• No results found

Jaarverslag ACSG 2010-2011

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Jaarverslag ACSG 2010-2011"

Copied!
60
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Jaarverslag 2010-2011

ACSG

(2)
(3)

Inhoud

Voorwoord 1

1. Taak en samenstelling commissie en secretariaat 3

2. Externe ontwikkelingen in 2010 en 2011 5

3. Interne ontwikkelingen in 2010 en 2011 9

4. Overzicht afgehandelde en in behandeling zijnde verzoeken om onderzoek 14

5. Afgehandelde verzoeken om onderzoek 15

6. In behandeling zijnde verzoeken om onderzoek 22

Bijlage 1 Relevante jurisprudentie 29

Bijlage 2 Overzicht van de verzoeken om onderzoek in 2010 en 2011 54 Bijlage 3 Overzichtskaart van de projecten in 2010 en 201 55

(4)
(5)

Voor u ligt het eerste jaarverslag van de AdviesCommissie Schade Grondwater (ACSG). Deze commissie is bij besluit van gedepu-teerde staten van Noord-Brabant ingesteld op 22 november 2011. De instelling van de ACSG heeft in principe plaatsgevonden met terugwerkende kracht tot december 2009, het moment waarop de Grondwaterwet formeel is opgegaan in de Waterwet en de wettelijke basis van de Commissie van Deskundigen Grondwaterwet (CDG) is komen te verval-len. De CDG heeft haar werkzaamheden in afwachting van de formele instelling van de ACSG echter voortgezet. Het is om deze reden dat ik als scheidend voorzitter van de inmid-dels van haar taak ontheven CDG het voor-woord schrijf van het eerste jaarverslag van de ACSG.

Voorwoord

De lange tijd die is verstreken tussen het in werking treden van de Waterwet en de instel-ling van de ACSG en de benoeming van de leden ervan, heeft ertoe geleid dat het eerste jaarverslag van de ACSG pas in 2012 kan wor-den uitgebracht en tegelijk de verslagjaren 2010 en 2011 omvat.

Terugkijkend op het bestaan van de CDG wil ik concluderen dat in deze periode kennis van en inzicht in het bepalen van schade ten gevolge van grondwaterwinning sterk zijn toegenomen.

De ACSG kan hierop met succes voortbouwen.

Ir. A. Grijns, ex-voorzitter

(6)

Tijdens de oprichtingsvergadering van de ACSG in februari 2012 draagt aftredend voorzitter Arnold Grijns (r) van de CDG de voorzittershamer over aan aantredend voorzitter Gerrit Kok (l) van de ACSG

(7)

Eind 2009 is de Grondwaterwet opgegaan in de Waterwet. De Waterwet kent, anders dan dat in de Grondwaterwet het geval was, geen verplichting tot het instellen van een commissie van deskundigen voor de beoorde-ling van schade die zou zijn veroorzaakt door een grondwateronttrekking. Artikel 7.19, 1e lid van de Waterwet stelt echter dat hij, die op grond van artikel 7.18 een vordering kan doen met betrekking tot schade, aan gedepu-teerde staten van de provincie waarin deze zich voordoet, kan verzoeken hiernaar een onderzoek in te stellen. Voor het indienen van een dergelijk verzoek is het niet relevant of de provincie of de waterbeheerder in de rol van bevoegd gezag de vergunning voor de onttrekking die de schade zou hebben veroor-zaakt, heeft afgegeven. Dergelijke verzoeken dienen altijd te worden gericht aan gedepu-teerde staten.

De gezamenlijke provincies hebben besloten voor de afhandeling van dergelijke verzoe-ken één landelijk werkzame commissie in te stellen, namelijk de AdviesCommissie Schade Grondwater (ACSG). De gezamenlijke provin-cies hebben de ACSG in 2011 ingesteld. Met het instellen van de ACSG is de Commissie van Deskundigen Grondwaterwet (CDG) opgeheven. Omdat de ACSG geen wettelijke verankering heeft in de Waterwet, is deze ingesteld op basis van de Provinciewet. De taak van de ACSG is, net als dat bij de CDG het geval was, het opstellen van een advies aan partijen over ondervanging of vergoe-ding van de schade of eventueel de over-neming van de onroerende zaak in het geval

1. Taak en samenstelling commissie en secretariaat

Waterschap Rivierenland en Oasen hadden een overeenkomst om verzoeken voor ver-goeding van schade aan gebouwen gemeen-schappelijk te behandelen in het gebied waar deze partijen samen werkzaam zijn. Hiervoor was de Commissie Gebouwschade Alblasser-waard en Vijfheerenlanden (CGAV) ingesteld. De CDG en haar secretariaat vormden ook de CGAV met bijbehorend secretariaat. Omdat de dijkversterkingen door het waterschap al enige tijd waren afgerond en omdat de grondwateronttrekkingen door Oasen al ca. 10 jaar stabiel zijn, hebben Rivierenland en Oasen besloten om de CGAV op te heffen en de CGAV vanaf 1 januari 2011 geen nieuwe verzoeken meer in behandeling te laten ne-men. De CGAV heeft haar laatste onderzoek in januari 2012 afgerond. De door de CGAV opgestelde adviezen blijven in dit jaarverslag van de ACSG buiten beschouwing.

Op 31 december 2011 bestaan de ACSG en haar secretariaat uit:

Voorzitter ir. G.N. Kok Plv. voorzitter mr. G.J.M.M. Tax Lid ir. J. Kruizinga Lid ing. H.J. Everts Lid prof.dr.ir. R.A. Feddes Secretaris ir. H. Prak

Medewerker G. Bakker

Medewerkster ir. S. Klerks-Poppema Ir. A. Grijns was voorzitter van de CDG. Met de instelling van de ACSG heeft hij deze taak beëindigd. Met het instellen van de ACSG is ook afscheid genomen van het CDG-lid mr. J.J. van Zanten Jut. De andere leden van

(8)
(9)

Waterwet

Van CDG naar ACSG

In het jaarverslag 2009 heeft de Commis-sie van Deskundigen Grondwaterwet (CDG) teruggeblikt op de onderwerpen die haar in haar 15-jarig bestaan hebben beziggehou-den en heeft ze een samenvattend overzicht gegeven van de tot en met 2009 uitgebrachte 126 adviezen. De CDG had deze éénmalige uitbreiding aan haar jaarverslag toegevoegd omdat eind 2009 de Grondwaterwet is opge-gaan in de Waterwet waarmee de wettelijke taak van de CDG is komen te vervallen en de CDG zou worden opgeheven. Op dat moment was de interprovinciale besluitvorming over de instelling van de AdviesCommissie Schade Grondwater (ACSG) die in de plaats zou tre-den van de CDG, ver gevorderd en leefde de veronderstelling dat deze in de loop van 2010, met terugwerkende kracht tot 22 december 2009, de datum van inwerkingtreding van de Waterwet, haar beslag zou krijgen. Het nu voorliggende jaarverslag 2010-2011 is het eerste jaarverslag van de ACSG en is in feite het verslag over de periode waarin de for-meel nog niet ontbonden CDG in afwachting van de instelling van de ACSG de taken van de ACSG heeft waargenomen.

Ten behoeve van de instelling van de ACSG zijn de provincies gezamenlijk een overeen-komst aangegaan met als bijlage een ge-meenschappelijk besluit ACSG, dat is onder-tekend door gedeputeerde staten van alle provincies. De formele, bestuurlijke afronding van de instelling van de ACSG door de geza-menlijke provincies vergde echter meer tijd

2. Externe ontwikkelingen in 2010 en 2011

Noord-Brabant als coördinerende provincie voor de ACSG, om de ACSG in te stellen op basis van de op 30 maart 2010 vastgestelde Overeenkomst AdviesCommissie Schade Grondwater. Tegelijkertijd is de CDG te ont-bonden.

Op 22 november 2011 heeft gedeputeerde staten van Noord-Brabant de voorzitter van de CDG, ir. A. Grijns en het plaatsvervangend lid van de CDG, mr. J.J. van Zanten Jut, eervol ontslag verleend.

Ook op 22 november 2011 heeft gedeputeer-de staten van Noord-Brabant ir. G. N. Kok be-noemd tot voorzitter van de ACSG. Als leden van de ACSG heeft gedeputeerde staten van Noord-Brabant benoemd: mr. G.J.M.M. Tax, deskundig op het gebied van juridische aspec-ten van schade, ir. J. Kruizinga, deskundige op het gebied van geotechniek en schade aan gebouwen en infrastructuur, prof. dr. ir. R.A. Feddes, deskundige op het gebied van hydro-logie en de invloed ervan op land- en bos-bouw, natuur en landschap en ing. H.J. Everts, deskundige op het gebied van geotechniek en schade aan gebouwen en infrastructuur. Het bij de CDG aanwezige onderscheid tussen leden en plaatsvervangend leden is bij de ACSG komen te vervallen.

De provincie Noord-Brabant heeft de Dienst Landelijk Gebied (DLG) verzocht de ACSG te ondersteunen. DLG heeft ook de CDG onder-steund. DLG heeft positief op het verzoek van Noord-Brabant gereageerd en voor de onder-steuning offerte uitgebracht. Op basis van deze offerte heeft Noord-Brabant in

(10)
(11)

decem-de secretaris en plaatsvervangend secretaris van de ACSG levert. In deze hoedanigheid heeft gedeputeerde staten van Noord-Brabant op 22 november 2011 benoemd ir. H. Prak respectievelijk mw. ir. H.M. Laporte. Op het secretariaat of beter gezegd het adviesteam van de ACSG, dat bij DLG de ondersteuning verzorgt, waren op 31 decem-ber 2011 verder werkzaam ing. G. Bakker en mw. ir. S. Klerks. Daarnaast besteden enkele bij DLG in de regio werkzame hydrologen een deel van hun tijd aan werkzaamheden voor het secretariaat. De in omvang grootste taak bij de ondersteuning omvat het verrich-ten van onderzoek en het verwerken van de resultaten ervan in de (ontwerp)adviezen. Daarnaast volgt het secretariaat uiteraard relevante ontwikkelingen in de vakgebieden die voor het werk van de ACSG relevant zijn om deze bij gelegenheid te incorporeren in de wijze waarop schade wordt vastgesteld en gekwantificeerd.

Grondwaterwet en Waterwet

Voor het indienen van een verzoek om onderzoek op grond van artikel 7.19, 1e lid

van de Waterwet, is het niet relevant wie de watervergunning heeft afgegeven voor de onttrekking of infiltratie die tot de vermeende schade heeft geleid: de Waterwet merkt het waterschap in veel gevallen aan als voor de watervergunning verantwoordelijke instantie. Alleen bij onttrekkingen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, industriële onttrek-kingen groter dan 150.000 m3/jr en

onttrek-kingen als onderdeel van bodemenergiesyste-men, is de provincie bevoegd gezag gebleven. Dit betekent dat de waterschappen thans de vergunningen afgeven voor in principe alle bronbemalingen.

De Waterwet kent geen overgangsbepalin-gen voor adviezen waarvan de procedure is begonnen onder de Grondwaterwet. Alvast in de rol van ACSG heeft de CDG daarom in 2010 en 2011 een pragmatische werkwijze gevolgd die inhoudt dat de procedure vol-gens de Grondwaterwet nog is gevolgd bij de afhandeling van de verzoeken om onderzoek

onder Grondwaterwet en Waterwet komen overigens vrijwel overeen en onderscheiden zich eigenlijk alleen van elkaar door enkele verschillen in terminologie

Jurisprudentie

In de verslagperiode zijn enkele voor de ACSG relevante uitspraken gedaan. Deze uitspraken hebben niet direct betrekking op adviezen van de ACSG, maar betreffen onderwerpen die wel een relatie hebben met het werk van de ACSG. In bijlage 1 zijn vijf uitspraken uit de verslagperiode opgenomen die de ACSG voor haar werkzaamheden relevant acht.

De eerste zaak betreft een uitspraak van de Rechtbank in Leeuwarden naar aanleiding van een aansprakelijkheidsstelling van een woningeigenaar jegens het waterschap. De fundering van de betreffende woning is aangetast door paalrot. Het verwijt is dat het waterschap illegaal tot peilverlaging is overgegaan en verzuimd heeft de eigenaar te waarschuwen en maatregelen te treffen om de fundering te beschermen. De Rechtbank oordeelt dat de ingediende vorderingen niet toewijsbaar zijn.

In de tweede casus, ook van de Rechtbank in Leeuwarden, wordt een beroep op schade-vergoeding ongegrond verklaard, omdat de schade aan een pand is verjaard. De eigenaar bestreed dit.

Het derde geval betreft een arrest van het Hof in Den Haag over scheurvorming bij een aanbouw aan een woning. Het Hof bevestigt het vonnis van de Rechtbank, dat de scheur-vorming het gevolg is van onjuiste draag-krachtberekeningen. Het Hof gaat niet mee in de vordering van de woningeigenaar in verband met extra waardevermindering van de woning omdat de fundering afdoende is hersteld.

In het vierde geval is sprake van beroep tegen herziening van een vergunning voor grond-waterwinning ten behoeve van de drinkwa-tervoorziening omdat extra schade wordt

(12)

aantal jaren stabiel is, wijst de Raad van State het beroep af.

De laatste casus is uitgebreid en betreft de funderingsproblematiek in Dordrecht. Bewo-ners en Belangenvereniging hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de Rechtbank. Het beroep is omvangrijk en be-oogt de gemeente schuldig te laten verklaren aan schade aan funderingen omdat ze nalatig zou zijn geweest bij het herstel van lekkende

riolen en huiseigenaren niet of te laat over de problematiek zou hebben geïnformeerd. Het Hof in Den Haag stelt de bewoners op alle punten in het ongelijk.

Uit bovenstaand overzicht blijkt dat in de besproken casussen overheden zorgvuldig en op juiste wijze hebben gehandeld bij het verlenen van vergunningen en het afhandelen van ontvangen schadeclaims.

(13)

Schadevergoeding landbouw

Onder andere naar aanleiding van bedenkin-gen die zijn ingediend bij het in 2010 uitge-brachte advies Weerselo, maar ook naar aan-leiding van in breder verband van vooral van de landbouw afkomstige opmerkingen, heeft de ACSG zich in de verslagperiode beraden op de wijze van omrekening van procentuele naar geldelijke opbrengstderving. De com-missie heeft in het verleden een rekenwijze ontwikkeld, die uitgaat van bepaalde op-brengsten van gras en snijmaïs en een com-pensatie van het verlies aan voederwaarde door aankoop van krachtvoer en ruwvoer. Krachtvoer versus ruwvoer

De commissie had de wens om bij de gel-delijke berekening van de ondervonden opbrengstderving aansluiting te zoeken bij de vergoedingen zoals die voor min of meer vergelijkbare omstandigheden worden vast-gesteld voor boeren die een overeenkomst sluiten met de overheid in het kader van het agrarisch natuurbeheer. Deze vergoedingen worden gebaseerd op de kosten van aankoop van uitsluitend krachtvoer ter vervanging van niet geoogste voederwaarde door opbrengst-derving. De ACSG hanteerde als maatstaf altijd de kosten van aankoop van vervangen-de voevervangen-derwaarvervangen-de als ruw- en krachtvoer in gelijke verhouding.

Uit vergelijking van de reeksen normbedra-gen - alleen krachtvoer (A-brok), alleen ruw-voer (snijmaïs) en de bij de commissie gebrui-kelijke systematiek - bleek in de periode 2001 tot en met 2006 dat het door de commissie

3. Interne ontwikkelingen in 2010 en 2011

Daarna traden echter grote variaties op. Het normbedrag op basis van krachtvoerprijzen ligt in de meeste jaren hoger dan het norm-bedrag op basis van snijmaïsprijzen, inclusief de extra kosten voor het opnieuw inkuilen. De commissie heeft er in 2011 voor gekozen voortaan een normbedrag op basis van al-leen de krachtvoerprijs te hanteren. Dit staat volgens haar garant voor een voldoende vergoeding voor de opbrengstderving, zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin. De com-missie sluit hierbij aan bij de in het agrarisch natuurbeheer toegekende vergoedingen. Ver-goeding op basis van de kosten van aankoop van alleen vervangend krachtvoer is daar al jaren gangbaar en geaccepteerd.

Hoewel de berekening van het normbedrag voor graslandbedrijven nu is gebaseerd op aankoop van extra krachtvoer, is de landbou-wer uiteraard niet verplicht om bij opbrengst-derving extra krachtvoer aan te kopen. Het is slechts een berekeningswijze om tot voldoen-de vergoeding voor voldoen-de opbrengstvoldoen-derving te komen.

Herinzaai

De landbouw heeft de commissie herhaalde-lijk gewezen op de extra droogteschade die bestaat uit de kosten van het vaker opnieuw moeten inzaaien van de grasmat bij grondwa-teronttrekkingen. De kosten hiervan maken standaard geen deel uit van de door de ACSG gehanteerde berekeningsmethodiek. Om een onderbouwing te kunnen krijgen voor de kosten van extra herinzaai in de berekenings-systematiek, heeft de commissie de landbouw

(14)

daad optreden. Dat heeft tot op heden geen betrouwbare gegevens opgeleverd die het bestaan van dergelijke extra kosten aantonen. Wel heeft de commissie in de bezwarenproce-dure naar aanleiding van het advies Weerselo van één landbouwer gegevens ontvangen op grond waarvan een voorzichtige benadering van deze kosten mogelijk lijkt. Deze zouden in de orde van grootte van jaarlijks € 2 per % opbrengstderving per hectare kunnen bedra-gen.

Aanpassing normbedrag

In 2011 heeft de commissie een notitie toe-gezonden aan de landbouworganisaties en de drinkwaterbedrijven die landbouwschade vergoeden aan de boeren met het voorstel om voortaan de prijs van alleen krachtvoer (A-brok) te hanteren als grondslag voor de vaststelling van de kosten van aankoop van vervangende voederwaarde, te verhogen met bovengenoemde opslag in verband met kosten van extra herinzaai.

De drinkwaterbedrijven hebben met het eer-ste ingeeer-stemd, maar eer-stelden dat koeer-sten van extra herinzaai alleen lijken op te treden bij een forse toename van de droogteschade van minimaal 10%. Ze wijzen de door de commis-sie voorgestelde generieke opslag van € 2 af. LTO zegt over onvoldoende gegevens te beschikken om inhoudelijk op het voorstel van de commissie te kunnen reageren. Ook ontving de commissie van de LTO geen onderbouwing van de voorgestelde opslag voor herinzaai. De commissie heeft daarop besloten af te zien van het introduceren van een generieke opslag voor kosten van extra herinzaai in het normbedrag, maar wel over te stappen op de kosten van vervangend krachtvoer ter compensatie van gederfde opbrengst. In tegenstelling tot wat in het agrarisch natuurbeheer gangbaar is, berekent de commissie deze kosten niet als gemid-delde over beide voorgaande jaren, maar per jaar. De commissie heeft deze wijziging in oktober 2011 per brief ter kennis gebracht aan partijen.

Ten aanzien van kosten van extra herinzaai betekent het bovenstaande dat de commissie deze in individuele gevallen in de schadead-viezen mee zal wegen indien landbouwers uit overlegging van bedrijfseconomische

gege-vens kunnen laten zien dat ze deze hebben moeten maken.

Vernieuwing instrumentarium Bepaling opbrengstderving landbouw

Voor de vaststelling van de opbrengstderving van gewassen als gevolg van grondwateront-trekking maakt de commissie gebruik van de in 1990 opgestelde zogeheten TCGB-tabellen. Omdat deze nadien niet zijn gewijzigd, wil de commissie graag weten of, en zo ja, in hoe-verre de ontwikkelingen sinds 1990 aanlei-ding kunnen geven om deze tabellen aan te passen.

Een vergelijkbare vraag speelt bij DLG als organisatie die in 1987 de HELP tabellen heeft uitgebracht waarmee effecten van waterhuis-houdkundige maatregelen op de landbouw-opbrengst worden bepaald. Deze zijn kort na de eeuwwisseling onderdeel geworden van het in opdracht van STOWA ontwikkelde Wa-ternoodinstrumentarium. Deze vraag was in 2009 aanleiding om als CDG en DLG gezamen-lijk advies in te winnen bij WUR over eventu-ele aanpassingen van het instrumentarium voor de berekening van landbouwschade. WUR heeft dit advies over uit te voeren on-derzoeken begin 2010 uitgebracht. De kosten ervan zouden in de orde van grootte van € 750.000 bedragen. Uiteindelijk bleek het ministerie van EL&I niet bereid een deel van deze kosten te willen dragen.

STOWA, als andere geïnteresseerde partner, stelt dat een belangrijk deel van het door WUR voorgestelde onderzoek wetenschap-pelijk van aard is. STOWA financiert echter vooral onderzoek waarmee onderzoeksresul-taten geschikt worden gemaakt voor toepas-sing in de praktijk van het waterbeheer. Ze is daarom pas bereid substantieel mede te financieren als het onderzoek zo ver is gevor-derd dat de resultaten ervan (onder andere door inbouw in het zogeheten Waternood-instrumentarium), geschikt zijn voor imple-mentatie in de praktijk van het waterbeheer. Dit zou betekenen dat een groot deel van de geraamde kosten vooralsnog zouden moeten worden opgebracht door de provincies in hun rol als opdrachtgever van de ACSG. De

(15)

com-missie acht dit onhaalbaar.

Naar aanleiding van de ontstane situatie heeft de commissie besloten de vernieuwing van het instrumentarium voor de berekening van landbouwschade voorlopig te beperken tot de introductie van het breed geaccep-teerde agrohydrologische, door Wageningen UR ontwikkelde model SWAP (‘Soil-Water-Atmosphere-Plant’).

In 2011 heeft het secretariaat van de ACSG

zich nader op SWAP georiënteerd en vastge-steld dat dit model een bruikbaar alternatief biedt voor de huidige TCGB-systematiek. Hierna zijn voorbereidingen getroffen voor een brede praktijkproef waarin in een actueel ACSG-project de met de TCGB-systematiek in-middels vastgestelde landbouwschade wordt vergeleken met de landbouwschade zoals die met SWAP wordt berekend. Aan de hand van de verkregen resultaten zal naderhand worden besloten hoe de vernieuwing verder gestalte dient te krijgen.

(16)

In dit kader zijn ook de ontwikkelingen bij KWR Watercycle Research Institute vermel-denswaard. Het daar lopende onderzoek maakt het mogelijk om de remming van ge-wasgroei als gevolg van beperkte zuurstofbe-schikbaarheid beter te simuleren dan het mo-del SWAP dit nu doet. Deze ontwikkeling lijkt goede perspectieven te bieden voor het beter kunnen vaststellen van de opbrengstderving die optreedt onder natte omstandigheden. Aangezien de ACSG haar werkzaamheden vooralsnog concentreert op de berekening van landbouwschade bij toenemende droogte, ziet de commissie op dit moment nog geen aanleiding om actief mee te werken aan uit-breiding van het SWAP-model met de bij KWR Watercycle Research Institute ontwikkelde kennis. De ACSG gaat er voorlopig vanuit dat het huidige SWAP aan haar wensen tegemoet komt.

Remote sensing

Gewasgroei

Bij toenemende droogte neemt de verdam-ping van een gewas af en loopt overdag de temperatuur van dat gewas op. Dit effect is met thermisch-infrarode waarnemingen zowel vanuit vliegtuigen als satellieten goed vast te stellen. Met deze vorm van remote sensing kan de groei van biomassa en daarmee de opbrengst van gewassen zoals gras, tarwe en bieten worden vastgesteld. Met de hiervoor door prof. Bastiaanssen van de TU-Delft ont-wikkelde techniek gebeurt dit nu standaard over hele groeiseizoenen.

Deze benadering biedt onder andere mo-gelijkheden om oppervlaktes met grotere droogteschade die wordt veroorzaakt door bijvoorbeeld grondwateronttrekkingen, te lokaliseren. De afname van verdamping en gewasgroei kunnen worden vergeleken met modelmatig bepaalde waarden. Dit kan aan-leiding geven om, afhankelijk van de situatie, een onderliggend hydrologisch model aan te passen of in het model SWAP gehanteerde bo-demkarakteristieken aan te passen. Met deze op de methodiek van de commissie voor de vaststelling van droogteschade aanvullende techniek kan een toename van droogteschade door grondwateronttrekking mogelijk nauw-keuriger worden vastgesteld.

De ACSG is voornemens om in samenhang

met de bovengenoemde praktijkproef die wordt uitgevoerd als onderdeel van de in-troductie van SWAP voor de vaststelling van landbouwschade, ervaring op te doen met de door prof. Bastiaanssen ontwikkelde techniek.

zakking van bebouwing en verhard oppervlak

De commissie heeft zich in de verslagperiode nader georiënteerd op de mogelijkheden van radarinterferometrie bij het in de tijd volgen van de zakking van gebouwen en verharde oppervlakken.

De techniek komt er op neer dat een satel-liet die op een hoogte van ca. 800 km rond de aarde cirkelt, een kortgolvig radarsignaal uitzendt en de fase vaststelt van het door het object teruggekaatst signaal. Deze wordt vergeleken met de fase van een signaal dat wordt teruggekaatst door een object waarvan vaststaat dat het niet zakt. Als het te onder-zoeken object zakt, zal bij herhaling van de metingen de fase van het hierdoor terugge-kaatste signaal ten opzichte van het signaal dat het ‘vaste’ object terugkaatst, geleidelijk veranderen.

Bij voldoende waarnemingen kan een zak-king met een nauwkeurigheid van millimeters per jaar worden vastgesteld. De ACSG wil in samenwerking met prof. Hanssen van de TU Delft zich oriënteren op de mogelijkheden van toepassing van deze techniek bij onderzoek naar schade aan bebouwing en infrastructuur als gevolg van onder andere tijdelijke bronbe-malingen.

Gebouwschade door aanbrengen of verwijderen damwanden

Naar aanleiding van een door de CDG uitge-bracht advies over gebouwschade heeft één van de partijen gesteld dat de commissie scha-de aan bebouwing die mogelijk is veroorzaakt door het aanbrengen en/of het verwijderen van een damwand deel behoort uit te maken van het onderzoek door de commissie. Dit omdat een damwand zou dienen als voorzie-ning om het effect van een bronbemaling op de grondwaterstand of stijghoogte beperken waarmee de damwand zou kunnen worden beschouwd als onderdeel van hydrologische ingreep.

(17)

Bronbemalingen zijn grondwateronttrekkin-gen van beperkte duur. Ze worden toegepast om ‘in den droge’ te kunnen werken in een bouwput bij het aanbrengen van bijvoorbeeld een kunstwerk zoals een duiker of voor de bouw van een parkeerkelder onder een te bouwen woningen- of winkelcomplex. In bebouwd gebied wordt de bouwput vaak voorzien van een damwand. Een damwand heeft als voordeel dat er voor het graven van een bouwput minder grond afgegraven hoeft te worden en dat de bouwput minder ruimte inneemt. Door de waterkerende werking van de damwand kan, afhankelijk van de diepte van de damwand en van de geohydrologi-sche omstandigheden, ook de hoeveelheid te onttrekken grondwater beperkt blijven om de bouwput droog te kunnen houden. Naast deze uitvoeringstechnische voordelen kan de damwand ook gezien worden als een maat-regel om schade aan nabijgelegen woningen en constructies te voorkomen dan wel te beperken, omdat de grondwaterstand buiten de bouwput niet of in mindere mate wordt verlaagd dan het geval zou zijn bij bemaling van een bouwput zonder damwanden. Het in- of uittrillen van een damwand kan echter schade aan woningen en constructies toebrengen. In principe is het niet de bedoe-ling dat een maatregel die wordt genomen om schade te voorkomen of te beperken, zelf ‘vervangende’ schade veroorzaakt. Deze pro-blematiek is onderwerp van discussie geweest binnen de commissie. Gelet op de uitvoerings-technische voordelen van een damwand, is niet met zekerheid te zeggen dat de damwand alleen is aangebracht om het effect op de grondwaterstand te beperken. De commissie acht het niet haar taak deze eventuele schade in haar onderzoek te betrekken. Dit neemt niet weg dat, indien uit het onderzoek blijkt dat als zij een relatie tussen de schade aan bebouwing en het aanbrengen en/of verwij-deren van de damwand vermoedt, zij in haar advies hierop attendeert. Het kan de conclusie versterken dat in het geval een bronbema-ling de schade niet heeft veroorzaakt, het van belang is om de schade in verband te brengen met andere vermoedelijke oorzaken.

Voor- en naopname gebouwen en omgeving

Bij onderzoeken van de commissie naar schade die zou zijn veroorzaakt door bron-bemalingen, is de commissie ten zeerste gebaat bij resultaten van hoogtemetingen aan gebouwen of maaiveld en van grondwa-terstandsmetingen van vóór, tijdens en ná de periode waarin de bronbemaling in bedrijf is geweest. Hetzelfde geldt voor bouwkundige en/of fotografische opnamen. De commissie raadt daarom sterk aan om, voorafgaand aan de geplande bouwactiviteit, een op de situ-atie toegesneden meetnet te ontwerpen en in te richten. De commissie constateert dat het bevoegd gezag – voor bronbemalingen is dit sinds het van kracht worden van de Waterwet eind 2009 de waterbeheerder - hier bij het verlenen van vergunningen niet altijd even alert op is. Ook ervaart de commissie dat in situaties waarin de vergunning hieraan wel adequate voorwaarden verbindt, achteraf blijkt dat op grond van de vergunning te verwachten meetresultaten om uiteenlopende redenen niet beschikbaar blijken te zijn. Een bronbemaling is meestal slechts geduren-de een aantal weken of maangeduren-den in bedrijf. Tijdens zulk een korte periode zijn vaak geen andere kunstmatige invloeden aanwezig die verandering van de grondwaterstand veroor-zaken. Een goede vooropname van gebou-wen en omgeving, gevolgd door een goede naopname, zijn met name belangrijk voor het bepalen van de causaliteit tussen de vermeen-de schavermeen-de en vermeen-de bronbemaling. De commissie hecht veel waarde aan dergelijke opnamen. Grondwaterstandsmetingen zijn belangrijk om te weten hoe ver de invloed van de bronbe-maling op de grondwaterstand reikt.

De commissie pleit dan ook voor de installatie van een op de situatie toegesneden meetnet waarmee gegevens worden ingewonnen die haar een goede indruk verschaffen van de effecten van de bronbemaling. Zij kan advise-ren bij de inrichting en het waarnemen van dergelijke meetnetten

(18)

4. Overzicht afgehandelde en in behandeling

zijnde verzoeken om onderzoek

Bijlage 2 geeft een overzicht van de verzoe-ken om onderzoek die de ACSG in 2010 en 2011 in behandeling heeft. Deze lijst bevat ook de projecten die zijn afgehandeld in 2010 en 2011. De locaties van de betreffende pro-jecten zijn in bijlage 3 op kaart weergegeven. In 2010 en 2011 had de ACSG 26 projecten in behandeling, waarvan 7 nieuwe. Daarnaast zijn er 9 projecten afgehandeld in 2010 en

Type schade In behande-ling op 31 december 2009 Binnen- gekomen in 2010 en 2011 Afgehan-deld in 2010 en 2011 In behandeling op 1 januari 2012 Landbouw 10 2 2 10 Gebouw/terrein 8 2 6 4 Bos/natuur 1 2 1 2 Wateroverlast 0 1 0 1 Totaal 19 7 9 17

2011. De afgehandelde verzoeken worden in hoofdstuk 5 toegelicht. Daarna komen in hoofdstuk 6 de verzoeken die op 31 decem-ber 2011 nog in behandeling waren, aan de orde.

In 2010 en 2011 zijn vier hoorzittingen ge-houden, drie voor projecten in Gelderland waarbij sprake is van schade aan bebouwing of verhard terrein, en één voor her project Weerselo (landbouwschade) in Overijssel.

(19)

5. Afgehandelde verzoeken om onderzoek

Dit hoofdstuk behandelt de projecten die in 2010 en 2011 zijn afgehandeld. Tevens komen na-gekomen verzoeken om onderzoek van al eerder afgehandelde projecten in dit hoofdstuk aan de orde.

GELDERLAND

Arnhem

(05.021 – 2) De gemeente Arnhem ontwikkelt aan de zuidwestkant van haar gemeente de woningbouwlocatie Schuytgraaf. De provincie Gelderland heeft op 19 november 2008 een verzoek om onderzoek toegezonden. Het verzoek heeft betrekking op schade aan een schuur, welke zou zijn veroorzaakt door de bronbemalingen in het kader van de realisatie van de woningbouw. Door verzakking van de spanten zijn gevelplaten bol gaan staan en moet de deur opnieuw gesteld worden.

Op 5 januari 2010 heeft de commissie advies uitgebracht. In haar advies komt de commissie tot de bevinding dat de niet onderheide schuur aan verschillen in zakking onderhevig is als gevolg van (1) het eigen gewicht, (2) de belasting met tractoren en (3) de verlaging van de grondwaterstand door de bronbemalingen. De commissie heeft geconcludeerd dat de eerste oorzaken grond geven voor een eigen aandeel in de schade van 85%. Een aandeel van 15% komt voor vergoeding door GEM Schuytgraaf Beheer BV in aanmerking.

Belanghebbende heeft bedenkingen ingediend tegen het advies en deze toegelicht tijdens de zitting op 11 maart 2010. Naar de mening van belang-hebbende heeft GEM Schuytgraaf Beheer BV pas in een laat stadium geme-ten. De schade was al opgetreden. Daarnaast betwist hij het eigen aandeel van 85%. Vanwege de lichte constructie hoefde de schuur niet onderheid te worden. In haar antwoord d.d. 3 mei 2010 heeft de commissie belangheb-bende meegedeeld voldoende gegevens te hebben voor haar conclusie. De commissie handhaaft dan ook haar advies van 5 januari 2010

(20)

Tiel

(05.023) Op 18 augustus 2008 heeft de commissie een verzoek ontvangen van het bewonerscomité Dr. Kuyperstraat en Dr. Bosstraat in Tiel. De belangheb-bende zouden schade hebben ondervonden aan hun woningen als gevolg van een in 2007/2008 uitgevoerde bronbemaling aan de Stationsweg in Tiel, in opdracht van de Bon Groep. Op 5 november 2009 is advies uitge-bracht aan partijen. In haar advies concludeert de commissie dat het haar onaannemelijk voorkomt dat er een causaal verband bestaat tussen de bronbemaling en de scheurvorming. De invloed van de bronbemaling op de grondwaterstand manifesteert zich in het op enkele meters onder het maaiveld voorkomende zandpakket. De commissie heeft nog wel gewezen op de mogelijkheid dat schade zou kunnen zijn opgetreden door trillingen in direct aan de bouwput grenzende woningen.

Door het bewonerscomité zijn bedenkingen ingediend en toegelicht in een zitting, gehouden op 12 maart 2010. Ook de Bon Groep was vertegenwoor-digd. Volgens het bewonerscomité zijn er meer gegevens beschikbaar dan gebruikt voor het advies. Het bewonerscomité is voorts van mening dat het in- en uittrillen van de damwand onderdeel is van de bronbemaling.

Na ontvangst van toezegde informatie en aanvullend locaal onderzoek door Alterra naar de bodemgesteldheid ter plaatse van de woningen, heeft de commissie op 1 december 2011 haar eindadvies uitgebracht. In het aanvul-lende onderzoek ziet de commissie een bevestiging dat het haar onaanne-melijk voorkomt dat er een causaal verband bestaat tussen de bronbema-ling en de scheurvorming. Omdat de bronbemabronbema-ling niet als oorzaak kan worden aangewezen, gaat, naar de mening van de commissie, de aanwij-zing uit naar het aanbrengen en verwijderen van de damwanden als oor-zaak. In haar advies heeft de commissie enkele elementen aangedragen, die richting kunnen geven aan partijen om de schade onderling te regelen. Een uitwerking van de schade behoort niet tot de taak van de commissie. Culemborg

(05.024 – 1, 2 en 3)

Op 2 oktober 2008, 11 maart 2009 en 18 november 2009 heeft de commis-sie verzoeken om onderzoek ontvangen naar vermeende schade aan bui-tenterreinen. De schade in de vorm van verzakking zou een gevolg zijn van de bronbemaling ten behoeve van de nieuwbouw van een distributiecen-trum van de Aldi in de nabije omgeving.

Op 4 maart 2010 heeft de commissie advies uitgebracht met betrekking tot twee belanghebbenden. Op basis van een analyse van beschikbare gege-vens is de commissie van mening dat er een causaal verband is tussen de bronbemaling in opdracht van Van Wijnen BV in 2008 en een deel van de waargenomen schade aan de buitenterreinen van de bedrijven van beide belanghebbenden.

Namens één belanghebbende heeft advocaat mr. C.J.M. van Veenendaal, na raadpleging van een deskundige, op 12 juli 2010 bedenkingen ingediend. De geraadpleegde deskundige, betwist op diverse onderdelen de analyse van de commissie. JPR advocaten heeft, namens Van Wijnen, bedenkingen ingediend. De bedenkingen betreffen het ontbreken van een specificatie van werkzaamheden, invloed van eerdere grondwerkzaamheden en de in-vloed van overige werkzaamheden op het bouwterrein. Op 7 oktober 2010 hebben partijen hun bedenkingen toegelicht in een zitting.

(21)

Op 5 januari 2011 heeft de commissie advies uitgebracht. Onder weerleg-ging van de bedenkingen, heeft de commissie geconcludeerd geen aanlei-ding te zien om haar advies te wijzigen.

Op 9 juli 2010 heeft de commissie advies uitgebracht aan de derde belang-hebbende. De commissie heeft in haar advies geconcludeerd dat er geen causaal verband is tussen de bronbemaling en de vermeende schade (ver-zakking buitenterrein) door Van Wijnen BV in 2008. De freatische grondwa-terstand en de stijghoogte zijn niet verlaagd door de bronbemaling. Door partijen zijn geen bedenkingen tegen het advies in gebracht Hengelo

(05.025) Op 30 maart 2010 heeft de CDG advies uitgebracht inzake schade aan een landgoed als gevolg van de drinkwaterwinning ’t Klooster bij Hengelo (Gel-derland). Op basis van de resultaten van het onderzoek komt de commissie tot de conclusie dat als gevolg van de grondwateronttrekking op het land-goed schade is en wordt geleden in de vorm van vermindering van houtbij-groei.

Tegen dit advies zijn geen bedenkingen ingediend door partijen. Het advies wordt daarmee geacht te zijn aanvaard. De taak van de commissie is hier-mee beëindigd.

UTRECHT

Woudenberg

(06.004 - 3) Wat betreft het derde verzoek om onderzoek naar landbouwschade door de drinkwaterwinning Woudenberg heeft de CDG op 18 februari 2010 haar advies uitgebracht aan partijen. Er zijn geen bedenkingen tegen het advies ontvangen. Hiermee wordt het advies geacht te zijn aanvaard. De taak van de commissie met betrekking tot dit verzoek om onderzoek is hiermee be-eindigd.

ZUID-HOLLAND

Voorschoten

(08.017) Op 28 oktober 2008 ontving de CDG van de provincie Zuid-Holland het ver-zoek om een onderzoek in te stellen naar vermeende schade aan een woon-huis aan het John F. Kennedyplantsoen in Voorschoten. De schade bestaat uit enkele scheuren en zou zijn veroorzaakt door een bronbemaling ten behoeve van de bouw van het appartementencomplex Garden Village ach-ter de woning door Van Hoogevest Bouw. De eigenaar van deze woning is niet ingegaan op een voorstel voor een schaderegeling dat is gedaan door ITS International Loss Adjusters & Surveyors (ITS), een door de aansprake-lijkheidsverzekeraar van Van Hoogevest Bouw ingeschakeld expertisebu-reau. ITS kwam met dit voorstel na de constatering dat bij de in opdracht van de projectontwikkelaar verrichte eindopname in de voorgevel van de

(22)

De commissie vindt het op grond van de door haar uitgevoerde analyse van de bodemkundige en hydrologische gegevens aannemelijk dat de tijdens de bouw van het appartementencomplex actieve bronbemaling een tijdelijke grondwaterstandsverlaging van circa 50 cm ter plaatse van de woning heeft veroorzaakt. In de woning waren voorafgaand aan de bouw van Garden Village meetbouten aangebracht om eventuele zakkingen van de woning, die op korte palen op stuit op de zandondergrond is onderheid, te kunnen vaststellen. De hieraan verrichte hoogtemetingen hebben geen significante (verschil)zakking uitgewezen.

De commissie heeft met de analyse van de feitelijke gegevens de causaliteit tussen de scheurvorming en de grondwateronttrekking in technische zin niet kunnen vaststellen.

De commissie heeft in haar advies het verschil tussen vooropname en eind-opname, dat duidt op causaliteit, de doorslag laten geven en partijen gead-viseerd te komen tot een schadevergoeding zoals geadgead-viseerd door ITS. De commissie onderschrijft de door ITS geraamde kosten voor het herstel van de scheuren.

De commissie heeft haar advies in september 2010 uitgebracht aan de ei-genaar van de woning en aan de curator van het inmiddels failliet verklaar-de Van Hoogevest Bouw. Geen van beiverklaar-de partijen heeft naar aanleiding van het advies bedenkingen ingediend, waarna de commissie haar taak betref-fende dit onderzoek op 11 oktober 2010 heeft beëindigd.

Rotterdam-IJssel-monde

(08.018)

Op 3 februari 2009 heeft de commissie een tweetal verzoeken om onder-zoek ontvangen. De veronder-zoeken hebben betrekking op vermeende schade aan de tuinen van belanghebbenden. De schade wordt toegeschreven aan een bronbemaling die is ingericht ten behoeve van de aanleg van het gebouwencomplex ‘Centrum Hart’ in IJsselmonde. Op 9 juli 2010 is een ori-enterend bezoek gebracht aan beide belanghebbenden. Tijdens dit bezoek was ook een derde belanghebbende aanwezig met vergelijkbare schade aan zijn tuin. In overleg met de provincie is besloten ook deze derde be-langhebbende in het onderzoek te betrekken.

Op 8 april 2011 heeft de commissie advies uitgebracht. In het advies con-cludeert de commissie dat in voldoende mate is aangetoond dat er een causaal verband aanwezig is tussen de litigieuze bronbemaling en de be-weerdelijk geleden schade. Het causaal verband strekt tot een aandeel van 75% in de totale kosten van herstel van bestrating en tuin.

Door één belanghebbende is een bedenking tegen het advies ingediend. Een zitting werd niet verlangd. Met een aanpassing van het schadebedrag zijn partijen akkoord gegaan.

Op 17 mei 2011 heeft de commissie de drie belanghebbenden bericht dat de taak van de commissie betreffende hun verzoek om onderzoek is beëin-digd.

(23)

Noordeloos

(08.019) Op 29 december 2009 heeft de commissie een brief ontvangen van een be-langhebbende waarin de commissie verzocht wordt om een nieuw onder-zoek in te stellen naar de schade aan zijn woning. Dit informele veronder-zoek is met de provincie kortgesloten en geaccepteerd als een formeel verzoek om onderzoek.

Op 18 februari 2006 heeft deze belanghebbende een verzoek ingediend bij de Commissie Gebouwschade Alblasserwaard en Vijfheerenlanden (CGAV). De CGAV heeft met haar advies van 24 oktober 2006 laten weten dat de grondwaterwinning te Langerak van Oasen niet de oorzaak kan zijn van de vermeende schade. Ook de neerwaartse peilbijstellingen in het polderge-bied Noordeloos kunnen niet als oorzaak worden aangemerkt. De droge periode in 2003 is de oorzaak van de opgetreden schade. Na behandeling van de ingediende bedenkingen heeft de CGAV op 9 november 2007 be-langhebbende meegedeeld het oorspronkelijke advies te handhaven. De CDG/ACSG heeft onderzoek gedaan voor zover sprake is van verande-ringen in de grondwaterstand sinds het uitbrengen van het advies door de CGAV. Uit meetreeksen blijkt dat de freatische grondwaterstand en stijg-hoogte tussen 2006 en 2009 niet lager hebben gestaan dan in de extreem droge periode in 2003. Er zijn geen veranderingen waarneembaar die in verband zijn te brengen met de toename in onttrokken hoeveelheden. Periodiek is een lage freatische grondwaterstand zichtbaar (2004, 2006 en 2008). Dit is in lijn met de periodiek lagere grondwaterstanden vóór 2006 zoals de droge zomer in 2003. Op 20 mei 2010 heeft de commissie deze conclusie aan belanghebbende bericht. Belanghebbende heeft hiertegen bedenkingen ingediend. De bedenkingen geven voor de commissie geen aanleiding haar advies te wijzigen. Op 9 november 2010 heeft de commis-sie belanghebbende bericht dat de taak van de commiscommis-sie inzake zijn ver-zoek om onderver-zoek is beëindigd.

ZEELAND

Kapelle

(09.006) In 2007 is er in opdracht van Delta Pipe BV een gasleiding aangelegd door Zuid-Beveland. Deze kruist de A58 nabij het bedrijventerrein Smokkelhoek in Kapelle. Bij de aanleg van deze kruising is tijdelijk grondwater onttrok-ken. Deze onttrekking lijkt schade te hebben veroorzaakt aan met name verhard terrein en vloeren van diverse panden op het aangrenzende bedrij-venterrein. Voor de meeste van deze panden heeft de onttrekker een rege-ling voor het vergoeden van de schade met de eigenaren weten te treffen. Voor een eigenaar van drie panden op het bedrijventerrein is een dergelijke schaderegeling niet tot stand gekomen. Namens deze eigenaar heeft een advocatenkantoor de provincie Zeeland verzocht een onderzoek conform artikel 37 van de Grondwaterwet in te laten stellen. De provincie heeft de commissie op 25 september 2008 verzocht dit onderzoek uit te voeren. De commissie heeft vastgesteld dat de verharding in en nabij de drie pan-den is verzakt. De panpan-den zelf zijn gefundeerd op betonnen palen en zijn

(24)

zomerperiode te stoppen en voort te zetten nadat er damwanden om de bouwput waren aangebracht. Na analyse van waarnemingen in enkele peil-buizen, die in verband met de onttrekking op het bedrijventerrein waren geïnstalleerd, concludeerde de commissie dat ter plaatse van één van de panden, gelegen op een afstand van 300 m tot de onttrekking, tijdens de periode van open bemaling de stijghoogte met 47 cm was verlaagd. Bij beide andere panden op een afstand van 600 à 700 m concludeert de com-missie op grond van dezelfde analyse dat een verlaging van de stijghoogte daar verwaarloosbaar klein is geweest.

Voor het maaiveld bij het pand dat binnen het invloedsgebied van de ont-trekking ligt, heeft de commissie een zakking van ca. 3,5 cm berekend. Dit stemt goed overeen met de waargenomen zakking van ca. 3,0 cm. De commissie constateert dat deze zakking daarom geheel aan de onttrekking moet worden toegeschreven. Van de bij beide andere panden waargeno-men zakking vermoedt de commissie dat deze is veroorzaakt door het daar voorkomen van dikkere veenlagen in combinatie met de aangebrachte op-hoging en geen relatie heeft met de bemaling. De commissie heeft dit niet nader onderzocht.

In opdracht van de commissie heeft Grontmij de herstelkosten voor vloeren en verhardingen geraamd bij het pand waar de tijdelijke onttrekking geleid heeft tot zakking. De commissie heeft geadviseerd de door Grontmij ge-raamde kosten voor vergoeding in aanmerking te laten komen. De commis-sie heeft haar advies in januari 2011 verzonden aan partijen.

Delta Pipe BV heeft in februari 2011 ingestemd met het advies. De advo-caat van de eigenaar van de drie panden heeft in februari 2011 bedenkin-gen ingediend tebedenkin-gen het advies. Essentie hiervan is dat wordt gesteld dat, gegeven de onzekerheden, de conclusie niet kan worden gerechtvaardigd dat twee van de drie beschouwde panden buiten het invloedsgebied van de tijdelijke onttrekking liggen. Om dit nader te onderzoeken, heeft de advo-caat de TU Delft ingeschakeld. In haar rapportage schaart de TU Delft zich achter de conclusie van de commissie dat de onttrekking bij twee van de drie panden niet tot zakking heeft geleid. Wel plaatst de TU Delft enkele kanttekeningen bij het ten behoeve van de onttrekking ingerichte grondwa-terstandsmeetnet en de wijze waarop destijds is gereageerd op het over-schrijden van de in de vergunning toegestane hoeveelheid te onttrekken grondwater. Deze kanttekeningen hebben geen betrekking op het advies van de commissie.

De ingediende bedenkingen en de bevindingen van de TU Delft vormden voor de commissie geen aanleiding om het uitgebrachte advies te herzien. De commissie heeft dit op 28 juni 2011 meegedeeld aan partijen, waarmee haar taak inzake het betreffende onderzoek was beëindigd.

(25)

NOORD-BRABANT

Boxmeer

(10.027 – 1 t/m 5)

In oktober 2006 ontving de CDG het verzoek om de landbouwschade per bedrijf te berekenen als gevolg van de drinkwaterwinning Boxmeer volgens de overeenkomst “Uitgangspunten berekening schade Boxmeer, d.d. 13 april 2005”. De CDG heeft hierover op 28 oktober 2009 advies uitgebracht. Tegen het advies zijn bedenkingen ontvangen van de advocaat namens de verenigde landbouwers. Per brief van 24 november 2009 ontving de com-missie het eerste deel van de bedenkingen, met tevens een verzoek om verlenging van de bedenkingentermijn met 4 weken. De CDG heeft dit ver-zoek gehonoreerd. Per brief van 31 december 2009 ontving de commissie het tweede deel van de bedenkingen. De bedenkingen bestaan uit 5 onder-delen:

• Een correctie op de beschreven chronologie van de activiteiten met be-trekking tot de landbouwschade;

• Bedenkingen met betrekking tot het modelonderzoek, uitgevoerd door Tauw;

• Bedenkingen met betrekking tot de berekening van de opbrengst- en gewasschade;

• Bedenkingen met betrekking tot de wettelijke rente en de ingangsdatum van schadevergoeding;

• Correcties op het grondgebruik.

Naar aanleiding van een deel van de ontvangen correcties op het grondge-bruik heeft de commissie voor die bedrijven een nieuwe schadeberekening uitgevoerd. De overige bedenkingen hebben niet geleid tot een aanpassing van het advies. Dit heeft de CDG op 19 maart 2010 aan partijen bericht. De taak van de commissie is hiermee beëindigd.

(26)

FRIESLAND

Terwisscha

(02.003 – 1 t/m 5) De provincie Friesland heeft in 2004 en 2005 aan de CDG verzocht een on-derzoek in te stellen nadat in totaal 52 belanghebbenden hiertoe een ver-zoek hadden ingediend. De verver-zoeken betreffen zowel herziening van de bestaande schaderegeling als nieuwe verzoeken om onderzoek. In het jaar-verslag 2009 heeft de CDG beschreven dat de landbouw en de grondwater-onttrekker, Vitens, het na diverse onderzoeken en bemiddelingspogingen niet eens zijn geworden over het door de CDG afgeleide, voor de schadebe-rekening te hanteren verlagingenpatroon en evenmin over de bijdrage van de ‘achtergrondverdroging’ aan de rondom de winning Terwisscha opgetre-den grondwaterstandsverlagingen.

Om de impasse te doorbreken, hebben Vitens en landbouw onder regie van de provincie Friesland in oktober 2009 besloten de vaststelling van de schade door de drinkwaterwinning Terwisscha te onderwerpen aan arbi-trage. Alleen Vitens en de landbouw zijn partijen in de arbitrage; zij hebben de arbitrageovereenkomst eind december 2009 getekend. Dit betekent dat de ACSG voor het project Terwisscha geen advies meer zal opstellen. Wel is voorzien in een bijdrage van de ACSG aan de arbitrage die inhoudt dat ze de jaarlijkse schade op perceelsniveau berekent op basis van het verlagin-genpatroon dat de Arbitragecommissie vaststelt. De Arbitragecommissie gebruikt de rekenresultaten van de ACSG om een uitspraak te doen over de totale door de winning veroorzaakte droogteschade op bedrijfsniveau, inclusief een rentevergoeding, vast te stellen op basis van door de Arbi-tragecommissie vast te stellen berekeningsgrondslag. Overeengekomen is dat de ACSG bij de berekening van de schade op perceelsniveau de bij haar gebruikelijke rekenmethode toepast. Dit vereist dat er van alle percelen die zijn betrokken in de arbitrage een gedetailleerde bodem- en grondwater-standskaart beschikbaar moet zijn. Sinds de start van de arbitrage, eind 2009, overleggen Arbitragecommissie en ACSG periodiek met elkaar om te komen tot een goede afstemming tussen de werkzaamheden van beide commissies.

Om beter zicht te krijgen op het verlagingenpatroon, heeft de ACSG op verzoek van de Arbitragecommissie als eerste stap in de kartering van alle percelen waarop de arbitrage van toepassing is, begin 2010 aan Alterra ver-zocht een kartering van bodem en grondwaterstanden uit te voeren in drie raaien met steeds een totale lengte van 14 km over de winning. Het winter-weer leidde tot een circa twee maanden vertraagde start van het veldwerk; toch lukte het Alterra de resultaten van de raaienkartering tegen de zomer van 2010 beschikbaar te stellen.

6. In behandeling zijnde verzoeken om onderzoek

De projecten die aan het einde van de verslagperiode nog in behandeling zijn, worden in dit hoofdstuk belicht.

(27)

Oorspronkelijk was het de bedoeling dat de Arbitragecommissie op basis van verzamelde literatuur en de resultaten van de raaienkartering medio 2010 het verlagingenpatroon van de winning zou vaststellen. Daar is ze niet in geslaagd, vooral omdat ze het bij nader inzien noodzakelijk achtte om voor de vaststelling van het verlagingenpatroon te beschikken over de resultaten van de vlakdekkende kartering. Tevens wilde de Arbitragecom-missie beschikken over de resultaten van een gerichte grondwaterstands-opname als indicatie voor de hydrologische omstandigheden in het gebied onder condities die min of meer representatief zijn voor omstandigheden ten tijde van het optreden van de gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG). Alterra heeft deze opname aan het einde van het uitzonderlijk droge voorjaar van 2011 verricht.

Bij de start van de arbitrage was het de intentie deze nog in 2010 tot een afronding te laten komen. Om dit te kunnen realiseren, was het noodzake-lijk nog in het najaar van 2010 te kunnen beschikken over de resultaten van de vlakdekkende kartering. Dat bleek naderhand niet realiseerbaar, onder andere omdat de te karteren oppervlakte van 1700 ha, afgeleid uit de in 2004 en 2005 ingediende verzoeken om onderzoek, onjuist bleek en nader-hand 2450 ha bleek te bedragen.

De Stichting Herziening Droogteschaderegeling Terwisscha, waarin de land-bouwers zich hebben verenigd, stelt dat de opgetreden vertraging een extra schadepost betekent, vooral omdat er over een langere periode juridische bijstand moet worden ingehuurd. De stichting heeft alleen de ACSG voor deze vermeende extra kosten aansprakelijk gesteld. Omdat de ACSG geen rechtspersoon is, handelt de provincie Noord-Brabant als coördinerende provincie voor de ACSG deze aansprakelijkheidsstelling af. Dit zal waar-schijnlijk in 2012 tot een uitspraak leiden.

De Arbitragecommissie heeft vastgesteld dat de winning Terwisscha in het jaar waarin het meeste grondwater is onttrokken in het watervoerend pak-ket op een afstand van 4,6 km van de winning onder GLG-omstandigheden een stijghoogteverlaging van 5 cm teweegbrengt. Alle percelen binnen deze afstand waarvoor bij de Stichting aangesloten leden schade als gevolg van de winning claimen, zijn gekarteerd.

Alterra heeft resultaten van de bodem- en grondwaterkartering van alle percelen met een gezamenlijke oppervlakte van ca. 2450 ha in het derde kwartaal van 2011 opgeleverd, waarna de Arbitragecommissie eind 2011 het verlagingenpatroon van de winning Terwisscha en de achtergrondver-droging in het gebied ten behoeve van de berekening van de jaarlijkse schade op perceelsniveau heeft aangeleverd aan de ACSG.

Noord-Bergum

(02.004 - 1 en 2) In december 2004 en januari 2005 heeft de commissie een verzoek ont-vangen van een groot aantal landbouwers. Het verzoek betreft schade aan het gewas als gevolg van de grondwateronttrekking te Noord-Bergum. Het gaat hierbij om een aanpassing van de bestaande schaderegeling vanwege de sterke afname van de grondwateronttrekking.

(28)

voor Noord-Nederland. Het bleek wenselijk om het model nader in te zoo-men voor de situatie Noord-Bergum. De werkgroep is al enige jaren met (locaal) onderzoek bezig geweest. Op eigen verzoek heeft het secretariaat van de commissie in 2010 aan het reguliere overleg deelgenomen. Op 22 oktober 2010 is in dit kader het eerste overleg geweest. De rapportage van Tauw lag ter bespreking voor. Besloten is tot het uitvoeren van een gevoe-ligheidsanalyse door Tauw en het formuleren van uitgangspunten door het secretariaat als basis voor de aanpassing van de schaderegeling. Na enkele overleggen over het verlagingenpatroon, heeft Tauw in augustus 2011 het definitieve verlagingenpatroon opgeleverd.

Na afronding van het hydrologisch onderzoek is Alterra gevraagd om het invloedsgebied bodemkundig-waterhuishoudkundig in kaart te brengen. Besloten is de gebiedskartering te laten voorafgaan door een raaienkarte-ring met bijplaatsing van peilbuizen. De metingen in de peilbuizen kunnen de gebiedskartering ondersteunen en ter verificatie van het verlagingenpa-troon dienen. In november 2011 is opdracht aan Alterra verleend tot uit-voering van de raaienkartering.

OVERIJSSEL

Weerselo (Lemselo) (04.020 - 1)

Op 12 mei 2010 heeft de CDG haar advies uitgebracht aan partijen. Het advies betreft een herziening van de oude schaderegeling die dateert uit de jaren ’70. Daarin komt zij tot de conclusie, dat 98 landbouwers wel schade, en 12 landbouwers geen schade ondervinden van de winning te Weerselo. De werkgroep Weerselo heeft vervolgens verzocht om een verlenging van de bedenkingentermijn tot 28 augustus 2010. Op 8 juli 2010 heeft het secre-tariaat van de CDG op verzoek van de werkgroep een toelichting gegeven op het uitgevoerde onderzoek aan alle landbouwers in het schadegebied. De CDG heeft bedenkingen ontvangen van Vitens, van LTO Noord en van enkele individuele landbouwers. Eén landbouwer heeft verzocht zijn beden-kingen te mogen toelichten in een zitting. Deze is gehouden op 18 novem-ber 2010. Op de hoorzitting was tevens Vitens – als tegenpartij – aanwezig. De commissie heeft in de ingebrachte bedenkingen aanleiding gezien om het normbedrag voor graslandbedrijven tegen het licht te houden. Uit die beschouwing heeft de commissie geconcludeerd om vanaf 2011 het norm-bedrag voor graslandbedrijven te baseren op krachtvoerprijzen. Hiermee sluit zij aan bij de berekeningswijze voor vergoedingen in het agrarisch natuurbeheer. Voor een uitgebreide beschrijving van de aanpassing van het normbedrag wordt verwezen naar hoofdstuk 3.

De behandeling van de overige bedenkingen is eind 2011 nagenoeg afge-rond. De commissie heeft inmiddels haar nader advies begin januari 2012 aan partijen verzonden.

(29)

Manderveen

(04.022 - 1) Op 15 juni 2009 heeft LTO Noord, via de provincie, een verzoek om onder-zoek ingediend. Het verzoek is gedaan namens een groot aantal landbou-wers en betreft het aanpassen van de bestaande schaderegeling. In het kader van de aanpassing is regulier overleg met de werkgroep droogte-schaderegeling Mander. In de verslagjaren is het overleg voortgezet. De door het secretariaat geformuleerde uitgangspunten voor de aanpassing van de schaderegeling zijn in 2010 in meer definitieve vorm geaccepteerd. Met betrekking tot de geldelijke waardering van één procent opbrengstver-andering en de wijze waarop de bodemkartering wordt verricht, is door externe deskundigen in het overleg een toelichting gegeven.

In juli 2010 is opdracht verleend aan Alterra om het invloedsgebied (gewij-zigd door gewij(gewij-zigde onttrekkingslocatie) te verkennen middels enkele raai-en peilbuizraai-en, voorafgaand aan de gebiedskartering. Deze fase is wraai-enselijk geacht om zicht te krijgen op de freatische grondwaterstand en om het invloedsgebied richting de stuwwal mogelijk nader te kunnen afbakenen. In februari 2011 is opdracht verleend aan Alterra tot uitvoering van de bo-demkartering in het afgebakende invloedsgebied. De oplevering is voorzien in maart/april 2012.

Holten

(04.023 - 1) Voor de herziening van de schaderegeling te Holten is afgesproken, dat de ACSG eerst uitgangspunten opstelt om deze met partijen in de werkgroep te bespreken. Het secretariaat heeft helaas nog onvoldoende tijd kunnen vrijmaken om aan dit project te kunnen werken.

Losser

(04.025) Op 15 augustus 2010 heeft de CDG een verzoek om onderzoek ontvangen van de eigenaar van het landgoed “Haagse Bos” te Enschede, betreffende mogelijke droogteschade veroorzaakt door de grondwateronttrekking op pompstation Losser. De commissie heeft een start gemaakt met het onder-zoek.

Ommen (Witharen) (04.024 -1)

Op 16 februari 2007 heeft LTO Noord, namens een groot aantal belangheb-benden, een verzoek om onderzoek ingediend. Het verzoek heeft betrek-king op een continuering/herziening van de bestaande schaderegeling, wel-ke liep tot en met 1993. Sinds 1993 is sprawel-ke van wateraanvoer, waardoor de invloed van de grondwateronttrekking op de grondwaterstand wordt gecompenseerd. Uit een evaluatie in 2007 is gebleken dat de compensatie niet volledig is. Er is sprake van een restverlaging. Daarnaast is de onttrek-king sinds 2005 toegenomen van 2,4 naar 5,0 miljoen m3 per jaar.

Op 21 november 2011 heeft de commissie advies uitgebracht. De resultaten van het overleg met de werkgroep droogteschaderegeling Ommen (Wit-haren), van het uitgevoerde onderzoek en de wijze van berekening van de opbrengstverandering vanaf 1993 zijn weergegeven in het rapport “Scha-deonderzoek grondwateronttrekking Ommen (Witharen)”, oktober 2011. Belanghebbenden hebben het rapport en de berekening van de opbrengst-verandering toegezonden gekregen.

(30)

UTRECHT

Woudenberg

(06.004 – 3) Op 16 september 2010 heeft de CDG een vierde verzoek om onderzoek ontvangen van een landbouwer betreffende mogelijke gewasschade veroor-zaakt door de grondwateronttrekking op pompstation Woudenberg. De commissie heeft een start gemaakt met het onderzoek.

GELDERLAND

Arnhem

(05.021 - 3) Op 29 april 2009 heeft de commissie een verzoek om onderzoek ontvan-gen. Dit in verband met vermeende schade, welke zou zijn veroorzaakt door de bronbemalingen in het kader van de realisatie van de woningbouw op de bouwlocatie Schuytgraaf, ten zuidwesten van de gemeente Arnhem. De schade betreft een woonboerderij. Als gevolg van de bronbemalingen zou ernstige scheurvorming zijn ontstaan in binnen- en buitenmuren. Op 11 januari 2011 heeft de commissie advies uitgebracht aan partijen. In haar advies concludeert de commissie dat op basis van een analyse van beschikbare gegevens er een causaal verband is tussen de grondwateront-trekking in opdracht van GEM Schuytgraaf BV in 2006 en een deel van de opgetreden schade. Het aandeel is bepaald op 50%.

Door Stichting Achmea Rechtsbijstand zijn namens belanghebbende beden-kingen ingediend. Ook GEM Schuytgraaf Beheer BV heeft bedenbeden-kingen ingediend. Op beider verzoek heeft een zitting plaatsgevonden op 29 sep-tember 2011. Tijdens het behandelde ter zitting zijn afspraken gemaakt. Be-langhebbende stuurt stukken op over de kosten van herstel van de scheur-vorming en GEM Schuytgraaf Beheer BV laat een sondering ter plaatse van de woonboerderij uitvoeren. In december 2011 heeft een commissielid de scheurvorming in de woonboerderij in relatie tot de geclaimde kosten van herstel beschouwd.

Vorden

(05.026) Bij brief van 30 juni 2011 heeft de CDG een verzoek om onderzoek ontvan-gen van een boseigenaar te Vorden, die claimt vermindering van hout- en grasgroei te hebben als gevolg van de grondwateronttrekking te Vorden. De commissie heeft aanvullende gegevens opgevraagd bij de eigenaar, maar nog niet ontvangen.

Epe

(05.027) Op 3 september 2011 heeft de commissie van de provincie een verzoek om onderzoek ontvangen. Het verzoek heeft betrekking op schade aan woning, opstallen en landerijen als gevolg van wateroverlast. Er zou sprake zijn van wijzigingen in het grond- en oppervlaktewaterregime. De commissie heeft een begin gemaakt met het inventariseren van gegevens. In dat kader is de situatie op 15 september 2011 in ogenschouw genomen.

(31)

NOORD-HOLLAND

Huizen

(07.007 - 1) In maart 2009 heeft de commissie een verzoek om onderzoek ontvangen van de directie van Scholengemeenschap Huizermaat te Huizen. De bestra-ting rondom de Scholengemeenschap zou zijn verzakt als gevolg van een nabij uitgevoerde bronbemaling. De bronbemaling dient voor het aanleg-gen van een parkeergarage onder een appartementencomplex. De commis-sie is met haar onderzoek gestart. Eind 2011 was het op te stellen advies in een vergevorderd stadium.

ZUID-HOLLAND

Tienhoven

(08.020) Op 27 januari 2010 stelt een landbouwer aan de Lekdijk in Tienhoven, nabij Ameide, in een schrijven aan de provincie Zuid-Holland al geruime tijd schade te ondervinden van de grondwaterwinning ‘De Steeg’ van Oasen in de omgeving van Langerak. Deze schade betreft zowel verminderde gras-groei als extra kosten voor veedrenking als gevolg van het droogvallen van sloten. Op 18 maart 2010 heeft de commissie het verzoek van de provincie Zuid-Holland ontvangen hiernaar een onderzoek in te stellen.

De vermeende schade doet zich voor in het gebied waarin de Commissie Gebouwschade Alblasserwaard Vijfheerenlanden (CGAV) actief is geweest. De ACSG kan bij het onderzoek derhalve gebruik maken van gegevens die in het kader van de CGAV-onderzoeken zijn verzameld. Wel is het zo dat een deel van de percelen die in het onderzoek zijn betrokken, buitendijks, in de uiterwaarden, liggen. Daar verschillen de hydrologische omstandigheden, onder andere door de afwijkende bodemopbouw en de uiteraard grote invloed van de Lek, sterk van de binnendijkse omstandigheden waarmee de CGAV altijd te maken geeft gehad.

Het onderzoek is in 2011 voor een belangrijk deel afgerond, maar de com-missie heeft het gevraagde advies nog niet kunnen uitbrengen.

Berkel en Rodenrijs (08.021)

Op 16 september 2010 heeft de commissie een verzoek ontvangen van een belanghebbende te Berkel en Rodenrijs. Het verzoek heeft betrekking op vermeende schade aan de woning als gevolg van bouwputbemalingen voor 3 onderdoorgangen van de Hofpleinlijn. Op 15 april 2011 is een oriënterend bezoek gebracht aan belanghebbende. Er is diverse keren overleg geweest tussen de gemeente Lansingerland, waartoe Berkel en Rodenrijs behoort, en belanghebbende. Tot op heden zijn daarin geen concrete vorderingen gemaakt.

Zo lang partijen in onderling overleg zijn, voert de commissie nog geen onderzoek uit. Immers, gedurende het onderzoek zouden partijen het alsnog eens kunnen worden, waarmee de commissie onnodig onderzoek heeft uitgevoerd. De commissie heeft daarom de gemeente Lansingerland gevraagd mededeling te doen inzake het al dan niet voortzetten van het onderling overleg.

(32)

Vierlingsbeek

(10.028 - 1) De CDG heeft de bodemkundige en hydrologische gegevens van het onder-zoek door Alterra verwerkt. Samen met de berekende verlagingen zijn de opbrengstdepressies per bodemvlak berekend. Deze gegevens zijn inzichte-lijk gemaakt op een schadevlakkenkaart die begin 2012 in de werkgroep besproken zal worden.

Het grootste deel van de gegevens over het grondgebruik is al ontvangen. De ACSG hoopt medio 2012 haar advies uit te kunnen brengen aan partijen. Made

(10.038 - 1)) Op 14 oktober 2009 heeft de commissie een verzoek ontvangen van een belanghebbende te Made. Belanghebbende zou schade door scheurvor-ming hebben ondervonden door grondwateronttrekking ten behoeve van de bouw van parkeerkelders en funderingen van het nieuwbouwproject de Beuken-Hof te Made in de periode van oktober 2008 t/m februari 2009. In de verslagjaren is nog geen tijd gevonden om het project feitelijk ter hand te nemen.

NOORD-BRABANT

Budel

(10.026 - 1 t/m 3) De CDG heeft op 30 mei 2011 advies uitgebracht aan partijen betreffende landbouwschade als gevolg van meerdere grondwateronttrekkingen te Budel en omgeving. Daarin komt zij tot de conclusie dat 36 landbouwers schade ondervinden als gevolg van de grondwateronttrekkingen.

Op verzoek van de landbouwvertegenwoordigers en een onttrekker heeft de commissie op 30 augustus een informatiebijeenkomst georganiseerd voor alle partijen. Tijdens deze middag heeft de CDG een presentatie ge-geven over haar schadeonderzoek. Na de presentatie was er gelegenheid tot het stellen van vragen. In verband met de voorlichtingsbijeenkomst op 30 augustus 2011 is de bedenkingentermijn uitgesteld tot 1 oktober 2011. Zowel van een aantal landbouwers als enkele onttrekkers zijn bedenkingen ontvangen. Verder hebben enkele landbouwers, die geen grondgebruik hadden opgegeven, dit alsnog gedaan met een verzoek om een advies te krijgen. Ook zijn er 4 nieuwe verzoeken om onderzoek in dit kader ontvan-gen.

(33)

Bijlage 1 Relevante jurisprudentie

Aansprakelijkheid waterschap bij

paal-rot in houten fundering

Uitspraak Rechtbank Leeuwarden 10 augustus 2011, LJN: BR4847, 102628 HA ZA 10-141

Bij het optreden van paalrot in een houten fundering heeft een woningeigenaar het Wetterskip Fryslân aansprakelijk gesteld. Het waterschap wordt verweten een onrechtma-tige overheidsdaad te hebben begaan omdat het illegaal een onderbemaling zou hebben gesticht, geen fysieke maatregelen zou heb-ben getroffen om schade te voorkomen en zou hebben verzuimd de eigenaar te waar-schuwen.

De feiten

De eiser is sinds 1974 eigenaar van de wo-ning. De woning ligt tussen de Van Ommen-polder en De Skatting en in de nabijheid van de Kerksloot, is in 1904 is gebouwd en heeft een houten fundering, waarvan de bovenkant op NAP -1,55 m ligt. Ten tijde van de bouw lag het grondwaterpeil hierboven.

De waterstaatkundige kaart van 1971-1972 gaf als gewenst peil voor de Van Ommenpol-der NAP -1,51 m. Om met het peil de auto-nome maaivelddaling te volgen, heeft het waterschap in het kader van een ruilverkave-ling medio jaren tachtig hier een peilaanpas-sing doorgevoerd. Hierbij is het vaste peil van NAP -1,51 m gewijzigd in een winterpeil van NAP -1,60 m en een zomerpeil van NAP -1,50 m. Deze peilen zijn nadien vastgelegd in een peilbesluit. Dit peilbesluit is op 17 juni 1993 vastgesteld door het college van volmachten van het waterschap en is bij besluit van 9 juni 1998 goedgekeurd door het college van gede-puteerde staten van Fryslân.

Rond 1993 zijn ook peilverlagingen doorge-voerd in het gebied dat zich iets verder van de woning in kwestie bevindt. Op een afstand ruim 150 m ten noordoosten ervan bevindt zich een peilvak met een sindsdien vast peil van NAP -2,05 m en op meer dan 500 m naar

sluit.

Sinds 1998 bevindt zich in de Kerksloot een gemaaltje om een teveel aan oppervlaktewa-ter weg te pompen. Het gemaal sloeg in de winter aan bij een waterstand van NAP -1,58 m en uit bij NAP -1,69 m. In de zomer ge-beurde dit bij peilen van respectievelijk NAP -1,48 m en NAP -1,59 m.

Omstreeks 2000 heeft de woningeigenaar scheuren in enkele muren van zijn woning ontdekt en een bouwbedrijf funderingson-derzoek laten doen. Daarbij is geconcludeerd dat de koppen van de houten fundering zijn gaan rotten door droogstand, met als gevolg scheurvorming in de muren. Het grondwater-peil stond tijdens het onderzoek ongeveer 23 cm onder de kesp, het overgangsdeel tussen de palen en het vloerhout.

Bij brief van 1 juli 2004 heeft de eigenaar het waterschap aansprakelijk gesteld voor de schade. Hij begrootte de totale schade op dat moment op € 300.000,00. Het waterschap heeft in reactie hierop hem een schadeformu-lier gezonden. Het waterschap heeft het door de woningeigenaar ingevulde formulier aan-gemerkt als een verzoek om vergoeding van schade die is veroorzaakt door een rechtmati-ge overheidsdaad en voor advies voorrechtmati-gelegd aan de Schadecommissie. Op het formulier is aangegeven dat de schade circa € 125.000,00 bedraagt.

De Schadecommissie heeft geconcludeerd dat rond 1935 voor het eerst al droogstand van de fundering is voorgekomen en dat de aantasting toen begonnen moet zijn. Volgens de commissie bedroeg de aantasting in 2005 90% (waarbij 100% volledige aantasting van de bovenkant van de fundering betekent). De commissie heeft geadviseerd om de omvang van de schade als nadeelcompensatie vast te stellen op een bedrag van € 1.335,00.

Het waterschap heeft bij besluit van 14 mei 2007 overeenkomstig het advies van de Scha-decommissie besloten. De woningeigenaar

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

maakt het mogelijk dat mensen zich minder hoeven te gedragen naar de agenda van de dokter of de verpleegkundige of wie dan ook. Ik denk dat het daarnaast ook heel veel tijd

[r]

Wat ter wereld ziet God dan toch in de mens, Dat Hij wordt de ‘Man aan het kruis’.. De Farizeeërs samen, ja ze kijken

Blijkt de problematiek van het gezin zich op meerdere leefgebieden af te spelen (en is er nog geen hulp in het gezin aanwezig), dan gebruikt de wijkpedagoog en/of voorlichter

Omdat artikel 13 lid 4 Zvw niet toestaat dat de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg wordt gedifferentieerd naar de financiële draagkracht van de individuele verzekerde, zal

Gelet op de overweldigende steun voor de schikking en het zeer beperkte aantal opt-out kennisgevingen dat tot dusver ontvangen werd, heeft de raad van bestuur van Ageas tijdens

Het onderzoek van Filip Dewallens naar het statuut van de ziekenhuisarts kon niet op een beter moment komen. Het statuut bestaat nu bijna 30 jaar, maar grondig juridisch onderzoek

Therapeutisch succes kan bovendien verwacht worden voor stammen met een intermediaire (of soms zelfs re-.. sistente) gevoeligheid wanneer hogere dosissen dan de aanbevolen dosis