• No results found

Het verwachte effect van de scheiding tussen audit en non-audit diensten op de onafhankelijkheid van accountants

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het verwachte effect van de scheiding tussen audit en non-audit diensten op de onafhankelijkheid van accountants"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het verwachte effect van de scheiding tussen audit en

non-audit diensten op de onafhankelijkheid van accountants

Bachelorscriptie

Definitieve versie

Naam:

Hidde Wyngaard

Studentnummer:

6074340

Scriptiebegeleider:

Dr. R. Boomsma

Inleverdatum:

21 Juli 2013

Universiteit van Amsterdam

Faculteit Economie & Bedrijfskunde

(2)

Abstract

De laatste jaren wordt er steeds meer kritiek geuit op het handelen van accountants. Ze zouden niet onafhankelijk genoeg zijn en teveel in het belang van klanten werken. Daarom is er in januari 2013 een wet ingevoerd waarin het voor accountants verboden wordt om zowel non-audit diensten als audit diensten te verlenen aan dezelfde klant. Deze wet is ingevoerd met het doel om de onafhankelijkheid van de accountants te vergroten.

In deze scriptie wordt onderzocht wat het mogelijke effect is van het leveren van non-audit diensten op de onafhankelijkheid van de accountant bij het leveren van controlewerkzaamheden. Dit is onderzocht aan de hand van een literatuuronderzoek. Hierin wordt het mogelijke effect van non-audit activiteiten op de onafhankelijkheid van de accountant op verschillende manieren gemeten. Ten eerste wordt de invloed van non-audit diensten op de onafhankelijkheid van de accountant gemeten op basis van resultaatsturing. Vervolgens is de invloed van non-audit diensten gemeten op basis van het type verklaring dat de accountant afgeeft. Tenslotte is de invloed van non-audit diensten gemeten op basis van experimenteel onderzoek.

Uit het literatuuronderzoek blijkt dat er geen eenduidig beeld naar voren komt over het effect op de onafhankelijkheid van de accountant als de audit en non-audit diensten worden gescheiden. Dit laat onverlet dat het ook noodzakelijk is dat er nog vervolgonderzoek wordt gedaan naar andere risico’s die de onafhankelijkheid van de accountant kunnen aantasten.

(3)

Inhoudsopgave Pagina: Hoofdstuk 1: Inleiding 4 Hoofdstuk 2: Achtergrondinformatie 7 2.1 De accountantscontrole en de accountantsverklaring 7 2.2 Agency theorie 8 2.2.1 Belang accountantscontrole 8

2.2.2 Probleem met onafhankelijkheid 9

2.2.3 Conclusie agency theorie 10

2.3 Onafhankelijkheid 10

2.3.1 Onafhankelijkheid in wezen en in schijn 11 2.3.2 Bedreiging van de onafhankelijkheid 12 2.3.3 Onafhankelijkheid in de wet- en regelgeving 13

2.3.4 Conclusie Onafhankelijkheid 14 Hoofdstuk 3: Literatuuronderzoek 16 3.1 Meetbaarheid onafhankelijkheid 16 3.1.1 Resultaatsturing 17 3.1.2 Type accountantsverklaring 21 3.1.3 Experimenteel onderzoek 25 Hoofdstuk 4: Discussie 28 Hoofdstuk 5: Conclusie 30 Referenties 33

(4)

1. Inleiding

Accountants zijn de laatste jaren vaak negatief in het nieuws geweest (Colbert e.a., 2008, p.115). Bij verschillende schandalen en fraudezaken waren vaak de accountants betrokken (Kinney Jr. e.a., 2004, p.563). Een van de bekendste voorbeelden is de fraudezaak bij Enron, waar grote verliezen verborgen werden gehouden door middel van schimmige constructies. De accountants werden hier mede verantwoordelijk voor gehouden (Healy & Palepu, 2003, p.12). Door dit vele negatieve nieuws is het vertrouwen in accountants afgenomen. Bovendien zouden accountants niet meer onafhankelijk genoeg zijn.

Accountants zijn belangrijk voor de samenleving (Bindenga, 2000), want er vertrouwen immers veel mensen en instanties blindelings op een accountantsverklaring. Echter, deze belangrijke rol voor de samenleving kan de accountant alleen vervullen als er genoeg vertrouwen is. Dit is namelijk van groot belang voor goed werkende financiële markten (DeFond e.a., 2002, p.1247). Het vertrouwen kunnen accountants winnen en behouden door te laten zien dat ze betrouwbaar en onafhankelijk te zijn.

De onafhankelijkheid van accountants staat de laatste jaren ter discussie (Colbert e.a., 2008, p.115). Het accountantsberoep is veranderd. Oorspronkelijk waren accountants er om te controleren, tegenwoordig hebben accountants echter veel meer taken dan controleren, en adviseren ze hun klanten ook veel. Naar aanleiding hiervan zijn er verschillende wetsvoorstellen gedaan in 2012, om de onafhankelijkheid van accountants te waarborgen (Eerste Kamer, 2012, p.19).

In februari 2012 is door de Tweede Kamer een wetsvoorstel met wijzigingen in het accountantsberoep aangenomen. In december 2012 is dit wetsvoorstel ook door de Eerste Kamer aangenomen. In dit wetsvoorstel waren twee amendementen opgenomen. Het eerste amendement was gericht op de roulatie van accountants, het tweede amendement was gericht op de scheiding tussen audit en non-audit diensten. Per 1 januari 2013 is het tweede amendement ook daadwerkelijk ingevoerd. In deze scriptie zal daarom verder worden ingegaan op dit amendement.

(5)

non-audit diensten. Het amendement luidt: De accountantsorganisatie die wettelijke controles verricht bij een organisatie van openbaar belang, verricht naast controlediensten geen andere werkzaamheden voor die organisatie (Eerste kamer, 2012, p.19). Een organisatie van openbaar belang (OOB) kan volgens de Wet Toezicht Accountantsorganisaties (WTA) worden gezien als een in Nederland gevestigde NV, verzekeraar, kredietinstelling of speciaal aangewezen onderneming (Autoriteit Financiële Markten, 2006, p.4).

In deze scriptie zal het effect van de scheiding tussen audit en non-audit diensten op de onafhankelijkheid van de accountant worden onderzocht. De onderzoeksvraag luidt dan ook: ‘Wat is het verwachte effect van de scheiding

tussen audit en non-audit diensten op de onafhankelijkheid van accountants bij het leveren van controlewerkzaamheden?’ Er is al regelmatig onderzoek gedaan naar

de invloed van non-audit diensten op de onafhankelijkheid van de accountant bij het uitvoeren van controle werkzaamheden. In deze scriptie zal vanuit drie invalshoeken naar de onafhankelijkheid worden gekeken, namelijk door te kijken naar resultaatsturing, het type verklaring dat is afgegeven door de accountants en door te kijken naar experimenteel onderzoek. Frankel e.a. (2002) hebben onderzoek gedaan naar de onafhankelijkheid van de accountant door middel van het kijken naar resultaatsturing, en concluderen dat het leveren van non-audit diensten de onafhankelijkheid van de accountant kan aantasten. Ook Ashbaugh e.a. (2003) hebben dit onderzoek uitgevoerd, maar ze kwamen echter tot een andere conclusie. Chung & Kallapur (2003) en Reynolds & Francis (2001) sluiten zich aan bij deze bevindingen van Ashbaugh e.a. (2003). Defond e.a. (2002) hebben onderzoek gedaan naar de onafhankelijkheid van de accountant door te kijken naar het type verklaring dat is afgegeven door de accountant. Volgens hen hebben non-audit diensten geen invloed op de onafhankelijkheid van de accountant. Ook Reynolds en Francis (2001), Geiger en Rama (2003) en Craswell (1999) sluiten zich hierbij aan. Zij hebben ook onderzoek gedaan naar de onafhankelijkheid van de accountants naar aanleiding van het type verklaring dat is afgegeven. Sharma en Sidhu (2001) hebben de onafhankelijkheid ook onderzocht op basis van het type accountantsverklaring maar kwamen tot een andere conclusie. Ponemon (1995) en Jenkins & Krawczyk (2000) hebben

(6)

onderzoek gedaan naar de onafhankelijkheid van de accountant op basis van experimenteel onderzoek. Ook zij komen beiden tot een andere conclusie.

In deze scriptie zijn dus drie invalshoeken gebruikt om de invloed op de onafhankelijkheid van de accountant te onderzoeken. Het doel van dit onderzoek is het vergelijken van de verschillende onderzoeksmethodes en de bijbehorende conclusies en hierdoor een eenduidig beeld proberen te creëren over het verwachte effect van de scheiding tussen audit en non-audit diensten op de onafhankelijkheid van accountants bij het leveren van controlewerkzaamheden. Er komt uit de bestaande literatuur geen geheel eenduidig beeld naar voren over de invloed van de scheiding tussen audit en non-audit diensten op de onafhankelijkheid van de accountant. Wel kan gesteld worden dat permanente waakzaamheid geboden is om de onafhankelijkheid van de accountants te waarborgen, juist omdat de omstandigheden waarin de accountant moet opereren aan verandering onderhevig is.

In het tweede hoofdstuk zullen essentiële begrippen en theorieën worden besproken en verduidelijkt. Eerst zal de accountantscontrole en de accountantsverklaring worden besproken, gevolgd door de agency theorie. Tenslotte zal het begrip onafhankelijkheid verduidelijkt worden. Vervolgens zal in het derde hoofdstuk het literatuuronderzoek beschreven worden. Hier wordt de onderzoeksvraag getoetst aan de hand van bestaande literatuur. Tenslotte zal er worden afgesloten met de discussie in het vierde hoofdstuk en de conclusie in het laatste hoofdstuk.

(7)

2. Achtergrondinformatie

In dit hoofdstuk zullen relevante theorie en begrippen worden weergegeven en verduidelijkt. In de eerste paragraaf zullen de begrippen accountantscontrole en accountantsverklaring worden uitgelegd, om duidelijk te maken wat deze begrippen inhouden. In de tweede paragraaf en de bijbehorende subparagrafen zal de agency theorie worden verduidelijkt. Bij deze theorie wordt uitgegaan van een potentiële belangenverstrengeling die kan optreden tussen twee partijen, als de ene partij de andere partij inhuurt. Bijvoorbeeld tussen de accountant en de klant. Tenslotte zal in de laatste paragraaf en subparagrafen het begrip onafhankelijkheid toegelicht worden, om een duidelijk beeld te geven wat er in deze scriptie wordt bedoeld met het begrip onafhankelijkheid.

2.1 De accountantscontrole en de accountantsverklaring

Het doel van de accountantscontrole is het met redelijke zekerheid vast kunnen stellen dat verantwoordingsinformatie volledig en juist is opgesteld (Arens e.a., 2012, p.162). De accountant zorgt hiervoor door middel van controle, beoordeling en rapportage. Na het uitvoeren van de accountantscontrole wordt de accountantsverklaring opgesteld en ondertekend door de accountant. Er zijn in grote lijnen vier mogelijke soorten accountantsverklaringen. De eerste verklaring, de meest positieve verklaring voor de klant, is een goedkeurende accountantsverklaring. Ten tweede is er een verklaring met beperking, waarbij er een materiële bedenking of onzekerheid is. De derde verklaring is de verklaring met oordeelonthouding. Hierbij is er een wezenlijke onzekerheid volgens de accountant. De laatste verklaring, de meest negatieve verklaring voor de klant, is de afkeurende accountantsverklaring. Hierbij is er volgens de accountant een wezenlijke bedenking.

Het doel van een accountantsverklaring is het met redelijke zekerheid kunnen zeggen dat de gecontroleerde stukken volledig en juist zijn (Arens e.a., 2012). Veel instanties halen informatie uit de financiële stukken van organisaties. Omdat de accountant de juistheid en volledigheid van deze stukken

(8)

moet controleren heeft de accountant dus een grote verantwoordelijkheid. Volgens Antle (1984, p.2) is de essentie van accountancy verificatie. Verificatie is zo belangrijk omdat er bij veel bedrijven een scheiding is tussen de leiding en de eigenaar(s). Hierdoor kan tussen deze partijen informatie-asymmetrie ontstaan. Met behulp van de agency theorie kan het belang van de accountant worden verklaard.

2.2 Agency theorie

In deze paragraaf wordt de agency theorie besproken. Volgens de agency theorie hebben twee partijen verschillende belangen. De eerste partij is de principaal, dit is de eigenaar van het bedrijf. De principaal huurt een agent in, de tweede partij, om werk te verrichten (Grossman & Hart, 1983, p.10). Aangezien accountants voor non-audit diensten ingehuurd en betaald worden door de klant, zijn zij dus agent van de klant. Hierdoor zou volgens de agency theorie dus een belangenverstrengeling kunnen ontstaan tussen de accountant en de klant. Dit kan van invloed zijn op de onafhankelijkheid van de accountant. Eerst zal de agency theorie gebruikt worden om het belang van de accountantscontrole uit te leggen. Vervolgens zal in de tweede subparagraaf de agency theorie worden gebruikt om een probleem uit te leggen waar de accountant mee te maken kan krijgen. De laatste subparagraaf zal het geheel kort samenvatten.

2.2.1 Belang accountantscontrole

Bij de agency theorie wordt er vanuit gegaan dat men in principe handelt vanuit eigen belang. Men zal eerst het eigen nut willen maximaliseren, en dan pas kijken naar andere doelstellingen (Eisenhardt, 1989, p.58). Hierdoor kunnen de belangen van de principaal en de agent verschillend zijn, waardoor er tegengestelde belangen kunnen ontstaan. Het is moeilijk voor de principaal om te controleren wat het management precies uitvoert en of het management zich wel naar behoren gedraagt (Eisenhardt, 1989, p.58). Voor de agent is het dus al

(9)

snel verleidelijk om niet geheel in het belang van de principaal te werken.

Volgens Antle is het voor het management erg makkelijk om informatie te manipuleren zonder een grote kans op ontmaskering (1984, p.2) . Het management is immers beter geïnformeerd dan de principaal, want het management zorgt voor de dagelijkse bedrijfsvoering. Het management verstrekt informatie over het bedrijf aan bijvoorbeeld de aandeelhouders (principaal), en deze informatie is dus niet gecontroleerd. Gezien de tegengestelde belangen van beide partijen is het wel noodzakelijk dat er een controle van de informatie is. Dit kan door middel van de accountantscontrole, want hierdoor kan er toch een verificatie zijn tussen de principaal en de agent (Watts & Zimmerman, 1983, p.613).

2.2.2 Probleem met onafhankelijkheid

Naast het belang van de accountantscontrole, kan de agency theorie ook een probleem weergeven voor de accountant. De accountant wordt ingehuurd en betaald door een bedrijf. Hierbij kan de accountant dus als agent worden gezien, en het bedrijf dat de accountant inhuurt en betaalt als principaal. Volgens de agency theorie hebben de agent en de principaal verschillende belangen en doelstellingen (Eisenhardt, 1989, p.58). Bovendien zal men de eigen belangen verkiezen boven de belangen van anderen (Jensen & Macklin, 1976, p.308). Voor de accountant kan hierdoor een complexe situatie ontstaan. De accountant wordt immers ingehuurd door de klant, en is hierdoor dus de agent en de klant de principaal. Volgens de agency theorie zou de accountant dus uit eigen belang moeten doen wat de opdrachtgever hem opdraagt, echter hij is er om de opdrachtgever te controleren en om informatie te verifiëren (Jensen & Macklin, 1976, p.308-309). Het is belangrijk dat de accountant zijn controleoordeel niet laat beïnvloeden door het belang van de opdrachtgever. Dit zou het onafhankelijke oordeel, en daarmee de onafhankelijkheid van de accountant, in gevaar kunnen brengen.

(10)

2.2.3 Samenvatting agency theorie

De agency theorie kan gebruikt worden om zowel het belang van de accountantscontrole uit te leggen, als om een mogelijk probleem voor de accountant uit te leggen. Volgens de agency theorie zullen er tussen de principaal en de agent tegengestelde belangen ontstaan (Eisenhardt, 1989, p.58). De accountantscontrole kan deze tegengestelde belangen controleren en ervoor zorgen dat de informatie juist en volledig wordt weergegeven. Echter, de accountant kan door het uitvoeren van non-audit diensten zelf ook als agent van zijn klant worden gezien. De klant is hier dan principaal, want de klant betaalt de accountant immers voor het uitvoeren van de non-audit diensten. Het is daarom belangrijk dat de accountant zich in dit dilemma niet laat leiden door het belang van de opdrachtgever, maar altijd onafhankelijk blijft.

2.3 Onafhankelijkheid

In deze paragraaf zal het begrip onafhankelijkheid worden gedefinieerd. Er is veel literatuur over de onafhankelijkheid van de accountant geschreven. Echter, er zijn verschillende definities voor het begrip onafhankelijkheid ontstaan. De meest geaccepteerde definitie is: ‘de waarschijnlijkheid dat een accountant ontdekte fouten in de financiële verslaggeving rapporteert’. Zowel Watts & Zimmerman (1983, p.615) als DeAngelo (1981, p.116) beschrijven het begrip onafhankelijkheid op deze manier. De Nederlandse Beroepenorganisatie van Accountants (NBA) definieert onafhankelijkheid vrijwel vergelijkbaar. Zij voegen daaraan toe dat objectiviteit, deskundigheid en integriteit hierbij een fundamentele rol spelen (NBA, 2006, paragraaf 2.1). Als de onafhankelijkheid van accountants wordt betwist, worden financiële stukken minder betrouwbaar en zullen de financiële risico’s omhoog gaan (Quick & Warming-Rasmussen, 2009, p.142). Het is dus belangrijk dat de maatschappij vertrouwen heeft in de accountant, en dat er niet wordt getwijfeld aan de onafhankelijkheid van de accountant. De accountant wordt daarom zowel geacht onafhankelijk in schijn als onafhankelijk in wezen te zijn (NBA, 2006, paragraaf 2). Hier zal in de

(11)

volgende subparagraaf dieper op in worden gegaan. Vervolgens zullen er in de daaropvolgende subparagraaf verschillende bedreigingen worden besproken waardoor de onafhankelijkheid van de accountant in twijfel getrokken kan worden. Deze subparagraaf zal worden opgevolgd door een subparagraaf waarin onafhankelijkheid in de wet- en regelgeving wordt besproken. In deze paragraaf komen tevens de begrippen audit diensten en non-audit diensten aan bod. De laatste subparagraaf bevat een korte samenvatting.

2.3.1 Onafhankelijkheid in wezen en in schijn

Onafhankelijkheid in wezen wordt beschreven als de mentale houding waarin de mening niet beïnvloed wordt door invloeden die het professionele oordeel kunnen aantasten. Hierbij kan een individu dus integer, objectief en met professionele scepsis beoordelen (Quick & Warming-Rasmussen, 2009, p.142). Onafhankelijkheid in wezen heeft dus te maken met de geesteshouding van de accountant (Dopuch e.a., 2003, p.84). Door de juiste geesteshouding zal de accountant juist handelen en kunnen fouten dus uitgesloten worden. Hierdoor worden financiële stukken dus juist beoordeeld (NBA, 2006, paragraaf 2).

Onafhankelijkheid in schijn wordt ook wel onafhankelijkheid in optreden genoemd (NBA, 2006, paragraaf 2). Het houdt in dat de accountant feiten en omstandigheden zal moeten vermijden die ertoe kunnen leiden dat een redelijk denkende derde partij de integriteit, objectiviteit of de deskundigheid van de accountant in twijfel zal trekken (Quick & Warming-Rasmussen, 2009, p.142). Onafhankelijkheid in schijn is dus gericht op het aan de buitenwereld laten zien dat de accountant zich onafhankelijk opstelt (Dopuch e.a., 2003, p.84) (Colbert e.a., 2008, p.113). Om dit te verwezenlijken is het van groot belang dat de accountant geen persoonlijke, financiële of andere nauwe banden heeft met de klant. Dit kan het objectieve oordeel in gevaar brengen, en aangezien de objectiviteit een fundamenteel beginsel is van de onafhankelijkheid kan het automatisch ook de onafhankelijkheid in gevaar brengen (NBA, 2006, paragraaf 2.1). Een voorbeeld is dat een accountant het bedrijf controleert waar een goede vriend bestuurder is. Gezien de persoonlijke relatie, is het aannemelijk dat een

(12)

redelijk denkende derde partij de objectiviteit, en dus de onafhankelijkheid, in twijfel zal trekken.

2.3.2 Bedreiging van de onafhankelijkheid

Er zijn verschillende bedreigingen waardoor de onafhankelijkheid van de accountant in twijfel getrokken kan worden. Volgens Quick & Warming-Rasmussen zijn er vier typische situaties die de onafhankelijkheid van de accountant zouden kunnen aantasten; persoonlijke betrokkenheid, financieel belang, persoonlijke relaties en het uitvoeren van non-audit diensten (2009, p.142).

Bij persoonlijke betrokkenheid is de accountant geen buitenstaander van zijn klant, maar is hij betrokken bij de klant (2009, p.142). De accountant kan bijvoorbeeld ook een functie uitoefenen binnen het bedrijf waar hij controleert. Als de accountant een financieel belang heeft bij de klant, zal het onafhankelijke oordeel van de accountant aangetast kunnen worden (2009, p.142). De accountant benadeelt immers zichzelf als hij de klant benadeelt. Een voorbeeld is wanneer de accountant ook aandeelhouder is bij de klant. Het hebben van een persoonlijke relatie tussen de accountant en de klant is gebaseerd op sociale contacten (2009, p.142). De accountant kan bijvoorbeeld goed bevriend zijn met een bestuurder van de klant. Volgens de NBA (2006, paragraaf 2.3) is de kans aanwezig dat de accountant te veel sympathie koestert voor de belangen van een ander. De laatste situatie die de onafhankelijkheid van de accountant zou kunnen aantasten volgens Quick en Warming-Rasmussen is het uitvoeren van non-audit diensten (2009, p.142). Naast controlewerkzaamheden verricht de accountant ook advies-werkzaamheden. Volgens de NBA (2006, paragraaf 2.3) is het gevaar voor zelftoetsing hierdoor aanwezig. Dit houdt in dat de accountant zijn eigen werkzaamheden of het resultaat van zijn werkzaamheden beoordeelt.

De NBA voegt als vijfde situatie nog intimidatie toe (NBA, 2006, paragraaf 2.3). Hierbij wordt de accountant zodanig geïntimideerd dat het objectieve oordeel van de accountant in gevaar komt. Hoe sterk de situatie de onafhankelijkheid van de accountant in gevaar brengt hangt af van de omvang

(13)

van de bedreiging, de status van de betrokkenen, de aard van de zaak die de bedreiging veroorzaakt en de totale omgeving (NBA, 2006, paragraaf 2.3). Hierbij kunnen ook combinaties van de eerder genoemde situaties ontstaan.

2.3.3 Onafhankelijkheid in de wet- en regelgeving

In de Nederlandse wet staat dat de accountant onafhankelijk moet zijn bij het uitvoeren van zijn of haar werk. Dit is als volgt vastgelegd in de Wet Toezicht Accountantsorganisaties (WTA):

“Indien een accountantsorganisatie of een ander onderdeel van het netwerk betrekkingen onderhoudt met een controlecliënt of een met deze controlecliënt verbonden derde op grond waarvan een objectieve, redelijke en geïnformeerde derde partij zou concluderen dat die een bedreiging kunnen vormen voor de onafhankelijkheid van de accountantsorganisatie ten opzichte van die controlecliënt of derde, neemt de accountantsorganisatie maatregelen om haar onafhankelijkheid te waarborgen door deze bedreiging uit te sluiten of te beperken of, indien dat niet mogelijk is, accepteert de accountantsorganisatie de opdracht niet of beëindigt zij deze” (WTA, 2006, Artikel 19).

De onafhankelijkheid wordt hier dus gewaarborgd omdat, zodra de schijn wordt gewekt dat de onafhankelijkheid aangetast kan worden, de accountants-organisatie de opdracht afstoot of de persoon in kwestie geen werk voor deze klant meer laat verrichten.

Ondanks deze vastlegging in de Wet Toezicht Accountantsorganisaties, is in februari 2012 een wetsvoorstel dat is ingediend door de Tweede Kamerleden Plasterk, Irrgang en Braakhuis, waarin wordt gepleit voor de scheiding tussen audit en non-audit diensten, toch aangenomen. In december 2012 is dit voorstel ook aangenomen door de Eerste Kamer (Eerste Kamer, 2012, p.19). Door middel van een wetswijziging zal de onafhankelijkheid van de accountant beter gewaarborgd worden. De aanvulling van het desbetreffende artikel 24b is als volgt: “De accountantsorganisatie die wettelijke controles verricht bij een

organisatie van openbaar belang, verricht naast controlediensten geen andere werkzaamheden voor die organisatie” (Eerste Kamer, 2012, p.19).

(14)

Hierdoor wordt het dus wettelijk verboden dat het accountantskantoor dat de audit diensten uitvoert, ook non-audit diensten voor dezelfde klant uit zal kunnen voeren. Onder audit diensten worden verschillende diensten verstaan. Ten eerste valt de controle van jaarrekeningen onder de audit diensten. Ook de controle van tussentijdse financiële informatie is een audit dienst. Ten derde is het uitvoeren van wettelijk verplichte controles een audit dienst. Daarnaast kunnen accountants zekerheid verstrekken over het directieverslag, waarin de directie verantwoording aflegt met betrekking tot het gevoerde beleid en verwachtingen voor de toekomst. Ook kunnen accountants zekerheid geven over het verslag van maatschappelijk verantwoord ondernemen, waarin het management verantwoording aflegt over het gevoerde beleid met betrekking tot duurzaamheid en maatschappelijke betrokkenheid. Verder valt het geven van zekerheid over het verslag van risicomanagement onder de audit diensten. In dit verslag wordt verantwoord hoe risico’s worden gespreid en worden ingedekt. Tenslotte kan de accountant ook zekerheid geven over het verslag over deugdelijk bestuur. In dit verslag worden zaken als gedragsregels en beloningsstructure verantwoord. Indien een accountantskantoor één of meerdere van deze diensten voor een klant verricht, dan mag het kantoor geen adviesdiensten meer leveren aan deze klant. De wet is ingegaan op 1 januari 2013.

2.3.4 Samenvatting Onafhankelijkheid

De meest geaccepteerde definitie van onafhankelijk is: ‘de waarschijnlijkheid dat een accountant ontdekte fouten in de financiële verslaggeving rapporteert’. Hierbij spelen de begrippen objectiviteit, deskundigheid en integriteit een fundamentele rol.

Het is belangrijk dat de maatschappij vertrouwen heeft in de accountants. De accountant wordt daarom zowel geacht onafhankelijk in schijn als onafhankelijk in wezen te zijn. Onafhankelijkheid in wezen is gericht op de feitelijke onafhankelijkheid, oftewel de geesteshouding van de accountant.

(15)

Onafhankelijkheid in schijn is gericht op het aan de buitenwereld laten zien dat de accountant zich onafhankelijk opstelt.

Er zijn verschillende situaties waarin de onafhankelijkheid van de accountants zou kunnen worden aangetast, namelijk persoonlijke betrokken-heid, financieel belang, persoonlijke relaties, het uitvoeren van non-audit services en intimidatie.

Om de onafhankelijkheid van accountants te kunnen waarborgen is in 2012 een wetswijziging doorgevoerd in de Wet Toezicht Accountants-organisaties. Deze wetswijziging verbiedt het om een accountantskantoor zowel audit als non-audit diensten bij organisaties van openbaar belang uit te laten voeren. Deze wetswijziging is ingevoerd omdat het de onafhankelijkheid van accountants zou versterken.

(16)

3. Literatuuronderzoek

In dit hoofdstuk zal het literatuuronderzoek beschreven worden. Er zal op zoek gegaan worden naar een antwoord op de hoofdvraag: Wat is het verwachte effect van de scheiding tussen audit en non-audit diensten op de onafhankelijkheid van accountants? De eerste paragraaf zal bestaan uit de verschillende manieren waarop onafhankelijkheid in de bestaande literatuur is gemeten. Vervolgens zijn deze manieren elk in een eigen subparagraaf behandeld. De laatste drie subparagrafen zijn als volgt opgebouwd: per onderzoek zijn de gebruikte steekproef en de onderzoeksmethode beschreven, vervolgens zijn de bevindingen van het onderzoek beschreven. Het beschrijven van de steekproef en de onderzoeksmethode is van belang omdat het kan helpen met het verklaren van de verschillende bevindingen.

3.1 Meetbaarheid onafhankelijkheid

De accountant moet zowel in wezen als in schijn onafhankelijk zijn (NBA, 2006, paragraaf 2). Er zijn verschillende wijzen gebruikt in de bestaande literatuur om de onafhankelijkheid van accountants te kunnen meten. De bestaande literatuur wordt in de volgende paragrafen geordend op basis van de manier waarop de onafhankelijkheid meetbaar is gemaakt.

Ten eerste is de invloed van non-audit diensten op de onafhankelijkheid van de accountant gemeten op basis van resultaatsturing. Deze meetmethode is gericht op de mogelijke invloed van resultaatsturing op de onafhankelijkheid van de accountant. Daarnaast is de invloed van non-audit diensten op de onafhankelijkheid gemeten op basis van het type verklaring dat is afgegeven door de accountant. Hierbij wordt achteraf gekeken of de afgegeven verklaring een terecht gegeven verklaring is geweest. Tenslotte is de onafhankelijkheid van de accountant gemeten op basis van experimenteel onderzoek. In de volgende subparagrafen worden deze meetinstrumenten nader toegelicht.

(17)

3.1.1 Resultaatsturing

In deze subparagraaf worden onderzoeken besproken waarbij de invloed van resultaatsturing is gebruikt om de onafhankelijkheid van de accountant te meten. Resultaatsturing vindt volgens Healy & Wahlen plaats wanneer managers bepaalde posten in de financiële verslaggeving gebruiken om belanghebbenden te misleiden over de economische prestaties van het bedrijf of om invloed uit te oefenen op bepaalde uitkomsten die afhangen van de manier waarop dit boekhoudkundig wordt verwerkt (1999, p.368). Er zijn twee manieren waarmee het management de cijfers kan manipuleren: real activity management en accrual

management. Bij real activity management wordt de datum van bepaalde

transacties aangepast (Jegers, 2010, p.408). Bijvoorbeeld de transactiedatum van een bepaalde verkoop. Door de timing aan te passen kunnen managers resultaten manipuleren naar hun eigen wensen. Hierbij kan het zowel om winst als verlies gaan (Bartov, 1993, p.842). Bij accrual management kunnen resultaten gemanipuleerd worden door te kijken welke boekhoudkundige vastleggingsmethode het meest gunstig is voor het management (Healy & Wahlen, 1999, p.369). Hierbij zijn de methode van voorraadwaardering en de afschrijvingsmethode van bedrijfsmiddelen goede voorbeelden. Door resultaatsturing kunnen belanghebbenden als investeerders, verstrekkers van vreemd vermogen en de raad van bestuur van het bedrijf onjuiste financiële verslagen te zien krijgen (Healy & Wahlen, 1999, p.375).

Indien een accountant non-audit diensten verleent voor een klant, en tegelijkertijd ook controlewerkzaamheden verricht, wordt de economische afhankelijkheid van de klant groter (Chung & Kallapur, 2003, p.932). Er worden immers meer inkomsten gegenereerd door de extra geleverde diensten aan de klant. Volgens de economische theorie van DeAngelo wordt verondersteld dat de mate waarin de onafhankelijkheid van de accountant wordt beïnvloed, steeds groter wordt naarmate de economische afhankelijkheid van de klant toeneemt (Chung & Kallapur, 2003, p.932). In de in deze paragraaf beschreven onderzoeken van Frankel e.a. (2002), Ashbaugh e.a. (2003), Chung & Kallapur (2003) en Reynolds & Francis (2001) is de aanwezigheid van resultaatsturing gebruikt om de onafhankelijkheid van de accountant te meten. Er is gekeken

(18)

naar de aanwezigheid van resultaatsturing en de economische afhankelijkheid van de klant.

Frankel e.a. hebben onderzoek gedaan door 3074 jaarrekeningen van Amerikaanse bedrijven te onderzoeken. Alle jaarrekeningen waren opgesteld tussen februari en juni 2001. Ze hebben onderzoek gedaan naar de mogelijke invloed van non-audit beloningen op de onafhankelijkheid van de accountant, gericht op resultaatsturing. Hierbij houden non-audit beloningen alle beloningen in die de accountant ontvangt voor geleverde diensten anders dan de controle van de jaarrekening. Ze hebben op twee manieren onderzoek gedaan. Ten eerste hebben ze gekeken op welke manier non-audit beloningen de handelingswijze met betrekking tot discretionary accruals beïnvloedt. Discretionary accruals zijn opbrengsten en kosten die het verschil maken tussen de winst en de cash flow van de onderneming die niet het gevolg zijn van normale operationele bedrijfsactiviteiten, maar worden beïnvloed door managers (Mohanram, 2003, p.2). Dit is voor managers een manier om resultaten te kunnen manipuleren. Ten tweede hebben ze gekeken naar de invloed van non-audit beloningen op het behalen van winstdoelstellingen. Hierbij zijn de discretionary accruals en de winstdoelstellingen de maatstaven voor onafhankelijkheid. Er is voor beide zaken een significante positieve relatie gevonden (2002, p.98). Dit betekent dat bij hogere inkomsten uit non-audit diensten, er een grotere kans is dat de accountant zich aan zal passen naar de wensen van de klant.

Overigens hebben de inkomsten uit audit diensten een significant negatief verband met de gebruikte resultaatsturing indicatoren (Frankel e.a., 2002, p.98). Dit betekent dat bij hogere inkomsten uit audit diensten, resultaatsturing juist minder voorkomt. Frankel e.a. concluderen dus dat het leveren van non-audit diensten aan een klant waar ook audit diensten aan worden geleverd een negatieve werking heeft op de onafhankelijkheid van de accountant. Een scheiding tussen audit en non-audit diensten zou volgens hen dus betekenen dat de onafhankelijkheid van de accountant beter wordt gewaarborgd.

Hetzelfde onderzoek is uitgevoerd door Ashbaugh e.a.. Zij hebben het onderzoek hetzelfde opgebouwd, maar hebben naast de maatstaven

(19)

current discretionary accruals (2003, p.611). Dit is een ander instrument om

resultaten de manipuleren voor managers. Volgens de onderzoekers heeft het management namelijk veel invloed op de current discretionary accruals. Het onderzoek is uitgevoerd onder 3170 jaarrekeningen die net als bij het onderzoek van Frankel e.a. ook opgesteld waren tussen februari en juni 2001 (2003, p.615).

Echter, Ashbaugh e.a. vinden geen relatie tussen de non-audit beloningen en de discretionary accruals (2003, p.613). Ook tussen de non-audit beloningen en het behalen van winstvoorspellingen wordt geen relatie gevonden (2003, p.634). Ashbaugh e.a. concluderen dan ook dat de conclusie van Frankel e.a. niet klopt (2003, p.634). Volgens Ashbaugh e.a. hebben non-audit diensten geen negatieve invloed op de onafhankelijkheid van de accountant.

Er zijn verschillende verklaringen voor de verschillende conclusies van beide onderzoeken. In beide onderzoeken is gebruik gemaakt van een regressieanalyse (Frankel e.a., 2002, p.84)(Ashbaugh e.a., 2003, p.624). Frankel e.a. gebruiken in hun onderzoek de totale accruals en de absolute waarde van deze accruals. Ashbaugh e.a. hebben deze variabelen geschrapt. De reden hiervoor is dat de totale accruals reeds nodig zijn geweest om de discretionary

accruals te berekenen, waardoor de resultaten overgewaardeerd worden omdat

er twee keer met hetzelfde getal berekend wordt (2003, p.624). In plaats van deze variabelen gebruiken Ashbaugh e.a. de current discretionary accruals van een jaar eerder.

Een ander belangrijk verschil tussen de onderzoeken zijn de variabelen om aan te tonen hoe bedrijfscombinaties en financieringsactiviteiten zijn opgebouwd. Frankel e.a. gebruiken hiervoor één variabele, terwijl in het onderzoek van Ashbaugh e.a. gebruik wordt gemaakt van twee variabelen: fusies en financiering (Ashbaugh e.a., 2003, p.625).

Chung en Kallapur (2003) hebben onderzoek gedaan naar het relatieve economische belang van een klant voor de accountant. Om de invloed op de onafhankelijkheid van de accountant te onderzoeken, kijken ze naar de kwaliteit van de accountantscontrole. Ze gebruiken hiervoor maatstaven voor resultaatsturing (2003, p.932). Er zijn voor het onderzoek 1871 jaarrekeningen van Amerikaanse bedrijven gebruikt, die zijn opgesteld tussen februari en juni 2001 (2003, p.940).

(20)

Chung en Kallapur hebben onderzoek gedaan op basis van de economische theorie van DeAngelo (1981). DeAngelo veronderstelt in haar theorie dat de mate waarin de onafhankelijkheid van de accountant wordt beïnvloed, steeds groter wordt naarmate de economische afhankelijkheid van de klant toeneemt (Chung & Kallapur, 2003, p.932). Het belang van de klant wordt gemeten op basis van de totale omzet van een klant, gedeeld door de totale omzet van het gehele accountantskantoor. Buiten deze ratio, wordt ook een ratio gebruikt waarin er per klant wordt gekeken hoeveel er relatief aan audit en audit diensten wordt verdiend. Volgens Chung en Kallapur is de marge op non-audit diensten namelijk aanzienlijk hoger dan op non-audit diensten. Het is dus voor het accountantskantoor veel aantrekkelijker om non-audit diensten te verlenen (2003, p.932).

Uiteindelijk concluderen Chung en Kallapur dat er geen significante relatie gevonden kan worden tussen het relatieve economische belang van de klant en de aanwezigheid van resultaatsturing (2003, p.951). Dit betekent dat de accountant zich niet aanpast aan de klant indien de klant van relatief groot belang is voor het accountantskantoor. Een scheiding van de audit en non-audit diensten zal volgens Chung en Kallapur dan ook niet helpen om de onafhankelijkheid van accountants te waarborgen. Hiermee sluiten zij zich aan bij de mening van Ashbaugh e.a. (2003).

Reynolds en Francis (2001) hebben eerder ook onderzoek gedaan naar de invloed van het economisch belang van de klant op de onafhankelijkheid van de accountant. Zij hebben bij 6746 Amerikaanse bedrijven gekeken of de omvang van een klant, het behandelen van de klant beïnvloed (2001, p.378). Er is onderzoek gedaan op twee manieren. Ten eerste zijn als maatstaven de accruals en agressief geboekte winsten gebruikt (2001, p.377). Hier wordt de onafhankelijkheid dus gemeten aan de hand van mogelijk aanwezige resultaatsturing. Ten tweede wordt er ook onderzocht of het economisch belang van de klant invloed heeft op het type verklaring dat de accountant geeft. Dit zal in de volgende subparagraaf besproken worden.

Uiteindelijk concluderen Reynolds en Francis dat accountantskantoren alle klanten gelijk behandelen, ongeacht het economische belang van de klant (2001, p.377). Het is dus niet zo dat de onafhankelijkheid van de accountant

(21)

wordt aangetast, naarmate het economisch belang van de klant toeneemt. Hun conclusie sluit daarom ook aan bij de conclusie van Ashbaugh e.a. (2003) en de conclusie van Chung en Kallapur (2003) wordt versterkt.

De verschillende onderzoeken waarbij de invloed van resultaatsturing is gebruikt om onafhankelijkheid te meten hebben verschillende conclusies opgeleverd. Frankel e.a. (2002) concluderen dat het leveren van non-audit diensten de onafhankelijkheid van de accountant negatief beïnvloedt. Ashbaugh e.a. (2003) hebben hetzelfde onderzoek op enkele punten aangepast, en komen vervolgens tot de conclusie dat het leveren van non-audit diensten de onafhankelijkheid van de accountant niet negatief beïnvloedt. Chung en Kallapur (2003) sluiten zich aan bij de conclusie van Ashbaugh e.a. Ook Reynolds en Francis (2000), die al eerder een soortgelijk onderzoek als Chung en Kallapur deden, concluderen dat het leveren van non-audit diensten de onafhankelijkheid van de accountants niet negatief beïnvloedt.

3.1.2 Type accountantsverklaring

In deze subparagraaf worden onderzoeken besproken waarbij het type accountantsverklaring dat is afgegeven is gebruikt om de onafhankelijkheid van de accountant te meten. In paragraaf 2.1 zijn de vier soorten accountantsverklaringen beschreven; de goedkeurende accountantsverklaring, de verklaring met beperking, de verklaring met oordeelonthouding en de afkeurende verklaring. Daarnaast kan een accountant in de accountantsverklaring een zogenaamde going concern verklaring opnemen. Een

going-concern verklaring is een verklaring van de accountant dat de jaarrekening

volledig en juist is, maar dat er twijfel bestaat over de continuïteit van de klant (Defond e.a., 2002, p.1248). Het uitgeven van een going concern verklaring kan voor klanten leiden tot reputatieschade, en de kans is groot dat dit de relatie tussen de accountant en de klant niet ten goede komt (Defond e.a., 2002, p.1272). Het is voor de onafhankelijkheid van de accountant van groot belang dat de accountant zich niet laat leiden door de wensen of de economische afhankelijkheid van de klant, maar dat er een integer en objectief oordeel wordt

(22)

geveld, en indien nodig een going concern verklaring wordt afgegeven. Bij de in de volgende paragraaf gebruikte onderzoeken van Reynolds en Francis (2001), Defond e.a. (2002), Geiger en Rama (2003), Craswell (1999) en Sharma en Sidhu (2001) is de onafhankelijkheid van accountants onderzocht door te kijken naar de relatie tussen het afgeven van een going concern verklaring en de economische afhankelijkheid van de klant door de accountant.

Bij het in de vorige subparagraaf besproken onderzoek van Reynolds en Francis (2001) naar de invloed van het economisch belang van de klant op de onafhankelijkheid van de accountant, is onderzoek gedaan op 2 manieren. Ten eerste is de onafhankelijk gemeten door resultaatsturing. Ten tweede is de onafhankelijkheid van de accountant gemeten door te kijken of het economische belang van de klant het afgeven van een going-concern verklaring beïnvloedt (2001, p.377). Een going-concern verklaring is een verklaring van de accountant dat de jaarrekening volledig en juist is, maar dat er twijfel bestaat over de continuïteit van de klant (Defond e.a., 2002, p.1248). In het onderzoek wordt geconstateerd dat er niet minder going-concern verklaringen worden afgegeven als het economisch belang van de klant groter is. Dus concluderen Reynolds en Francis ook hier dat de accountant zich niet laat beïnvloeden door het economische belang van de klant. De onafhankelijkheid van de accountant wordt volgens hen dus niet aangetast.

Defond e.a. (2002) hebben ook een onderzoek gedaan naar de onafhankelijkheid van de accountant. Ze hebben de onafhankelijkheid meetbaar gemaakt door te kijken naar de neiging van de accountant om een going-concern

verklaring af te geven (2002, p.1248). Volgens Defond e.a. is het beter om

onafhankelijkheid te meten aan de hand van de going-concern verklaring dan aan de hand van resultaatsturing, omdat de accountant hier een directe invloed op heeft (2002, p.1250).

Het onderzoek is gedaan onder 1158 Amerikaanse bedrijven. De bedrijven waren allemaal distressed tussen februari en juni 2001. Defond e.a. stellen dat een bedrijf distressed is, indien het in een jaar verlies heeft geleden of een negatieve cashflow heeft gerapporteerd (2002, p.1255). Er is onderzocht of

(23)

er een verband te ontdekken is tussen de hoogte van non-audit beloningen en de neiging tot het afgeven van een going-concern verklaring (2002, p.1249).

Uiteindelijk concluderen Defond e.a. dat er geen verband kan worden gevonden tussen de hoogte van non-audit beloningen en het afgeven van een

going-concern verklaring (2002, p.1271). De onafhankelijkheid van de

accountant wordt dus niet beïnvloed door de hoogte van de non-audit beloningen. Er worden ook mogelijke verklaringen gegeven waarom de accountant zich in zijn keuze niet laat beïnvloeden door de klant. Als de onafhankelijkheid van het accountantskantoor in het geding komt, kan dat leiden tot reputatieschade (Simunic, 1984, p.680). Hierdoor bestaat de kans dat het accountantskantoor klanten verliest of dat er juridische procedures tegen het accountantskantoor worden aangespannen, hetgeen ook tot substantiële financiële schade kan leiden. (Defond e.a., 2002, p.1272)(Colbert e.a., 2008, p.114). Kortom, volgens het onderzoek van Defond e.a. kan worden geconcludeerd dat non-audit diensten geen negatieve invloed hebben op de onafhankelijkheid van de accountant omdat mogelijke reputatieschade en de daaruit voorkomende financiële schade zwaarder weegt dan het verlies van de individuele klant.

Geiger en Rama (2003) hebben net als Defond e.a. onderzoek gedaan naar het al dan niet aanwezig zijn van een verband tussen de hoogte van non-audit beloningen en het geven van een going-concern verklaring (Geiger & Rama, 2003, p.60). Ze hebben echter een aanzienlijk kleinere, en meer gespecificeerde steekproef genomen voor hun onderzoek, namelijk 66 Amerikaanse bedrijven, met jaarrekeningen afgegeven tussen oktober 2000 en september 2001. Alle bedrijven hebben hebben financiële problemen en hebben voor het eerst een

going-concern verklaring gekregen (Geiger & Rama, 2003, p.60).

Geiger en Rama concluderen uiteindelijk dat er geen verband is tussen de hoogte van non-audit beloningen en het geven van een going-concern verklaring (2003, p.66). Ook volgens dit onderzoek wordt de onafhankelijkheid van de accountant dus niet aangetast naarmate de non-audit beloningen stijgen. Deze conclusie ondersteunt de conclusies van Defond e.a. (2002) en van Reynolds en Francis, namelijk dat non-audit diensten geen invloed hebben op de onafhankelijkheid van de accountant.

(24)

Een ander onderzoek is uitgevoerd in Australië door Craswell (1999). Hij heeft in drie verschillende jaren data onderzocht, namelijk de jaarrekeningen van 885 organisaties in 1984, 1477 organisaties in 1987 en 1079 organisaties in 1994 (1999, p.33). Hij heeft het onderzoek uitgevoerd in drie verschillende jaren om de onderzoeksresultaten betrouwbaarder te maken. Craswell heeft ook onderzoek gedaan naar de invloed van non-audit diensten op de onafhankelijkheid van de accountant. Dit heeft hij gedaan door te kijken of de hoogte van de non-audit beloningen invloed heeft op de beslissingen die de accountant neemt met betrekking tot de accountantsverklaring (1999, p.29). Uiteindelijk concludeert Craswell dat de hoogte van non-audit beloningen geen invloed heeft op de aard van de accountantsverklaring en een eventuele going

concern verklaring (1999, p.38). Hiermee sluit hij zich aan bij de conclusies van

Defond e.a. (2002), Reynolds en Francis (2000) en van Geiger en Rama (2003). Sharma en Sidhu (2001) verwachten in hun onderzoek naar de relatie tussen de hoogte van non-audit beloningen en het geven van een going concern

verklaring tot een ander oordeel te komen (2001, p.602). Ze hebben bij 49

beursgenoteerde Australische bedrijven, die tussen 1989 en 1996 failliet zijn verklaard, gekeken naar de relatieve hoogte van de non-audit betalingen als deel van de totale betalingen aan het accountantskantoor (2001, p.598). Sharma en Sidhu stellen dat, wanneer een bedrijf geen going concern verklaring heeft gehad en later toch failliet wordt verklaard, dit verklaard kan worden door onvoldoende onafhankelijkheid van de accountant (2001, p.598). Er is voor Australië gekozen omdat hier de accountantsmarkt zeer competitief is. Het is voor de accountants dus belangrijk om de klanten te behouden, nieuwe klanten zijn immers moeilijk te vinden. Ze vragen zich dan ook af hoe ver de accountant zal gaan om aan de wensen van de klant te blijven voldoen, en niet te bezwijken onder de druk van het management.

De hypothese die Sharma & Sidhu stelden, was dat klanten met een hoge ratio van non-audit betalingen tot totale betalingen, minder snel een going

concern verklaring zouden krijgen dan klanten met een lage ratio (2001, p.602).

Uiteindelijk vinden ze ook bewijs om deze hypothese niet te verwerpen. Er is namelijk een significante relatie gevonden tussen de going concern verklaring en de ratio van non-audit betalingen tot totale betalingen (2001, p.612). Sharma en

(25)

Sidhu concluderen ook dat de onafhankelijkheid van de accountant wordt aangetast door de economische afhankelijkheid van de klant (2001, p.619).

In tegenstelling tot de eerdere onderzoeken van Defond e.a. (2002), Reynolds en Francis (2001), Geiger en Rama (2003) en Craswell (1999) concluderen Sharma en Sidhu dat het leveren van non-audit diensten de onafhankelijkheid van de accountant wel degelijk negatief beïnvloedt.

De verschillende onderzoeken waarbij de invloed van het type accountantsverklaring dat is afgegeven is gebruikt om onafhankelijkheid te meten, hebben verschillende conclusies opgeleverd. De meeste onderzoeken concluderen dat de onafhankelijkheid van de accountant niet negatief wordt beïnvloed door het leveren naar non-audit diensten. Defond e.a. (2002) concluderen dat de hoogte van de non-audit beloningen geen invloed heeft op de onafhankelijkheid van de accountant. Ongeacht de hoogte van deze beloningen, de accountants zal een onafhankelijk oordeel kunnen opmaken met betrekking tot de jaarrekening. Reynolds en Francis (2001), Geiger en Rama (2003) en Craswell (1999) sluiten zich aan bij de conclusie van Defond e.a. (2002). Echter, Sharma en Sidhu (2001) denken er anders over. Zij concluderen uit hun onderzoek dat het leveren van non-audit diensten de onafhankelijkheid van de accountant wel degelijk negatief zal beïnvloeden.

3.1.3 Experimenteel onderzoek

In deze subparagraaf wordt de invloed van het uitvoeren van non-audit diensten op de onafhankelijkheid van de accountant onderzocht op basis van experimenteel onderzoek. Hiervoor zijn de onderzoeken van Ponemon (1995) en van Jenkins en Kawczyk (2001) gebruikt.

Ponemon (1995) heeft een scheiding gemaakt tussen de verschillende non-audit diensten. Hij heeft één non-audit dienst uitgekozen om de invloed van die dienst op de onafhankelijkheid van de accountant te onderzoeken. Deze dienst bestaat uit het bijstaan van de klant tijdens een rechtszaak (1995, p.467).

(26)

Er wordt onderzocht of de objectiviteit van de accountant wordt aangetast als hij een klant helpt met juridische adviezen. Ponemon heeft eerst een test afgenomen bij 101 ‘echte’ advocaten en bij 106 accountants. Deze test is in staat om elk individu een waarde toe te kennen voor zijn ethische redenatie (1995, p.474).

Na het afnemen van deze test, heeft Ponemon een proefrechtszaak voorgelegd aan alle advocaten en accountants. In de rechtszaak was er een probleem over de voorraadwaardering. Alle deelnemers werden willekeurig ingedeeld in drie groepen: aanklager, gedaagde en de controlegroep. Echter, de controlegroep bestond uit een groep experts op het gebied van recht. Na de rechtszaak moest iedereen nog een enquête invullen om te kijken welke factoren ze het belangrijkst vonden om hun taak tijdens de rechtszaak goed uit te kunnen voeren.

Uiteindelijk bleek uit de enquêtes dat de advocaten de drang om te winnen het belangrijkst vonden. Daarmee wordt bedoeld dat de advocaten dus puur werken uit het belang van de klant (Ponemon, p.482). Echter, de accountants zelf vonden het winnen van de zaak niet het belangrijkst, maar een objectieve uitvoering van het proces.

Uiteindelijk concludeert Ponemon dat ondanks de uitkomst van de vragenlijst, uit het onderzoek is gebleken dat de accountant beïnvloed kan worden door het bijstaan van een klant tijdens een rechtszaak (1995, p.484). De accountant vindt de objectiviteit erg belangrijk, maar volgens Ponemon wordt de objectiviteit van de accountant toch beïnvloed omdat de klant hem betaalt, en hij dus in dienst is voor de klant (1995, p.484). In feite stelt Ponemon dus vast dat de vrees voor omzetverlies wel degelijk het onafhankelijke oordeel van de accountant kan aantasten. Objectiviteit hangt samen met onafhankelijkheid. Als er niet objectief geoordeeld kan worden, dan is het oordeel ook niet onafhankelijk. Hierdoor stelt Ponemon uiteindelijk ook dat het leveren van non-audit diensten de onafhankelijkheid van de accountant negatief kan beïnvloeden.

Ook Jenkins en Krawczyk (2000) hebben onderzoek gedaan door middel van het uitvoeren van een experiment. Ze hebben onderzocht hoe de non-audit resultaten de visies van investeerders, professionals van de ‘Big 5’ en professionals van de ‘niet-Big 5’ kantoren beïnvloeden. Met de Big 5 kantoren worden KPMG, Ernst & Young, Deloitte, PricewaterhouseCoopers en Arthur

(27)

Andersen bedoeld (Chung & Kallapur, 2003, p.952). Er deden 101 investeerders mee, 139 accountants van een niet-Big 5 kantoor en 83 accountants van een Big 5 kantoor. Alle deelnemers van het onderzoek kregen een voorbeeld van een situatie waarin de accountant zowel non-audit diensten als audit diensten verleent, en een voorbeeld van een situatie waarin deze twee diensten gescheiden zijn.

Uiteindelijk stellen Jenkins en Krawczyk dat accountants van Big 5 kantoren de onafhankelijkheid van de accountant aanzienlijk hoger beoordelen dan niet-Big 5 accountants en investeerders. Daarnaast lieten investeerders weten het fijn te vinden om een toelichting in het jaarverslag te zien met betrekking tot de specificatie van non-audit diensten. De accountants zagen liever alleen een toelichting van de kosten van de non-audit diensten indien dit een bepaald bedrag overschreed (2000, p.2). Uiteindelijk concluderen Jenkins en Krawczyk dat het leveren van non-audit diensten geen negatieve, maar juist een positieve invloed op de onafhankelijkheid van de accountant zal hebben. Volgens hen vertrouwt de onderzochte groep namelijk juist meer in het audit oordeel van de accountant, als er ook non-audit diensten zijn geleverd (2000, p.16). De reden hiervoor is dat door het verrichten van non-audit diensten, de accountant naast inzicht in de financiële informatie ook aanvullende informatie verkrijgt. Dit kan dan ook leiden tot een beter oordeel over de financiële informatie.

De twee onderzoeken waarbij de invloed van het non-audit diensten op de onafhankelijkheid van de accountant te meten door middel van experimenteel onderzoek concluderen beide iets anders. Ponemon (1995) heeft onderzoek gedaan met één non-audit dienst en concludeert daaruit dat de objectiviteit van de accountant negatief wordt beïnvloed door het leveren van non-audit diensten. De objectiviteit hangt samen met de onafhankelijkheid, en dus wordt de onafhankelijkheid van de accountant negatief beïnvloed. Jenkins en Krawczyk (2000) stellen echter dat het leveren van non-audit diensten juist een positieve invloed heeft op de onafhankelijkheid van de accountant. Door het leveren van non-audit diensten neemt volgens hen het vertrouwen in accountants en in het accountantsoordeel toe.

(28)

Discussie

In principe zijn er twee types onafhankelijkheid van de accountants. Ten eerste wordt de accountant geacht onafhankelijk in wezen te zijn, dit heeft betrekking op de denkwijze van de accountant (NBA, 2006, paragraaf 2). Ten tweede wordt de accountant geacht onafhankelijk in schijn te zijn, dit heeft betrekking op de perceptie die derden hebben van de onafhankelijkheid van de accountant (NBA, 2006, paragraaf 2). De focus van deze literatuurstudie lag op onderzoeken naar de mogelijke risico’s op de onafhankelijkheid in schijn. In de literatuurstudie is onderzocht in hoeverre non-audit werkzaamheden van invloed zijn op de juistheid van het audit oordeel. Deze focus op onafhankelijkheid in schijn is mogelijk te verklaren omdat onderzoek naar de onafhankelijkheid in wezen in feite psychologisch onderzoek is. Dit onderzoek moet namelijk specifiek gericht zijn op de mentaliteit en de integriteit van de accountant (Dopuch e.a., 2003, p.84). Dit is overigens een uitdaging voor mogelijk vervolgonderzoek.

Ten tweede wordt opgemerkt dat de literatuur die is onderzocht met name was gericht op het effect van het leveren van non-audit activiteiten op de onafhankelijkheid van het audit oordeel. Echter, er zijn meer bedreigingen voor de onafhankelijkheid van de accountant, namelijk; persoonlijke betrokkenheid, financieel belang, persoonlijke relaties en intimidatie (Quick & Warming-Rasmussen, 2009, p.142)(NBA, 2006, paragraaf 2.3). Dit zijn ook zeer reële bedreigingen voor de onafhankelijkheid van de accountant, voor wat betreft het financiële oordeel. Geconstateerd kan worden dat persoonlijke betrokkenheid, financieel belang en persoonlijke relaties relatief gemakkelijk vastgesteld kunnen worden (Quick & Warming-Rasmussen, 2009, p.142). Hierbij zou voor vervolgonderzoek serieus overwogen kunnen worden hoe deze bedreigingen specifieker en strikter via wet- en regelgeving dan wel zelfregulering verder kunnen worden verminderd.

Het doen van vervolgonderzoek is relevant, omdat de onafhankelijkheid van het audit oordeel van de accountant van groot belang is voor het herstellen van het vertrouwen in ons financiële systeem en daarmee van ons economische systeem (Defond e.a., 2002, p.1248). Dit vertrouwen heeft de laatste jaren grote schade opgelopen mede doordat de onafhankelijkheid van de accountant ter

(29)

discussie kwam. Het is dan ook noodzakelijk dat permanent kritisch wordt bekeken of door wijzigende omstandigheden de onafhankelijkheid van de accountant nog wel voldoende wordt gewaarborgd.

(30)

Conclusie

Het is uitermate belangrijk dat de onafhankelijkheid van de accountants bij hun controlewerkzaamheden niet ter discussie staat. Dit is met name voor het vertrouwen in het functioneren van de financiële markten van groot belang (DeFond e.a., 2002, p.1247). Accountants moeten zowel in wezen als in schijn onafhankelijk zijn (NBA, 2006, paragraaf 2). Het is echter moeilijk om iemands gedachten te lezen, waardoor de onafhankelijkheid in wezen moeilijk controleerbaar is (Dopuch e.a., 2003, p.84). De onafhankelijkheid in schijn is daarom beter te vast te stellen.

De laatste jaren staat het vertrouwen in de accountancy steeds meer ter discussie (Chung & Kallapur, 2003, p.932)(Frankel e.a., 2002, p.71-72)(Colbert e.a., 2008, p.115). Eén van de oorzaken is dat er sprake kan zijn van belangenverstrengeling als de audit en niet-audit activiteiten bij een organisatie door dezelfde accountant(sorganisatie) worden uitgevoerd (Quick & Warming-Rasmussen, 2009, p.142). Dit kan de onafhankelijkheid van de accountant bij zijn controlewerkzaamheden aantasten. Dit is ook de reden geweest dat in Nederland bij wet is geregeld dat deze vermenging van belangen is verboden. Concreet betekent dit dat een accountant die een organisatie controleert voor deze organisatie geen non-audit activiteiten mag verrichten (Eerste kamer, 2012, p.19).

De hoofdvraag van het onderzoek luidt: Wat is het verwachte effect van de

scheiding tussen audit en non-audit diensten op de onafhankelijkheid van accountants bij het leveren van controlewerkzaamheden?

Uit de bestudeerde literatuur komt geen eenduidig beeld naar voren over het effect op de onafhankelijkheid van de accountant als de audit en non-audit activiteiten niet worden gescheiden. Frankel e.a. (2002) hebben onderzoek gedaan naar de onafhankelijkheid van de accountant door te kijken naar de aanwezigheid van resultaatsturing en concluderen dat het leveren van non-audit diensten de onafhankelijkheid van de accountant aan kan tasten. Zij zijn daarom voorstander van de scheiding tussen audit en non-audit diensten. Ashbaugh e.a. (2003) hebben hetzelfde onderzoek als Frankel e.a. (2002) uitgevoerd, maar kwamen tot de conclusie dat het leveren van non-audit diensten geen invloed

(31)

heeft op de onafhankelijkheid van de accountant. Een scheiding is volgens hen dus ook niet nodig. Chung en Kallapur (2003) en Reynolds en Francis (2001) sluiten zich aan bij de bevindingen van Ashbaugh e.a. (2003), want ook uit hun onderzoeken wordt geen verband gevonden tussen de aanwezigheid van resultaatsturing en de onafhankelijkheid van de accountant.

Defond e.a. (2002), Reynolds en Francis (2001), Geiger en Rama (2003) en Craswell (1999) hebben onderzoek gedaan naar de onafhankelijkheid van de accountant door het type accountantsverklaring die de accountant heeft afgegeven te vergelijken met de economische afhankelijkheid van de klant. Hierbij is ook gekeken naar het opnemen van een going concern verklaring, waarin de accountant uitspraken doet over de continuïteit van de onderneming (Defond e.a., 2002, p.1248). Uit alle vier de onderzoeken kwam naar voren dat een scheiding tussen audit en non-audit diensten de onafhankelijkheid van de accountant niet beter zal waarborgen, omdat er geen duidelijk verband kon worden gevonden tussen het type verklaring en de economische afhankelijkheid van de klant. Echter, Sharma en Sidhu (2001) hebben ook onderzoek gedaan naar het type verklaring, en zij kwamen tot de conclusie dat een scheiding tussen audit en non-audit diensten de onafhankelijkheid wel degelijk ten goede kan komen, omdat ze een duidelijk verband hebben gevonden tussen de economische afhankelijkheid van de klant en het niet afgeven van de juiste verklaring. Dit brengt volgens hen de onafhankelijkheid van de accountant dus wel degelijk in gevaar (Sharma & Sidhu, 2001, p.619).

Ponemon (1995) en Jenkins en Krawczyk (2000) hebben experimenteel onderzoek gedaan naar de invloed van non-audit diensten op de onafhankelijkheid van de accountant. Ponemon heeft hierbij gebruik gemaakt van 1 audit dienst, het bijstaan van een klant tijdens een rechtszaak (1995, p.467). Hij concludeert uiteindelijk dat het bijstaan van de klant, en dus het uitvoeren van een non-audit dienst, de onafhankelijkheid van de accountant kan aantasten. Het leveren van non-audit diensten kan volgens Ponemon de objectiviteit van het accountantsoordeel, en dus de onafhankelijkheid van de accountant, aantasten (1995, p.485). Jenkins en Krawczyk (2000) komen na hun onderzoek echter tot een andere conclusie. Volgens hen heeft het leveren van non-audit diensten namelijk juist een positieve invloed op de onafhankelijkheid

(32)

van de accountant, omdat de accountant naast inzicht in de financiële informatie, ook aanvullende informatie uit het bedrijf verkrijgt (2000, p.16).

Na een vergelijking van alle verschillende onderzoeken beschreven in de bovenstaande alinea’s, komt er dus geen eenduidig beeld naar voren over het effect op de onafhankelijkheid van de accountant als de audit en non-audit activiteiten worden gescheiden. Wel kan gesteld worden dat er in de aan verandering onderhevige omstandigheden waarin de accountant opereert, permanente waakzaamheid geboden is om de onafhankelijkheid van de accountant te waarborgen.

In deze scriptie is met name nagegaan in hoeverre de samenloop van audit en non-audit activiteiten de onafhankelijkheid van de accountant kan beïnvloeden. Er is geen eenduidig beeld naar voren gekomen over het effect van de scheiding tussen deze diensten, maar dit laat uiteraard onverlet dat het ook noodzakelijk is dat de onafhankelijkheid in wezen nader wordt onderzocht en de overige in paragraaf 2.3.2. genoemde risico’s voor de onafhankelijkheid van de accountant zoveel mogelijk worden uitgesloten.

(33)

Referenties

Antle, R. (1984). Auditor independence, Journal of Accounting Research, 22, (1) , pp.1-20

Arens, A.A, R.J. Foster & M.S. Beasley (2012). Auditing and assurance services.

Harlow: Pearson Education Limited

Ashbaugh, H., R. LaFond and B.W. Mayhew (2003). Do non-audit services compromise auditor independence? Further evidence, The accounting

review, 78, (3), pp.611-639

Autoriteit Financiële Markten (2006). Vergunningwijzer Wta (http://www.afm.nl/~/media/Files/wetten-

regels/wta/vergunningwijzer/begrippenlijst-Wta-290906.ashx), 17 mei Bartov, E. (1993). The timing of asset sales and earnings management, The

accounting review, 68, (4), pp.840-855

Bindenga, A.J. (2000). Het openbaar accountantsberoep als professioneel beroep,

Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie, 12, pp.542-547

Chung, H. en S. Kallapur (2003). Client importance, nonaudit services, and abnormal accruals, The accounting review, 78, (4), pp.931-955

Colbert, G., D. Murray en R. Nieschwietz (2008). Assessing the appearance of auditor independence using behavioral research methodology, The

Journal of Applied Business Research, 24, (4), pp.113-124

Craswell, A.T. (1999). Does the provision of non-audit services impair auditor independence?, International Journal of Auditing, 3, (1), pp.29-40 DeAngelo, L. (1981). Auditor size and audit quality, Journal of Accounting and

Economics, 3, pp.183–199

DeFond, M.L., K. Raghunandan en K. R. Subramanyam (2002). Do non-audit service fees impact auditor independence? Evidence from going concern audit opinions, Journal of accounting research, 40, (4), pp.1247-1274 Dopuch, N., R.R. King en R. Schwartz (2003). Independence in appearance and in fact: An experimental investigation, Contemporary Accounting Research,

20, (1), pp.79-114

Eerste Kamer (2012). Gewijzigd voorstel wet op het accountantsberoep

(http://www.eerstekamer.nl/behandeling/20120214/gewijzigd_voorstel

_van_wet_4/f=/vix1onbvqdzg.pdf), 17 mei

Eisenhardt , M. (1989). Agency theory: An assessment and review, The Academy

(34)

Frankel, R.M, M.F. Johnson & K.K. Nelson (2002). The relation between auditors’ fees for non-audit services and earnings management, The accounting

Review, 77, pp.71-105

Geiger, M.A. & D.V. Rama (2003). Audit fees, nonaudit fees, and auditor

reporting on stressed companies, Auditing: a journal of practice & theory, 22, (2), pp.53-69

Grossman, S.J. & O.D. Hart (1983). An Analysis of the Principal-Agent Problem,

Econometrica, 51, (1), pp.7-45

Healy, P.M. & K.G. Palepu (2003). The Fall of Enron, Journal of Economic

Perspectives, 17, (2), pp. 3-26

Healy, P.M. & J.M. Wahlen (1999). A Review of the earnings management literature and is implications for standard setting, Accounting Horizons,

13, (4), pp. 365-383

Jegers, M. (2010). The effect of board-manager agency conflicts on non-profit organisations’ earnings and cost allocation manipulations, Accounting and

business research, 40, (5), pp. 407-419

Jenkins, J.G. & K. Krawczyk (2000). The relationship between nonaudit services and perceives auditor independence, (http://aaahq.org/audit/midyear

/01midyear/papers/jenkins.pdf), 28 mei

Jensen, M.C. & W.H. Mecklin (1976). Theory of the firm: managerial behaviour, agency costs and ownership structure, Journal of Financing Economics, 3, pp. 305-360

Kinney Jr, W.R., Z. Palmrose en S. Scholz (2004). Auditor independence, non- audit services, and restatement: Was the U.S. government right?, Journal

of Accounting Research, 42, (3), pp.561-588

Mohanram, P.S. (2003). How to Manage Earnings Management?, Accounting

World, pp.1-11.

Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants, (2006). Handleiding

Regelgeving Accountancy. (http://www.nba.nl/HRAweb/HRA1/

201201/html/35887.htm), 25 mei

Ponemon, L.A., (1995). The objectivity of accountants ligitation support judgements. The Accounting Review, 70, (3), pp.467-488

Quick, R. & B. Warming-Rasmussen (2009). Auditor Independence and the Provision of Non-Audit Services: Perceptions by German Investors,

(35)

Reynolds, J.K & J.R. Francis (2001). Does size matter? The influence of large clients on office-level auditor reporting decisions, Journal of accounting

and economics, 30, pp. 375-400

Sharma, D.S. & J. Sidhu (2001). Professionalism vs Commercialism: The

association between non-audit services (NAS) and audit independence,

Journal of business finance & accounting, 28, (5)&(6), pp.595-629

Simunic, D.A. (1984). Auditing, consulting and auditor independence, Journal of

accounting research, 22, (2), pp.679-702

Watts, L. & J. L. Zimmerman (1983), Agency Problems, Auditing, and the

Theory of the Firm: Some Evidence, the journal of Law and Economics, 26, (3), pp.613-633

WTA, (2006). Wet Toezicht Accountantsorganisaties. (http://wetten.overheid.nl /BWBR0019468/geldigheidsdatum_21-06-2013), 21 juni

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In 2004 is de Nederlandse Corporate Governance Code (Code Tabaksblat) in werking getreden. Deze code bestaat uit beginselen van ‘deugdelijk ondernemingsbestuur’. Eerder

Dit onderzoek richt zich op de relatie tussen de audit quality en audit fee, waarbij gebruik zal worden gemaakt van de audit fee van Big-4 organisaties bij gecontroleerde

12 Door de scheiding van controle en advies, is de accountant minder financieel afhankelijk van zijn cliënten +2 25 Door economische incentives, kan de accountant nooit en te

door Beekers beschreven proces zich ook binnen de Amsterdamse huurdersbeweging heeft voltrokken: van de vrijwillig en associatieve actiecomités gebundeld in OBASA

There are different reasons to assume that pension funds contribute to a higher savings rate, namely the recognition effect, mandatory contributions, and less usage of

Performance indicators such as mean, bias and standard deviation of the distribution of the LR values for each method can be studied for different parameters such as size of

Fabric hand consists of different fabric properties, rendering it a complex parameter, consisting of flexibility, compressibility, elasticity, resilience, density, surface

Regarding the continuous observation of our state machine’s state changes, we need a data manager that observes these changes in a managed object and executes actions defined by