ik zag en hoorde).

(20)

20

Semigestructureerde interviews heb ik afgenomen na de periode van participerende observatie met de 17 vrijwilligers (een echtpaar wilde samen geïnterviewd worden), 3 activiteitenbegeleidsters en de coördinator VW. Op die manier kon ik mijn observaties bespreken met de vrijwilligers. Bovendien versterkte de interviews deze observaties doordat vrijwilligers mijn observaties konden bevestigen en uitleggen in hun eigen woorden (zonder dat er andere mensen aanwezig waren).

Een aantal vragen van de topiclijst leidde het gesprek, maar ik heb de vrijwilligers veel ruimte gegeven om te antwoorden en af en toe ook uit te weiden (Russell Bernard 2006: 212). De interviews vonden plaats op tijden en locaties naar de voorkeuren van de vrijwilligers. Een aantal interviews is daarom afgenomen in de hal van het zorgcomplex. Hierdoor werd het interview wel af en toe onderbroken door een groet van een voorbijganger, maar ik denk niet dat de locatie verder invloed heeft gehad op de antwoorden van de vrijwilliger. We werden namelijk verder met rust gelaten en de vrijwilligers kozen de ruimte omdat zij zich daar op hun gemak voelden.

De interviews met de activiteitenbegeleidsters en de coördinator VW gingen wat meer over de rol van de organisatie en hoe zij met vrijwilligers werkten.

Doordat de interviews plaatsvonden nadat ik al een aantal keer had meegelopen en gekletst met de vrijwilligers, activiteitenbegeleidsters en coördinator, verliepen de interviews soepel. Het was eigenlijk gewoon weer een ander gesprek. Dit kwam ook doordat ik het interview opnam, waardoor ik niet zoveel aantekeningen hoefde te maken, en ik de topics steeds beter uit mijn hoofd kende. Hierdoor was het een gesprek waarbij we elkaar aan konden kijken en ik doorvroeg op hetgeen de

geïnterviewde vertelde. Naderhand heb ik de interviews getranscribeerd.

Veldwerk dagboek

Ik heb een dagboek bijgehouden met daarin mijn gedachten en reflecties. Omdat ik zelf ook deelnam aan het vrijwilligerswerk was het fijn om mijn eigen ervaringen op te schrijven. Sommige dagen waren behoorlijk zwaar en maakten veel indruk. Daarnaast is reflexiviteit een belangrijk onderdeel binnen etnografisch onderzoek (Russell Bernard 2006: 359).

3.5 Data analyse

Tijdens het analyseren heb ik vooral gebruik gemaakt van a priori codes omdat ik sociale intimiteit vooraf al had geoperationaliseerd. A priori codes zijn codes die vooraf aan het coderen al zijn opgesteld. Verder heb ik bij het transcriberen aantekeningen gemaakt waaruit codes voortkwamen. Hierbij lette ik op thema’s die bij verschillende interviews terugkwamen, maar nog niet tussen de a priori codes stonden. Dit vond ik belangrijk omdat deze thema’s naar voren kwamen bij vrijwilligers en dus een rol speelden in hun ervaringen. Vervolgens heb ik de codes gegroepeerd. Hierbij kwam naar voren dat er duidelijke verschillen waren tussen PG en somatiek en tussen ‘oude garde’ en ‘jonge garde’ vrijwilligers.

(21)

21

Validiteit, betrouwbaarheid, herhaalbaarheid en generaliseerbaarheid

Validiteit verwijst naar de nauwkeurigheid en geloofwaardigheid van instrumenten, data en

bevindingen binnen een onderzoek (Russell Bernard 2006: 53). Door sociale intimiteit en ervaringen te operationaliseren wist ik waar ik op moest letten tijdens het onderzoek. Verder heb ik geprobeerd zo transparant mogelijk te zijn over methoden en data collectie. Hoewel mijn interpretatie, maar één van vele mogelijkheden is, heb ik validiteit proberen na te streven door veel gebruik te maken van quotes, om op deze manier aan te tonen waar ik mijn interpretaties op baseer. Ik ben me dus continu bewust geweest van mijn eigen rol in dit onderzoeksproces. Bij participerende observatie is de onderzoeker namelijk het instrument voor het verzamelen van data en analyse vanuit zijn/haar eigen ervaring (Russell Bernard 2006: 359). Reflexief in het feit dat ik als persoon met bepaalde normen, waarden en ideeën een onderzoek ben ingestapt en dat participanten daar ook naar hebben gereageerd. Zo was ik als 24-jarige een stuk jonger dan de meeste vrijwilligers die vijftig plus waren. Mijn eerder opgedane ervaringen in de ouderenzorg maakte deze leeftijdsafstand snel kleiner, toen de vrijwilligers

doorhadden dat ik niet compleet nieuw was in deze wereld en de manier van handelen in het huis begreep.

Verder heb ik door mijn werkzaamheden in de zorg een affiniteit ontwikkeld voor PG-afdelingen. Ik heb namelijk goede herinneringen aan mijn werktijd op PG-afdelingen. Toch ben ik zonder verwachtingen begonnen. Dit kon omdat ik al 5 jaar niet meer in de intramurale zorg heb gewerkt en ik deze vestiging voorafgaand aan het onderzoek niet kende.

Toch bleek deze werkervaring wel degelijk een rol te spelen. Dit werd me erg duidelijk toen een vrijwilligster vertelde over haar vriendinnen die nooit haar vrijwilligerswerk zouden willen doen, en dat ze zichzelf ook over bepaalde punten had moeten zetten. Een andere vrijwilligster merkte op hoe je steeds je grenzen bijstelt. Je gaat dingen die je vooraf als vreselijk zag, accepteren, normaler vinden. Dit maakte me weer bewust van het feit dat ik al 2 jaar in een verpleegtehuis heb rondgelopen en veel zaken als ‘gewoon’ ben gaan zien. Zo is een PG-afdeling in vele opzichten niet te vergelijken met een thuissituatie. Zaken zoals bepaalde geuren en omgangsmanieren kunnen een buitenstaander

afschrikken op zo’n afdeling. Ik kende dit echter al en keek nu niet meer vreemd op als een

verzorgende of vrijwilliger kinderlijk tegen een bewoonster op leeftijd sprak of haar kriebelde als een jong kind. Door dit bewustzijn ben ik meer gaan letten op reacties van vrijwilligers waarin ze het niet eens waren met situaties. Maar over het algemeen waren PG-vrijwilligers ook al gewend aan de situatie, waardoor mijn ervaringen aansloten op die van hen. Toch bleef ik hier bewust op letten om wel als buitenstaander naar de situatie te kunnen blijven kijken.

Hierbij kwam nog dat ik als Nederlandse naar een Nederlandse situatie onderzoek deed. Ook hier moest ik me bewust van zijn en zorgen dat ik geen dingen voor lief nam. Daarentegen vielen mij als stadse Noord-Hollandse wel weer Noord-Brabantse en meer dorpse punten op zoals het belang van ras-Oosterhouter zijn voor sommige bewoonsters en het verschil tussen de verschillende dorpen waar mensen vandaan kwamen. Deze achtergrond en ervaringen hebben invloed gehad op hoe ik het

(22)

22

onderzoeksveld ben ingestapt, hoe ik informatie heb verzameld en geïnterpreteerd. Ik ben me hier echter bewust van geweest.

Het open zijn over mezelf en mijn intenties in het veld, maar ook één op één interviews na wekenlange participatie (informeel contact) hielpen bovendien sociaal-wenselijke antwoorden te vermijden.

Betrouwbaarheid heb ik proberen te waarborgen door tijdens mijn observaties gebruik te maken van een observatieprotocol en interviews af te nemen aan de hand van een topiclijst. Deze gesprekken heb ik opgenomen en getranscribeerd. Door het aanhouden van observatieprotocollen en

topiclijst/interviewvragen zou een dergelijk onderzoek kunnen worden herhaald. Dit zou echter nooit tot dezelfde uitkomsten leiden, repliceerbaar zijn, omdat het heeft plaatsgevonden in een natuurlijke setting en in een specifieke tijd. Mensen en tijden veranderen en dus ook ervaringen.

Zoals ik ook al heb vermeld bij de onderzoeksgroep is dit onderzoek niet (statistisch)

generaliseerbaar. Het is specifiek voor deze bepaalde onderzoeksgroep. Diepgaand onderzoek, door in te gaan op gedrag en achterliggende meningen en ervaringen helpt om een gedetailleerd beeld te vormen van de situatie en onderzoeksgroep. Toch kunnen algemene patronen die waarneembaar worden, wel tekenend of van belang zijn voor een grotere populatie zoals andere Nederlandse tehuizen. Want zoveel anders zal het in andere tehuizen in Nederland niet zijn. Veel maatregelen zijn landelijk beleid. Kwalitatief onderzoek met de nadruk op een sociale realiteit van een specifieke context kan dan juist heersende effecten en patronen van grootschalige politieke en economische ontwikkelingen weergeven in gedetailleerdere en tastbare voorbeelden gebaseerd op gedrag, waarden, normen en bovenal ervaringen (Bryman 2008: 394).

3.6 Ethische overwegingen

Algemene email en anonimiteit

De email waarmee ik vrijwilligers heb gevraagd om hun medewerking, was tevens ook mijn uitleg over het onderzoek en mijn bedoelingen. Toch heb ik tijdens de interviews ook nog benadrukt dat gegevens anoniem zouden blijven. In de onderzoeksresultaten gebruik ik daarom pseudoniemen. Verder noem ik niet de verschillende PG-afdelingen omdat dit de vrijwilligers meteen herkenbaar maakt.

Positie

Omdat ik binnen een bepaalde organisatie onderzoek deed en daar zelfs een contract moest tekenen, heb ik me moeten houden aan de regels van deze organisatie. Het contract was voornamelijk een formaliteit, zo heeft de vrijwilliger coördinator aangegeven, maar wel noodzakelijk omdat het een verzekering verschafte. Iedereen is altijd op de hoogte geweest van mijn onderzoek, maar tegelijkertijd werd ik ook gezien als extra kracht (meelopende). Ik vond het fijn om ook nog iets te kunnen

(23)

23

Meerwaarde voor vrijwilligers

Tot slot is het van groot belang dat het onderzoek de onderzoeksgroep (vrijwilligers) ook iets oplevert. Tijdens het onderzoek heb ik vaak het gevoel gehad dat vrijwilligers mijn interesse waardeerden. Ik hoop dat dit ook zo is geweest. Verder sluit ik deze scriptie af met een aantal aanbevelingen voor de zorgorganisatie. Hopelijk kan de organisatie hiermee nog beter inspelen op de wensen van haar vrijwilligers.

(24)

24

4. De verhouding tussen professionals en vrijwilligers in het veld

Het onderzoek vond plaats binnen een vestiging van een organisatie. Ervaringen van vrijwilligers, werden dan ook mede beïnvloed door deze locatie en de professionals die hier werken. Vandaar dat ik in dit hoofdstuk aandacht besteed aan de invloed van de professionals bij het contact tussen

vrijwilligers en bewoners. Deze invloed wordt besproken aan de hand van een aantal thema’s waar vrijwilligers, maar ook activiteitenbegeleiders (ABers), waarde aan hechten in hun werk. De samenwerking met en begeleiding door ABers speelde hier namelijk een grote rol in. ABers waren degenen die binnen de organisatie het dichtst bij vrijwilligers stonden. Zij begeleidden de vrijwilligers en investeerden in hen, en waren dus het voornaamste contact met de organisatie. Maar ook de plek van vrijwilligers in de afdelingsteams bleek van belang bij de ervaringen van vrijwilligers.

4.1 Taken verschuiven

“Toen ik net begon deed ik alle activiteiten zelf en waren wij degenen die de activiteiten uitvoerden, je moest het bedenken, uitvoeren en organiseren. Nu is het met name het opzetten ervan. Je bent ook meer coachend bezig, naar collega’s en vrijwilligers. Je kijkt hoe je families erbij kunt betrekken, en eventueel begeleiden. Het is niet meer met een specifieke activiteit, maar met het algemene welzijn van de bewoners. En daar ben jij niet alleen voor, daar ben je met z’n allen voor. Het is een hele uitdaging om dat dan weer een beetje in banen te leiden en er een goedlopend programma uit te krijgen met z’n allen, waar iedereen verantwoordelijk voor is” (Edith, AB).

De zorgorganisatie geeft huisregels en richtlijnen, verder is het aan de ABers om vrijwilligers te begeleiden en te coachen. Voorheen assisteerden vrijwilligers de ABers bij activiteiten. Tijdens het onderzoek werd binnen de organisatie echter meer en meer toegewerkt naar het zelfstandig werken van vrijwilligers. Vrijwilligers moesten zelf vooraf plannen maken, met nieuwe ideeën komen,

voorbereiden, bewoners ophalen en begeleiden bij activiteiten en na afloop opruimen, zonder continue begeleiding van ABers. Natuurlijk konden ze om hulp vragen indien de ABer in huis was of bij zorgpersoneel en kregen ze wat sturing, maar zelfstandigheid en eigen initiatieven stonden centraal.

Vooral PG-ABers erkenden dat ze het soms nog lastig vonden om zoveel taken over te dragen aan vrijwilligers. Dit kwam zowel door de grote verantwoordelijkheid als de zorgcomplexiteit. Bewoners waren soms een groot deel van de regie over hun eigen leven kwijt en humeurwisselingen konden een sfeer behoorlijk bepalen. Vrijwilligers moesten hier allemaal mee leren omgaan en bovendien een groepsactiviteit zelfstandig leidden. Vrijwilligers reageerden dan ook verschillend op deze zelfstandigheid en verantwoordelijkheid4.

4

(25)

25 “De ABer kan eigenlijk steeds meer dingen loslaten, want zowel zij als wij(de vrijwilligers) merken dat vrijwilligers veel zelf kunnen doen en dat de ABer in die tijd andere zaken kan regelen. En als er iets is, dan kunnen we het altijd vragen” (Noor, 5 jaar vrijwilligster PG).

“Ik vind het nog steeds moeilijk om vrijwilligers heel veel alleen te laten doen. Het gaat me wel steeds makkelijker af. Maar ik vind het nog heel moeilijk om dat los te laten” (Edith, AB).

“De lichtdementerende cliënt die zeker ook wel wat mankeert, maar met wie je nog lekker buiten kan gaan wandelen en van alles en nog wat kan gaan doen, die zal minder voorkomen. Eer dat een cliënt opgenomen wordt in een verpleeghuis, is er toch echt wel een hele hoop noodzaak en zie je andere problematiek dan die je 5 jaar geleden zag. Dus daar moeten we onze vrijwilligers in meenemen” (coördinator VW).

Het proces van meer zelfstandigheid en meer verantwoordelijkheid voor vrijwilligers verliep dan ook geleidelijk. ABers bekeken welke vrijwilligers het wilden en aankonden, en probeerden zoveel

mogelijk activiteiten regelmatig bij te wonen. Dit was zowel ter ondersteuning van de vrijwilligers, als voor het behoud van de kwaliteit van de activiteit.

Vrijwilligers wisten dat ze met vragen terecht konden bij de ABers. Zo kwam Sjon voor zijn gymles bij de ABer af en toe nog wat tips en ideeën vragen en ook na de les kwam hij vaak verhaal doen over hoe het was geweest en hoe de bewoners hadden gereageerd. Verder vonden vooral de ‘jonge garde’ vrijwilligers de zelfstandigheid juist een uitdaging5 en leek het hen, zolang ze dezelfde ideeën hadden als de ABers, niet ten koste te gaan van de kwaliteit. Vooraf verwachtte ik dat met meer organisatorische taken vrijwilligers minder tijd zouden hebben voor persoonlijk contact met bewoners. Vrijwilligers leken dit echter niet zo te ervaren. Of je nu met iemand naar de wc liep of ingrediënten klaarzette voor de bakclub, het gebeurde allemaal voor en samen met de bewoners.

4.2 Investeren in vrijwilligers

“Als werknemer vind ik dat jij je gewoon moet aanpassen aan wat er hier moet gebeuren, of je dat nu leuk vindt of niet, het is je werk. Bij vrijwilligers vind ik dat je ook moet kijken naar wat ze leuk vinden om te doen. Want als jij vrijwilligers dingen laat doen die ze niet graag doen, dan zeggen ze de volgende keer, ik vond het leuk hier, maar uh…” (Edith, AB).

ABers vonden het belangrijk om te investeren in vrijwilligers nu ze zo’n belangrijke rol kregen. Veel vrijwilligers, voornamelijk van PG-afdelingen, verwachtten geen waardering van de bewoners omdat ze begrepen dat niet alle bewoners hiertoe in staat waren. Waardering en erkenning van de organisatie

5

(26)

26

bleek echter wel op prijs gesteld te worden. Dit ging met name over het contact met ABers. De meeste vrijwilligers spraken enthousiast over hun contact met ABers. ABers maakten tijd voor een praatje, hoe druk ze het ook hadden. Ze snapten de persoonlijke betrokkenheid en andere vormen van sociale intimiteit omdat dit ook hun werk was, en wisten daarom dat je soms moest praten. Wat vrijwilligers meemaakten met de bewoners moest soms even verwerkt worden en erover praten hielp hierbij.

“Het is niet alleen maar koffiedrinken. Je bent continu een stuk van jezelf aan het geven. Het zorgpersoneel heeft lichamelijk zwaar werk, het tillen van de bewoners, het verzorgen, het douchen. Wij hebben daarentegen mentaal een zwaardere baan. Je bent continu aan het woord, continu een sfeer aan het creëren” (Liesbeth, AB).

Een investering in vrijwilligers was volgens ABers dan ook een luisterend oor bieden voor zowel werkervaringen als privézaken. Vrijwilligers waardeerden dit contact, want ze gingen vaak en graag in gesprek met ABers. Zij vonden het fijn om af en toe iemand anders te kunnen spreken dan een

bewoner. Voor gesprekken met bewoners was namelijk veel energie nodig hierin konden ze vaak weinig van zichzelf kwijt. Deze gesprekken draaiden immers om de bewoners.

“Dan denk ik ja, maar er zijn veel vrijwilligers die komen ook wel voor het sociale gebeuren. Ik bedoel, die komen voor het vrijwilligerswerk, maar ook voor de sociale contacten, een praatje. Dus ik vind dat je daar toch ook wel in moet investeren, wil je daar iets voor terug krijgen” (Edith, AB).

“Natuurlijk komt het ook voor dat we onderling (met vrijwilligers) zitten te kletsen, dat is niet altijd goed. Maar aan de andere kant denk ik, de bewoners vinden het ook leuk om weer eens een ander praatje te horen en dat er even niets van hen wordt gevraagd. En dan heb je ook weer die

investering in de vrijwilliger. Dus het mes snijdt dan aan twee kanten” (Edith, AB).

Ook werd het belang van informatie over de bewoners voor vrijwilligers begrepen. ABers probeerden iedereen op de hoogte te houden van ontwikkelingen, maar waren hiervoor niet altijd aanwezig. Vandaar dat bij één afdeling onlangs een digitale bijzonderheden map voor vrijwilligers was aangemaakt. Hierin werden zij op de hoogte gebracht van informatie over bewoners die nuttig was voor hun. Zoals bijvoorbeeld een bewoner met een blessure of agressietherapie. Veel vrijwilligers moesten hier echter nog aan wennen of hadden nog niet de stap gezet om een wachtwoord op te halen.

Waardering van hogere management functies

Wat me opviel was dat ik wel ABers, maar geen vrijwilligers hoorde praten over de schaarse mate van waardering van en investering in vrijwilligers vanuit hogere management functies. Dit kon komen doordat vrijwilligers niet bepaald positief waren naar de kantoor-/managementfuncties en daarom niet

(27)

27 zoveel verwachtten. Bovendien lagen de hogere managementfuncties van de organisatie buiten de contactkring van vrijwilligers omdat ze geen salaris kregen en alleen werkten op de afdelingen. Vrijwilligers vonden het contact met ABers, andere vrijwilligers, zorgpersoneel en team manager belangrijker. ABers hadden commentaar op het tekort aan investeren in vrijwilligers door de organisatie. Omdat zij hier wel de waarde van inzagen, moesten zij hier tijdens het onderzoek vaak vanuit eigen initiatief en in hun vrije tijd mee aan de slag.

“Wij gaan wel met een clubje vrijwilligers uit eten. Dan betaalt iedereen wel zelf, wij ook, maar dan heb je net even wat ander contact. Het is alleen te gek voor woorden dat wij zelf in onze eigen tijd met ons eigen geld de vrijwilligers moeten vermaken. Dat zou ik wel een punt voor de

organisatie vinden. Kijk je wilt veel van de vrijwilligers hebben, investeer dan ook in ze” (Liesbeth, AB).

Verder spraken zowel ABers als vrijwilligers over regelgeving. Zo vond een ABer dat vrijwilligers zich aan teveel regels moesten houden, wat volgens haar in strijd was met de zelfstandigheid die werd gevraagd. Vrijwilligers moesten volgens haar wat meer vrijheid krijgen om eigen initiatieven ook echt te kunnen realiseren. Bovendien werkten sommige regels sociaal contact tussen vrijwilligers en bewoners tegen. Zo vertelde een vrijwilliger dat er geen flexibiliteit bestond in de organisatie en dat de hogere managementfuncties alles deden om ‘het instituut’ te beschermen.

Als voorbeeld vertelde hij dat de organisatie hem had gevraagd één op één contact aan te gaan met een eenzame bewoner. Toen hij vervolgens een uitje wilde ondernemen met deze bewoner moest hij drie maanden wachten voordat hij goedkeuring kreeg. Op die manier vond hij dat de

zorgorganisatie weinig liet merken van het feit dat vrijwilligers hard nodig zijn (Sjon, 1,5 jaar vrijwilliger PG).

Vrijwilligers laten wachten op goedkeuring voor contact met bewoners werkte demotiverend en beperkend voor dat contact.

4.3 Een hecht team

In het werk dat vrijwilligers doen geven ze een stukje van zichzelf door sociaal contact te zoeken en betrokken te raken in het leven van bewoners. Een belangrijke manier hoe om te gaan met de persoonlijke en emotionele betrokkenheid binnen het vrijwilligerswerk6bleek de vorming van een hecht team. Tijdens het onderzoek viel één PG-afdeling op vanwege haar hechte team-vorming. Van alle PG-afdelingen had deze de meeste vrijwilligers, die elkaar ook nog eens geregeld ontmoetten

6

(28)

28

tussen activiteiten door. De vrijwilligers bespraken onderling wat hen bezig hield, maar met name hun ervaringen in het tehuis. Ze konden hierdoor hun ei kwijt en elkaar ondersteuning bieden. Bovendien werkte hun hechte en enthousiaste samenwerking aanstekelijk bij andere vrijwilligers, familie en bewoners.

Deze teamvorming was met name het werk van de teammanager en ABer. Zij organiseerden ieder kwartaal een bijeenkomst voor vrijwilligers en werkten nu ook hard aan de vorming van één hecht team van zowel vrijwilligers, als zorgpersoneel. Zo werd het belang van vrijwilligers besproken tijdens personeelsbijeenkomsten.

Een grote stap vooruit omdat zorgpersoneel voorheen niet altijd het belang van de vrijwilligers leek in te zien en ze van tijd tot tijd meer profiteerden van hun aanwezigheid dan dat ze het belang zagen voor de bewoners. Dit leverde spanningen op. Verschillende PG-vrijwilligers klaagden over de gemakzucht van sommigen van het zorgpersoneel. Wanneer een aantal vrijwilligers met een groot aantal bewoners naar een activiteit in de algemene ruimte ging, hoorden er ook mensen van het

zorgpersoneel mee te gaan. Het gebeurde voorheen echter nog wel eens dat iedereen van de zorg op de afdeling bleef, waar ze weinig te doen hadden. Ook lieten ze soms een vrijwilliger alleen achter op een afdeling tijdens een activiteit.

“In het begin had je er echt personeel bij, die hadden zoiets van oh makkelijke oppas. Zo werd er echt gedacht. Daar hebben wij, vrijwilligers, in het begin, heel veel moeite mee gehad” (Noor, 5 jaar vrijwilligster PG).

Vrijwilligers werden als minderen behandeld, wat demotiverend werkte. Zo was Sonja eerder bij een andere organisatie gestopt met haar vrijwilligerswerk omdat ze zo slecht werd behandeld door de werknemers daar. Ze voelde zich net een ‘vaatdoek’. Binnen de vestiging van het onderzoek kon ze echter goed opschieten met het zorgpersoneel. Het personeel was namelijk erg dankbaar en liet merken dat ze het jammer vond zelf zo weinig aandacht te kunnen geven aan bewoners.

“Vrijwilligerswerk valt en staat met de professionals waar je mee samenwerkt “ (Sonja, 2 jaar vrijwilligster PG).

Dankzij de inspanning van ABer en manager om zorgpersoneel het belang van vrijwilligerswerk in te doen zien en het feit dat vrijwilligers zelf activiteiten moesten organiseren en begeleiden, werd het team hechter en werd de vrijwilliger steeds minder als ondergeschikte gezien. Vrijwilligers kregen namelijk duidelijke taken die voorheen door betaald personeel werden uitgevoerd. Het scheelde ook dat een aantal vrijwilligers niet bang was om hun mening te geven tegen zorgpersoneel als ze het niet eens waren met hoe er tegen ze gepraat werd of hoe ze behandeld werden.

(29)

29 “Ja enigszins veranderd. In het begin mochten we weinig tot niets. We waren echt vrijwilligers, later kwam er een nieuwe team manager en die zei: jullie behoren echt tot het team. Wij zijn verplegend of verzorgend personeel en jullie zijn de vrijwilligers. Maar jullie horen echt bij het team, dat merk ik wel” (Noor, 5 jaar vrijwilligster PG).

“En ik denk dat het ook aan mij is om naar de afdeling, naar de collega’s te laten zien, van kom jongens luister, ik met mijn 24 uur. Wat moet ik nou doen met de mensen in mijn 24 uur? We zijn ook gewoon afhankelijk van de vrijwilligers om de mensen meer te kunnen bieden. Wees daar dan ook zuinig op. Zie ook de meerwaarde daarvan en zorg dat die mensen ook goed opgevangen worden. dat je er mee samenwerkt in plaats van hé dat is makkelijk. Want dat was af en toe wel natuurlijk. En dat is niet goed, maar dat gebeurde wel. En dat is iets waar we heel hard mee aan het werk zijn gegaan. En ik denk dat dat op dit moment steeds beter gaat” (Edith, AB).

Deze centrale rol, waardering en ondersteuning maakten dat vrijwilligers zich op hun gemak voelden en zich beter en opgewekter konden richten op hun werk met de bewoners.

Niet op alle afdelingen werd echter zoveel geïnvesteerd in de teamvorming, en in de algemene ruimte zorgden de verschillende clubs er soms juist voor dat er minder contact mogelijk was tussen vrijwilligers. Sommige vrijwilligers misten dit contact omdat ze weleens wilden bespreken hoe anderen bepaalde situatie aanpakten. Dit was dan ook al gemeld bij de ABers.

“Wat ik gewoon wel eens een beetje mis, en dat heb ik ook al intern aangekaart, hoe gaat het met andere vrijwilligers. Je ziet elkaar natuurlijk niet vaak, maar waar loop je tegenaan? Ik ben natuurlijk wel één van de jonge garde. Want de meesten zijn natuurlijk al wat ouder, maar dat maakt op zich niet uit. Maar ervaringen uitwisselen. Ja, dat vind ik eigenlijk ook wel heel erg belangrijk” en over de PG-afdeling met het hechte team: “Dat is veel meer persoonsgebonden. Daar is veel meer overleg” (Maarten, 1 jaar vrijwilliger algemene ruimte).

Het is niet zomaar werk dat vrijwilligers doen. Ze leggen een stukje van zichzelf in het werk door sociaal contact te zoeken en betrokken te raken bij het leven van bewoners. Vrijwilligers konden de steun en het vertrouwen van ABers en andere collega’s dan ook goed gebruiken. ABers hadden hierin een belangrijke begeleidende functie. De tijd die ze namen om een praatje te maken met vrijwilligers werd zeer op prijs gesteld. Daarnaast was de teammanager bezig om een hecht team te vormen waarin vrijwilligers een centrale rol kregen die zorgpersoneel moest leren erkennen.

De aandacht voor vrijwilligers en de ruimte die voor ze werd gecreëerd door niet langer een ondergeschikte rol te krijgen, gaf vrijwilligers gelegenheid om (meer) sociale intimiteit met bewoners te delen. Hoe dit verder in zijn werk ging komt naar voren in het volgende hoofdstuk.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor de efficiënte omzetting van hernieuwbare grondstoffen in bulkchemicaliën en brandstoffen moeten nieuwe katalysatoren en processen ontwikkeld worden die zijn toegesneden op

Doordat alle groepen vrijwilligers waarschijnlijk dezelfde praktijk ervaringen hebben, als het aankomt op de waarde van vrijwilligerswerk voor je persoonlijke loopbaan, zou je

Marcellus Emants, ‘Het is me niet mogelik een mening juist te vinden, omdat ze aangenaam is’.. Misschien is u 't met mij oneens, maar ik vind, dat een schrijver zo goed als

Zingevingsvragen of levensvragen: wezenlijke, fundamentele kwesties waarop vaak alleen de mensen zélf een antwoord kunnen geven.. Toch kunnen sociaal werkers en vrijwilligers op

stemd. Vrijwilligers beschikken binnenkort over een statuut dat hun sociaal-rechtelijke en fiscale positie bepaalt. Het biedt hun rechtszekerheid, een verplichte verzekering, en

Niet alleen de politiek en beleidsmakers maar ook partijen in de samenleving worstelen immers met de vraag hoe deze zorg betaalbaar te houden (financiële houdbaarheid), hoe te

dan samen met de leidinggevende een enorme boost aan het proces geven door het werk anders te verdelen, bijvoorbeeld niet langer een opdeling van de cliëntzorg in

· Zorg voor gedeeld eigenaarschap: neem als gemeente de regierol, maar ga niet alleen veranderingen doorvoeren.. · Zet tijdig de monitoring van de gewenste verandering