• No results found

Sociale intimiteit verandert met de jaren

5. Sociale Intimiteit in het veld

5.3 Sociale intimiteit verandert met de jaren

Zoals vermeld in het hoofdstuk methodologie zou er een onderscheid gemaakt kunnen worden tussen ‘oude garde’ en ‘jonge garde’ vrijwilligers. De meeste ‘jonge garde’ vrijwilligers werkten pas een jaar bij de vestiging, terwijl ‘oude garde’ langer dan 7 jaar werkten. ‘Oude garde’ vrijwilligers ervoeren en waardeerden bepaalde aspecten van sociale intimiteit in hun vrijwilligerswerk anders dan ‘jonge garde’ vrijwilligers dit deden. Onderscheid tussen ‘oude garde’ en ‘jonge garde’ is interessant omdat het de ontwikkelingen in de organisatie en maatschappij weergeeft. Het zegt dus zowel wat over de ervaring van verschillende vrijwilligers over sociale intimiteit, als over ontwikkelingen en

veranderingen. ‘Oude garde’ vrijwilligers zijn namelijk begonnen in een andere tijd, waarin er anders naar vrijwilligerswerk werd gekeken.

Erkenning en waardering

“Of je hebt die hele oude garde. Je merkt dat de oudere vrijwilligers wel een beetje meer voor zichzelf komen. Vergelijk het met een Maarten (1 jaar vrijwilliger), die vindt het leuk en is trots op het vrijwilligerswerk, maar hoeft daar niet heel de dag een schouderklopje voor te hebben. Hij gaat ook niet tegen de bewoners vertellen, weet je wat ik van de week weer mee heb gemaakt, dat doet hij niet. Maar de oudere vrijwilligers, hebben wel vaak zoiets van oh en ik heb vandaag daar last van. Weet je wel, die willen van ons ook veel aandacht” (Liesbeth, AB).

In dit citaat bespreekt een activiteitenbegeleidster een verschil tussen ‘oude garde’ en ‘jonge garde’ vrijwilligers. ‘Oude garde’ vrijwilligers zouden volgens haar een beetje meer voor zichzelf werken dan ‘jonge garde’ vrijwilligers en wat meer op zoek zijn naar erkenning en waardering. Dit verschil zou toegeschreven kunnen worden aan de rol van sociale intimiteit in het vrijwilligerswerk in het leven van ‘oude garde’ vrijwilligers. Terwijl ‘jonge garde’ vrijwilligers het werk vaak als iets extra’s zagen, aanvullend op hun andere bezigheden, was het voor ‘oude garde’ vrijwilligers meer een invulling van hun leven (geworden). Voor hun was het vrijwilligerswerk een manier om iets buiten de deur te doen, nu ze niet hoefden te werken of voor kinderen te zorgen. Het was daarmee niet alleen om bewoners een leuke tijd te bezorgen, maar ook om zelf onder de mensen te komen en iets leuks te ondernemen.

41 “Ik doe al 31 jaar vrijwilligerswerk en dat doe ik heel graag. Ik heb veel vrije tijd en vind het niet altijd fijn om thuis te zitten” (Elise, 19 jaar vrijwilligster in somatiek).

De grotere vraag naar erkenning en waardering bij ‘oude garde’ vrijwilligers, was dan ook ter

bevestiging van hun levensinvulling, hun rol in het tehuis dat zo’n groot onderdeel van hun leven was geworden. Zo vroegen ze ABers vaker of ze hun werk wel goed deden en ook van bewoners hoopten sommigen dat af en toe te horen.

“Ze (de bewoners) hoeven niet alles van je te weten. Maar dat ze op iets terugkomen, dat is toch een bewijs van erkenning, dat je samen lief en leed deelt. Dat is het, samen lief en leed delen. Dat iemand ziet dat een ander ook wel eens wat heeft. Dat ze niet alleen zijn met hun verdriet. Om daar wat van te maken. Dat is nou net de kunst” (Anneke, 19 jaar vrijwilligster somatiek).

Uit dit citaat kan je halen dat voor de vrijwilliger de erkenning zat in de wisselwerking tussen vrijwilliger en bewoner. Ze wilde bewoners laten zien, dat zij niet de enige met verdriet waren. Zo zouden bewoners niet altijd degene hoeven te zijn die getroost moesten worden, maar soms ook anderen konden troosten. Zoiets delen met bewoners had niet alleen te maken met het aantal werkjaren als vrijwilliger, maar ook met een leeftijd die overeenkwam met sommige bewoners.

Natuurlijk wilden ‘jonge garde’ vrijwilligers zelf ook werk doen wat ze leuk vonden, dit was alleen minder noodzakelijk omdat ze nog genoeg activiteiten en sociale contacten buiten het tehuis hadden. Zo waren ze nog aan het werk, deden ze aan sport, hadden ze kinderen en kleinkinderen die ze vaak hielpen en gingen op vakantie. Maar ook omdat het plezier van de bewoner, het werk leuker maakte.

“Ik vind het met name leuk om mensen mee naar buiten te nemen. Bingo, je zit er, je doet het voor de mensen. Dat ze het leuk vinden en even van de afdeling af zijn. Over het algemeen doe je dingen niet omdat je ze zelf leuk vindt, maar om de mensen een plezier te doen. Maar het is wel even iets leuker als je het zelf ook leuk vindt” (Koos, 1,5 jaar vrijwilliger PG).

Bovendien haalde ‘jonge garde’ vrijwilligers erkenning weer uit andere zaken zoals zelfstandigheid en verantwoordelijkheid.

Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid

Zoals eerder genoemd werd er tijdens het onderzoek meer en meer toegewerkt naar het zelfstandig werken van vrijwilligers. De meeste ‘jonge garde’ vrijwilligers hadden geen moeite met deze aanpak. Zij zagen deze zelfstandigheid en daarmee verantwoordelijkheid als een uitdaging en als compliment. Het gaf namelijk aan dat de zorgorganisatie vertrouwen in ze had en vond dat ze goed werk leverden.

42

Dit betekende wel dat ‘jonge garde’ vrijwilligers gesteld waren op vrijheid om hun werk in te vullen naar eigen idee, als individuele taken.

“Verzoek is vanuit hun gekomen, niet van mij. Maar ze zeggen gewoon, we zien dat het goed gaat, denk je dat het ook alleen gaat, en dat gaat. Vrijwilligers gaan steeds meer overnemen, dat bevalt goed” (Maarten, 1,5 jaar vrijwilliger algemene ruimte).

‘Oude garde’ vrijwilligers daarentegen, waren wat sceptisch naar deze ontwikkelingen. Zij waren gewend aan bepaalde manieren en vonden veranderingen soms lastig. Zo volgde een paar van de ‘oude garde’ vrijwilligers liever duidelijke aanwijzingen en vulde liever het werk van activiteitenbegeleiders aan. Zij organiseerden geen activiteiten, maar namen hieraan slechts deel samen met de bewoners. Zij hadden wat meer moeite met eigen verantwoordelijkheid en gedroegen zich afhankelijker. Zo

wachtten ze op aanwijzingen van de ABers voor ze actie ondernamen. Een uitzondering was Eva, die haar activiteit graag voorbereidde. Leeftijd speelde hier ook letterlijk een rol bij. Zo vond Anneke dat ze op haar leeftijd niet meer zelfstandig zou hoeven te werken, was het 40 jaar eerder aan haar gevraagd, dan was het anders geweest. Ze vond dat het zelfstandig werken meer was voor de jongere vrijwilligers.

“En dan zouden ze het liefst willen , dat je het dadelijk zelfstandig gaat doen. Maar ik ben nu 74, was het 40 jaar eerder gevraagd dan was het anders voor me geweest. Dat kun je toch niet met elkaar vergelijken. Is toch zo?” (Anneke, 19 jaar vrijwilligster somatiek).

Ook zelfstandigheid van de bewoners stond ter discussie. ‘Oude garde’ vrijwilligers hadden soms wat moeite met bewoners complete vrijheid geven. Volgens ABers hielp een aantal vrijwilligers de bewoners te veel met hun activiteiten. Terwijl ABers het belangrijk vonden dat bewoners hun zelfstandigheid benutten, waren een aantal ‘oude garde’ vrijwilligers meer bezorgd over het resultaat van de activiteit (bloemstuk, knutsel). Deze vrijwilligers wilden niet dat de bewoners met een

kinderlijk resultaat thuis zouden zitten, waar familie dan naar moest kijken. Dit was een lastige strijd. Ga je voor zelfstandigheid, of help je als vrijwilliger mee om een bepaald beeld van een bewoner voor de buitenwereld op te houden?

“We zijn geen kleuterklas” (Anneke, 19 jaar vrijwilligster somatiek).

“Ik kijk soms naar activiteiten op een andere manier dan vrijwilligers en sommige collega’s. Zij doen een activiteit, waarbij het draait om het resultaat. Maar daar draait het helemaal niet om, het gaat erom dat iemand een sociaal praatje heeft en nog iets zelfstandig kan” (Edith, AB).

43 Waar zowel ‘oude garde’ als ‘jonge garde’ vrijwilligers voor vreesden was een beeld waarbij

vrijwilligers ook meer zorgtaken zouden moeten overnemen. Sommigen zagen dat in de toekomst wel gebeuren, maar vonden dat onverantwoordelijk. Wat werkdruk wegnemen bij het zorgpersoneel vonden sommigen daarentegen eerder een positieve bijkomstigheid. Dit ging dan meer om huishoudelijke taken.

“Vrijwilligers zullen persoonlijk contact hoog in het vaandel houden, maar ik denk wel dat mensen naar het toilet brengen erbij zou kunnen gaan horen” (Sjon, 1,5 jaar vrijwilliger PG).

“Ik ben het niet eens met de overheid dat ze iedereen wegbezuinigen en steeds meer laten doen door vrijwilligers. Vrijwillig moet toevoegen” (Nel, 6,5 jaar vrijwilligster PG).

“Mijn taken zijn de dingen doen die logisch zijn. Liefst zoveel mogelijk voor de bewoners, maar als er mensen (zorgpersoneel) tekort zijn ook even helpen met huishoudelijke dingen” (Eva, 1,5 jaar vrijwilligster PG).

Gevoel bij het werk

Op de vraag of iedereen het vrijwilligerswerk zou kunnen doen dat zij deden gaf de meerderheid als antwoord, nee. Dit had vooral te maken met sociale intimiteit, de vrijwilligers vonden namelijk dat het werk bij je moest passen en dat je er hart voor moest hebben. Zo gaven verschillende vrijwilligers voorbeelden van bekenden die het vrijwilligerswerk niet begrepen of niet zouden kunnen doen. Een rolstoel duwen zou iedereen wel kunnen, maar waar volgens de vrijwilligers niet iedereen toe in staat zou zijn was het gevoel erbij. Je moest met gevoel, empathie, kunnen werken. Een band met de bewoners kunnen opbouwen en ze kunnen laten weten dat je om ze gaf of geïnteresseerd in ze was.

“Ge moet er wel gevoel bij hebben. Ik heb vriendinnen, die begrijpen helemaal niks van wat ik doe. Die zeggen dat ze dat niet zouden kunnen, die hebben dat gevoel daar niet bij, dat heeft puur met gevoel te maken. Ik ben nou eenmaal iemand die best wel begaan is met mensen. Ik heb

bijvoorbeeld een oom die is gevallen en dat komt nooit meer goed. Dan bel ik toch eens in de drie weken mijn tante om te informeren. Zo zit ik in elkaar en dat kost me geen moeite. Dan denk ik, ja zo ben ik nou eenmaal” (Sonja, 2 jaar vrijwilligster PG).

“Ik vind maar één ding heel belangrijk. En dat is dat je mee kan voelen met de mensen. Dat je enthousiast bent” (Yvonne, halfjaar vrijwilligster PG).

“Je moet hart voor de mensen hebben, niet zoiets hebben van ik moet iets doen voor een paar uur in de week, dus laat ik maar even wandelen met de oudjes. Ik plant ze in de stoel en ik loop er een

44

uurtje mee en that’s it. Ik vind wel dat je hart voor de mensen moet hebben” (Noor, 5 jaar vrijwilligster PG).

Je moest een mensenmens zijn, met vreemden een gesprek durven aangaan en geduld hebben. Vooral het geduld was in de ogen van vrijwilligers van belang bij het sociale contact met bewoners.

“Nee, als je geen geduld hebt met ouderen, dan lukt het je totaal niet” (Nadia, 4 jaar vrijwilligster somatiek).

Bewoners waren niet meer zo snel van begrip en zeker niet de snelsten in hun acties. Vooral tijdens de gym, koersbal en curling werden kleine dingetjes vaak meerdere malen uitgelegd en moesten

bewoners het meerdere malen zelf proberen voor ze werden geholpen. Hoewel dit soms best frustrerend zou kunnen zijn, bleven de vrijwilligers bij deze activiteiten kalm.

Zowel ‘oude garde’ als ‘jonge garde’ vrijwilligers waren geduldig, enthousiast en legde gevoel in hun werk. Voor ‘oude garde’ vrijwilligers lag het werk alleen net wat gevoeliger zoals te zien was bij hun persoonlijke en emotionele betrokkenheid.

Persoonlijke en emotionele betrokkenheid

Persoonlijke en emotionele betrokkenheid is een belangrijk onderdeel van sociale intimiteit omdat het aangeeft dat er een band ontstaat tussen vrijwilligers en bewoners. Vrijwilligers tonen interesse in de bewoners, in wie ze zijn, hoe ze zich voelen en wat ze bezighoudt. Er wordt persoonlijke informatie gedeeld waarmee contact specifiek wordt voor de betrokken personen .

“Als je er niet persoonlijk voor mensen wil zijn, moet je niet op die afdeling vrijwilligerswerk doen” (Noor, 5 jaar vrijwilligster PG).

“Je krijgt ook automatisch een band met bewoners. Dat groeit vanzelf. mevrouw W. moest vroeger niets van anderen hebben, alleen van haar man en de verpleging. Maar laatst bij het circus, was mevrouw W. ook meegegaan en als ze iets nodig had, dan was het: ‘Sonja, Sonja’, terwijl haar man twee stoelen achter haar zat. Die band ga je krijgen met mensen, dat groeit vanzelf” (Sonja, 2 jaar vrijwilligster PG).

Vrijwilligers namen de tijd om bewoners te leren kennen, naar ze te luisteren en er voor ze zijn. Het sociale contact en het delen van emoties was belangrijk, maar hierbij bleek uit verschillende

gesprekken dat een zekere afstand behouden moest worden. Bij het zorgpersoneel draaide het contact met bewoners om hygiëne en gezondheid, verzorging bestond daarbij uit duidelijke werktaken. Met mensen omgaan zoals vrijwilligers met bewoners omgingen was meer een combinatie van

45 Voor hun bleek het stellen van grenzen dan ook van belang om zichzelf te beschermen tegen het té persoonlijk en té emotioneel betrokken raken. Zo vond Sonja het belangrijk om bewoners persoonlijk te leren kennen, maar wilde ze op emotioneel gebied niet teveel gehecht raken aan de bewoners.

“Wel een persoonlijk contact, maar niet te emotioneel” (Sonja, 2 jaar vrijwilligster PG).

Dit was echter niet eenvoudig omdat vrijwilligers door sommige zaken toch werden gegrepen. Vooral de ‘oude garde’ vrijwilligers leken hier moeite mee te hebben. Dit was voornamelijk het geval bij de ‘oude garde’ vrijwilligers van boven de 70. Gedeeltelijk omdat voor hun de situatie wat dichterbij zichzelf konden inbeelden. Dit konden de jongste mensen van de ‘jonge garde’ vrijwilligers namelijk niet. Zij konden zichzelf als eindtwintiger of einddertiger nog niet in het tehuis zien zitten.

“Ik denk af en toe wel eens van jeetje, als je hier zou moeten zitten. Daar kan ik me helemaal niks bij voorstellen. Maar ja dat is natuurlijk geen vergelijking, ik ben 26 en ik hoor hier ook nog helemaal nog niet. Ik lig er niet wakker van” (Yvonne, halfjaar vrijwilligster PG).

‘Oude garde’ vrijwilligers trokken zich het lot van bewoners erg aan, en besteedden bovendien naast de activiteiten ook veel vrije tijd aan sommige bewoners, terwijl voor ‘jonge garde’ vrijwilligers dit juist de grenzen waren.

“Dat is nog een bijkomstigheid van het vrijwilliger zijn, als iemand die altijd mee handarbeidt ziek is, ga je haar toch even opzoeken” (Anneke, 19 jaar vrijwilligster somatiek).

“We merken het ook bij de oudere garde, die gaan bij de bewoners op visite. Als ze ziek zijn dan gaan ze er een paar keer langs. Die hebben toch een andere band, ik denk dat wij jongere, er iets zakelijker in staan” (AB, Liesbeth).

Opvallend bij deze betrokkenheid was de voorkeur voor sommige bewoners, boven andere. Natuurlijk klikte het niet met alle bewoners even goed, maar ‘oude garde’ vrijwilligers hadden, volgens de ABers, duidelijker favorieten onder de bewoners met wie ze een hechte band opbouwden.

“Ik heb een bijzondere band met mevrouw P. We hebben ook dezelfde dokter. En ze vraagt wel eens of ik dit of dat voor haar wil doen” (Anneke, 19 jaar vrijwilligster somatiek).

De meeste ‘jonge garde’ vrijwilligers hadden wel vaak ervaringen met ouders, vrienden en/of familie, die niet zo lang geleden in een zorg- of verpleeghuis hadden gezeten. Hierdoor waren zij zich ervan bewust dat ze als vrijwilliger de situatie objectiever beoordeelden en minder gevoelsmatig erbij

46

betrokken waren, dan met hun eigen familie. De ervaringen hadden de vrijwilligers doen inzien dat een bepaalde afstand qua betrokkenheid en gevoelens, nodig was om niet gekwetst te raken en hun werk goed uit te kunnen voeren

“Dat was anders met mijn moeder. Toen was het veel persoonlijker” (Sonja, 2 jaar vrijwilligster PG).

“Daarom bescherm ik mezelf ook, ik heb eigenlijk geen favoriet meer. Want als ze dan op een gegeven moment dood gaan, heb ik er zoveel verdriet van’ (Elle, 8 jaar vrijwilligers PG).

Ze hadden ervaren hoe emotioneel het was om een bekende met dementie te hebben en konden daardoor de situatie begrijpen en empathie tonen.

Samenvattend

Zowel kenmerken van bewoners als kenmerken van vrijwilligers hebben dus effect op ervaringen met sociale intimiteit en de omgang tussen vrijwilligers en bewoners.

Sociale intimiteit werd intensiever nagestreefd op PG-afdelingen dan bij somatiek-bewoners. Vrijwilligers op de PG-afdelingen moesten namelijk op zoek naar manieren om contact te maken met bewoners. Voor gesprekken met PG-bewoners moesten vrijwilligers moeite doen om een onderwerp te vinden dat de bewoners nog aansprak, of meepraten met de belevingswereld van de bewoners. Verder werd veel meer fysiek contact gebruikt. PG-bewoners konden namelijk minder goed (verbaal)

communiceren en waren toegankelijker dan somatiek-bewoners met een gezond verstand.

Bij activiteiten van somatiek was er verder minder gelegenheid voor één op één contact. Dit kwam met name doordat somatiek-bewoners zich meer bewust waren van hun omgeving en in staat waren om deel te nemen aan groepsgesprekken.

Het doel van alle vrijwilligers was wel hetzelfde, een tevreden bewoner. ‘Weerkaatst plezier’ was de grote bevestiging en motivatie voor vrijwilligers. Niet alle PG-bewoners konden hun tevredenheid uitdrukken, dit had tot gevolg dat vrijwilligers onbewust toch vaak naar de bewoners trokken die wat meer lieten zien dat ze genoten.

Wat de vrijwilligers betreft waren er behoorlijk wat verschillen tussen ‘oude garde’ vrijwilligers en ‘jonge garde’ vrijwilligers, betreffende verschillende aspecten van sociale intimiteit. Zo leken werk en sociale intimiteit voor ‘oude garde’ vrijwilligers een meer invullende rol te spelen waarbij erkenning en waardering van zowel ABers als bewoners zeer geapprecieerd werden. Zij keken nog wat sceptisch naar meer verantwoordelijkheid, gedroegen zich afhankelijker en leken meer moeite te hebben met veranderingen. Verder was persoonlijke en emotionele betrokkenheid bij ‘oude garde’ vrijwilligers sterker. ‘Oude garde’ vrijwilligers waren zoals een ABer zei, in feite ook gehospitaliseerd, in de zin van gewend aan een bepaalde manier van doen in deze instelling.

47 De ‘jonge garde’ generatie vrijwilligers leken daarentegen flexibeler. Hoewel zij ook wel degelijk gevoel in hun werk legden en zich betrokken voelden, hielden zij een bepaalde afstand vast. Zij haalden erkenning en waardering niet meer alleen uit gesprekken, maar ook uit het vertrouwen van de organisatie door ze zelfstandig en verantwoordelijk werk te laten doen en het goed doen voor

bewoners. ‘Jonge garde’ vrijwilligers waren wat individueler ingesteld en hadden dan ook meer vrijheid nodig om hun werk te kunnen doen.

48

6. Conclusie

Hoe ervaren en waarderen vrijwilligers sociale intimiteit bij hun vrijwilligerswerk in een verzorgings- /verpleeghuis binnen de context van een veranderende verzorgingsstaat? Er bestaat geen eenduidig antwoord, maar gelukkig is de antropologie ook niet op zoek naar een kort antwoord. Het helpt juist de complexiteit van menselijk gedrag in kaart te brengen. De ervaringen van mensen worden namelijk beïnvloed door vele factoren. Met behulp van etnografisch onderzoek is meer duidelijk geworden over de verschillende ervaringen van sociale intimiteit in het vrijwilligerswerk en hoe de context van een veranderende verzorgingsstaat hier een rol bij speelt. Op deze twee kanten van de onderzoeksvraag zal ik dan ook dieper ingaan.

6.1 Sociale intimiteit

Sociale intimiteit kent vele aspecten, een combinatie van handelingen en gedragingen. Maar waar het voornamelijk om draait is het samenzijn van mensen (Eliasoph 2011: 132). Het kent daardoor een geven en nemen karakter, er is wederkerigheid. Er moet sprake zijn van een balans. De ABers werden