• No results found

Het effect van de Audit Fee op de Audit Quality

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het effect van de Audit Fee op de Audit Quality"

Copied!
44
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het effect van de Audit Fee op de Audit

Quality

Een onderzoek naar de impact van DOT bij Nederlandse

algemene ziekenhuizen

Masterthesis Accountancy Rijksuniversiteit Groningen Auteur: Shèrkènt Michel Studentnummer: S2424878 Datum: 29 augustus 2014 Begeleider: Dhr. D.M. Swagerman

Medebeoordelaar: Dhr. F. van Beest Versie Herzien: 31-8-2014

(2)

Voorwoord

In het kader van mijn Masteropleiding Accounting & Controlling betreft dit mijn scriptie over audit fee en het effect hiervan op de audit quality. Het onderzoek is uitgevoerd als eindproduct van mijn Masteropleiding aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Het schrijven van mijn scriptie, naast mijn dagelijkse werkzaamheden bij EY, heeft veel gevraagd omtrent mijn planning en inzet. Ik ben diverse collega’s dan ook dankbaar, voor de hulp die zij geboden hebben om mijn scriptie en mijn kennis tot een hoger niveau te tillen. Via deze weg wil ik in bijzonder dhr. D.M. Swagerman bedanken voor zijn geduld, moeite, tijd en begeleiding tijdens mijn scriptie periode. Zijn expertise en steun hebben mij op vele vlakken geholpen bij het realiseren van mijn eindproduct.

(3)

Samenvatting

De mate waarin de invoering van DOT de audit fee en de audit quality van de Nederlandse tak van de Big-4 accountantskantoren beïnvloed, staat in dit onderzoek centraal. De invoering van DOT als de nieuwe bekostigingssystematiek had een verhoging van de transparantie binnen Nederlandse ziekenhuizen als doel. Als snel is gebleken dat de invoering van DOT diverse problematieken met zich meebracht. Uit de NBA Alert 28 bleken de problematieken zo groot, dat dit zelfs de oordeelsvorming van de accountant raakt. De accountants twijfelden of er wel een goedkeurende verklaring, bij de cijfermatige jaarverantwoordingen van de Nederlandse ziekenhuizen, kon worden afgegeven voor 2012.

In dit onderzoek is gebruikt gemaakt van literatuur- als hypothesetoetsend onderzoek, voor het beantwoorden van de hoofd- en deelvragen. Voor het hypothesetoetsend onderzoek is gebruik gemaakt van data afkomstig van 49 Nederlandse algemene ziekenhuizen. Dit onderzoek maakt voor het toetsen van data gebruik van een multivariate regressieanalyse.

Voor het meten van de audit quality als variabele is de accrual benadering toegepast. Met behulp van het Modified Jones Model is een regressieanalyse uitgevoerd, op basis waarvan de hoogte van de discreationary accruals is verkregen. Hierbij geldt een negatief verband tussen de discreationary accruals en de audit quality. Dit houdt in dat hoe hoger de discretionary accruals, hoe lager de audit quality. Door gebruik te maken van een multivariate regressie analyse, zijn de afhankelijke variabele audit fee (FEES) en discretionary acruals (DA) verklaard door de diverse onafhankelijke variabele. Uit literatuur onderzoek is gebleken dat er tot heden geen determinant bekend is voor DOT. Hierdoor is gekozen om een dummy te hanteren om de situatie na de invoering van DOT, dus voor het jaar 2012, te simuleren.

Samengevat heeft de invoering van DOT wel degelijke invloed op de audit quality en de audit fee van de Nederlandse tak van Big 4 accountantskantoren. Geconcludeerd kan worden dat er een positief verband bestaat tussen de audit quality en de audit fee. Enerzijds is er voldoende bewijs om aan te mogen nemen dat de invoering van DOT leidt tot een stijging van de audit fee. Anderzijds leidt de invoering van DOT tot een onverwachte daling van de

(4)

Inhoudsopgave

Voorwoord 2 Samenvatting 3 Introductie 6 Inleiding 6 Hoofd- en deelvragen 7 Wetenschappelijke bijdrage 8 Opbouw onderzoek 8

1 Theorie en formulering hypothese 9

1.1 Audit quality en modellen voor audit quality 9

1.1.1 Audit quality 9

1.1.2 Modellen voor audit quality 11

1.1.3 Modified Jones model 11

1.2 Audit fee en model voor audit fee 13

1.2.1 Audit fee 13

1.2.2 Determinanten voor audit fee 13

1.2.3 Model voor audit fee 15

1.3 Verband audit quality en audit fee 16

1.4 Audit 17

1.5 Big-4 18

1.6 Kostenreductie 18

1.7 Tijdsdruk 19

1.8 Concluderende opmerkingen 19

2 Nederlandse ziekenhuizen en de invoering van DOT 20

2.1 Nederlandse ziekenhuizen 20

2.2 DBC’s 20

2.3 DOT en problematieken 2012 21

3 Onderzoeksopzet 23

3.1 Methode van onderzoek en geselecteerde organisaties 23

3.1.1 Methode van onderzoek 23

3.1.2 Dataverzameling, dataverkenning en variabelen 23

3.1.3 Variabelen 25

4 Resultaten 26

4.1 Modified Jones model 26

4.2 Audit quality en audit fee 27

4.3 Regressieanalyses 27

4.3.1 Beschrijvende statistiek en correlatie 28

4.3.2 Uitkomsten Discretionary accruals (Audit Quality) 29

4.3.3 Uitkomsten Audit fee 31

(5)

Literatuurlijst 35

Literatuur 35

Websites 38

Bijlagen 40

Bijlage I: Geselecteerde organisaties 40

Bijlage II: Normaliteit en outliers 41

(6)

Introductie

In dit onderzoek staat de relatie tussen audit quality en audit fee centraal. De interesse voor dit verband werd gewekt door een berichtgeving van de International Industry and Knowledge Team (IKT) van de Rabobank en een bericht van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) 1. In het vervolg van deze paragraaf wordt er nader ingegaan op de hoofd-en deelvraghoofd-en, de wethoofd-enschappelijke bijdrage hoofd-en de opbouw van dit onderzoek.

Inleiding

De IKT geeft maandelijks een selectie van ontwikkelingen en nieuwsberichten weer in de commercial services sector. In de IKT van juli en augustus 2013, is een specifiek onderdeel opgenomen over de accountancybranche. In dit nieuwsbericht wordt geconcludeerd, dat de omzet van de dertig grootste accountantskantoren in Nederland, de laatste vier jaar in totaal 8% is gedaald. In de IKT wordt tevens aangegeven dat de krimp bij Big-4

accountantskantoren sterker was dan dat van andere accountantskantoren. Er wordt tevens opgemerkt dat het personeelsbestand met ruim 10% is gedaald in de afgelopen vier jaar. De ‘Big-4 betreft een containerbegrip voor de vier grootste accountantskantoren. De Big-4 omvat de accountantskantoren EY, PWC, Deloitte en KPMG. In het vervolg van dit onderzoek zullen deze organisaties niet afzonderlijk worden genoemd, maar zal Big-4 als containerbegrip worden gehanteerd.

De accountant staat al enkele jaren in het daglicht van de media en het maatschappelijk verkeer. In veel van de gevallen niet om de positieve prestaties, maar omdat de accountant stof heeft doen opwaaien. Een recent voorbeeld betreft de betrokkenheid van KPMG bij de steekpenningenaffaire van Ballast Nedam. Het zou zeer kortzichtig zijn om te concluderen dat de hiervoor genoemde omzetdaling binnen de accountancybranche, verband houdt met de diverse negatieve berichtgevingen omtrent de Big-4, of andersom. Nog specifieker

omschreven is het de vraag of er een verband kan worden gelegd tussen omzetdaling, mogelijk gerealiseerd door een lagere audit fee, en de impact die deze lagere audit fee heeft op de audit quality.

Het reduceren van kosten is een mogelijkheid om de winst op peil te houden. De hierboven genoemde daling van het personeelsbestand, binnen de dertig grootste

accountantskantoren in Nederland, is hier een bevestiging van. Pierce en Sweeny (2004) geven aan dat het drukken van kosten binnen accountantskantoren, uiteindelijk leidt tot tijdsdruk en krappere budgetten. Zij omschrijven het hiervoor genoemde fenomeen, als het kosten-kwaliteitsconflict. Hetgeen hiervoor genoemd is met name beredeneerd vanuit het oogpunt van de Big-4 kantoren zelf, maar de audit quality kan pas worden vastgesteld als er werkzaamheden zijn uitgevoerd bij de betreffende klanten.

Limperg (1932) omschrijft in zijn leer van het gewerkte vertrouwen, dat een accountant de gewekte verwachting binnen zijn omgeving niet mag beschamen, maar omgekeerd geen grotere verwachting mag opwekken, dan die door zijn verrichte arbeid gerechtvaardigd wordt. De accountant als vertrouwensman speelt hierbij een belangrijke rol. Een voorbeeld van geschade vertrouwen van de accountant, na de val van Enron in 2001, betreft de ondergang van Arthur Andersen. Naast vertrouwen, is onafhankelijk een belangrijk aspect die

onlosmakelijk verbonden is het accountantsberoep. Er kan op diverse wijze worden

bekritiseerd in hoeverre de accountant onafhankelijk is. Dit is geen onredelijke vraag, als er in

1. De Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) is de bij wet ingestelde organisatie, die onder andere belast is met het bevorderen van de goede beroepsuitoefening van haar leden (registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten).

(7)

oogschouw genomen wordt, dat de accountant wordt betaald door diezelfde organisatie die hem heeft ingehuurd. De audit fee is een ruilmiddel ten gunste van de accountant, voor de hoeveelheid moeite en geleverde inspanning. Het is een product van het facturatietarief (unit price) en de geleverde inspanning. Een aanscherping van wet- en regelgeving en de behoefte te willen voldoen aan een bepaalde norm van kwaliteit, zal onder ‘normale omstandigheden’ leiden tot een stijging van het gewerkte aantal uren. Volgens Curtis & Payne (2008) kan het aanscherpen van de van wet- en regelgeving leiden tot een toename van werkdruk en verantwoordelijkheden.

In een redelijk recente berichtgeving op de site van accountancynieuws (23-01-2014) wordt aangegeven dat de jaarrekeningen van Nederlandse ziekenhuizen, niet door de accountant kunnen worden goedgekeurd, omdat er geen zekerheid kan worden verkregen omtrent de omzet van deze organisaties. Deze berichtgeving heeft alles te maken met de invoering van de nieuwe bekostigingssystematiek. In 2012 is de prestatiebekostiging

ingevoerd in de vorm van de DOT-systematiek (NBA Alert 28, 2013). DOT staat voor DBC’s op weg naar Transparantie. De DOT heeft de Diagnose Behandel Combinaties (DBC)

systematiek vervangen, met als doel meer transparantie binnen de bestaande declaratie systematiek van ziekenhuizen. Door deze wijziging in bekostigingssystematiek, hebben de ziekenhuizen bij het opstellen van hun financiële verantwoordingen rekening moeten houden met diverse systeemwijzigingen. Deze systeemwijzigingen hebben gezorgd voor een

gecompliceerde situatie, waarvan de ziekenhuizen en controlerende accountants last van hebben.

Aan de ene kant is de vraag is of de invoering van DOT in 2012 heeft geleid tot een stijging van de audit fee bij de Nederlandse ziekenhuizen. Immers, veranderende wet- en regelgeving zal in termen van Curtis & Payne (2008) leiden tot een verhoging van de werkdruk, het aantal gewerkte uren en uiteindelijk de audit fee. Aan de andere kant is de vraag of de ziekenhuizen zelf niet profiteren van de vermoeilijkte bekostigingssystematiek, bijvoorbeeld door earnings management. Earnings management maakt deel uit van

discretionary accruals, die op haar beurt weer deel uitmaakt van accrual accounting, waarbij accrual accounting een veel voorkomende benadering is voor audit quality (Scott, 2012). Scott (2012) omschrijft earnings management als: ‘De keuzes van het management voor bepaalde verslaggevingsmethode(s), of andere acties die het resultaat beïnvloeden, om zo een bepaald doel te realiseren’. Nog interessanter betreft het gegeven dat er diverse onderzoeken zijn uitgevoerd naar earnings management binnen de profit sector, maar weinig bij non-profit organisaties. De onderzoeken inzake earnings management bij non-profit organisaties zijn met name uitgevoerd in landen zoals Amerika en Engeland. Tevens is er specifiek in

Nederland weinig onderzoek verricht naar het effect van audit quality in relatie tot audit fee; er is al helemaal geen onderzoek verricht naar de relatie tussen beide genoemde variabelen in relatie tot de invoering van DOT.

Hoofd- en deelvragen

Vooraf wordt opgemerkt dat dit onderzoek zich beperkt tot enkel de audit fee en audit quality van de Big-4. Met deze gekozen afbakening wordt niet geïmpliceerd dat niet Big-4 accountantskantoren geen accountantscontroles uitvoeren bij Nederlandse ziekenhuizen. Op basis van bovengenoemde actualiteiten en huidige theorieën, is de hoofdvraag geformuleerd. De hoofdvraag luidt:

In welke mate beïnvloed de invoering van DOT de audit fee en de audit quality van de Nederlandse tak van Big-4 accountantskantoren?’

(8)

Om tot een beantwoording van de hoofdvraag te komen, zullen enkele deelvragen worden geformuleerd. Deze deelvragen zullen door middel van een combinatie van literatuurstudie en hypothesetoetsend onderzoek worden beantwoord. De geformuleerde deelvragen luiden als volgt:

· Wat is de definitie van audit quality en hoe kan audit quality worden gemeten? · Wat is de definitie van audit fee en door welke variabelen kan dit worden verklaard? · In hoeverre is er een samenhang tussen de audit fee en de audit quality?

Wetenschappelijke bijdrage

Zoals in de inleiding reeds is aangegeven zijn er diverse onderzoeken uitgevoerd naar earnings management binnen de profit sector, maar weinig bij non-profit organisaties. Daar waar onderzoeken zijn uitgevoerd, hebben deze met name betrekking op landen zoals

Amerika en Engeland. Tevens is er in Nederland weinig onderzoek gedaan naar het effect van de audit quality in relatie tot de audit fee, met name na de invoering van de DOT-systematiek.

Door gebruik te maken van informatie afkomstig van ziekenhuizen, in relatie tot de audit quality, zal getracht worden een wetenschappelijke bijdrage te kunnen leveren aan de bestaande literatuur. Bij vooronderzoek naar literatuur over audit fee binnen Big-4 kantoren en het effect hiervan op de audit quality, is geen literatuur gevonden die betrekking heeft op de Nederlandse algemene ziekenhuizen. Binnen de ziekenhuissector speelt in 2012 een audit alert. Dit heeft betrekking op de juiste vaststelling van de omzet van ziekenhuizen Volgens de NBA is het onvermijdelijk dat bij de verantwoordingen van ziekenhuizen een

controleverklaring met beperking wordt afgegeven. De verwachting is dat er meer werk verzet zal moeten worden door de accountant, maar is dit daadwerkelijk zo? En wat zal de impact zijn op de audit fee? Aangezien de ziekenhuissector in het daglicht van de media staat, wekt dit de verwachting dat accountants kritischer zullen zijn bij de te verrichten werkzaamheden. Op basis van bovengenoemde aspecten zal dit onderzoek een wetenschappelijke bijdrage leveren aan de bestaande literatuur.

Opbouw onderzoek

Het vervolg van dit onderzoek is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk één zal ten eerste de relevante theorie(en) op het gebied van audit quality, audit fee, de relatie tussen beide

variabelen en de bijbehorende modellen worden uiteengezet. Ten tweede zal in dit hoofdstuk worden ingegaan op de audit, Big-4 kantoren, kostenreductie en tijdsdruk. In hoofdstuk twee wordt ingegaan op de Nederlandse ziekenhuis sector, DBC’s en de invoering van DOT. In hoofdstuk drie ligt de nadruk op de onderzoeksopzet. Aangezien de vraagstelling zich

verleent voor hypothese toetsend onderzoek, zal in dit hoofdstuk met name worden ingegaan op de wijze waarop dit onderzoek is uitgevoerd. Er zal worden ingegaan op de

onderzoeksmethode, geselecteerde organisaties en dataverzameling. In hoofdstuk vier wordt een kritische blik geworpen op de in de bijlage gepresenteerde statistische resultaten. Tot slot zullen de conclusies, beperkingen van dit onderzoek en mogelijkheden voor

(9)

1

Theorie en formulering hypothese

De onderzoeksvraag luidt: ‘In welke mate beïnvloed de invoering van DOT de audit fee en de

audit quality van de Nederlandse tak van Big-4 accountantskantoren?’. In dit hoofdstuk zal

door middel van een literatuurstudie worden ingegaan op de begrippen audit quality en audit fee, het verband tussen beide begrippen en kostenreductie binnen Big-4 accountantskantoren. In dit hoofdstuk zal tevens in worden gegaan op de probleemstelling omtrent de invoering van DOT. Op basis van de huidige theorieën en het verband tussen audit quality en audit fee, zal in paragraaf 1.3. de hypothese worden geformuleerd.

1.1 Audit quality en modellen voor audit quality

1.1.1 Audit quality

Audit quality kan worden gedefinieerd als de door de markt geëvalueerd kans, dat de accountant een fout vindt in de boekhouding van zijn cliënt en deze fout vervolgens rapporteert (DeAngelo, 1981). De kans op het vinden van een fout wordt voornamelijk

toegewezen aan de vaktechnische kennis van de accountant, terwijl de kans op het rapporteren van een fout voornamelijk afhangt van de onafhankelijkheid van de accountant ten opzichte van zijn cliënt (Lu, 2006).

Audit quality kan voor uiteenlopende zaken een belangrijke meetgraad zijn. Voor een potentiele klant kan het makkelijker zijn een keuze te maken voor een van de Big-4

accountantskantoren, als zij de audit quality zou kunnen vergelijken. Volgens DeAngelo (1981) is het meten van de audit quality uiterst lastig en/of kostbaar. Hij geeft hiervoor als reden, dat het maatschappelijk verkeer geen inzicht heeft in de controlewerkzaamheden van de accountant, en tevens over beperkte informatie beschikt omtrent de prikkels die leiden tot de door de accountant gerapporteerde onjuistheden. In het vervolg zal worden ingegaan op de mogelijkheden en de huidige theorie voor het meten van audit quality.

Limperg (1932) geeft aan dat de omvang van een accountantskantoor als surrogaat voor de audit quality kan dienen. De gedachte hierachter is tweeledig. Enerzijds hebben Big-4 accountantskantoren een grote spreiding van cliënten, ten opzichte van kleinere kantoren. Anderzijds zetten zij hun opgebouwde reputatie, met een mondiale dekking op het spel, wanneer zij een lagere kwaliteit leveren dan hetgeen is overeengekomen. DeAngelo (1981) beschrijft dat er in de literatuur vaak gebruik wordt gemaakt van schattingen van audit quality. In dit artikel wordt overeenkomstig met Limperg (1932), genoemd dat

accountantskantoren met een grotere omvang, een hogere mate van audit quality leveren dan accountantskantoren met een geringere omvang.

Lennox (1999) noemt twee argumenten dat verband houdt met de omvang van een accountantskantoor en de gewekte verwachting van een hogere audit quality. Het eerste argument heeft betrekking op reputatieschade van een accountantskantoor als blijkt dat zij niet in staat zijn om materiële fouten te ontdekken. Het tweede argument heeft betrekking op de ‘deep pockter theory’. Francis en Yu (2009) hebben onderzoeken gedaan naar de audit quality van Big-4 accountantskantoren. Dit hebben zij gedaan door een steekproef bij door de Big-4 gecontroleerde Amerikaanse organisaties, in de periode 2003 tot en met 2005. Uit het onderzoek is gebleken dat de Amerikaanse organisaties in de veronderstelling waren dat de Big-4 kantoren een hogere audit quality konden leveren, omdat zij meer controle ervaring hadden met publieke organisaties. Er wordt met andere woorden veronderstel, dat deze accountantskantoren meer ‘in house experience’ hebben bij het detecteren van materiele fouten en fraude in de financiële verantwoording.

(10)

Een andere, in de literatuur veel voorkomende benadering om audit quality te meten is op basis van accrual accounting. Accrual accounting betreft het verschil tussen de

gerapporteerde netto winst en de werkelijke cashflow (Scott, 2012). De totale accruals kunnen worden onderscheiden in twee types, te weten non-discretionary accruals en discretionary accruals. Non-discretionary accruals zijn kosten die verplicht in de balans moeten worden opgenomen. Op dit type accrual heeft een manager geen invloed, aangezien deze accruals onderheven zijn aan de reguliere bedrijfsvoering. Non-discretionary accruals betreffen kosten die betrekking hebben op het huidige boekjaar, maar zich nog niet hebben voorgedaan in het huidige boekjaar. Afschrijvingen op materiele vaste activa, is een voorbeeld van

non-discretionary accruals. Discretionary accruals zijn kosten die niet verplicht zijn. Deze typen accruals kunnen door het management worden beïnvloed, omdat zij een hoge mate van schattingselement bevatten. Hierbij kan worden gedacht aan voorzieningen voor dubieuze debiteuren (Scott, 2012). Een ander voorbeeld van een discretionary accrual is ‘Earnings management’. Earnings management kan worden omschreven als de keuzes van het management voor bepaalde verslaggevingsmethodes, of andere acties die het resultaat beïnvloeden, om zo een bepaald doel te realiseren (Scott, 2012). Earnings management kan door managers als stuurmiddel worden gebruikt, bijvoorbeeld om tussen fiscale jaren te schuiven met winsten. Nog te bepalen bonussen kunnen een drijfveer zijn voor het

management om earnings management toe te passen. Deze bonussen omvatten vaak prestatie afhankelijke elementen, zoals nettowinst of de marktprijs van een aandeel (Scott, 2012). Gezien de prestatie-afhankelijk karakter van bonussen, zijn de daarmee samenhangende kosten op moment van opstellen van de jaarrekening lastig in te schatten. Volgens Francis en Krishnan (1999) wordt er een onderscheidt gemaakt tussen positieve en negatieve accruals. Positieve accruals hebben een inkomsten verhogend effect, waarbij negatieve accruals een inkomsten verlagend effect hebben.

Accountantscontroles van hoge kwaliteit kunnen bij het management leiden tot een lagere mate van earnings management. Dit ten opzichte van accountantscontroles van lage kwaliteit (Becker et al., 1998). Becker et al. (1998) hebben onderzoek gedaan naar de relatie tussen audit quality en discretionay accruals. Zij concluderen dat er een hoge mate van correlatie is tussen deze variabelen. Door middel van regressie modellen, hebben zij de hoeveelheid discretionary accruals voor Big-6 en niet Big-6 accountantskantoren bestudeerd. De Big-6 betreffen de Big-4 accountantskantoren zoals genoemd in de inleiding inclusief de accountantskantoren BDO en Berk. In het onderzoek stellen zij dat Big-6 kantoren een hogere audit quality leveren. Dit impliceert dat een hoge mate van audit quality gecorreleerd is met een lage mate van discretionary accruals. Chi, Lisic en Pevzner (2011) hebben vastgesteld dat bij een accountantscontrole van hoge kwaliteit, het toepassen van earnings management als onderdeel van discretionary accruals, wordt beperkt.

Ter afsluiting van deze paragraaf wordt er gereflecteerd op het gebuikt van het discretionary accrual model in dit onderzoek, wetende dat dit onderzoek zich richt op de Nederlandse ziekenhuissector. Over het algemeen is het accrual model gericht op organisaties met een winstoogmerk. Aangezien ziekenhuizen non-profit organisaties zijn, hebben zij geen ‘drive’ tot het behalen van hogere winsten net als een Ahold of KPN. Fundamenteel kan de vraag worden gesteld of het accrual model dan wel het juiste model is voor dit type

onderzoek. Omdat ziekenhuizen geen winstgedreven organisaties zijn, houdt dit nog niet in dat zij niet op hun manier aan earnings management doen. Een voorbeeld is het treffen van voorzieningen met een non-discretionary karakter. Zoals eerder genoemd betreffen dit de type voorzieningen, die verplicht in de balans moeten worden opgenomen. Gezien de vrijheid in het schattingselement van bepaalde voorzieningen, kunnen voorzieningen hoger worden

(11)

gewaardeerd. De situatieschets is dat in een bepaald jaar extra kosten genomen worden die een winstverlagend effect hebben. Dit met als doel de gevormde voorziening in latere jaren vrij te laten vallen, om zo mogelijke slechte jaarresultaten te egaliseren.

De definitie van earningsmanagement op basis van Scott (2012) is al eerder in deze paragraaf aan de orde gekomen. Hierbij is genoemd dat dit onder andere acties van het management betreft, die het resultaat beïnvloeden, om zo een bepaald doel te realiseren. Op basis van het gegeven voorbeeld en de definitie van Scott (2012) hebben ziekenhuizen wel degelijk te maken met earningsmanagement. Op deze noot zal in dit onderzoek, op basis van de accrual accounting methode, de audit quality van de Nederlandse algemene ziekenhuizen worden berekend.

1.1.2 Modellen voor audit quality

In de loop der jaren zijn er diverse modellen ontwikkeld voor het meten van de audit quality door middel van earnings management. Enkele ontwikkelde modellen voor het meten van audit quality betreffen het Healy model (1985), DeAngelo model (1986), Jones model (1991) en het Modified Jones model (Dechow et al., 1995).

Er kan onderscheidt worden gemaakt in ‘simpele’- en ‘complexe modellen’. Simpele modellen gaan ervan uit dat non-discretionary accruals over een periode constant zijn. Op basis hiervan wordt er aangenomen, dat een wijziging in de totale accruals, het effect is van een verandering in de discretionary accruals. Bij complexere modellen wordt door middel van regressie analyse, zowel de non-discretionary als de discretionary accruals berekenend voor het meten van de audit quality.

Zowel Bartov et al. (2001) als Dechow et al. (1995) hebben onderzoeken gedaan naar deze modellen, met als doel vast te kunnen stellen welk model de beste

toepassingsmogelijkheden heeft voor het berekenen van de discretionary accruals. Beide kwamen tot de conclusie dat het Modified Jones Model, het meest krachtige model is om earnings management te meten. Het model van Jones (1991) is volgens Google Scholar ongeveer 3500 geciteerd. Dit ten opzichte van 3000 keren geciteerde model van Healy (1985) en 1000 maal geciteerde model van DeAngelo (1986).

In dit onderzoek zal het model met de meeste power worden gebruikt voor het meten van de audit quality. Uit eerder onderzoek is gebleken dat het Modified Jones model, het meest actuele model betreft voor het meten van de audit quality. Op basis hiervan is in dit onderzoek gekozen voor het toepassen van het Modified Jones model voor het meten van audit quality.

1.1.3 Modified Jones model

Het Modified Jones model is gebaseerd op het eerdere model van Jones (1991). Anders dan de eerdere modellen (Healy, 1985; DeAngelo, 1986) werd bij het Jones model rekening gehouden met de economische ontwikkelingen van organisaties. Door de mutatie in de omzet en de aanschafwaarde van de materiële vaste activa werd rekening gehouden met de

economische omstandigheden en ontwikkelingen van organisaties (Jones, 1991). Door het toevoegen van de mutatie van de omzet aan het Jones model, wordt verondersteld dat er in de omzet geen earnings management van toepassing is. Dit standpunt is gebaseerd op het feit dat Jones ervan uitgaat, dat bij toepassing van earnings management door verhoging van omzet en vorderingen, de verhoging in de vorderingen wordt geëlimineerd door rekening te houden met de mutatie in de omzet. Met andere woorden wordt in het Jones model vanuit gegaan dat omzet niet beïnvloedbaar is en dus non-discretionair is.

(12)

Dechow et al. (1995) waren het niet eens met de hiervoor genoemde veronderstelling van Jones (1991), namelijk dat de omzet niet beïnvloedbaar zou zijn. Op basis hiervan hebben zij het Modified Jones model ontwikkeld. Bij het Modified Jones model wordt de omvang van de mutaties in de vorderingen gecorrigeerd op de mutatie van de omzet. Op deze wijze kan worden uitgesloten dat door earnings management in de omzet, door middel van verhoging van de vorderingen, van invloed is op de uitkomsten van het model. In het onderzoek van Dechow et al. (1995) corrigeren zij de nettowinst met de kasstroom uit operationele activiteiten om tot de total accruals te komen.

Op basis van de volgende formule uit Scott( 2012) kunnen de organisatie specifieke parameters worden berekend voor een bepaalde periode:

TAjt/Ajt-1= αj(1/ Ajt-1) + β1j((ΔREVjt - ΔRECt) / At – 1) + β2j(PPEjt/ At – 1) + εjt

Waarbij geldt:

TAjt = Totale accruals voor organisatie j in jaar t (Nettowinst-/-Kasstroom uit

operationele activiteiten;

Ajt-1 = Beginbalans van de totale activa (eindbalans totale activa vorig boekjaar);

ΔREVjt = Omzetverandering voor organisatie j in jaar t;

ΔRECt = Verandering in de vorderingen voor organisatie j in jaar t (vord. t- vord. t-1);

PPEjt = Materiële vaste activa voor organisatie j in jaar t;

εjt = Discretionary accruals voor organisatie j in jaar t (DAjt);

J = Industrie indicator.

Het Modified Jones model gebruikt voor het berekenen van de non-discretionary accruals ziet er als volgt uit:

NDAt = α1(1/At - 1) + α2((ΔREVt - ΔRECt) / At – 1)+ α3(PPEt / At - 1) Waarbij geldt:

NDAt = Totale non-discretionary accruals voor organisatie j in jaar t (Nettowinst-/

-Kasstroom uit operationele activiteiten; Ajt-1 = Totale activa in jaar t-1 voor organisatie j;

ΔREVt = Omzetverandering voor organisatie j in jaar t (omzet t- omzet t-1);

ΔRECt = Verandering in de vorderingen voor organisatie j in jaar t (vord. t- vord. t-1);

PPEt = Materiele vaste activa voor bedrijf j in jaar t (MVA t);

α1, α2, α3 = Organisatie specifieke parameters. Het belangrijk te vermelden dat de

schattingen van α1, α2 en α3 worden bepaald op basis van de eerder genoemde Jones model en niet op basis van het Modified Jones model. De discretionary accruals kunnen worden berekend als het resultaat van de totale accruals (TAj) minus de non-discretionary accruals

(NDAt).

Op basis van de theorie zal in dit onderzoek gebruik worden gemaakt van de volgende regressieanalyse, waarbij discretionary accruals als afhankelijke variabele zal gelden.

Hieronder is te zien dat variabele β5jDOT is opgenomen. Dit betreft een dummy variabele die

staat voor de invoering van DOT. De uitkomsten van de regressieanalyse zal in hoofdstuk vier worden toegelicht. De formule ziet er als volgt uit:

(13)

In paragraaf 1.1 is ingegaan op de definitie van audit quality, de wijze waarop audit quality kan worden gemeten en de relatie tussen audit quality en discretionary accruals. Op basis van literatuuronderzoek is antwoord gegeven op de deelvraag: ‘Wat is de definitie van audit quality en hoe kan audit quality worden gemeten?’. In de volgende paragraaf zal worden ingegaan op de audit fee, de determinanten van audit fee.

1.2 Audit fee en model voor audit fee

1.2.1 Audit fee

Volgens Simunic (1980) dient de tweesnijdende relatie tussen de accountant en de

gecontroleerde bedrijven beter te worden begrepen. Er wordt enerzijds verondersteld dat een accountant altijd onafhankelijk en objectief is, waarbij zijn handelingen in lijn zijn met de gestelde ethische waarde en normen van zijn vakgebied. Anderzijds wordt diezelfde accountant ingehuurd en gecompenseerd door de te controleren organisaties, hetgeen drukt legt op zowel de objectiviteit als de onafhankelijkheid van de accountant.

In ruil voor de hoeveelheid moeite en geleverde inspanning van de accountant wordt een audit fee in rekening gebracht. De audit fee is een product van het facturatietarief (unit price) en de geleverde inspanning. Op basis van het hiervoor genoemde kunnen verschillen in audit fee, enerzijds worden veroorzaakt door verschillen in de kwantiteit van de geleverde inspanning, en anderzijds door een afwijking in het tarief (Simunic, 1980).

De audit fee is tweeledig en kan worden verdeeld onder de normale audit fee en de abnormale audit fee. De audit fee die Simunic (1980) in zijn onderzoek bespreekt betreft de normale audit fee en dekt de minimale kosten van de accountant. Deze genoemde minimale kosten bestaan deels uit de geleverde inspanning, en een onvoorzien deel die betrekking heeft op het accountantsrisico (Simunic, 1980). De hoogte van de abnormal audit fee heeft de relatie tussen de klant en de accountant als basis (Higgs en Skantz, 2006). De abnormal audit fee heeft op basis van bovengenoemde te maken met de economische binding die een

controlerend accountants met zijn cliënt heeft (Choi et al., 2009).

1.2.2 Determinanten voor audit fee

In de afgelopen jaren zijn er diverse onderzoeken gedaan naar audit fees en de wijze waarop deze worden beïnvloed. Cobbin (2002) geeft in zijn onderzoek een opsomming van alle gebruikte variabelen voor audit fee die in eerder onderzoek zijn gehanteerd. Cobbin (2002) richt zich in zijn onderzoek nadrukkelijk op onderzoeken die zijn gedaan in de periode 1980 tot en met 2000. In het onderzoek van Simunic (1980) worden de determinanten voor audit fee genoemd die in onderzoeken het meest zijn toegepast. Simunic (1980) noemt vier

hoofddeterminanten, te weten: ‘De grootte van de te controleren organisatie, complexiteit van een organisatie, controlerisico en grootte van de controlerende accountantskantoor’.

Pong en Whittington (1994) geven in hun onderzoek aan dat zowel de omvang als de complexiteit van een klant bepalend zijn voor de hoogte van de audit fee. Simunic (1980) noemt in zijn onderzoek dat de complexiteit kan worden bepaald aan de hand van de mate van decentralisatie (geconsolideerde deelnemingen) en de aard van de mate van diversiteit

(industrie). Uit deze onderzoeken is tevens gebleken dat de complexiteit van een organisatie lastig kan worden bepaald. In dit onderzoek zal worden uitgegaan van de omvang van de klant als factor complexiteit van de klant. Hierbij wordt aangenomen dat een stijging in de omvang van de organisatieactiviteiten, tevens zal leiden tot een verhoging van de

(14)

complexiteit. Tussen de omvang van de klant en het aantal controle uren zit een kenmerkend verband. Er wordt verondersteld dat bij een kleinere klant, de kosten per uur hoger zullen zijn.

Er kunnen diverse variabelen worden gebruikt om de omvang van de klant te meten. Pong en Whittington (1994) geven in hun onderzoek aan dat er voor het meten van de omvang van de klant, gebruik gemaakt kan worden van de total assets. Chan et al. (1991) komen in hun onderzoek tot de conclusie, dat naast de total assets, ook de omzet als

controlevariabele kan worden gebruikt voor het meten van de omvang van de klant. Volgens Pong en Whittington (1994) is in een gering aantal onderzoeken gebruik gemaakt van beide variabelen voor het meten van de omvang van de klant. Pong en Whittington (1994) geven aan dat dit wordt veroorzaakt door de hoge mate van afhankelijkheid tussen beide variabelen, hetgeen kan leiden tot multicollineariteit. Multicollineariteit kan worden omschreven als een hoge mate van correlatie tussen twee of meer onafhankelijke variabelen, waarbij het effecten van de diverse variabelen lastig te onderscheiden is (Keller, 2009; Pong en Whittington, 1994). Overeenkomstig het onderzoek van Pong en Whittington (1994), zal in dit onderzoek de gelogaritmiseerde total assets als onafhankelijke variabele dienen voor het bepalen van de omvang van een organisatie.

Een algemeen geaccepteerde determinant voor audit fees betreft de omvang van de accountantsorganisatie. In veel gevallen worden er door Big-4 kantoren hogere audit fees in rekening gebracht dan niet Big-4 kantoren. De surplus bij Big-4 kantoren staat bekend als de Big-4 premium (Thornton en Moore, 1993). Door Big-4 kantoren kan een hogere audit fee in rekening worden gebracht, omdat zij meer te verliezen hebben en de gebruikers van de jaarrekening in de veronderstelling zijn, dat de kwaliteit van Big-4 kantoren hoger is

(Palmrose, 1986). Dit onderzoek zal zich richten op algemene Nederlandse ziekenhuizen die gecontroleerd zijn door een Big-4 accountantskantoor. Op basis hiervan zal in de

onderzoeksopzet geen rekening worden gehouden met deze variabele.

Een andere variabele die van invloed kan zijn op de audit fee betreft litigation risk. Litigation risk betreft de kans op mogelijke rechtszaken en houdt nauw verband met de audit quality. Een hoge mate van litigation risk, leidt tot een significante stijging van de audit fees (Ettredge et al., 2007). Omstandigheden die kunnen leiden tot een stijging van de litigation risk zijn tegenvallende resultaten en continuïteitsproblemen. Andere factoren die tevens een effect hebben op de litigation risk zijn significante stijgingen van de omzet en nog te

ontvangen bedragen. Deze factoren worden in verband gebracht met expansie van de organisatie en derhalve een stijging van de complexiteit (Ettredge et al., 2007; Thornton en Moore, 1993).

De mate van regelgeving kan ook een rol spelen bij de hoogte van de litigation risk. Audit fees zijn in de Verenigde Staten over het algemeen hoger dan andere landen, omdat in de Verenigde staten striktere regels gelden. Een voorbeeld hiervan betreft de significante stijging van de audit fees als resultaat van de invoering van SOX (Ettredge et al., 2007).

In dit onderzoek zal met de variabelen litigation risk en regelgeving geen rekening worden gehouden. Dit onderzoek zal dicht enkel beperken tot de vier hoofdvariabelen behandeld door Simunic (1980).

Een ander risico die als hoofddeterminant wordt genoemd betreft het controlerisico. Simunic (1980) geeft twee ratio’s voor het bepalen van de controlerisico als variabelen van de normale audit fee. Ten eerste geeft hij de ratio voorraad / total assets en ten tweede de ratio debiteuren / total assets. Dit is overeenkomstig het onderzoek van Hay et al. (2006), waarbij geconcludeerd wordt dat de twee genoemde ratio’s gezamenlijk een goede maatstaf zijn, dan de ratio’s afzonderlijk. Afhankelijk van de type organisaties in het onderzoek kunnen ook

(15)

andere ratio’s volstaat voor het bepalen van de controle risico. De reden hiervan is dat risicovolle vorderingsposten per sector of typologie kunnen verschillen.

1.2.3 Model voor audit fee

In het onderzoek van Gosh et al. (2009) wordt aangegeven dat de audit fees kunnen worden uitgedrukt in zowel een getal als in een percentage. In het geval dat de audit fee berekend wordt aan de hand van een percentage, dan geldt de volgende formule:

Percentage audit fee = Total Audit fee .

Totale revenue of the audit firm

In paragraaf 1.2.2 zijn de diverse determinanten voor audit fee aan de orde gekomen. In het model van Gosh et al. (2009) wordt geen rekening gehouden met de kerndeterminanten

genoemd door Simunic (1980). In ander onderzoek van Gul et al. (2003) zijn de audit fees wel uitgedrukt in getallen. In het model van Gul et al. (2003) wordt wel rekening gehouden met de kerndeterminanten, te weten grootte van de te controleren organisatie, complexiteit van een organisatie, controlerisico en grootte van de controlerende accountantskantoor. Onder de meest ideale omstandigheden, bestaat de audit fee enkel uit b0. Vooraf kan worden

aangegeven dat er nooit sprake zal zijn van ideale omstandigheden. Rekening houdend met de gebruikte determinanten in paragraaf 1.2.2, wordt er op basis van het model van Gul et al. (2003) gekomen worden tot het volgende model:

FEES = b0+ b1DA + b2SIZE + b3AR + b4INV + εjt

Waarbij geldt:

FEES = Log total audit fees;

DA = Log discretionary accruals; SIZE = Log total assets;

AR = the ratio of accounts receivable to total assets; INV = the ratio of inventory - total assets.

In de hiervoor genoemde vergelijking is geen rekening gehouden met de grootte van de controlerende accountant. Er is dus geen rekening gehouden of er sprake is van een Big-4 kantoor of niet. De reden waarom is, omdat dit onderzoek zich enkel richt op algemene ziekenhuizen die gecontroleerd worden door Big-4 kantoren. Zoals in paragraaf 1.2.2. reeds aangegeven zullen de totale audit fee, overeenkomstig het onderzoek van Pong en

Whittington (1994), worden gecorrigeerd met de total assets. Op basis hiervan worden de audit fees per organisatie gecorrigeerd voor de omvang van de organisaties alsmede de complexiteit van de organisatie (Simunic, 1980).

In paragraaf 2.3 wordt ingegaan op het DOT probleem. Hierbij wordt aan het einde van die paragraaf een samenvatting van de geformuleerde hypotheses gegeven. Hypothese drie is geformuleerd om iets te kunnen zeggen over de relatie tussen de invoering van DOT en de audit fee, deze luidt: ‘De invoering van DOT leidt tot een stijging van de audit fee’. Om deze hypothese te toetsen zal gebruik worden gemaakt van de volgende regressieanalyse, waarbij een dummy zal worden gebruikt voor de invoering van DOT. De uitkomst van de hieronder weergegeven regressieanalyse komen in hoofdstuk vier aan de orde. Deze ziet er als volgt uit: FEES = b0+ b1DA + b2SIZE + b3AR + b4INV + b5DOT + εjt

(16)

In paragraaf 1.2 is ingegaan op de definitie van audit fee, de wijze waarop audit fee kan worden gemeten en de determinanten voor audit fee. In deze paragraaf is tevens ingegaan op de modellen waarmee audit fee kan worden berekend volgens de huidige theorie, en de wijze waarop in dit onderzoek de determinanten van audit fee zullen worden toegepast.

Op basis van literatuuronderzoek is antwoord gegeven op de deelvraag: ‘Wat is de definitie van audit fee en door welke variabelen kan dit worden verklaard?

1.3 Verband audit quality en audit fee

In eerdere paragrafen is er afzonderlijk ingegaan op de begrippen audit quality en audit fee. In deze paragraaf zal de nadruk liggen op de samenhang tussen audit quality en audit fee, die onder andere zijn onderzocht door Becker et al. (1998), Hoitash et al. (2007) en Deangelo (1981).

Becker et al. (1998) toont in zijn onderzoek aan dat hogere audit fees leiden tot een daling in de onafhankelijkheid van de accountant. Er wordt verondersteld dat accountants een minder kritisch houding zullen aannemen, omdat zij bang zijn voor het verliezen van de klantportefeuille. Deze veronderstelling wordt door DeAngelo (1981) tegengesproken. DeAngelo (1981) toon in zijn onderzoek aan dat een mislukte audit zal leiden tot additionele kosten voor de accountant. Het onderzoek van Becker et al. (1998) wordt tevens

tegengesproken door het onderzoek van Hoitash et al. (2007).

Hoitash et al. (2007) heeft voor de periode 2000-2003 onderzoek gedaan naar de relatie tussen betaalde audit fees en de audit quality. In dit onderzoek wordt verondersteld dat hogere audit fees leiden tot een stijging van de audit quality, waarbij de verhoogde inspanning van de accountant als reden genoemd. Hoitash et al. (2007) concludeert in haar onderzoek dat er een positieve relatie is tussen de audit fee en audit quality. Choi et al. (2009) concluderen in hun onderzoek dat er een positief verband is tussen hogere audit fees en discretionary accruals. In dit onderzoek is er een significant negatieve relatie gevonden tussen hogere audit fees en audit quality. In tegenstelling tot het onderzoek van Choi et al. (2009) is er in eerder Amerikaans onderzoek van Frankel et al. (2002) geconcludeerd dat er geen significant verband is tussen earnings management en de totale audit fee.

Teruggrijpend naar de hoofdvraag, is het doel van dit onderzoek om een conclusie te formuleren omtrent het verband tussen de audit quality en de audit fee. Op basis van eerder onderzoek omtrent deze onderwerpen en dit verband, zijn geen eenduidige uitkomsten te constateren. In dit onderzoek wordt verondersteld dat er een sterke samenhang is tussen de audit fee en de audit quality.

Overeenkomstig het onderzoek van Choi et al. (2009) wordt in dit onderzoek verwacht dat er een positief verband is tussen de mate van discretionary accruals en de audit fee. De invoering van DOT in 2012 speelt hierbij een rol. De invoering van DOT en de hiermee samenhangende gestegen complexiteit wordt in hoofdstuk drie behandeld. Hierop

vooruitlopend wordt bij een toename van de complexiteit van de bedrijfsomgeving, in dit geval door de invoering van DOT, ook een toename van de audit fee verwacht. Aan de andere kant wordt vooraf verondersteld dat de invoering van DOT, gepaard zal gaan met een daling van dit audit quality. In andere woorden, dat dit een stijging van de discretionary accruals in het Modified Jones model met zich mee zal brengen. Op basis van de bevindingen in het onderzoek van Choi et al. (2009) en mijn verwachtingen is de volgende hypothese geformuleerd:

(17)

1.4 Audit

Een audit stelt de accountant in staat een oordeel te vormen over een verantwoordings-document van de klant. De accountant moet de informatie beoordelen. Bij zijn beoordeling dient hij vast te stellen dat de betreffende informatie, in alle materiele aspecten, in

overeenstemming is met het vooraf vastgestelde toetsingskader (Hayes, 2005). Arens et al. (2012) suggereert dat de onafhankelijkheid van de accountant een belangrijke rol speelt bij het uitvoeren van de controlewerkzaamheden. Van de accountant wordt door het maatschappelijk verkeer verwacht dat hij materiele fouten ontdekt en corrigeert. Als bij het maatschappelijk verkeer op welke wijze dan ook, de schijn wordt gewekt dat de accountant niet onafhankelijk is, dan leidt dit tot een daling van de betrouwbaarheid van jaarrekening (Barnier, 2010).

De vraag naar audits worden door Wallace (2004) besproken door middel van drie theorieën, te weten de agency theorie, informatie theorie en de insurance theorie.

De eerste theorie betreft de agency theorie. De agency theorie gaat uit van drie partijen, te weten de principaal (aandeelhouders), de agent (dagelijks management) en de monitor (accountant) (Watts en Zimmerman, 1983). In deze verhouding is het de principaal die werkzaamheden delegeert naar de agent. De theorie gaat ervan uit dat de agent dichter bij het vuur staat dan de principaal, en derhalve een informatie- en kennisvoorsprong heeft. De hiervoor genoemde informatie- en kennisvoorsprong, wordt ook wel informatieasymmetrie genoemd (Scott, 2012). Informatieasymmetrie maakt het voor de principaal lastig om de agent te monitoren. Op basis hiervan heeft de agent de ruimte om tegen het belang van de principaal in zijn eigen doel te dienen (Jensen en Meckling, 1976). Frentrop (2002) beschrijft dat

managers die verantwoordelijk zijn voor een organisatie zich niet bekommeren om de aandeelhouders en niet in het belang van de aandeelhouders handelen. De agency theorie verondersteld dat manager handelen uit eigen belang (Eisenhardt, 1989). Een toename van het gat tussen de eigenaren en de dagelijkse leiding heeft geleidt tot een grote vraag naar

supervisie in de vorm van een audit (Ye et al.,2011). Ook al is het de verantwoordelijkheid van de manager om een jaarrekening te presenteren die een juiste weergaven geeft van de werkelijk, kan hij beweegredenen hebben om anders te handelen. De monitorende rol van de accountant is van groot maatschappelijk belang en wordt door Antle (1982) omschreven als die van een economische waakhond.

De tweede theorie betreft de informatie theorie. De informatie theorie gaat ervan uit dat een goede reputatie en de consistentie van kwaliteit van diensten, een bijdrage kan leveren aan het verlagen van de informatie asymmetrie. Betrouwbare informatie zal leiden tot een

verlaging in schattingsfouten en zal resulteren in een lagere risicopremie. In het geval dat een audit wordt uitgevoerd door een gerenommeerd accountantskantoor, wordt er indirect een positief signaal afgegeven richting het maatschappelijk verkeer. Dit signaal heeft betrekking op de veronderstelling, dat de gecontroleerde organisatie een laag investeringsrisico heeft. Lennox en Pittman (2011) hebben onderzoek gedaan naar signalen van organisaties met een verplichte audit en organisaties waarbij er sprake was van een vrijwillige audit. In het onderzoek van Lennox en Pittman (2011) concluderen zij dat er een stijging wordt geconstateerd in de kredietwaardigheid van organisaties waarbij vrijwillige audits van toepassing zijn. De stijging in de kredietwaardigheid reflecteert richting de markt als een organisatie met een laag risico. Anderzijds zenden organisaties die accountantscontroles mijden, een negatief signaal uit naar de markt.

De laatste theorie betreft de insurance theorie. In het geval dat een organisatie te maken krijgt met juridische zaken, kan door de eigenaren getracht worden een deel van de schade te verhalen op de betreffende accountantskantoor. Wallace (2004) beschrijft de behoefte van

(18)

accountantskantoren derhalve als een ‘insurance to blame’. Opmerkelijk is dat grotere accountantskantoren, ongeacht hun hoge mate van accuraatheid, vaker te maken hebben met juridische zaken (Lennox, 1999). Dit is in lijn met de deep-pocket hypothese.

1.5 Big-4

Big-4 kantoren hebben een hiërarchisch platform in de vorm van een piramide. De partner staan aan top, gevolgd door de managers, controleleiders en de assistent. Er wordt gewerkt in teamverbanden, waarbij een ieder zijn rol binnen het team vervult (Herrback, 2001). In de meest ideale situatie, omvat elk team een zo goed mogelijke combinatie van werknemers met technische vaardigheden, persoonlijke kwaliteiten en praktijkervaring. Volgens Holm en Zaman (2012) zijn dit de essentiële elementen van audit quality. Controlewerkzaamheden zullen gemiddeld genomen uitgevoerd moeten worden door een controleleider

(Abdolmohammadi, 1999). Het lijkt ook voor de hand liggend dat accountants met de meeste ervaring en expertise, de moeilijkste werkzaamheden uitvoeren. Op basis van recenter

onderzoek is het tegendeel gebleken.

Holm en Zaman (2012) geven aan de het merendeel van de werkzaamheden worden uitgevoerd door assistenten met minder dan drie jaar ervaring. Uitgevoerde werkzaamheden door ongekwalificeerd personeel kan een negatieve impact hebben kwaliteit en kan leiden tot een daling van de audit quality. Francis (2011) geeft aan dat diverse factoren van invloed kunnen zijn op de audit quality. Hij noemt allereerst de kwaliteit van de proceduretesten die door het audit team worden uitgevoerd. Deze proceduretesten worden geacht competent en onafhankelijk te zijn, aangezien het audit team op deze wijze betere keuzes kan maken omtrent de uitkomst (Francis, 2011). Een andere factor genoemd door Francis betreft het accountantskantoor waar de accountants werkzaam zijn. De diverse kantoren ontwikkelen eigen audit procedures, die invloed kunnen hebben op de kritische instelling van hun personeel bij het uitvoeren van hun werkzaamheden (Francis, 2011).

1.6 Kostenreductie

Volgens Pierce en Sweeny (2004) zal het drukken van kosten binnen accountantskantoren leiden tot krappere budgetten en tijdsdruk. Zij geven in hun onderzoek tevens aan dat de hoogste kostenpost binnen een accountantskantoor het arbeidsloon betreft. Het beheersen en reduceren van kosten is een mogelijkheid om de winst op peil te houden of de

winstgevendheid te verbeteren. Bij een daling van de audit fee worden Big-4 kantoren gemotiveerd hun kosten te reduceren om hun efficiency op peil te houden.

Efficiency kan worden uitgedrukt als de ratio tussen de daadwerkelijke kosten voor de hoeveelheid werkzaamheden, en de minimale kosten die nodig zijn die nodig zijn om het geheel aan werkzaamheden te realiseren (Bierstaker en Wright, 2001). Volgens Houston (1999) leidt een hogere druk op de audit fee tot een verhoogde efficiency. Binnen

accountantskantoren is efficiency een belangrijk sturingscriterium voor het bewaken van de verwachting ten opzichte van de realisatie. Als medewerkers op deze variabele worden afgerekend zijn zij geneigd uren niet naar alle volledigheid te schrijven. Houston (1999) stelt in zijn onderzoek dat in het geval van toenemende druk op de audit fee, de druk toeneemt om gewerkte uren niet volledig te schrijven of te rapporteren. Druk op de audit fee kan ook leiden tot andere effecten, te weten onbehoorlijk gedrag bij de controle aanpak, een toename van de controle risico tolerantie en het reduceren van testwerkzaamheden. Ook hier speelt de afruil tussen kosten (in termen van efficiency) en kwaliteit ( in termen van effectiviteit) een grote rol.

(19)

Functie inflatie is een heikel punt bij de hiervoor genoemde afruil. In het kader van kostenreductie worden minder ervaren accountants ingezet voor werkzaamheden boven hun functieprofiel (Holm en Zaman (2012). Door het inzetten van deze minder ervaren

assistenten, is de kans groter dat zij onjuistheden niet constateren, wat een negatief effect kan hebben op de audit quality (Pierce & Sweeney, 2004). Aan de andere kant geeft het onderzoek van Knechel et al. (2007) aan dat functie inflatie wel leidt tot een hogere efficiëntie.

De dalende omzetten, het willen behouden van een bepaalde mate van efficiency en dit alles met het behoud van een Big-4 kwaliteitsstandaard lijkt een onbegonnen strijd. De realisatie hiervan vraagt om creatieve oplossingen van Big-4 kantoren en zoals hierboven uiteengezet zijn deze er in diverse vormen.

1.7 Tijdsdruk

Margheim et al. (2005) hebben onderzoek gedaan, naar het effect van deadline gebonden tijdsdruk en budgetgebonden tijdsdruk. Zij hebben hiervoor een survey uitgevoerd onder senior staff- en staff auditors bij publieke accountants kantoren. Uit dit onderzoek blijkt dat budgetgebonden tijdsdruk leidt tot een daling in werkplezier en een stijging in de niet geschreven uren. Nog belangrijker is dat er wordt geconcludeerd er een correlatie is tussen budget gebonden tijdsdruk en een daling in de audit quality.

Budgetgebondentijdsdruk kan ontstaan als de toegekende controleren uren, geen reële reflectie zijn voor de daadwerkelijk uit te voeren controle werkzaamheden. Deadline

gebonden budgetdruk wordt veroorzaakt doordat controleopdracht aan een bepaalde deadline gebonden kunnen zijn. Beide vormen van tijdsdruk kunnen leiden tot disfunctioneel gedrag van de accountant. Genoegen nemen met een mindere mate van kwaliteit van de uitgevoerde werkzaamheden, is al eerder genoemd als een voorbeeld voor disfunctioneel gedrag (Pierce & Sweeney, 2004). Enkele andere voorbeelden van disfunctioneel gedraag zijn: ‘Onvolledig rapporteren van uren, minder kritische houding ten opzichte van controlebewijs, minder werk verrichten dan onder ‘normale’ omstandigheden, het genoegen nemen met een zwakkere verklaring en geen juiste opvolging van wet- en regelgeving’ (Margheim et al., 2005).

1.8 Concluderende opmerkingen

In hoofdstuk één is een beschouwing gegeven van de theorie. Deze theoretische beschouwing dient als basis voor de verwachtingen voor het uitvoeren van het hypothese toetsend

onderzoek. Aangezien dit onderzoek zich richt het effect van de invoering DOT op de audit fee en audit quality, zijn beide begrippen uitvoering aan bod gekomen en is er tevens antwoord gegeven op de eerste twee deelvragen. Opmerkelijk hierbij is dat in het kader van dit onderwerp weinig tot geen empirisch onderzoek bekend is omtrent de invoering van DOT. Dit is niet geheel onverwacht, aangezien DOT nog pas in 2012 is ingevoerd en de naweeën hiervan in volle gang zijn.

In het volgende hoofdstuk wordt specifiek ingegaan op de omgeving van de bekostigingssystematiek van Nederlandse ziekenhuizen. Er zal een kritische blik worden geworpen op de DBC-systematiek en de invoering van de DOT-systematiek. Ter afsluiting van de hoofdstukken die gebaseerd zijn op literatuuronderzoek, wordt er in de afsluitende alinea van paragraaf 2.3, een samenvatting gegeven van de in dit onderzoek geformuleerde hypotheses.

(20)

2

Nederlandse ziekenhuizen en de invoering van DOT

Zoals in de inleiding kort toegelicht bevinden Nederlandse ziekenhuizen zich in een dynamische omgeving. Een omgeving omringt met wetswijzigingen, bezuinigingen en

schandalen. Denk hierbij aan de bekendmaking van de sterftecijfers en de invoering van DOT in 2012. Voor een beter begrip van de omgeving waar dit onderzoek zich toe verhoudt, zal in het vervolg van dit hoofdstuk specifiek worden ingegaan op de bekostigingsproblematiek van ziekenhuizen. Hierbij wordt in paragraaf 2.2 ingegaan op de DBC’s. De invoering van DOT en de hiermee samenhangende problematieken worden in paragraaf 2.3 uiteengezet.

2.1 Nederlandse ziekenhuizen

Volgens zorgkaart Nederland zijn er per juli 2014 352 ziekenhuizen actief in Nederland. Ziekenhuizen betreffen een tak binnen de zorgsector waar ongeveer 14600 zorgverleners werkzaam zijn. Dit aantal ligt in werkelijkheid nog hoger, aangezien nog geen rekening is gehouden met de medisch specialisten. Volgens de site van ziekenhuiszorg wordt een ziekenhuis omschreven als: ‘Een instelling waar zieken verzorgd worden en waar

professionele gezondheidszorg verleend wordt’. Een ziekenhuis betreft een verzamelwoord en kan worden onderverdeeld in algemene ziekenhuizen, academische ziekenhuizen en

categorale ziekenhuizen.

Dit onderzoek richt zich op de relatie tussen de audit quality en audit fee, waarbij gebruik zal worden gemaakt van de audit fee van Big-4 organisaties bij gecontroleerde Nederlandse algemene ziekenhuizen. In de vorige paragrafen is uitvoerig ingegaan op eerder onderzoek en theorieën omtrent audit quality, audit fee, de audit, Big-4 organisaties,

kostenreductie en tijdsdruk. In de volgende paragrafen zal met name worden ingegaan op de bekostigingssystematiek van ziekenhuizen, de invoering van DOT en de relatie invoering van DOT op de audit fee en audit quality.

2.2 DBC’s

Zoals in de inleiding is aangegeven is in 2012 de prestatiebekostiging ingevoerd, in de vorm van de DOT-systematiek (NBA Alert 28, 2013). Voor de invoering van DOT kende de ziekenhuissector de DBC’s. Beide bekostigingssystematiek hebben betrekking op de wijze waarop ziekenhuizen hun omzet moeten registreren en factureren. Voor een beter begrip ten aanzien van de invoering van DOT, zal eerst de DBC-systematiek worden toegelicht.

De DBC wordt door Schaepkens (2004) omschreven als: ‘Het geheel van activiteiten en verrichtingen van ziekenhuis en medisch specialist voortvloeiend uit de zorgvraag waarmee een patiënt de specialist in het ziekenhuis consulteert’. Hierbij is het van belang te weten dat vanaf 1 januari 2005 de DBC’s worden onderverdeeld in een A-segment en een B-segment.

Voor het A-segment worden vaste tarieven gehanteerd afkomstig van het College Tarieven Gezondheidzorg (CTG). Dit segment is opgebouwd uit de kostencomponenten van het ziekenhuis en het honorarium deel van de specialisten. Het B-segment betreft het vrij onderhandelbaar deel van de bekostiging, waarbij afspraken gemaakt kunnen worden met de zorgverzekeraar. Het B-segment heeft als taak het realiseren van marktwerking tussen de ziekenhuizen en de zorgverzekeraar, met als achterliggende gedachte het centraal stellen van de behoefte van de cliënt. Het doel van deze marktwerking is om zorgaanbieder met elkaar te laten concurreren. Het resultaat moest kwalitatief betere zorg zijn tegen een scherpere prijs. Na 2005 is het B-segment steeds verder uitgebreid waardoor er steeds meer gesteund werd op de marktwerking (DBC onderhoud, 2006).

(21)

De DBC-systematiek is in zijn tijd nooit waterdicht geweest. Het eerste probleem was de mogelijkheid tot ‘Upcoding’. Volgens de site van Skipr, een crossmediaal

communicatieplatform voor beslissers in de zorg, is er sprake van Upcoding als een arts voor een duurdere DBC kiest dan medisch gezien noodzakelijk is.

Op basis van deze omschrijving kan Upcoding wordt gezien als een vorm van earnings-management, zoals in paragraaf 1.1.1 is omschreven. Een tweede probleem binnen de DBC-systematiek was de mogelijkheid om afwenteling toe te passen. Afwenteling kon op zijn beurt worden onderverdeeld in het ‘sicker en quicker effect’en het niet selecteren van ongunstige patiënten. Het sicker en quicker effect vond plaats wanneer patiënten vroegtijdig werden ontslagen, om eerder de DBC te kunnen afsluiten. Op deze wijze kon eerder het vaste

afgesproken bedrag voor de betreffende DBC worden gefactureerd (Ellis en McGuire, 1996). Door patiënten eerder te ontslaan konden de ligbedden efficiënter worden ingezet, zonder dat er een afbreuk werd gedaan aan de inkomsten van de gediagnosticeerde DBC. Het niet selecteren van ongunstige patiënten wordt door Ellis en McGuire (1996) het selection effect genoemd. Dit effect is van toepassing, wanneer patiënten die mogelijk tot hogere kosten kunnen leiden, aan de voordeur worden geweigerd en worden doorverwezen naar de concurrent (Schaepkens, 2004).

2.3 DOT en problematieken 2012

Zoals eerder aangegeven was de oude DBC-systematiek niet waterdicht. De vraag is of door de invoering van DOT in 2012 er een ‘lessons learned’ heeft plaatsgevonden in

ziekenhuisland.

Ten eerste moest de invoering van DOT in ieder geval leiden tot meer transparantie, waarbij de geregistreerde gegevens moesten leiden tot een verbeterde aansluiting met de zorgvraag van de patiënt. Door het terugbrengen van de zorgproducten van 30.000 DBC’s naar ongeveer 3000 zorgproducten, moest DOT een bijdrage leveren aan de

gebruikersvriendelijkheid. Ten tweede werd door de invoering van DOT de bandbreedte van het B-segment verder vergroot, te wete tot 35%. Op basis hiervan zullen ziekenhuizen nog meer moeten onderhandelen met de zorgverzekeraars en zullen zij de juistheid en

volledigheid van de te declareren kosten nauwlettender moeten bewaken. Tot slot is gelijktijdig met de invoering van DOT ook de zogeheten ‘grouper’ geïntroduceerd. De

grouper is een landelijk computersysteem dat vanuit het Ziekenhuis Informatie Systeem (ZIS) te benaderen is (NBA Alert 28, 2013). Het systeem leidt zorgproducten en declarabele

prestaties af van de door de instellingen ingevoerde zorginformatie. De instelling voorziet de retourinformatie zelf van een prijs en declareert de geleverde zorg bij de zorgverzekeraar of de patiënt (NBA Alert 28, 2013).

In de NBA Alert 28 van 2013 worden de mogelijkheden voor het geven van een controleverklaring, bij de financiële overzichten 2012 van de medische specialistische zorginstellingen, aan de kaak gesteld. Er wordt aangegeven dat de wijzigingen in de regulering, contractering en bekostiging in 2012 onvoldoende op elkaar zijn afgestemd, hetgeen leidt tot onzekerheden in de financiële overzichten over 2012. De problematieken raken ook de controlerende accountant van deze organisaties, omdat ze kunnen leiden tot situaties waarbij onvoldoende geschikte controle-informatie beschikbaar is (NBA Alert 28, 2013).

Samengevat komt de situatieschets van de problematieken op het volgende neer. Ten eerste de invoering van DOT, waarbij er een complete wijziging heeft plaatsgevonden in de bekostigingssystematiek. Ten tweede heeft er een uitbreiding plaatsgevonden van het B-segment, te weten het vrij onderhandelbaar deel tussen ziekenhuizen en zorgverzekeraar. Ten

(22)

derde geldt er een gedeeltelijke overgangsregeling van de oude systematiek naar de nieuwe systematiek, die enkel van toepassing is op het A-segment.

De NBA noemt in haar rapport specifieke risico’s ten aangezien van de omzet gerelateerde posten, te weten:

· De gefactureerde omzet DBC’s en gerelateerde zorgproducten; · Onderhandenwerk en nog te factureren posten;

· Schaduwbudget, opbrengstverrekening, transitiebedrag en overige regelingen; · Omzet gerelateerde vorderingen en schulden.

Rekening houdend met deze risicoposten, zijn de problematieken omtrent wijzigingen in de regulering, contracteren en bekostiging in 2012, onderverdeeld in elf thema’s. Deze elf thema’s zijn door de NBA onderverdeeld in ‘onzekerheden omtrent schattingen’ en ‘risico’s in de controle met een afwijking van materieel belang’. Bij onzekerheden omtrent

schattingen, kan gedacht worden aan het verkrijgen van voldoende informatie door de accountant, op basis waarvan schattingsposten worden beoordeeld. Bij risico’s in de controle dient de accountant na te gaan of hij de juiste en volledige controle-informatie kan verkrijgen, die aansluiting bij zijn materialiteitsniveau (NBA Alert 28, 2013). In dit onderzoek wordt niet specifiek ingaan op de elf thema’s, maar wordt aangenomen dat combinatie van regulering, contractering en wijziging van de bekostigingssystematiek in 2012, leidt tot een verhoogde mate van complexiteit binnen de ziekenhuizen.

In paragraaf 1.2.2. is ingegaan op de determinanten van audit fee, waarbij is aangegeven dat gebruik zal worden gemaakt van de vier determinanten van Simunic (1980). Bij het

leggen van een relatie tussen de vier hoofd determinanten van Simunic (1980) en het DOT probleem, wordt in dit onderzoek verondersteld dat controlerisico en de veranderende

complexiteit met elkaar samen zullen hangen. Op basis eerder genoemde situatieschets van de problematieken, wordt er overeenkomstig het onderzoek van Curtis & Payne (2008) een stijging van de audit fee verwacht. Omdat er geen bijzondere determinant bekend is voor het corrigeren van de audit fee, voor de invoering van DOT, zal genoegen worden genomen met de eerder genoemde (paragraaf 1.2.3.) correctie van de total asset op de audit fee.

In paragraaf 1.3 is de eerste hypothese geformuleerd, die luidt:

Hypothese 1: Er bestaat een negatief verband tussen audit quality en de audit fees.

Omdat hypothese één niets zegt over de invoering van DOT. Op basis van dit gegeven en de aan de orde gekomen theorie uit hoofdstuk twee, zijn hieronder nog twee additionele

hypotheses geformuleerd. Deze hypotheses moeten iets zeggen over het verwachte effect van de invoering van DOT op de audit quality en de audit fee.

Hypothese 2: De invoering van DOT leidt tot een daling van de audit quality. Hypothese 3: De invoering van DOT leidt tot een stijging van de audit fee.

(23)

3

Onderzoeksopzet

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de gekozen onderzoeksopzet. Paragraaf 3.1.1 gaat in op de methode van onderzoek. Paragraaf 3.1.2 zal zich verhouden tot de dataverzameling, data verkenning en de gebruikte variabelen. Tot slot wordt dit hoofdstuk afgesloten door in paragraaf 3.1.3. in te gaan op de uitgevoerde normaliteitstoets en de outliers.

3.1 Methode van onderzoek en geselecteerde organisaties

3.1.1 Methode van onderzoek

Zoals in de introductie genoemd ontlenen de hoofd- en deelvragen zich voor hypothese toetsend onderzoek. In paragraaf 1.3 is derhalve een hypothese geformuleerd die getoetst zal worden. Het resultaat van deze hypothese dient antwoord te geven op de derde deelvraag als onderdeel van de hoofdvraag. In het geval dat onvoldoende bewijs wordt gevonden voor het accepteren van de hypothese, zal deze worden verworpen. Dit zal dan inhouden dat er

onvoldoende bewijs is om te concluderen, dat er een positief verband is tussen de hoogte van de discretionary accruals en de audit fee, tussen de periode voor en na de invoering van DOT.

In dit onderzoek wordt een regressie analyse wordt gebruikt, waarbij een

regressieanalyse de waarde van een afhankelijke variabele probeert te voorspellen met behulp van andere onafhankelijke variabelen. De regressieanalyse toetst of de onafhankelijke

variabele invloed heeft op de afhankelijke variabele, waarbij het effect positief of negatief kan zijn. Het Modified Jones model is uitvoerig in paragraaf 1.1.3. aan bod gekomen. Op basis van dit model wordt in dit onderzoek, door middel van SPSS, de waardes van de discretionary accruals berekend voor de jaren 2011 en 2012.

Nadat de waardes van de discretionary accruals bekend zijn, zal een multivariate regressieanalyse worden uitgevoerd voor de afhankelijke variabele audit fees (FEES) en discretionary accruals (DA). In paragraaf 3.1.3 zal worden ingegaan op de diverse onafhankelijke variabele. Zoals eerder genoemd in hoofdstuk één, is er tot heden geen determinant bekend voor het corrigeren van een variabele voor de invoering van DOT. Op basis hiervan is de invoering van DOT gesimuleerd door gebruik te maken van een dummy.

3.1.2 Dataverzameling, dataverkenning en variabelen

Voor het verzamelen van data van de ziekenhuizen is gebruik gemaakt van de website jaarverslagenzorg. Dit betreft een site van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Op deze site dienen zorginstellingen jaarlijks verantwoording af te leggen over hun prestaties op het terrein van zorg, dienstverlening en ondersteuning. Via jaarverslagenzorg worden jaarlijks de jaarverantwoordingsstukken, evenals de jaarcijfers van de zorginstellingen gepubliceerd.

In de introductie van hoofdstuk twee is genoemd dat de populatie ziekenhuizen in Nederland, per juli 2014 een omvang heeft van 352 ziekenhuizen. Uit de populatie

ziekenhuizen zal dit onderzoek zich richten op de algemene ziekenhuizen, aangezien voor deze categorie ziekenhuizen de meeste informatie beschikbaar is en het de grootste

ziekenhuizen van Nederland betreft. Tevens zijn dit met name de organisaties die zich laten controleren door een Big-4 accountantskantoor, hetgeen direct verband houdt met de afbakening van dit onderzoek. De steekproef zal zicht richten op de ziekenhuizen die zijn gecontroleerd door een van de Big-4 accountantskantoren in de periode 2011 en 2012. Omdat het Modified Jones model ook vraagt om informatie van het vorige jaar (t-1) is voor 2011 ook

(24)

informatie verzameld over 2010. Voor de jaren 2011 en 2012 is gekozen, omdat dit de jaren voor- en na de invoering van DOT zijn.

De DOT-systematiek in 2012 is ingevoerd en dit onderzoek wilt toetsen welke impact deze invoering heeft gehad op de audit fee en audit quality. Op basis van bovenstaande criteria kent de initiële steekproef een omvang van 54 algemene Nederlandse ziekenhuizen. Uit de diverse jaarrekeningen is de volgende data per ziekenhuis verzameld: ‘Nettowinst, kasstromen uit operationele activiteiten, totale activa, totale omzet, totale vorderingen en boekwaarde materiële vaste activa per jaareinde’.

Om tot de definitieve steekproef te komen is data verkennend onderzoek gedaan. Ten eerste is er onderzoek gedaan naar factoren die van invloed kunnen zijn op de audit fee. Hierbij is een analyse gemaakt van de organisaties die zijn overgestapt naar een ander accountantskantoor, aangezien dit gepaard kan gaan met ‘low-balling’ (Deis en Giroux, 1996). Low-balling kan worden omschreven als het instemmen met een lagere audit fee door de accountant, met als oorzaak dat er sprake is van een initiële audit (Deis en Giroux, 1996). Bij het uitvoeren van deze analyse is vastgesteld dat vier organisaties zijn gewijzigd van accountantskantoor, waarbij drie organisaties overeenkomstig het onderzoek van Deis en Giroux (1996) een daling in de omzet laten zien. Er is gekozen om de meest significante daler te verwijderen uit het databestand. In bijlage I betreft dit selectienummer 54, die met een asterisk is gemarkeerd. De overige drie organisaties vertonen geen significante wijziging in audit fee. Na het verwijderen van deze organisatie resteren er nog 53 organisaties in de steekproef.

Ten tweede is het databestand beoordeeld op ontbrekende data. De benodigde informatie, voor het samenstellen van het databestand, zijn verplichte onderdelen van de jaarrekening van algemene ziekenhuizen. Alle benodigde informatie is onttrokken uit de jaarrekeningen van de organisaties. Op basis hiervan omvat het databestand geen ontbrekende data. Bij overige cijfermatige analyse op het databestand, zijn geen andere verbanden

geconstateerd die ruis tot gevolg kunnen hebben bij het uitvoeren van de statistische analyses in SPSS.

Zoals in paragraaf 3.1.1 is genoemd zal in dit onderzoek gebruik worden gemaakt van een multivariate regressie. De geldende assumpties voor deze toets zijn reeds aan de orde geweest in paragraaf 3.1.1. In deze paragraaf zal met name worden ingegaan op het toetsen van de assumpties en de gebruikte variabele voor het uitvoeren van de multivariate

regressieanalyse.

Voor het toetsen van de normaliteit, zal met behulp van SPSS gebruik worden gemaakt van de Kolmogorov-Smirnov toets. Volgens De Vocht (2006) is de Kolmogorov-Smirnov toets, het beste toepasbaar bij een kleine steekproef. Dit is in lijn met het onderzoek van Field (2009). In dit onderzoek wordt aangegeven dat de Kolmogorov-Smirnov toets bij grotere steekproeven (>200) eerder een significante waarde laat zien. De uitkomsten van alle

variabelen voor 2011 en 2012 zijn opgenomen onder bijlage II. De normregel voor normaliteit is dat de significantie van de Kolmogorov-Smirnov toets groter dan 0,05 dient te zijn, om te mogen veronderstellen dat er sprake is van normaliteit. Voor alle getoetste variabelen is geconcludeerd dat zij een waarde hebben groter dan 0,05. Op basis van de resultaten van de Kolmogorov-Smirnov toets wordt verondersteld dat er sprake is van een normale

verdeeldheid van de variabelen. Los van de normaliteitstoets zijn ook de assumpties inzake de homoscedasticiteit, lineariteit en de onafhankelijkheid van de residuen getest. Op basis van de resultaten in hoofdstuk vier zijn geen specifieke patronen te identificeren. Op basis hiervan zijn de assumpties vervult.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hence, this answer the research question: “To what extent are audit fees and audit fee disclosure influenced by different types of ownership structure in the Netherlands?” The

Two studies focus on symptomatic rectocele and internal rectal prolapse; both found a significant reduction of symptoms of ODS/constipation in small cohorts of pa- tients (75 and

Deze Big Data Revolutie wordt ook uitmuntend beschreven in het boek ‘De Big Data Revolutie’, waarin big data wordt beschreven als bron van economische waarde en

Polarization dependent Raman spectra at 532 nm were recorded on a Olympus BX51M microscope equipped with a long working distance 100 times magnification objective.. Estimated spot

affordable, reliable, clean, high-quality, safe and benign energy services to support economic and human

METHODS: Studies of patient preferences for type-2 diabetes medications were identified from the PubMed, EMBASE, CINAHL and EconLit databases using a registered study

The goal of this research is to investigate the role of audience personality, blog writing style, and frequency of blog visits on the purchase of beauty

All na- tional reports mention cases of good practices, where higher education institutions have thoughtfully considered which external stakeholders are most relevant to them, and