• No results found

De effectiviteit van Adaptieve Flexibiliteitstraining op het dagelijks functioneren bij ouderen met een doorgemaakte beroerte : blijf actief en laat uw cognitie niet in de steek!

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De effectiviteit van Adaptieve Flexibiliteitstraining op het dagelijks functioneren bij ouderen met een doorgemaakte beroerte : blijf actief en laat uw cognitie niet in de steek!"

Copied!
50
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

MASTERTHESE AFDELING PSYCHOLOGIE FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJEN

GEDRAGSWETENSCHAPPEN UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM

De Effectiviteit van Adaptieve Flexibiliteitstraining op het Dagelijks Functioneren bij Ouderen met een doorgemaakte Beroerte.

Blijf actief en laat uw cognitie niet in de steek! Pascale Emmen

Studentnummer: 10002849

Afstudeerrichting: Klinische Neuropsychologie Docente: Mw. J. I. V. Buitenweg

Tweede Beoordelaar: Dhr. Dr. S. P. Van der Werf Datum: 21 Juli 2015

(2)

Inhoudsopgave

ABSTRACT 3

INLEIDING 4

Breintraining 6

Verwerkingssnelheid en Dagelijks Functioneren 7

Huidig Onderzoek 9 METHODE 12 Deelnemers 12 Materialen 13 Procedure 17 RESULTATEN 20 Deelnemers 20 Hypothese 1 22 Hypothese 2 24 Hypothese 3 26 Exploratief 27 CONCLUSIE EN DISCUSSIE 28 LITERATUURLIJST 34 APPENDIX I 39

Speluitleg spellen van de Experimentele Conditie 39

Speluitleg spellen van de Actieve Controle Conditie 45

(3)

Abstract

In dit onderzoek werd het effect van adaptieve flexibiliteitstraining onderzocht bij mensen van 60 jaar en ouder met een doorgemaakte beroerte. De deelnemers werden willekeurig verdeeld over drie verschillende groepen: deelnemers met de adaptieve flexibiliteitstraining, deelnemers met de actieve controle training en deelnemers die niet trainden. Er werd verwacht dat de adaptieve flexibiliteitstraining zou zorgen voor een verbetering in de verwerkingssnelheid en het dagelijks functioneren. Daarnaast was de verwachting dat de mogelijk gevonden verbetering in het dagelijks functioneren verklaard kon worden door een verbetering in de verwerkingssnelheid. Er werden geen significante resultaten gevonden. Wel lieten alle deelnemers op de nameting gezamenlijk een verbetering zien in het dagelijks functioneren ten opzichte van de voormeting. Deze bevindingen suggereerden dat het focussen op herstel en het hebben van positieve verwachtingen kan zorgen voor vooruitgang in het dagelijks functioneren van ouderen.

(4)

Inleiding

In de komende jaren zal volgens Het Nationaal Kompas Volksgezondheid (2014) het aantal 65-plussers in Nederland sterk toenemen van 2,7 miljoen in 2012 naar 4,7 miljoen in 2041. Deze sterke vergrijzing resulteert in hogere kosten in de gezondheidszorg (Zantinge, van der Wilk, van Wieren & Schoemaker, 2011). Dit komt volgens Zantinge et al. (2011) mede doordat bij het ouder worden de kans op ziekten en beperkingen duidelijk toeneemt en het ervaren van gezondheid en de lichamelijke kwaliteit van leven afneemt. Om deze kosten zo laag mogelijk te houden is het in stand houden van de gezondheid van senioren van belang.

Naast de lichamelijke klachten die ouderen ervaren neemt de kans op cognitieve problemen met de jaren toe (Nouchi et al., 2012). Cognitieve problemen worden vergroot wanneer men een beroerte doormaakt (Toole, Bhadelia, Williamson & Veltkamp, 2004). Volgens de Hersenstichting (2015) krijgen jaarlijks ongeveer 41.000 Nederlanders een beroerte. In driekwart van deze gevallen gaat het om iemand die ouder is dan 65 jaar. Meer dan 50 procent van de mensen die een beroerte doormaken houden hier lichte of ernstige cognitieve stoornissen aan over. Uit onderzoek van Pinter & Brainin (2012) blijkt dat na drie jaar nog 32 procent van deze mensen last heeft van problemen in de cognitie. Deze cognitieve problemen verhogen de afhankelijkheid in het dagelijks leven.

Volgens Lemke en Zimprich (2005) kunnen problemen in het cognitief functioneren grotendeels worden verklaard door problemen in de verwerkingssnelheid. Deze onderzoekers stellen dat het noodzakelijk is om de verwerkingssnelheid te trainen om zo cognitieve problemen tegen te gaan. Nouchi et al. (2012) concluderen dat cognitieve breintraining bij ouderen kan zorgen voor een verbetering in de verwerkingssnelheid. In het ACTIVE onderzoek van Ball et al. (2002) verbetert bij 78

(5)

procent van de ouderen de prestatie in de verwerkingssnelheid na specifieke verwerkingssnelheid training. Het lijkt echter dat de prestatie in de taken die getraind worden inderdaad verbeteren maar dat dit niet kan worden gegeneraliseerd naar een verbetering in het dagelijks leven. Taken die dichtbij de getrainde cognitieve taken liggen lijken eveneens niet generaliseerbaar te zijn (Owen et al., 2010; Willis et al, 2006).

Het onderzoek van Edwards et al. (2005) laat echter zien dat trainen van de verwerkingssnelheid wel degelijk tot een verbetering in het algemeen dagelijks functioneren van ouderen kan leiden. De gevonden verbetering in het dagelijks functioneren kan volgens Edwards et al. (2005) verklaard worden door het feit dat zij ouderen training aanbieden die aanvankelijk problemen ervoeren in de verwerkingssnelheid, dit in tegenstelling tot Nouchi et al. (2012) en Ball et al. (2002) waarbij alle ouderen de training volgen. Uit het review van Ball, Edwards en Ross (2007) wordt eveneens duidelijk dat iemand met een laag niveau van verwerkingssnelheid meer vooruitgang kan boeken en dus meer baat heeft bij de verwerkingssnelheid training.

Op basis van de voorgaande literatuur lijkt het mogelijk om door middel van specifieke en niet-specifieke breintraining de verwerkingssnelheid van ouderen te verbeteren. De resultaten zijn echter niet eenduidig over de generaliseerbaarheid van de breintraining op het dagelijks functioneren. Het lijkt erop dat ouderen met een lage verwerkingssnelheid beter kunnen worden getraind en in het dagelijks leven meer vooruitgang boeken (Ball, Edwards & Ross, 2007; Edwards et al., 2005). Aangezien uit eerder onderzoek is gebleken dat ouderen met een doorgemaakte beroerte vaak problemen ervaren met de verwerkingssnelheid (Zinn, Bosworth, Hoenig & Swartzwelder, 2007) wordt in dit onderzoek de focus op deze doelgroep gelegd. Het

(6)

huidige onderzoek kijkt nader naar de invloed van breintrainingen bij ouderen die een beroerte hebben doorgemaakt op het dagelijks functioneren. Hierbij is onderzocht of een verbetering in de verwerkingssnelheid deze verbetering in het dagelijks functioneren kan verklaren.

Breintraining

De mental-exercise hypothese stelt dat ouderen die mentaal gestimuleerd worden minder cognitieve achteruitgang laten zien dan ouderen die niet gestimuleerd worden (Salthouse, 2006). Het lijkt daarom verstandig om ouderen breintraining aan te bieden om het brein cognitief te stimuleren. In verschillende onderzoeken (Ball et al., 2002; Wolinksy et al., 2009) is het effect van de Advanced Cognitive Training for Independent and Vital Elderly (ACTIVE) onderzocht, waarbij ouderen verdeeld worden over geheugen-, probleem oplossend vermogen- en verwerkingssnelheid trainingen. Onderzoekers concluderen dat ouderen na de ACTIVE training verbetering laten zien in deze domeinen. Voornamelijk presteren ouderen na de training gericht op de verwerkingssnelheid beter in dit domein. Zelfs patiënten met een milde cognitieve stoornis (MCI) lijken door het trainen van de verwerkingssnelheid in het ACTIVE onderzoek vooruit te gaan (Unverzagt et al., 2009). De training lijkt dus bij zowel gezonde deelnemers als patiënten te zorgen voor een verbetering in de verwerkingssnelheid.

Naast veranderingen in de cognitie laat het onderzoek van Boyke, Driemeyer, Gaser, Buchel en May (2008) zien dat wanneer ouderen de cognitie trainen, het brein ook nog steeds veranderingen laat zien. Zo concluderen de onderzoekers dat cognitieve training zorgt voor meer grijze stof in de linker hippocampus en billateraal in de nucleus accumbens. Het is daarbij wel van belang dat ouderen de

(7)

breintrainingen vervolgen om dit effect blijvend zichtbaar te houden. Ook uit een studie van Envig et al. (2011; aangehaald in Buitenweg, Murre en Ridderinkhof, 2012) wordt duidelijk dat ouderen na cognitieve training veranderingen kunnen laten zien in het brein. Zo lieten de ouderen een verhoging van de zogenaamde fractionele anisotropie (FA) index van de witte stof in het brein zien. Cognitieve training lijkt dus zowel voor veranderingen in de cognitie als in het brein te kunnen zorgen.

In voorgaande onderzoeken kregen ouderen allemaal een training op hetzelfde niveau. In het artikel van Buitenweg, Murre en Ridderinkhof (2012) wordt echter het belang van een adaptieve training geopperd. Het is volgens Buitenweg et al. (2012) belangrijk om het niveau van de cognitieve training aan te passen aan het individu, daar het individu hierdoor gemotiveerd blijft en zichzelf het best kan blijven uitdagen. In het onderzoek van Smith et al. (2009) wordt het effect van een adaptieve training onderzocht. De deelnemers van het onderzoek deden mee aan het IMPACT (Improvement in Memory with Plasticity-based Adaptive Cognitive Training) onderzoek. De onderzoekers concluderen dat de deelnemers die de adaptieve training ondergingen een verbetering laten zien in de aandacht en het geheugen. In het IMPACT onderzoek is het effect van adaptieve training op de verwerkingssnelheid nog niet onderzocht, zoals eerder in het niet-adaptieve ACTIVE onderzoek (Ball et al., 2002; Wolinksy et al., 2009). In het huidige onderzoek wordt de focus gelegd op het effect van een adaptieve training op de verwerkingssnelheid.

Verwerkingssnelheid en Dagelijks Functioneren

Het is bekend dat met de jaren de verwerkingssnelheid aanzienlijk daalt (zie Figuur 1). Problemen in de cognitief functioneren blijken grotendeels veroorzaakt te worden door problemen in de verwerkingssnelheid (Lemke & Zimprich, 2005). Uit

(8)

eerder onderzoek blijkt dat een verbetering in de verwerkingssnelheid kan zorgen voor een verbetering in het functioneren in het dagelijks leven (Ball, Edwars & Ross, 2007; Edwards et al., 2005). Met instrumentele algemene dagelijkse levensverrichtingen (iADL) worden dagelijkse taken zoals een telefoonnummer opzoeken, wisselgeld berekenen, koken en medicijninname regelen bedoeld. Verder wordt er met iADL ook het regelen van de financiën, het huishouden en het reizen met openbaar vervoer bedoeld (Kovar & Lawton, 1994, aangehaald in Owsley, Sloane, McGwin & Ball, 2002). In het onderzoek van Edwards et al. (2005) en Owsley, Sloane, Mcgwin en Ball (2002) bemerken ouderen verbeteringen in de iADL nadat zij de verwerkingssnelheid training hadden gevolgd. Rebok et al. (2014) ondersteunen dit: zij vinden een verbetering in iADL bij ouderen na een training in de verwerkingssnelheid. Zelfs na tien jaar hadden deze deelnemers minder problemen in het dagelijks leven dan de controledeelnemers. Uit ander onderzoek blijkt dat verwerkingssnelheid ook samenhangt met de bekwaamheid in het autorijden (Ball et al., 1998; Roenker et al., 2003), het risico op valincidenten (Staplin, Gish & Wagner, 2003, aangehaald in Ball, Edwards & Ross, 2007) en het beoordelen van de eigen gezondheid (Wolinsky et al., 2010).

Figuur 1. Twee taken die verwerkingssnelheid meten in relatie tot de leeftijd (Salthouse, 2000).

(9)

Uit onderzoek van Sheline et al. (2006) wordt duidelijk dat problemen in de verwerkingssnelheid samenhangen met het ontwikkelen van Late Life Depression (LLD). LLD wordt vaak gemist en hierdoor ondergediagnosticeerd. Dit terwijl LLD vaak het begin van een Alzheimer dementie aankondigt, zorgt voor een verminderde kwaliteit van leven en de kans op ziekenhuisopnames en overlijden vergroot (Charney et al., 2003). Het lijkt dus belangrijk om de verwerkingssnelheid te trainen om zo de cognitie maar ook de gemoedstoestand van ouderen in stand te houden.

Huidig Onderzoek

In eerder onderzoek werd de breintraining aangeboden aan gezonde ouderen. In dit onderzoek wordt gekeken naar ouderen met een doorgemaakte beroerte. Uit onderzoek van Zinn, Bosworth, Hoenig en Swartzwelder (2007) en Rasquin et al. (2004) blijkt dat ouderen die een beroerte hebben doorgemaakt meer problemen ervaren in de verwerkingssnelheid dan ouderen zonder doorgemaakte beroerte. Volgens de Haan, Nys en van Zandvoort (2006) zorgen diffuse neuronale dysfuncties in het brein door de doorgemaakte beroerte voornamelijk voor problemen in de verwerkingssnelheid. In het onderzoek van Leskela et al. (1999) wordt duidelijk dat voornamelijk beroertes in de frontale hersenkwab samenhangen met een trage verwerkingssnelheid.

In het huidige onderzoek wordt gekeken of adaptieve flexibiliteitstraining kan zorgen voor een verbetering in de verwerkingssnelheid bij ouderen met een doorgemaakte beroerte. Daarnaast wordt gekeken of adaptieve flexibiliteitstraining zorgt voor een verbetering in het dagelijks functioneren. Als laatste wordt er gekeken of het trainen van de verwerkingssnelheid dit effect kan verklaren.

(10)

De deelnemers worden verdeeld over drie condities, waarvan de experimentele conditie twaalf weken een cognitieve flexibiliteitstraining volgt, de actieve controle conditie twaalf weken een controle training krijgt waarvan geen verbetering verwacht wordt, en de wachtlijst conditie twaalf weken lang niet traint. Verwacht wordt dat de deelnemers uit de experimentele conditie een verbetering laten zien in de verwerkingssnelheid ten opzichte van de deelnemers uit de wachtlijst conditie en de actieve controle conditie (Hypothese 1). Bij de begin- en eindmeting vullen de deelnemer en zijn naaste een vragenlijst in waarbij gevraagd wordt naar verschillende onderdelen van het algemeen dagelijks functioneren. Verwacht wordt dat zowel de deelnemers als de naasten minder problemen rapporteren in het dagelijks functioneren na de breintraining ten opzichte van de deelnemers uit de wachtlijst en actieve controle conditie (Hypothese 2). Als Hypothese 2 wordt bevestigd, wordt gekeken of het verbeteren van de verwerkingssnelheid deze invloed kan verklaren. Verwacht wordt dat breintraining zorgt voor een verbetering in het dagelijks leven en dat een verbetering in de verwerkingssnelheid deze invloed verklaart (Hypothese 3). Zie Figuur 2 voor een overzicht van de hypotheses van het huidige onderzoek.

(11)

H1 = Verbetering van de verwerkingssnelheid na de adaptieve flexibiliteitstraining; H2 = Verbetering in het algemeen dagelijks functioneren na de adaptieve flexibiliteitstraining; H3 = Verbetering in het algemeen dagelijks functioneren na adaptieve flexibiliteitstraining kan worden

verklaard door een verbetering in de verwerkingssnelheid

Figuur 2. Hypotheses van het huidige onderzoek

Verwerkingssnelheid     Algemeen Dagelijks Functioneren Adaptieve Flexibiliteitstraining H1 H2 H3

(12)

Methode Deelnemers

De deelnemers in het huidige onderzoek maakten deel uit van een groter onderzoek: het Trainings Project Amsterdamse Senioren en Stroke (TAPASS). In het TAPASS onderzoek werd de effectiviteit van de training onderzocht bij gezonde deelnemers en deelnemers met een doorgemaakte beroerte. Hier werd de focus gelegd op ouderen met een beroerte die cognitieve problemen ervoeren. Deze deelnemers moesten minimaal een jaar geleden en maximaal vijf jaar geleden een beroerte hebben doorgemaakt. Deelnemers die een TIA hadden doorgemaakt konden niet deelnemen aan het onderzoek. De deelnemers die werden meegenomen in dit onderzoek zijn van de leeftijd 60 jaar en ouder. De deelnemers moesten beschikken over een eigen computer en moesten simpele taken op het internet kunnen uitvoeren zoals e-mails versturen, intypen van een internetadres of het volgen van een internetlink. Wanneer de deelnemer een neurologische ziekte had (zoals de ziekte van Parkinson of Alzheimer), of een psychiatrische aandoening (zoals een ernstige depressie of angststoornis), kleurenblind was of sterke slaapmiddelen of antidepressiva gebruikte, was het niet mogelijk om deel te nemen aan het onderzoek.

Verder werd er telefonisch de TICS (Telephone Interview Cognitive Status) afgenomen waarbij gekeken werd of de deelnemer mentaal sterk genoeg was om deel te nemen aan het onderzoek. Hierbij moesten de deelnemers een TICS score hebben van >26 (maximale score is 41). Bij een lagere score kon de deelnemer niet deelnemen aan het onderzoek.

Na voorgaande inclusie- en exclusiecriteria namen 40 deelnemers deel aan het onderzoek (M = 67.10, SD = 4,69), waarvan 12 vrouwen en 28 mannen. De

(13)

deelnemers werden willekeurig verdeeld over de drie condities, namelijk de experimentele conditie, de actieve controle training conditie en de wachtlijst conditie. Alle deelnemers moesten bij aanvang van het onderzoek een informed consent tekenen. Elke deelnemer werd aan een uitvoerend onderzoeker gekoppeld. Deze uitvoerend onderzoeker hield de training van de deelnemer in de gaten. Verder belde de uitvoerend onderzoeker een aantal keer tijdens de training de deelnemer om eventuele vragen door te nemen en problemen te bespreken. Als beloning voor de deelname aan het onderzoek kregen de deelnemers een levenslang account bij de website www.braingymmer.com.

Materialen

Tijdens ieder meetmoment (de voor- en nameting) en bij elke conditie (experimentele conditie, actieve controle conditie en de wachtlijst conditie) werden dezelfde taken en vragenlijsten gebruikt.

Verwerkingssnelheid

WAIS Digit Symbol Substitution Test (DSST)

De DSST (Bauma, Mulder, Lindeboom & Schmand, 2012) werd gebruikt om de verwerkingssnelheid van de deelnemer te beoordelen. Een aantal factoren speelden een rol tijdens deze taak, namelijk motorische snelheid; aandacht en concentratie; visuomotorische coördinatie; perceptuele organisatie en snelheid waarmee de symbolen werden waargenomen en opgeslagen. Tijdens deze taak was het de bedoeling dat de deelnemer zo snel en nauwkeurig mogelijk symbolen bij getallen zocht. De proefleider hield de tijd bij en schreef op hoe ver de deelnemer was op dertig, zestig en negentig seconden. Voor elk correct getekend figuur kreeg de deelnemer 1 punt. De betrouwbaarheid van deze test is goed. De test-hertest

(14)

betrouwbaarheid van de subtest DSST is .86 (Bouma, Mulder, Lindeboom & Schmand, 2012). De validiteit is voldoende (COTAN-beoordeling WAIS-III, 2012). Zie Figuur 3 voor voorbeeld.

Figuur 3. Voorbeeld ingevulde Digit Symbol Substitution Test

Dagelijks functioneren

Alle vragenlijsten werden door de deelnemer en de naaste thuis ingevuld tijdens de voor- en nameting. De deelnemer koos zelf de naaste maar hierbij werd wel gevraagd om iemand te kiezen die de deelnemer goed kent en veel ziet. Wanneer de deelnemer hier niet de juiste persoon voor kende kon dit worden aangegeven en werd de vragenlijst niet door een naaste ingevuld.

Cognitive Failures Questionnaire (CFQ)

De CFQ (Wallace, Kass & Stanny, 2002) werd gebruikt om het subjectief cognitief functioneren te beoordelen. Deze vragenlijst bestaat uit de drie subschalen: geheugen, perceptie en motorische functies. De CFQ bestaat uit 25 stellingen, zoals ‘namen van mensen vergeten’; ‘boos worden en daar later spijt van hebben’ en ‘beginnen met iets maar het niet afmaken, omdat u ongemerkt met iets anders bent

(15)

begonnen’. De deelnemer en naaste konden kiezen uit de volgende antwoordmogelijkheden ‘zeer vaak’ (4); ‘vaak’ (3); ‘af en toe’ (2); ‘zelden’ (1) of ‘nooit’ (0). Invullen van de vragenlijst duurde tien minuten. De betrouwbaarheid van de CFQ is α = .91 en de test-hertest betrouwbaarheid α = .82 (Vorn Hofe, Mainmarre & Vannier, 1998, aangehaald in Wallace, Kass & Stanny, 2002).

Dysexecutive Questionnaire (DEX)

De vragenlijst DEX, een onderdeel van de testbatterij BADS (Norris & Tate, 2000; Wilson, Alderman, Burgess, Emslie & Evans, 2003) bestaat uit twintig stellingen die gericht zijn op het vaststellen van plannings- en organisatiestoornissen. De vragenlijst bestaat uit vier subschalen: emotionele-, motivationele-, gedrags- en cognitieve veranderingen. Enkele voorbeeldstellingen zijn: ‘ik haal gebeurtenissen door elkaar en ben niet zeker van de volgorde waarin dingen gebeuren’; ‘ik vind het moeilijk om mijn aandacht ergens bij te houden en ben snel afgeleid’ en ‘ik heb moeite met het nemen van beslissingen of met beslissen wat ik wil doen’. De naaste en de deelnemer konden deze vragen beantwoorden met ‘heel vaak’ (4); ‘tamelijk vaak (3); ‘soms’ (2)’; ‘enkele keer’ (1) of ‘nooit’ (0). Invullen van de vragenlijst duurde tien tot twintig minuten. Volgens Bennett et al. (2005, aangehaald in Bauma, Mulder, Lindeboom & Schmand, 2012) is de betrouwbaarheid van de gehele BADS α = .60. Voor de DEX als losse subtest wordt geen betrouwbaarheid genoemd.

Instrumenteel Algemeen Dagelijks Leven (iADL)

De iADL meet het functioneren van dagelijkse taken, zoals zelfstandig telefoneren, boodschappen doen en een maaltijd bereiden. Er zijn bij elke stelling verschillende antwoordmogelijkheden. Zo kon er geantwoord worden op de vraag over telefoneren: ‘hij/zij telefoneert zelfstandig en zoekt nummers op’ (0); ‘ hij/zij draait een aantal vertrouwde nummers zelf’ (1); ‘hij/zij beantwoordt de telefoon maar

(16)

is niet in staat nummers te draaien’ (2); ‘hij/zij maakt geen gebruik van de telefoon’ (3) en ‘niet van toepassing (bijv. hij/zij heeft geen telefoon) (9). Hoe lager iemand scoorde op deze vragenlijst hoe zelfstandiger deze persoon was. Het invullen van deze vragen duurde tien minuten.

Exit-vragenlijst

In de exit-vragenlijst werd aan de deelnemers gevraagd wat ze van de training vonden. Zo werden de volgende drie vragen gesteld: ‘Hoe leuk vond u de training?’ ; ‘Hoeveel zin had u tijdens de hele training om uw prestatie te verbeteren?’ en ‘Hoe moeilijk vond u de training?’ met daarbij de bijvoorbeeld de volgende antwoordmogelijkheden ‘heel erg saai’ (1); ‘een beetje saai’ (2); ‘neutraal’ (3); ‘een beetje leuk’ (4) en ‘heel erg leuk’ (5). Hoe hoger de score van de deelnemer op ‘Zin’ en ‘Leuk’ hoe gemotiveerder de deelnemer was tijdens de training. Hoe lager de score op ‘Moeilijk’ hoe moeilijker de deelnemer de training vond.

Adaptieve flexibiliteitstraining

De deelnemers trainden gedurende twaalf weken, vijf maal per week een half uur via http://www.uva.braingymmer.nl. De training was zo opgesteld dat de deelnemers op hun eigen niveau konden trainen. Dit moest ervoor zorgen dat de motivatie hoog bleef omdat de training passend was bij het niveau van functioneren van de deelnemer.

De deelnemers uit de experimentele conditie kregen 9 spellen toegewezen die afwisselend gespeeld werden (zie Appendix I voor uitleg van de afzonderlijke spellen). Deelnemers konden op verschillende niveaus spellen spelen en bij elk spel een bepaald aantal sterren behalen. Deelnemers dienden bij het behalen van één ster

(17)

op hetzelfde niveau te blijven trainen, bij het behalen van twee sterren mochten de deelnemers zelf bepalen of zij doortrainden of nog op hetzelfde niveau door gingen en bij drie sterren of de deelnemers naar het volgende niveau wilden gaan (zie bijlage: uitleg spellen experimentele conditie).

De deelnemers uit de actieve controle training conditie kregen 4 andere spellen die zich afwisselden. Deze deelnemers trainden op een voorafgaand besproken schema. Zo trainden zij per week op een bepaald niveau. Omdat de training in deze conditie niet adaptief was, werd er geen verbetering in de cognitieve domeinen en in het dagelijks functioneren verwacht (zie bijlage: uitleg spellen actieve controle conditie). De deelnemers uit de wachtlijst conditie trainden twaalf weken niet.

Procedure

Alle deelnemers die zich hadden opgegeven voor het TAPASS onderzoek hebben een informed consent getekend waarin zij aangaven deel te willen nemen aan het onderzoek en goed geïnformeerd waren. Hierna werden de deelnemers opgebeld en werd de TICS telefonisch doorgenomen. Ook werd gekeken of de medische geschiedenis geen reden voor exclusie gaf. Geselecteerde deelnemers werden willekeurig in één van de drie condities geplaatst: de experimentele conditie, de actieve controle conditie of de wachtlijst conditie.

Aan het begin van het onderzoek kregen de deelnemers de voormeting, die bestond uit één dag op de universiteit en twee dagen online taken die thuis werden uitgevoerd. Het onderzoek was dubbelblind, dit hield in dat zowel de deelnemer als de onderzoeker niet wisten in welke conditie de deelnemer zat. Tijdens de dag op de universiteit werd de taak die de verwerkingssnelheid meet (Digit Symbol Substitution Test (DSST)) afgenomen door een onderzoeker van het TAPASS team. Verder vulde

(18)

de deelnemer op één van de online thuisdagen de CFQ, de DEX en de iADL vragenlijsten in. Ook kreeg de naaste van de deelnemer tijdens de voormeting een mail met daarin een link naar deze vragenlijsten.

Hierna trainden deelnemers uit de experimentele conditie en de actieve controle conditie twaalf weken vijf maal per week een half uur op http://www.uva.braingymmer.com. De deelnemers in beide condities werden een aantal keer tijdens de training gebeld door de uitvoerend onderzoeker. Deze onderzoeker hielp de deelnemers bij technische problemen en vragen. De deelnemers uit de wachtlijst conditie trainden twaalf weken niet en werden ook niet gebeld door de uitvoerend onderzoeker. Tijdens de eindmeting kwamen de deelnemers weer naar de Universiteit en hier werd de DDST voor de tweede keer afgenomen door een TAPASS onderzoeker. Ook vulden de deelnemer en de naaste voor de tweede keer thuis de vragenlijsten in. Verder beantwoordde de deelnemer de exit-vragenlijst. Zie Figuur 4 voor de opzet van het onderzoek.

(19)

Figuur 4. Opzet onderzoek Voormeting (T0)

- DSST op UvA - Vragenlijsten Thuis door

Deelnemer en Naaste (CFQ, DEX, iADL) Adaptieve Flexibliteitstraining (12 weken) Experimentele Conditie Nameting (T2) - DSST op UvA - Vragenlijsten Thuis door

Deelnemer en Naaste (CFQ, DEX, iADL)

-Exit vragenlijst

Controle Training

(12 weken) Actieve Controle Conditie

Geen Training

(12 weken) Wachtlijst Conditie

(20)

Resultaten Deelnemers

Van de 40 geworven deelnemers werden er 34 (9 vrouwen; 25 mannen) bij de hypotheses meegenomen in de dataverwerking. 6 deelnemers werden niet meegenomen in de analyse daar zij voortijdig zijn gestopt met het onderzoek. Van de 34 deelnemers bevonden 6 deelnemers zich in de wachtlijst conditie, 15 in de actieve controle conditie en 13 in de experimentele conditie. Bij de vragenlijsten die de naasten invullen zijn nog een aantal deelnemers afgevallen, daar niet elke deelnemer hiervoor de juiste persoon had. 4 naasten hadden de vragenlijst ingevuld bij de deelnemers uit de wachtlijst conditie, 11 bij de actieve controle conditie en 10 bij de experimentele conditie. Er leken geen uitbijters de data te beïnvloeden.

Uit een one-way ANOVA bleek dat er geen significante verschillen waren tussen de groepen bij de voormeting (T0). Zie Tabel 1 voor de gemiddelden, standaarddeviaties en verschillen van demografische gegevens en taken van de verschillende condities op de voormeting (T0).

(21)

Tabel 1 Sekse, Leeftijd, Opleiding, Beroerte, DSST, CFQ, DEX, iADL, CFQ naaste, DEX naaste en iADL naaste tijdens de voormeting (T0)

Wachtlijst Conditie (n=6) Actieve controle Conditie (n=15) Experimentele Conditie (n=13) M SD M SD M SD F p Sekse (M/V) 4/2 - 13/2 - 8/5 - .566 .574 Leeftijd 66.83 3.60 66.20 3.23 66.31 4.03 .067 .935 Opleiding 5.00 2.00 6.00 0.71 5.80 0.42 1.93 .166 Beroerte 577.00 172.42 775.54 117.01 852.29 265.17 .378 .690 DSST 60 27.00 5.93 25.33 9.33 28.31 5.14 .562 .576 CFQ 31.83 13.01 36.69 9.09 30.69 11.00 1.26 .298 DEX 17.83 4.71 27.07 9.69 22.00 8.78 2.66 .087 iADL 7.60 10.99 8.47 7.87 8.15 8.40 .020 .980 Wachtlijst Conditie (n=4) Actieve controle Conditie (n=11) Experimentele Conditie (n=10) M SD M SD M SD F p CFQ-N 26.25 13.28 36.45 18.29 27.10 15.10 1.06 .364 DEX-N 15.00 6.50 29.36 15.10 21.60 11.88 2.09 .148 iADL-N 13.00 13.29 13.27 10.06 9.30 9.62 .424 .660 Noot: M = Gemiddelde; SD = Standaarddeviatie; Opleiding = Verhage Score; Beroerte = Dagen sinds beroerte; DSST = Digit Symbol Substitution Test; CFQ = Cognitive Failures Questionnaire; DEX = Dysexecutive Questionnaire; iADL = Instrumenteel Algemeen Dagelijks Leven; N = Naaste

(22)

Hypothese 1

De eerste hypothese die stelde dat de deelnemers uit de experimentele conditie significant een verbetering zouden laten zien in de verwerkingssnelheid werd getoetst door middel van een mixed between-within ANOVA waarbij de between subject factor de conditie was (experimentele, mock of wait list conditie) en de within subject factor het meetmoment was (beginmeting (T0) en eindmeting (T2)). Via een Levene’s test werd gekeken of er werd voldaan aan de assumptie van homogeniteit. Voor beide metingen werd hieraan voldaan (p>.05). Om te kijken of er sprake was van een interactie-effect werd gekeken naar de Wilks’ Lambda. Aangezien deze niet significant was werd er niet gesproken van een interactie effect (Wilks’ Lambda=.93, F(2, 31)=1.20, p=.32, partial eta squared=.07). Er werden daarentegen ook geen hoofdeffecten in tijd (Wilks’ Lambda=.98, F(1, 31)=.51, p=.48, partial eta squared=.02) en conditie (F(2, 31)=.64, p=.54, partial eta squared=.04) gevonden. Zie Tabel 2 en Figuur 5 met daarin de interactie en hoofdeffecten op de DSST van alle drie de condities op de voor- en nameting.

Tabel 2 DSST-score op voor- en nameting bij de experimentele conditie, actieve controle conditie en de wachtlijst conditie

Taak Wachtlijst conditie (n=6) Actieve controle conditie (n=15) Experimentele conditie (n=13) Tijd x conditie Tijd Conditie T0 T2 T0 T2 T0 T2 M (SD) M (SD) M (SD) M (SD) M (SD) M (SD) F (p) F (p) F (p) DSST 27.00 (5.93) 25.83 (6.62) 25.33 (9.33) 26.67 (8.52) 28.31 (5.14) 29.54 (5.40) 1.20 (.32) .51 (.48) .64 (.54) Noot: M = Gemiddelde; SD = Standaarddeviatie; DSST = Digit Symbol Subtitution Test op 60 seconden

(23)

Noot: DSST = Digit Symbool Substitutie Test

Figuur 5. Gemiddelde DSST scores op zestig seconden per conditie op de voor- en nameting. 23   24   25   26   27   28   29   30   Meting 1 Meting 2 DS ST  S co re  

Conditie x Tijd

Wachtlijst Conditie Actieve Controle Conditie Experimentele Condite

(24)

Hypothese 2

De tweede hypothese stelde dat deelnemers uit de experimentele conditie significant vooruit zouden gaan in het dagelijks functioneren (gemeten door middel van vragenlijsten CFQ, DEX en iADL) ten opzichte van de wachtlijst conditie en de actieve controle conditie. Door middel van een mixed between-within ANOVA werd deze hypothese getest. Door middel van een levene’s test werd gekeken of er werd voldaan aan de assumptie van homogeniteit. Hieraan werd voldaan (p>.05). Er werden geen interactie effecten gevonden. Er werd echter wel een significant resultaat gevonden voor de CFQ (Wilks’ Lambda=.71, F(1, 29)=12.38, p=0.001, partial eta squared=.30) en de DEX (Wilks’ Lambda=.66, F(1, 29)=14.85, p=0.001, partial eta squared=.34) in tijd. Ongeacht conditie rapporteerden deelnemers significant minder problemen op nameting dan op de voormeting en lieten lagere scores zien op de CFQ en de DEX. Ook werd er een significant resultaat voor conditie gevonden op de DEX (F(2, 29)=3.41, p<.05, partial eta squared=.19), zie Figuur 6 en 7. Door middel van een post hoc test werd duidelijk dat de wachtlijst conditie en de actieve controle conditie significant van elkaar verschilden op de DEX. De naasten rapporteerden geen significante verschillen in voor- en nameting op de vragenlijsten. Ook werd er geen interactie effect gevonden. Zie Tabel 3 voor de interactie en hoofdeffecten op de CFQ, DEX en iADL van alle drie de condities op de voor- en nameting.

(25)

Tabel 3 CFQ, DEX, iADL, CFQ naaste, DEX naaste, iADL naaste op de voor- en nameting bij de wachtlijst conditie, actieve controle conditie en de experimentele

conditie Taak Wachtlijst (n=6) Actieve controle (n=13) Experimentele conditie (n=13) Tijd x conditie Tijd Conditie T0 T2 T0 T2 T0 T2 M (SD) M (SD) M (SD) M (SD) M (SD) M (SD) F (p) F (p) F (p) CFQ 31.83 (13.01) 25.33 (13.4) 36.69 (9.09) 30.54 (9.77) 30.69 (11.00) 27.77 (10.57) .71 (.50) 12.38 (.001)* .823 (.45) DEX 17.83 (4.71) 14.00 (6.60) 27.31 (10.05) 23.54 (10.79) 22.00 (8.78) 16.38 (6.51) .35 (.71) 14.85 (.001)* 3.41 (.047)* iADL 7.60 (11.00) 8.20 (13.07) 8.79 (8.07) 7.21 (6.90) 8.15 (8.40) 9.31 (8.51) 1.06 (.36) 0.004 .95 .032 (.97) Wachtlijst (n=4) Actieve controle (n=11) Experimentele conditie (n=10) Tijd x conditie Tijd Conditie CFQ-N 26.25 (13.28) 21.50 (13.34) 36.45 (18.29) 35.73 (13.92) 27.10 (15.10) 26.40 (13.00) .20 (.82) .64 (.43) 1.73 (.20) DEX-N 15.00 (6.50) 13.75 (10.91) 29.36 (15.10) 28.55 (17.10) 21.60 (11.88) 17.00 (12.60) .62 (.55) 1.54 (.23) 2.37 (.12) iADL-N 13.00 (13.29) 11.75 (14.20) 13.27 (10.06) 12.18 (8.05) 9.30 (9.62) 10.10 (10.65) .41 (.67) .20 (.66) .26 (.77) Noot: M = Gemiddelde; SD = Standaarddeviatie; CFQ = Cognitive Failures Questionnaire; DEX = Dysexecutive Questionnaire; iADL = Instrumenteel Algemeen Dagelijks Leven; N = naaste; * = Significant effect

(26)

Noot: CFQ = Cognitive Failures Questionnaire

Figuur 6. Gemiddelde scores CFQ per conditie op de voor- en nameting.

Noot: DEX = Dysexecutive Questionnaire

Figuur 7. Gemiddelde scores DEX per conditie op de voor- en nameting.

0   5   10   15   20   25   30   Meting 1 Meting 2 D EX S cor e

Conditie x Tijd

Wachtlijst Conditie Actieve Controle Conditie Experimentele Conditie 20   25   30   35   40   Meting 1 Meting 2 C F Q S cor e

Conditie x Tijd

Wachtlijst Conditie Actieve Controle Conditie Experimentele Conditie

(27)

Hypothese 3

De derde hypothese die stelde dat de verbetering in het dagelijks leven kon worden verklaard door een verbetering in de verwerkingssnelheid kon niet worden getoetst, daar verwerkingssnelheid niet significant vooruit was gegaan bij de deelnemers. Dit betekent dat het gevonden effect in het dagelijks leven niet verklaard kon worden door het verbeteren van de verwerkingssnelheid.

Exploratief

Exploratief werd de exit-vragenlijst geanalyseerd, zie Tabel 4 voor de gemiddelden en standaarddeviaties van de verschillende condities. De deelnemers uit beide condities scoorden gemiddeld ‘een beetje leuk’ tot ‘heel erg leuk’; ‘een beetje zin’ tot ‘heel veel zin’ en ‘een beetje moeilijk’ tot ‘niet moeilijk, niet makkelijk’. De condities

verschilden bij alle drie de vragen niet significant van elkaar.

Tabel 4 Scores exit-vragenlijst van deelnemers bij de actieve controle conditie en experimentele conditie

Vraag Actieve controle conditie Experimentele conditie M SD M SD F p ‘Leuk’ 4.23 1.01 4.07 0.96 .152 .700 ‘Zin’ 4.62 0.51 4.73 0.59 .167 .686 ‘Moeilijk’ 2.40 0.83 2.31 0.75 .031 .861

(28)

Conclusie en Discussie

In dit onderzoek werd gekeken naar het effect van adaptieve flexibiliteitstraining op het cognitief functioneren bij ouderen met een doorgemaakte beroerte. Er werd verwacht dat de deelnemers die twaalf weken trainden een vooruitgang zouden laten zien in de verwerkingssnelheid. Ook werd er gekeken of de deelnemers deze vooruitgang ook bemerkten in het dagelijks leven. Deze effecten werden tegen verwachting in niet gevonden. Dit spreekt eerder onderzoek tegen, waarin wel verbeteringen in de cognitie werden gevonden na het volgen van een cognitieve training (Ball et al, 2002). In tegenspraak met de verwachting werd er voor alle condities een effect gevonden in tijd op de twee vragenlijsten die het dagelijks functioneren meten (CFQ en DEX). Aangezien er geen verbetering werd gevonden in de verwerkingssnelheid kon niet worden getoetst of een verbetering in het dagelijks leven kon worden verklaard door een verbetering in de verwerkingssnelheid.

In tegenspraak met de huidige literatuur lijkt verwerkingssnelheid in dit onderzoek niet te kunnen worden verbeterd. Dit zou kunnen worden verklaard door het feit dat de training niet genoeg gefocust was op verwerkingssnelheid, maar ook op andere onderdelen van de cognitie. Dit huidige onderzoek maakt deel uit van een groter onderzoek (het TAPASS onderzoek) waarbij verschillende domeinen van de cognitie worden meegenomen, zoals executief functioneren en aandacht. Mogelijk zouden er wel effecten zijn gevonden wanneer de deelnemers specifiek getraind werden in de verwerkingssnelheid. In het onderzoek van Ball et al. (2002) werd duidelijk dat zelfs na tien trainingen die specifiek op verwerkingssnelheid waren gericht een verbetering in de verwerkingssnelheid werd gevonden. Echter werd in eerder onderzoek ook verbetering in de verwerkingssnelheid gevonden na training die niet specifiek gericht was op verwerkingssnelheid (Nouchi et al., 2012).

(29)

In eerder onderzoek werd voornamelijk gekeken naar het effect van de training bij gezonde ouderen. In het huidige onderzoek werd verwacht dat ouderen met een doorgemaakte beroerte een grotere verbetering konden laten zien in cognitie na de cognitieve training aangezien er werd verwacht dat deze deelnemers op een lager niveau van verwerkingssnelheid zouden beginnen (Zinn, Bosworth, Hoenig en Swartzwelder, 2007). Uit eerder onderzoek bleek dat deelnemers die begonnen met een laag niveau van verwerkingssnelheid meer baat hebben bij een cognitieve training (Ball, Edwards & Ross, 2007; Edwards et al., 2005). Het onderzoek van Westerberg et al. (2006) en Johansson (2000) vonden dat het brein van deelnemers met een beroerte nog steeds plastisch genoeg is om veranderingen in de cognitie door te maken. Mogelijk werden de verwachte effecten niet gevonden in dit onderzoek doordat het brein van de deelnemers met een doorgemaakte beroerte dusdanig is aangedaan dat zij geen verbetering in de cognitie kunnen bewerkstelligen.

In tegenstelling tot de verwachting werden er geen effecten van de training op het algemeen dagelijks leven gevonden. Echter werden er bij alle deelnemers gezamenlijk wel een verbetering in tijd gevonden op verschillende vragenlijsten (CFQ en DEX). Mogelijk zou ‘spontaan herstel’ het gevonden effect kunnen verklaren. Echter blijkt spontaan herstel voornamelijk op te treden in de eerste weken na de beroerte (Cramer, 2008). In het huidige onderzoek hadden de deelnemers minimaal één jaar geleden en maximaal vijf jaar geleden een beroerte doorgemaakt (M = 734.94 dagen geleden; SD = 184.87). Het lijkt echter wel mogelijk dat de deelnemers, door de aandacht die zij kregen, een verbetering lieten zien in het dagelijks leven. De deelnemers werden meermaals gebeld door een toegewezen uitvoerend onderzoeker over hoe het trainen ging. Echter kan deze aandacht de vooruitgang in de controle conditie niet verklaren. Een andere verklaring zou kunnen zijn dat de deelnemers

(30)

vooruitgang laten zien in het dagelijks functioneren daar zij het gevoel hadden actief bezig te zijn met herstel en hierdoor een effect verwachtten (Benedetti, 2014). Uit eerder onderzoek bleek dat deelnemers door het verwachtten van een effect, dit effect ook bemerkten. Het zogenaamde placebo effect. In het huidige onderzoek dachten de deelnemers actief bezig te zijn met het trainen van de cognitie. Mogelijk hadden zij hierdoor het gevoel minder problemen te ervaren in het dagelijks leven.

Een mogelijke ondersteuning voor het bovengenoemde argument is dat wanneer alle deelnemers samengevoegd zijn, deze verbetering in tijd werd gevonden, maar dat dit niet overeenkomt met de waarneming van de naasten. Zij namen namelijk geen significante verbetering in het algemeen dagelijks leven waar. De deelnemer had het gevoel actief bezig te zijn met mogelijk herstel en voelde zich door deze verwachtingen ook beter. De naaste bekeek dit proces een stuk objectiever en ziet geen verschil. Daarnaast is het ook mogelijk dat er geen significante resultaten in tijd gevonden zijn daar de naaste door het onderzoek meer gefocust was op het functioneren van de deelnemer. Zo wist de naaste van de deelnemer mogelijk niet van bepaalde problemen die de deelnemer ervoer en is hier meer op gaan letten naar mate het onderzoek vorderde. Zo moesten deelnemers vaak hulp inschakelen van de partner of familielid om bepaalde taken uit te voeren. Mogelijk merkte de naaste hierdoor dat er problemen zijn waarvan zij of hij het bestaan aan het begin van het onderzoek nog niet afwist.

Het zou echter ook kunnen dat de deelnemer zelf juist beter kan inschatten of hij of zij een verbetering in het algemeen dagelijks functioneren ervaart. Dit zou ook een mogelijke verklaring kunnen zijn voor het verschil in het gevonden effect tussen de deelnemers en de waarneming van de naaste.

(31)

Naast dat de gestelde hypotheses niet kunnen worden bevestigd zijn er nog enkele kanttekeningen aan het onderzoek. Zo lijkt de actieve controle conditie nog van te hoog niveau te zijn voor de deelnemers. Veel deelnemers lieten weten dat zij de training op het eind moeilijk vonden, ondanks dat de training zo was ontwikkeld dat de training geen effect zou moeten geven. Dit betekent dat de experimentele conditie mogelijk moeilijk te vergelijken was met de actieve controle conditie. Na analyse werd duidelijk dat de deelnemers uit de experimentele conditie de training niet significant moeilijker vonden dan de deelnemers uit de actieve controle conditie. Het lijkt dus in de toekomst verstandig om de deelnemers uit de controle conditie niet actief te laten trainen daar zo het grootste effect kan worden gevonden. Ook zou men de actieve controle conditie wel kunnen laten trainen maar op een lager niveau. In dit huidige onderzoek zijn wachtlijst deelnemers meegenomen maar nog steeds werd er geen effect gevonden tussen de wachtlijst en de experimentele conditie. Mogelijk is dit te wijten aan het lage aantal deelnemers.

Het lage aantal proefpersonen is een grote kanttekening aan het huidige onderzoek. Dit onderzoek maakte deel uit van een groter onderzoek. Ten tijde van dit onderzoek waren nog niet alle gegevens aanwezig waardoor alleen deze kleine steekproef kon worden gebruikt. Mogelijk vindt men wel significante effecten wanneer de extra deelnemers in de analyses worden meegenomen. Echter wordt er in het onderzoek van Nouchi et al. (2012) ondanks het lage aantal deelnemers een effect gevonden van de training. Hieraan namen 32 deelnemers deel. Dit betekent dat zelfs met een kleine steekproef effecten gevonden hadden kunnen worden.

Verder lijkt het ook lastig om er zeker van te zijn dat de deelnemers goed getraind hebben. Tijdens de voor- en de nameting maakten de deelnemers de DSST bij een TAPASS onderzoeker. Hierdoor werden zij bewust bij de taak gehouden.

(32)

Tijdens het trainen was het lastig om te weten of de deelnemers de training serieus namen. Het is mogelijk dat zij tijdens de training afgeleid raakten door omstanders, familieleden of dat zij ook met iets anders bezig waren. Dit is echter moeilijk om in vervolgonderzoek te verbeteren daar het moeilijk realiseerbaar is om deelnemers twaalf weken vijf maal per week een half uur te laten komen trainen op de universiteit. De meeste deelnemers trainden aan het begin erg trouw en gaven aan dat zij het leuk vonden. Naarmate het einde van het onderzoek naderde werd vaker verteld dat zij er nu wel genoeg van hadden. Mogelijk heeft dit ervoor gezorgd dat de deelnemers minder hard en gemotiveerd trainden en dat hierdoor geen effecten van de training zijn gevonden. Echter werd na analyse duidelijk dat de deelnemers gemiddeld aangaven de training ‘een beetje leuk’ tot ‘heel erg leuk’ te hebben gevonden. Ook hadden zij gemiddeld ‘een beetje zin’ tot ‘heel erg zin’ om tijdens de training hun prestaties te verbeteren.

Ook is het mogelijk dat de deelnemers uit de experimentele conditie minder vooruitgang boekten dan verwacht daar de adaptieve flexibiliteitstraining toch minder adaptief dan verwacht blijkt te zijn. Ondanks dat de deelnemers zelf konden bepalen op welk niveau zij spellen speelden, vertelden deelnemers op het eind van de training moeite te hebben om verder te komen. Ook vertelden meerdere deelnemers dat de 9 verschillende spellen na twaalf weken begonnen te vervelen. In vervolgonderzoek zou men voor een nog groter aantal spellen kunnen kiezen. Hierdoor zou de deelnemer mogelijk extra gemotiveerd blijven en wordt deze steeds opnieuw uitgedaagd.

Volgens Leskela et al. (1999) zorgen voornamelijk beroertes in de frontale kwab voor problemen in de verwerkingssnelheid. Mogelijk zou men in vervolgonderzoek kunnen kijken of deelnemers met een beroerte in het frontale deel van het brein inderdaad een lagere verwerkingssnelheid laten zien ten opzichte van

(33)

deelnemers met een beroerte op een andere plek in het brein. Aangezien volgens Ball, Edwards & Ross (2007) en Edwards et al. (2005) deelnemers met een lage verwerkingssnelheid het meeste profijt hebben van de training is het interessant om te bekijken of de deelnemers met frontaal letsel ook meer verbetering laten zien in de verwerkingssnelheid dan deelnemers met een beroerte op een andere plek. Mogelijk zouden deze deelnemers in het dagelijks leven ook de grootste verbetering laten zien.

Op dit moment lijkt de training nog niet klaar te zijn voor gebruik in de revalidatie na een beroerte daar er nog geen effecten zijn gevonden bij de deelnemers in het huidige onderzoek. Dit betekent dat er nog geen oplossing is voor het steeds groter wordende percentage ouderen met doorgemaakte beroertes in Nederland. Toch lijken de ouderen mogelijk door het focussen op herstel en positieve verwachtingen vooruit te gaan in het dagelijks functioneren. Om deze reden lijkt het, ondanks dat de huidige adaptieve flexibiliteitstraining geen veranderingen in de cognitie teweegbrengt, belangrijk om actief bezig te blijven met herstel. Dus blijf actief en laat uw cognitie niet in de steek!

(34)

Literatuurlijst

Ball, K., Bersch, D. B., Helmers, K. F., Jobe, J. B., Leveck, M. D., Marsiske, M., Morris, J. N., Rebok, G. W., Smith, D. M., Tennstedt, S. L., Unverzagt, F. W., & Willes, S. L. (2002). Effects of Cognitive Training Interventions With Older Adults: A Randomized Controlled Trial. JAMA, 288 (13), 2271-2281.

Ball, K., Edwards, J. D., & Ross, J. A. (2007). The Impact of Speed of Processing Training on Cognitive and Everyday Functions. Journal of Gerontology, 62, 19-31.

Ball, K., Owsley, C., Stalvey, B., Roenker, D. L., Sloane, M., & Graves, M. (1998). Driving Avoidance and Functional Impairment in Older Drivers. Accident Analysis & Prevention, 30 (3), 312-322.

Benedetti, F. (2014). Placebo Effects (second edition). Oxford: University Press. Beroerte. (2015) Opgehaald 11 april 2015, van

https://www.hersenstichting.nl/alles-over-hersenen/hersenaandoeningen/beroerte

Bouma, A., Mulder, J., Lindeboom, J., & Schmand, B. (2012). Handboek Neuropsychologische Diagnostiek (tweede druk). Amsterdam: Pearson. Buitenweg, J. I. V., Murre, J. M. J., & Ridderinkhof, K. (2012). Brain Training in

Progress: a Review of Trainability in Healty Seniors. Frontiers in Human Neuroscience, 6, 1-11.

Charney, D. S., Reynolds, C. F., Lewis, L., Lebowitz, B. D., Sunderland, T., Alexopoulos G. W., et al. (2003). Depression and Bipolar Support Alliance Consensus Statement on the Unmet Needs in Diagnosis and Treatment of Mood Disorders in Late Life. Archives of General Psychiatry, 60, 664-672.

COTAN-documentatie (2012). COTAN-beoordeling WAIS-III opgehaald 13 april 2015 van http://www.cotandocumentatie.nl/test_details.php?id=810.

(35)

Cramer, S. C. (2006). Repairing the Human Brain after Stroke: I. Mechanisms of Spontaneous Recovery. Annals of Neurology, 63, 272-287.

Edwards, J. D., Wadley, V. G., Vance, D. E., Wood, K., Roenker, D. L., & Ball, K. K. (2005). The Impact of Speed of Processing Training on Cognitive and

Everyday Performance. Aging & Mental Health, 9 (3), 262-271.

de Haan, E. H., Nys, G. M., & Van Zandvoort, M. J. (2006). Cognitive function following stroke and vascular cognitive impairment. Current Opinion in Neurology, 19(6), 559-564.

Johansson. (2000). Brain Plasticity and Stroke Rehabilitation. American Heart Association. 223-230.

Lemke, U., & Zimprich, D. (2005). Longitudinal Changes in Memory Performance and Processing Speed in Old Age. Aging, Neuropsychology and Cognition, 12, 57-77.

Leskela, M., Hietanen, M., Kalska, H., Ylikoski, R., Pohjasvaara, T., Mäntyla, R., & Erkinjuntti, T. (1999). Executive Functions and Speed of Mental Processing in Elderly Patients with Frontal or Nonfrontal Ischemic Stroke. European Journal of Neurology 6 (6), 1351-5101.

Lustig, C., Shah, P., Seiler, R., Reutel-Lorenz, P. A. (2009). Aging, Training, and the Brain: A Review and Future Directions. Neuropsychology Revalidation, 19, 504-522.

Mahncke, H. W., Connor, B. B., Appelman, J., Ahsanuddin, O. N., Hardy, J. L., Wood, R. A., Joyce, N. M., Boniske, T., Atkins S. M., & Merzenich, M. M. (2006). Memory Enhancement in Healthy older Adults using a Brain Plasticity- based Training Program: A Randomized, Controlled Study. Proceedings of the National Academy of Sciences of the United States of America, 103 (33),

(36)

12523-12528.

Nationaal Kompas Volksgezondheid (2014). Vergrijzing: Wat zijn de belangrijkste Verwachtingen voor de toekomst. Geraadpleegd op 31 maart 2015. http://www.nationaalkompas.nl/bevolking/vergrijzing/toekomst/

Norris, G., & Tate, R. L. (2000). The Behavioural Assessment of the Dysexecutive Syndrome (BADS): Ecological, Concurrent and Construct Validity.

Neuropsychological Rehabilitation, 10 (1), 33-45.

Nouchi, R., Taki, Y., Takeuchi, H., Hashizume, H., Akitsuki, Y., Shigemune, Y., Sekiguchi, A., Kotozaki, Y., Tsukiura, T., Yomogida, Y., & Kawashima, R. (2012). Brain Training Game Improves Executive Functions and Processing Speed in the Elderly: A Randomized Controlled Trail. UMIN Clinical Trail. 7 (1), 1-9.

Owen, A. M., Hampshire, A., Grahn, J. A., Stenton, R., Dajani, S., Burns, A. S., Howard, R. J., & Ballard, C. G. (2010). Putting Brain Training to the Test. Nature, 456, 775-778.

Owsley, C., Sloane, M., McGwin, G., & Ball, K. (2002). Timed Instrumental Activities of Daily Living Tasks: Relationship to Cognitieve Function and Everyday Performance Assesments in Older Adults. Gerontology, 48. 254-265. Pinter, M. M., & Brainin, M. (2012). Rehabilitation after stroke in older people.

Elsevier. Mauritas, 71, 104-108.

Rasquin, S. M. C., Lodder, J., Ponds, R. W. H. M., Winkens, I., Jolles, J., & Verhey, F. R. J. (2004). Cognitive Functioning after Stroke: A One-Year Follow-Up Study. Dement and Geriatric Cognitive Disorders, 18, 138-144.

Rebok, G. W., Ball, K., Guey, L. T., Jones, R. N., Kim, H., King, J. W., Marsiske, M., Morris, J. N., Tennstedt, S. L., Unverzagt, F. W., & Willis, S. L. (2014). Ten-

(37)

Year Effects of the Advanced Cognitive Training for Independent and Vital Elderly Cognitive Training Trail on Cognition and Everyday Functioning in Older Adults. JAGS, 62, 16-24.

Roenker, D. L., Cissell, G. M., Ball, K. K., Wadley, V. G., & Edwards, J. D. (2003). Speed-of-Processing and Driving Simulator Training Result in Improved Driving Performance. Human Factors. 45 (2), 218-233.

Sheline, Y. I., Barch, D. M., Garcia, K., Gersing, K., Pieper, C., Welsh-Bohmer, K., Steffens, D. C., & Doraiswamy, P. M. (2006). Cognitive Function in Late Life Depression: Relationships to Depression Severity, Cerebrovascular Risk Factors and Processing Speed. Biological Psychiatrie, 60, 58-65.

Smith, G. E., Housen, P., Yaffe, K., Ruff, R., Kennison, R. F., Mahncke, H. W., & Zelinkski E. M. (2009). A Cognitive Training Program Based on Principles of Brain Plasticity: Results from the Improvement in Memory with Plastiity-based Adaptive Cognitive Training (IMPACT) Study. JAGS, 57, 594-603.

Toole, J. F., Bhadelia, R., Williamson, J., & Veltkamp, R. (2004). Progessive Cognitive Impairmant After Stroke. Journal of Stroke and Cerebrovascular Diseases. 13 (3), 99-103. Wallace, J. C., Kass, S. J., & Stanny, C. J. (2002). The Cognitive Failures Questionnaire Revisited Dimensions and Correlates. The Journal of General Psychology, 129 (3), 238-256.

Unverzagt, F. W., Smith, D. M., Rebok., G. W., Marsiske, M., Morris, J. N., Jones, R., Willis, S. L., Ball, K., King, J. W., Koepke, K. M., Stoddard, A., & Tennstedt, S. L. (2009). The Indiana Alzheimer Disease Center’s Symposium on Mild Cognitive Impairment. Cognitive Training in Older Adults: Lessons from the ACTIVE Study. Current Alzheimer Research, 6 (4), 375-383.

(38)

Bartfai, A., & Klingberg. T. (2006). Computerized Working Memory Training After Stroke – A Pilot Study. Brain Injury, 21 (1), 21-29.

Willis, S. L., Tennstedt, S. L., Marsiske, M., Ball, K., Elias, J., Koepke, K. M., Morris, J. N., Rebok, G. W., Unverzagt, F. W., Stoddard, A. M., & Wright, E. (2006) Long-Term Effects of Cognitive Training on Everyday Functional Outcomes in Older Adults. JAMA, 296 (23), 2805-2814.

Wilson, B. A., Alderman, N., Burgess, P. W., Emslie, H., & Evans, J. J. (2003). Behavioural Assessment of the Dysexecutive Syndrome (BADS). Journal of Occupational Psychology, 5 (2), 33-37.

Wolinksy, F. D., Mahncke, H., van der Weg, M. W., Martin, R., Unverzagt, F. W., Ball, K. K., Jones, R. N., & Tennstedt, S. L. (2010). Speed of Processing

Tranining protects self-rated health in older adults: enduring effects observed in the multe-site ACTIVE randomized controlled trial. International

Psychogetriatrics, 22 (3), 470-478.

Zantinge, E. M., van der Wilk, E. A., & van Wieren, S., & Schoemaker, C. G. (2011). Gezond ouder worden in Nederland. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM.

Zinn, S., Bosworth, H. B., Hoenig, H. M., & Swartzwelder, H. S. (2007). Executive Function Deficits in Acute Stroke. Archives of Physical Medicine and

(39)

Appendix I Speluitleg spellen van de Experimentele Conditie

Bij alle spellen kunnen de deelnemers sterren verdienen. Er wordt gevraagd aan de deelnemers of zij bij één ster op hetzelfde level willen blijven trainen. Bij twee sterren mogen zij zelf bepalen of zij doorgaan naar het volgende level of nog op hetzelfde niveau blijven trainen. Bij drie sterren wordt gevraagd of de deelnemer naar het volgende leven wilt gaan.

Spelnaam: Birds of a Feather Tijdsafhankelijk: Ja

(40)

Uitleg spel: deelnemers krijgen een scherm te zien met daarop verschillende vogels. Het is de bedoeling dat de deelnemer zo snel mogelijk het aantal lichtblauwe vogels met spitse snavels telt. Wanneer de tijd voorbij is kan de deelnemer aangeven hoeveel vogels hij of zij heeft gezien. De score wordt berekend door het verschil tussen het gegeven antwoord van de deelnemer en het juiste antwoord te berekenen. Wanneer de deelnemer aangeeft zeven vogels te hebben gezien terwijl het juiste antwoord negen vogels was krijgt de deelnemer twee strafpunten. Hoe hoger het niveau hoe meer de vogels op elkaar gaan lijken.

Spelnaam: Multi Memory

Tijdsafhankelijk: grotendeels zonder tijdslimiet

Speluitleg: de deelnemer krijgt op het scherm verschillende kaartjes te zien met een bepaalde kleur, vorm en positie. Het is de bedoeling dat de deelnemer dit zo goed mogelijk probeert te onthouden. Hierna krijgt de deelnemer een nieuw beeld te zien en is het de bedoeling dat de deelnemer de kaartjes die moesten worden onthouden reproduceert.

(41)

Spelnaam: Square Logic

Tijdsafhankelijk: Ja (vanaf het eerste level)

Speluitleg: het is de bedoeling dat de deelnemer één blokje overhoudt. Dit kan wanneer de deelnemers de blokjes stapelt die elkaar opvolgen (bijv. 1 op 2; 2 op 1; 2 op 3 of 3 op 2) en wanneer deze blokjes naast, boven of schuin naast elkaar liggen.

Spelnaam: Mind the Mole Tijdsafhankelijk: Ja

Speluitleg: Langzamerhand verschijnen in het wortelveld molshopen. Elke molshoop beweegt in een bepaalde richting (bijvoorbeeld op en neer of knipperend). Wanneer de molshoop verandert van beweging moet de deelnemer zo snel mogelijk op deze

(42)

molshoop klikken. Hierbij is de volgorde waarin de molshopen belangrijk. Wanneer de deelnemer te laat of te vroeg klikt neemt de mol een aantal wortels weg.

Spelnaam: Out of Order

Tijdsafhankelijk: Ja (vanaf eerste level)

Uitleg spel: Het doel is om de kaartjes in de juiste volgorde te plaatsen, zodat elk aangrenzend plaatje ten minste in één kenmerk overeenkomt. De mogelijke overeenkomsten zijn: aantal (1, 2 of 3 figuurtjes), vorm (ovaal, rechthoek, golfje of schuine rechthoek), kleur (blauw, groen, grijs, rood of paars) of vulling (gestreept, leeg of ingekleurd).

(43)

Spelnaam: Patterned Logic

Tijdsafhankelijk: Ja (vanaf eerste level)

Uitleg spel: De figuren liggen op een bepaalde volgorde door een bepaald patroon. Er zijn echter gaten die moeten worden opgevuld. Het is de bedoeling dat de deelnemer ontdekt wat het patroon is en hierdoor de gaten kan opvullen met de juiste blokjes. Hoe minder pogingen hoe beter de score.

Spelnaam: Moving Memory Tijdsafhankelijk: Nee

Uitleg spel: Het is de bedoeling dat de deelnemer de juiste twee kaartjes bij elkaar zoekt. Wanneer de deelnemer op een kaartje drukt kan hij of zij zien welk plaatje hierbij hoort. Echter verschuiven de plaatjes na elke beurt. De deelnemer kan dus de kaartjes niet herkennen aan de positie maar wel aan het bijhorende getal.

(44)

Spelnaam: Pattern Matrix Tijdsafhankelijk: Ja

Uitleg spel: de deelnemer ziet een aantal blokjes met patronen waarvan er twee overeenkomen. De blokjes staan echter niet in de zelfde positie dus de deelnemer moet deze mentaal draaien om erachter te komen welke twee overeenkomen.

Spelnaam: Toy Shop

Tijdsafhankelijk: grotendeels zonder tijdslimiet

Uitleg spel: de deelnemer krijgt een wish list te zien en het is de bedoeling dat de deelnemer de spullen op het lijstje onthoudt. Hierna komt de kast inbeeld en is het de bedoeling dat de deelnemer de juiste spullen in het winkelwagentje plaatst. De deelnemer krijgt punten voor de juiste spullen in het winkelwagentje en strafpunten voor spullen die verkeerd gekozen zijn.

(45)

Speluitleg spellen van de Actieve Controle Conditie

De deelnemers uit de actieve controle conditie trainen elke week op een ander niveau. Zo wordt aan deze deelnemers gevraagd of zij in week één de eerste training willen doen, tweede week training twee, zie hieronder.

Week Training 1 1 2 2 3 3 4 4 5 5 6 6 7 6 8 7 9 8 10 8 11 9 12 9

(46)

Spelnaam: Pay Attention Tijdsafhankelijk: Ja

Uitleg spel: In het veld zien de deelnemers de blokjes op een neer bewegen. Wanneer de vierkantjes rood knipperen en hevig gaan bewegen moet de deelnemer zo snel mogelijk op dit blokje klikken. Wanneer de deelnemer te vroeg of te laat klik steelt het blokje figuurtjes rondom het blokje.

Spelnaam: Grid Tracks Tijdsafhankelijk: Nee

Uitleg spel: de deelnemer ziet een aantal blauwe sterren staan. Het is belangrijk dat de deelnemer onthoudt waar deze sterren zich bevinden. Hierna gaan de stukken

(47)

bewegen. Wanneer de tijd stopt moet de deelnemer aangeven waar de blauwe ster zich op dat moment bevindt.

Spelnaam: Sliding Search Tijdsafhankelijk: Ja

Uitleg spel: de deelnemer ziet onderin het beeld een plaatje voorbij bewegen. Eén van de plaatjes is precies hetzelfde als het bewegende plaatje bovenin. De deelnemer moet nu het plaatje selecteren die precies hetzelfde is als het bewegende plaatje.

Spelnaam: Fuzzle Tijdsafhankelijk: Ja

(48)

Uitleg spel: de deelnemer heeft de tijd om de foto te bestuderen. Hierna wordt de foto in stukken geknipt en moet de deelnemer de juiste stukjes foto naar de juiste plek slepen. Hoe minder vaak er stukken moeten worden verplaatst hoe hoger de score van de deelnemer.

(49)

Testinstructie voor onderzoeker DSST DSST (stopwatch; 2 potloden)

“Toen we vandaag aan de test begonnen, heb ik u gezegd dat ik u verschillende dingen zal laten doen. Nu wil ik u vragen een aantal figuren na te teken. Kijkt u eens naar deze hokjes. U ziet telkens in de bovenste helft een getal staan en een figuur in de onderste helft. Elk getal heeft zijn eigen figuur.”

<wijs de 1 aan en het bijhorende symbool en daarna de 2 etc.> <wijs lege hokjes aan>

“Hier ziet u dat de bovenste hokjes getallen hebben, maar de figuren eronder ontbreken. U moet nu in elk van die hokjes het figuur zetten dat bij het getal hoort. “

<wijs hokje aan en daarna de juiste sleutel symbool>

“Hier staat een 2, bij de 2 hoort dit figuur. Ik zet het dus in dit lege hokje. <vul symbool in> Het volgende getal is een 1.”

<wijs het tweede hokje aan en daarna het jui0073te symbool in de sleutel>. “Dit figuur hoort erbij, dus nu zet ik dit figuur in het hokje”

<vul fig. In>

“Hier staat een 3; dit figuur hoort erbij “ <vul in>

“Nu moet u de overige hokjes invullen tot aan deze zwarte lijn.” <lijn duidelijk aangegeven! corrigeer fouten, moedig aan>

“U weet nu hoe u de figuren moet invullen. Als ik zeg dat u kunt beginnen, mag u de rest van de hokjes invullen. “

(50)

“U moet hier beginnen en zoveel mogelijk hokjes invullen totdat ik zeg dat u mag stoppen. Probeer er zoveel mogelijk in te vullen, zonder dat u fouten maakt of hokjes overslaat.”

<wijs de overige hokjes op de eerste regel aan en zeg>

“Wanneer u klaar bent met deze regel, kunt u verder gaan met de volgende regel. “

<wijs weer begin aan>

“Klaar? Begint u maar.”

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Als uit een studie komt dat vrouwtjes van hoge kwaliteit (groene lijn) wel een voorkeur vertonen voor bepaalde mannetjes, maar vrouwtjes van lage kwaliteit (rode lijn) niet, komt dit

Wanneer al deze aspecten van de underground uitgaanservaring samen komen, kan er bij de feestganger een gevoel van grenzeloosheid ontstaan waarin alle aspecten van seksuele

The environ- ments described in this paper are appropriate study sites of WNV ecology and vector population because (i) they have key required factors in common: intense circulation

Specifically, the early-type population that comprises the E and E/S0 galaxies dominates the inner regions of the cluster while the population of gas-rich galaxies that constitutes

Using Equations (6), (7) and the baseline derived washout rate constants for the determination of DVR, Equation (5) can be determined from a dual time point approximation,

ScFv:sTRAIL fusion proteins, consisting of sTRAIL recombinantly fused (as indicated by the dotted lines) to a scFv (heavy &amp; light chains in green &amp; beige) specific for

Wetenschappelijke Adviesraad van de SWOV De Wetenschappelijke Adviesraad (WAR) van de SWOV heeft in het verslagjaar geadviseerd over het kader en perspectief voor een

Als je alle vragen goed beantwoord en de letters onder in de vakjes hebt gevuld, krijg je niet alleen de oplossing, maar kun je met deze tips in je bagage op je fi ets springen