MULO-III KANDIDATEN MAKEN DE ITEMS 1 T/M 30. MULO-IV KANDIDATEN MAKEN DE ITEMS 1 T/M 36.
INDIEN NIET ANDERS VERMELD, IS ELKE VARIABELE EEN ELEMENT VAN . 1
Gegeven de verzameling A [0, 3. Het complement van A is
A 3, B [3, C , 03, D , 0 [3, 2 Gegeven de verzamelingen A, B en C.
Voor het gearceerde gebied geldt: A A B\C
B A B\C C (C B)\A D (C B)\A
3
Het tegengestelde van 1 q 1 , (q ≠ 1) is A q – 1 B –q + 1 C 1 q 1 D 1 q 1 4 Voor x ≧ –1 is + x) – x) gelijk aan A 1 B x + 1 – x2 C x + 1 – – x2 D x + 1 + – x2 5 Gegeven m 2p + q en n p – 2q, p q . m □ n betekent mq – np. Dan is n □ m gelijk aan A –2p2 + 2pq – 2q2 B –2p2 – 2q2 C –p2 + q2 D –p2 + 4pq + q2 6 ax + 2y 4 Van het stelsel 6x + 4y b is de oplossingsverzameling leeg. Voor a en b geldt A a 6 b 4 B a 6 b ≠ 4 C a 3 b 8 D a 3 b ≠ 8
7 Van de vergelijking in x: 3(x – a) ax + b is de oplossingsverzameling . Voor a en b geldt: A a 3 b –9 B a 3 b –3 C a ≠ 3 b ≠ –9 D a ≠ 3 b ≠ –3 8 1 4 3 2 1 x x A x + 5 = 4 B x + 5 = 1 C x − 1 = 4 D x − 1 = 1 9 4 – 2(x – 1) ≦ 6x A x ≦ – B x ≧ – C x ≦ D x ≧ 10 x2 + 5x 6 A (x – 2)(x + 3) = 0 B (x + 2)(x + 3) = 0 C (x – 1)(x + 6) = 0 D (x + 1)(x – 6) = 0 11
De oplossingsverzameling van de vergelijking in x: x2 – (2 – q)x + 4 0 bestaat uit één element.
Voor alle mogelijke waarden van q geldt: A q –2 B q 2 C q –2 q 6 D q –6 q 2 12 Gegeven de vergelijking ax2 + bx + c 0.
De oplossingen zijn x1 en x2, waarbij x1 + x2 0.
Voor a, b en c geldt: A b 0 a·c < 0 B b 0 a·c > 0 C b ≠ 0 a·c < 0 D b ≠ 0 a·c > 0 13 x2 − 5x 0 A (x − 2 2 1) 2 0 B (x − 221)2 4 1 4 C (x − 221)2 5 D (x − 221)2 4 1 6 14 De grafieken van f : x –2x – 6 en g : x –ax b lopen evenwijdig. Voor a en b geldt: A a –2 b –6 B a –2 b ≠ –6 C a 2 b –6 D a 2 b ≠ –6 15
De grafiek van f : x ax + b gaat niet door het derde kwadrant en snijdt de grafiek van g: x px q loodrecht in het tweede kwadrant. Voor a, b, p en q geldt:
A a·p –1 q < b B a·p –1 q > b C a·p 1 q < b D a·p 1 q > b
De grafiek van de functie f : x ax + b snijdt de x-as in het punt (–2, 0).
Alle mogelijke waarden, die b kan aannemen als a < –1, zijn A b < –2 B b > –2 C b < 2 D b > 2 17
De grafiek van f : x ax + b gaat door de punten (–2, 4) en (4, –2). Voor a en b geldt: A a –1 b –2 B a –1 b 2 C a 1 b –2 D a 1 b 2 18 Gegeven de functie f : x –2 + (x – a) 2. De coördinaten van de top van de grafiek van f zijn A (–2, –a) B (–2, a) C (–a, –2) D (a, –2) 19 Gegeven de functies f : x –x2 – 2 en g : x p – 1.
De grafieken van f en g hebben geen enkel punt gemeen.
Noem alle mogelijke waarden van p op, waarvoor dit geldt.
A p < –1 B p ≦ –1 C p > –1 D p ≧ –1
Voor een tweedegraadsfunctie f geldt voor alle x , dat f (x) ≦ 0.
Verder geldt voor elke p dat f (1 + p) f (1 – p)
Welke van de volgende functies kan f zijn? A f : x –(x + 1)2
B f : x –(x – 1)2 C f : x (x + 1)2 D f : x (x – 1)2
21
Op het punt A(a, –2) wordt de translatie b 2
toegepast. Het beeldpunt is A(–5, 6). Voor a en b geldt: A a 0 b 0 B a 0 b 0 C a 0 b 0 D a 0 b 0 22
Bij een vermenigvuldiging met centrum C en factor k is B het beeld van A.
Verder geldt dat AB 3·AC.
Voor alle mogelijke waarden van k geldt: A k –2 k –4
B k –2 k 3 C k –2 k 4 D k 3 k –4
23
Het punt A(p, –2) wordt gespiegeld in het punt B(6, –q). Het beeld is A(4, –8) Voor p en q geldt:
A p 2 q –14 B p 2 q 14 C p 8 q –5 D p 8 q 5
24
Het punt A(p, q) wordt gedraaid om O(0, 0) over –30°. Het beeldpunt is A (0, 6).
Voor p en q geldt: A p –3 q 3 B p 3 q 3 C p –3 q 3 D p 3 q 3 25
De oppervlakte van ABC 27 .
A 60° en AC 6. C ∟ A D B De lengte van DB is A 6 B 9 C 15 D 18 26 In onderstaande figuur is AB 6, BC 10, A 90°. BC en DE lopen evenwijdig. ED x en de oppervlakte van ABC y. Verder is AD 21AB. C D ∟ B A E Voor x en y geldt: A x 2 y 12 B x 2 y 24 C x 5 y 12 D x 5 y 24 27
De omtrek van dit vierkant is 48.
De oppervlakte van het gearceerde deel is A 48 – 36
B 48 – 12 C 144 – 36 D 144 – 12
28 Als sin 20° p, dan is
sin 160° + cos 70° + tan 180° gelijk aan A –2p
B 0 C 2p D 2p – 1
29 ABCD is een rechthoek. E ligt op DC zo, dat AD CE. AB 5 en BC .
D E C
A B
tan AEC is gelijk aan A – B C D –
In ABC is AB c, BC a en AC b. Verder is A , B , C en a 1 C b a = 1 α β A c B b is gelijk aan A sinα sin B sin sin C sin sin D sinα sin
VERVOLG MULO IV – KANDIDATEN
31
Vierhoek ABCD is een parallellogram. AD 3, DC 6 en ADC α. D C A B BD is gelijk aan A 9 54cos B 9 54cos C 3 54cos(180) D 3 54cos(180) De oplossingsverzameling van 4≦ x2 < 12 is A –2 , –2 2, 2 B [–2 , –2 2, 2 ] C –2 , –2] [2, 2 D [–2 , –2] [2, 2 ] 33
Van een rij tn is t1 2 en t3 18.
Als tn een rekenkundige rij is, dan is het
verschil v. Als tn een meetkundige rij is, dan is de reden r (r > 0). Voor v en r geldt: A v 8 r 3 B v 8 r 9 C v 16 r 3 D v 16 r 9 34
Gegeven de vergelijking van de cirkel (x – 4)2 + (y – 3)2 25.
De raaklijn door de oorsprong O aan de cirkel heeft de vergelijking A y x B y x C y – x D y – x 35 Gegeven de punten A (0, –6) en B (4, 6). Op AB ligt het punt P zo, dat AP : PB 1 : 3. De coördinaten van P zijn
A (1, 3) B (1, –3) C (1 , 4) D (1 , –2)
36
In een klas wordt een repetitie gemaakt in het vak spaans. Alle leerlingen van de klas maken de repetitie. Het resultaat is vermeld in de frequentietabel.
cijfers 4 5 6 7 8 9 frequentie 5 9 4 6 5 2 Het aantal leerlingen van de klas is p en de mediaan is m. Voor p en m geldt: A p 31 m 6 B p 31 m 6 C p 39 m 6 D p 39 m 6