• No results found

Met roe en bodebus door stad en land: het bodennetwerk van Amsterdam, Leiden en Haarlem 1531-1555

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Met roe en bodebus door stad en land: het bodennetwerk van Amsterdam, Leiden en Haarlem 1531-1555"

Copied!
78
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Faculteit der Geesteswetenschappen

Onderwijsinstituut Geschiedenis, Archeologie en Regiostudies Geschiedenis MA

Met roe en bodebus door stad en land

Het bodennetwerk van Amsterdam, Leiden en Haarlem tussen 1531-1555

Masterscriptie

Beoordeling door: M. Damen & M. van Berkel Uitgevoerd door: Monica Verhoog

Student nummer: 8344604

E-mail: M.Verhoog@student.uva.nl Telefoon: 020-6182310 Datum: 1 juli 2012

(2)

Roedrager uit Landauer I, Amb. 279.2° Folio 76 verso geraadpleegd via http://www.nuernberger-hausbuecher.de/ Landauer I.

(3)

INHOUDSOPGAVE

INLEIDING ... 3 1. BRONNENKRITIEK ... 8 1.1. Externe bronnenkritiek... 8 1.2. Interne bronnenkritiek... 9 1.3. Methodiek ... 11

1.4. De rekeningposten en hun indeling... 13

1.5. De post bodenlonen in Haarlem en Leiden... 15

2. DE BODEN ALGEMEEN ... 18

2.1. Benaming van het beroep bode... 18

2.2. Werkzaamheden van de boden ... 20

3. DE BETROUWBAARHEID VAN DE BODEN ... 23

3.1. Salaris en wedde ... 25

3.2. Dienstjaren ... 34

3.3. De eed van trouw ... 34

4. HERKENBAARHEID... 35 4.1. Kleding... 35 4.2. Insignes ... 37 4.2.1. De bodestaf ... 42 5. SNELHEID ... 46 5.1. Reizen ... 46 5.2. Paarden... 47 5.3. Wagens... 48

5.4. Schepen, schuiten en veren ... 49

5.5. Seizoenen ... 50

6. INZETBAARHEID ... 51

(4)

6.2. De reikwijdte van het bodennetwerk ... 52 6.3. Keizer en stad... 60 CONCLUSIE ... 69 BRONNEN ... 71 LITERATUURLIJST ... 72 ON-LINE BRONNEN ... 75

(5)

INLEIDING

Wie tegenwoordig wil communiceren met een ander heeft een heel scala aan mogelijkheden: de vaste telefoon, de mobiele telefoon, de computer en tenslotte nog de brief. In heel uitzonderlijke gevallen kan iedere burger zelfs nog het lokale of landelijke TV netwerk proberen in te zetten om zijn mening te verkondigen. Vertegenwoordigers van overheidsinstellingen, met name vertegenwoordigers van de landelijke en stedelijke overheid, hebben veel kortere lijnen naar omroepland. Door hen wordt het medium televisie dan ook regelmatig ingezet niet enkel om hun mening te verkondigen, maar ook om geschillen met de landelijke overheid uit te vechten, zo lijkt het.

Zo hebben de wethouders van Amsterdam recent conflicten gehad met de Nederlandse regering aangaande het gevoerde beleid. Het coffeeshopbeleid, het verhogen van de

verkeerssnelheid op de ringweg A10 en de daaruit volgende geluidsoverlast in woonwijken en het wel of niet betaalde arbeid verrichten vermomd als stage voor illegale scholieren zijn daar voorbeelden van. Opvallend daarbij is dat de contacten tussen de wethouders van Amsterdam en Nederlandse ministers voornamelijk via de “nieuwe” media lijken te verlopen. Discussies

worden op TV en via Twitter gevoerd. Hooguit één of twee brieven gaan daaraan vooraf.1 Dat de brief een ondergeschikte rol bij de communicatie tussen de verschillende overheidsinstanties speelt, is enigszins verrassend te noemen. Immers van oudsher was de brief het

communicatiemedium bij uitstek, vooral vanwege het documentaire karakter. Een brief kan worden bewaard en ieder moment getoond worden als bewijsstuk.2

Net als nu, zag men in de late 15e/ begin 16e eeuw een verandering in communicatie. Nieuwe communicatiemiddelen als pamfletten, plakkaten en boeken konden snel gedrukt worden dankzij de uitvinding van de Gutenberg drukpers. De middeleeuwse herauten en zangers werden grotendeels vervangen door de ’open brief’, wat er toe leidde dat het oude medium brief, mede als gevolg van de toenemende handel, een nieuwe impuls kreeg.3 Brieven komen niet vanzelf op

de plaats van bestemming. Daarvoor heeft men een bode nodig. In de middeleeuwen begon het bodewezen zich dan ook uit te breiden en te specialiseren, culminerend in de Rijkspost in de 16e eeuw. In de communicatiewetenschap, mede onder druk van historici, hebben deze twee grote

1 Het recente optreden dd. 5-4-2012 in het televisieprogramma Pauw en Witteman van Lodewijk Asscher,

wethouder financiën, educatie en jeugd van de Gemeente Amsterdam en minister van sociale zaken en werkgelegenheid Henk Kamp laat duidelijk zien dat briefwisselingen slechts een klein onderdeel van de communicatie tussen gemeente en rijk vormen.

2 N. Lang, ΄E-mail’ in : W.Faulstich (ed.), Grundwissen medien, 182-191, aldaar 182.

(6)

veranderingen geleid tot een stevige discussie over het belang ervan. Zo heeft Marshall

McLuhan, professor in de Engelse literatuur en filosoof, al in 1962 willen aantonen in zijn boek

The Gutenberg Galaxy: The Making of Typographic Man dat de uitvinding van de drukpers en

met name van de losse druklettertechniek de wereld heeft veranderd van een orale in een visuele wereld.4 Hoewel zijn stellingen in de communicatiewetenschap nog heden ten dage velen

bezighouden, zoals ook blijkt uit de herdruk van zijn werk, zijn andere

communicatie-wetenschappers zich meer bezig gaan houden met de verspreiding van het geschreven woord. Zij zagen behalve een toenemende vraag naar informatie an sich, ook een toenemende vraag naar een snellere informatieverspreiding; wat in de 16e eeuw de weg opende voor het oprichten van het eerste postbedrijf. In 1488 gaf Maximiliaan I van Oostenrijk, Janetto von Taxis, de

mogelijkheid een posttraject met om de vijf mijl een wisselplaats in te richten. Janetto’s broer Franz von Taxis kreeg van Filips de Schone opdracht om een postverbinding op te zetten tussen Brussel en Mechelen enerzijds en het Spaanse, Oostenrijkse en Franse hof anderzijds. In het verdrag tussen Maximiliaan en Franz werd bepaald hoe lang de boden erover mochten doen, rekening houdend met het seizoen. Franz hield er een adellijke titel en 12.000 Livres per jaar aan over en was in 1505 de eerste, die een heus contract tussen een vrije ondernemer en een staat mocht ondertekenen. Bovendien werd de concurrentie op de bovengenoemde routen verboden.5 Volgens communicatiewetenschapper Werner Faulstich zou dit postbedrijf het eerste

distributiebedrijf zijn geweest met een kapitalistische, monopolistische grondslag.6 Bij zijn

onderzoekingen naar informatieverspreiding heeft Faulstich ook vastgesteld dat er in de middeleeuwen een strikte scheiding van sferen bestond. Hij doelt hiermee op het bestaan van verschillende bodennetwerken bij verschillende opdrachtgevers. Er zou een grote

verscheidenheid aan boden (universiteitsboden, gerechtsboden, boden in dienst van een heer, kloosterboden, stadsboden, kerkelijke boden) zijn geweest, die allen uitsluitend werkzaam waren binnen hun eigen sfeer.7 Door de toenemende schriftcultuur aan het einde van de middeleeuwen werd de betekenis van de bode volgens Faulstich steeds groter, ook omdat er steeds meer

communicatie tussen de verschillende sferen ontstond. Hierdoor zouden de boden in toenemende mate de rol van intermediair tussen de verschillende ‘sferen’ zijn gaan spelen.8

4 M. McLuhan, The Gutenberg Galaxy: The Making of Typographic Man (Toronto, 1962), recentelijk (2011)

opnieuw uitgegeven aangevuld met drie essays van communicatiewetenschappers.

5 W. Faulstich, Medien zwischen Herrschaft und Revolte: Die Medienkultur der frühen Neuzeit (1400-1700), 58. 6 Ibidem, 57.

7 W. Faulstich, Medien und Öffentlichkeiten im Mittelalter 800-1400 (Göttingen, 1996) 269-270. 8 W. Faulstich, Ibidem, 255-256.

(7)

Historicus Wolfgang Behringer meent dat alle theorieën in de communicatiewetenschap niet hebben geleid tot een beter begrip van de historische werkelijkheid.9 Zijn onderzoek naar de cultuurhistorische impact van het postbedrijf van de Taxis-familie op de maatschappij vanaf 1490 tot de 18e eeuw is dan ook zeer veelomvattend. Zijn stelling is dat de invloed van dit postbedrijf niet valt te onderschatten en pleit ervoor niet meer te spreken van de ‘Gutenberg-Galaxis’ maar van een ‘Taxis- ‘Gutenberg-Galaxis’. Volgens Behringer heeft de onderneming van de Taxis – familie ervoor gezorgd dat het bewustzijn van mensen over de relatie tussen tijd en ruimte gestalte kreeg.10 Afstanden werden kleiner en tijd werd belangrijker. Door het nieuwe

postsysteem werden deze twee grootheden ook berekenbaar, dat wil zeggen: men begon beide eenheden in geld uit te drukken. Daarmee werden tijd en ruimte variabele grootheden en kregen scherpere contouren. De opkomst van het zakhorloge en de grote vlucht van de cartografie zijn volgens hem het directe gevolg van het goed functionerende postwezen.11 Volgens Behringer zijn eventuele nog bestaande scheidslijnen tussen de verschillende ‘sferen’ ook volledig opgelost met de Rijkspost, omdat iedereen tegen betaling gebruik kon maken van de post.12 Opvallend noemt Behringer voorts het gebruik van de postrouten als reisroute. Men verkoos in de vroegmoderne tijd langs deze wegen te reizen vanwege de veiligheid en de langs de routen aangelegde herbergen. Behringer spreekt hierbij van het ontstaan van ‘Kanale im Raum’.13

Tegelijkertijd signaleert hij ook dat het nieuwe Taxis-postbedrijf lange tijd heeft bestaan naast de oudere bodensystemen. Behringer zegt letterlijk: „Dem widerspricht nicht daß die Städte

hartnäckig an ihrem Botenwesen festhielten, denn hier spielten andere, etwa politische, soziale oder konfessionelle Gründe eine Rolle, sowie for allem der politische Druck der Stadtboten und Fuhrleute, die im Gegensatzen den Postangestellten, die rechtlich dem Generalpostmeister in Brüssel unterstanden, das Bürgerrecht besaßen.“14 Volgens Behringer is het duidelijk: het Rijkspostsysteem van de familie Taxis werkte zo geweldig, dat stedelijke overheden enkel voor hun eigen bodennetwerk kozen om problemen met hun onderdanen te vermijden of vanwege hun afwijkende religieuze kleur (Het Rijkspostsysteem was Katholiek, dat wil zeggen zowel de rijkspostmeester als de boden hingen het katholieke geloof aan).15 De door Behringer geopperde problemen rond de religie van de post zijn mogelijk in het Duitsland van na de reformatie wel

9 W. Behringer, Im Zeichen des Merkur: Reichspost und Kommunikationsrevolution in der Frühen Neuzeit

(Göttingen, 2003), 35-36.

10 W. Behringer, ΄Von der Gutenberg-Galaxis zur Taxis-Galaxis΄ in: J. Burkhardt en C. Werkstetter(ed) Kommunikation und Medien in der frühen Neuzeit (München, 2005) 40-41.

11 Ibidem, 103.

12 W. Behringer, Im Zeichen, 676-677. 13 Ibidem, 51-99.

14 Ibidem, 101.

(8)

een gedeeltelijke verklaring voor het voortbestaan van de stadsboden. Evenzo zal ook de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden niet zoveel gezien hebben in dit katholieke

postsysteem. In de tijd van Karel V, waarin in de Nederlanden religieuze twisten nog niet waren doorgedrongen tot de bestuurlijke apparaten van steden, lijkt dit geen goede reden om niet over te gaan op Karels imposante postsysteem. Dat de voerlui en de boden zelf zo veel macht hadden dat ze het stadsbestuur onder druk konden zetten om opheffing te voorkomen, zoals door

Behringer wordt betoogd, lijkt ook enigszins uit de lucht gegrepen. Aannemelijker is het dat het stadsbodesysteem naar behoren werkte of zelfs voordelen bood boven de Rijkspost. Om deze these te onderzoeken zal ik het bodenwezen van de steden Amsterdam, Haarlem en Leiden op cruciale punten analyseren. Zo zal ik de betrouwbaarheid, snelheid, de reikwijdte, de

multifunctionaliteit en de voor en/ of nadelen van het hebben van een onafhankelijk bodenetwerk bespreken, voorafgegaan door externe en interne bronnenkritiek

In de stedelijke rekeningen van alle drie de voornoemde steden, is een grootboekrekening

bodelonen te vinden waarin alle reizen van stedelijke boden zijn opgenomen. In deze rekeningen

wordt de naam van de bode, de reisbestemming, het soort bodewerk en de datum vermeld, evenals het loon van de bode. Met al deze gegevens en combinaties ervan is het mogelijk inzicht te krijgen in stedelijke bodenetwerken.

De keuze voor het Amsterdamse bronnenmateriaal is ingegeven door het belang van Amsterdam als vooraanstaande handelsstad en de positie van Amsterdam binnen het gewest Holland als een van de vijf of zes belangrijkste steden.16 Twee andere belangrijke steden binnen het gewest Holland, Haarlem en Leiden heb ik steekproefsgewijs ook onderzocht. Leiden en Haarlem zijn gekozen omdat beide steden met ongeveer dezelfde grootte17, in hetzelfde gewest en in het bezit zijn van stadsrekeningen uit dezelfde periode als Amsterdam. Het eerste jaar van mijn onderzoeksperiode is door de Amsterdamse stadsrekeningen bepaald, daar er voor 1531 geen rekeningen aanwezig zijn. Het eindjaar wordt bepaald door de machtsovername op

landsheerlijk niveau. De mogelijke verschillen in opvatting over het bestuur van de Nederlanden tussen Karel V en Philips II, zouden wellicht een te grote invloed kunnen hebben op de positie van steden binnen de Nederlanden. Bovendien verandert er ook het een en ander bij de Rijkspost

16 James Tracy heeft het in zijn boek over Karel V over zes belangrijke Hollandse steden. J.Tracy, Emperor Charles V, Iimpresario of War (Cambridge, New York, etc., 2002) 68-69. Paul Knevel spreekt echter over vijf steden in

Holland, die het voor het zeggen hebben. P. Knevel: ‘Vijfde stad in Holland’ in: M. Carasso –Kok, Geschiedenis

van Amsterdam, dl.I (Amsterdam, 2004), 364-391.

17

(9)

na de tweedeling van het Habsburgse Rijk.18 Zodoende heb ik ervoor gekozen bij de troonsafstand van Karel V in 1555 te stoppen.

.

(10)

1.

BRONNENKRITIEK

1.1. Externe bronnenkritiek

De stadsrekeningen van Amsterdam beginnen bij 1531. Slechts een enkel jaar vanaf die tijd ontbreekt in de archieven. Dat is relatief laat. In andere Hollandse steden, zoals Leiden en Haarlem zijn veel oudere rekeningen aanwezig.19 Zo beginnen de stadsrekeningen van Haarlem al in 1245 en die van Leiden in 1290.20 De Amsterdamse rekeningen beginnen pas in 1531 omdat in de Franse tijd besloten werd het stadhuis op de Dam om te toveren tot een koninklijk paleis. Zodoende moest de gehele stadsadministratie worden verhuisd naar het Prinsenhof op de

Oudezijds Voorburgwal. Tijdens deze verhuizing besloot men alle enkelvoudige boekhoudingen weg te gooien omdat ze waardeloos zouden zijn. Er is in 1805 dan ook een heuse

“verscheurcommissie’ opgericht onder leiding van koopman H. Boerrigter en stadsklerk Jeronimus de Vries. Deze commissie wees papieren aan die in het stadhuis teveel waren en gaf de opdracht tot vernietiging aan het Aalmoezeniershuis en Burgerweeshuis. De armen en

weeskinderen deden dienst als papierversnipperaar en de huisoudsten kregen voor de arbeid van de ingezetenen f.15,- per dag uitgekeerd.21

Ook in Haarlem en Leiden is het archief enkele malen verhuisd. In Haarlem was een deel van het archief gehuisvest in het stadhuis, een ander deel in de St.Bavokerk en weer een ander deel in de Jansstraat.22 Later is alles weer samengebracht in het stadhuis, om in 1936 weer in zijn geheel te worden verhuisd naar de Janskerk in de Jansstraat. In 1983 is het rijksarchief daar weer van afgesplitst en verhuisd naar het oude doopsgezinde weeshuis aan de Kleine Houtweg. Bij deze verhuizingen zijn waarschijnlijk enkele jaren van de stadsrekeningen zoekgeraakt, daar deze nu ontbreken.

Het Leids archief was tot 1893 gevestigd op de zolder van het stadhuis. Na 1893 is het ondergebracht in een speciaal daarvoor gebouwd gebouw, dat werd uitgebreid in 1967. In 1996 is de ingang na wederom uitbreiding en nieuwe aanbouw verplaatst naar de Boisotkade.23 Dat er ook in Leiden enige stadsrekeningen ontbreken is waarschijnlijk te wijten aan de eerste

19 J. Burgers, E.Dijkhof, De oudste stadsrekeningen van Dordrecht 1283-1287 (Hilversum,1995) IX. 20 Het jaar 1253 is eveneens aanwezig. De daaropvolgende jaren tot 1290 ontbreken echter.

21 E. Slot, Vijf gulden eeuwen: momenten uit 500 jaar gemeentefinanciën (Amsterdam,1990) 11-12. 22 A. J. Enschedé, Inventaris van het Archief der stad Haarlem, dl.1 (Haarlem, 1866) voorwoord.

23 Rijksdienst voor het cultureel erfgoed: Monumentenregister via http://monumentenregister.cultureelerfgoed.nl,

(11)

verhuizing. Noch in Leiden, noch in Haarlem is echter sprake geweest van Napoleontische opruimwoede.

1.2. Interne bronnenkritiek

De stadsrekeningen werden in Amsterdam in de periode 1531-1555 eerst opgemaakt in een register, zowel chronologisch als per rubriek geordend; het rapiamus. Dit rapiamus werd gekeurd en goed bevonden door de vier burgemeesters en het vroedschap (36 leden). Na deze

goedkeuring werd het gekopieerd in het enkelvoudige kasboek. Een dergelijk kasboek heeft geen debet- en creditzijde, maar slechts een totaal van alle posten. Het kasboek in deze periode kwam dan ook altijd exact op 0 uit. Was er een tekort, dan werd dat tekort als ontvangst bijgeboekt. Na de goedkeuring van burgemeesters en vroedschap werd het kasboek voorgelezen in de kerk, met de deuren geopend. Zo kon iedere burger horen welke bedragen waren uitgegeven of

ontvangen.24 Ook vanuit de centrale overheid probeerde men controle op de rekeningen uit te oefenen. Af en toe kwam er een commissaris langs om te controleren.25 Van enige veranderingen of aanpassingen lijkt echter geen sprake te zijn: niet na controle door burgers en ook niet na een visite van de commissaris.

In Haarlem las men de rekeningen voor aan de burgemeesters en raad in aanwezigheid van de stadhouder van Holland en de rentmeester van Kennemerland, die tevens dienstdeed als commissaris van Karel V.26 Volgens de rekeningen zijn er geen zwaricheden in gevonden en hoefde er dus niets te worden aangepast.

Stadsrekeningen kunnen vanwege voornoemde controles als goed betrouwbare bron worden geclassificeerd. Het werken met deze bronnen is echter niet altijd even gemakkelijk voor de onderzoeker. Sommige klerken van de tresorie hebben niet echt een mooi gelijkmatig

handschrift en verschillende spellingen van hetzelfde woord in de verschillende steden kan ook verwarrend zijn.27 Daar komt bij dat de rekeningen en hun indeling voor tijdgenoten mogelijk zeer begrijpelijk waren, maar voor de tegenwoordige onderzoeker hier en daar toch enigszins onduidelijk. Zo komen bodelonen niet enkel voor in de post ‘Bodelonen’ maar ook in de post ‘Geschenken en Presentatiën’ en in de post ‘ Alrehande Uitgaven’. Ik heb mij uitdrukkelijk niet

24 Ibidem, 13.

25 M.’t Hart en M. Limberger, Staatsmacht en stedelijke autonomie. Het geld van Antwerpen en Amsterdam

(1500-1700) in: Tijdschrift voorsociale en economische geschiedenis 3.3 (2006) 36-72, aldaar 49-50.

26 De verklaring van de burgemeester, raad en stadhouder staat in zijn geheel soms aan het eind van het

rekeningboek, bijv. NHA, SAH, Stadsbestuur van Haarlem, inv.nr. 415, f° 201.

27 Dat het niet de tresoriers zelf zijn die de rekeningen schrijven, blijkt uit de post ‘Ander uuijtgeven van

Alrehande exordinaris zaicken’, waarin de betaling aan de klerk wordt opgevoerd. (bijvoorbeeld: SAA, Archief van Burgemeesters, inv. nr.17, f°90r.)

(12)

met deze ‘foute’ boekingen beziggehouden om de volgende redenen: ten eerste is het te

ingewikkeld om een enkele foute boeking los te weken uit zijn context en ten tweede gaat het om een enkele fout, die op het grote geheel geen significant verschil maakt. Andersom staan er soms ook vermeldingen in de post bodelonen die eigenlijk in één van de andere posten thuishoren. Deze fouten heb ik, net als de toenmalige afhoorders, gewoon meegenomen. Zo ook de rekenfouten, die toch af en toe voorkomen.

De boekingsdata van de rekeningen van de verschillende steden verschillen onderling ook sterk. Zo lopen de rekeningen in Haarlem van begin september tot eind augustus in de jaren 1531-1536, maar wordt er in het jaar 1536 besloten om een tussenperiode van vier maanden te maken, namelijk van 1 september tot 31 december. Daarna gaat men over naar een jaarrekening van 1 januari tot en met 31 december. Voor Haarlem heb ik de jaren 1531-1532, 1535-1536, 1537-1538,1541-1542, 1548 en 1555 onderzocht. 28 In Leiden lopen de rekeningjaren van 11 november tot 11 november (St. Maartensdag) over de gehele door mij onderzochte periode. Voor Leiden heb ik de jaren 1531-1532, 1535-1536, 1537-1538, 1542-1543, 1547-1548 onderzocht.29 Het jaar 1555 ontbreekt in Leiden grotendeels. Wel aanwezig is de jaargang 1555-1556, maar het betreft hier uitsluitend de laatste maand van het jaar 1555. In deze maand is Karel V al

opgevolgd door Philips II. Zoals ik hier al eerder heb uitgelegd, worden de resultaten dan mogelijk teveel beïnvloed door verschillen in opvatting over het bestuur van de Nederlanden op landsheerlijk niveau.

In Amsterdam houdt men een jaarlijkse boekingsperiode van 2 februari tot 2 februari (Maria Lichtmis) aan. Voor Amsterdam heb ik, zoals al in de inleiding vermeld staat, de gehele periode 1531-1555 onderzocht.30 Hoewel al deze ongelijkheid in data een gelijkwaardig

onderzoek van stadsrekeningen in de weg lijkt te staan, ben ik van mening dat dat niet zo hoeft te zijn omdat het in alle gevallen wel steeds een periode van twaalf maanden betreft, zodat

vergelijkingen over jaren bruikbaar en betrouwbaar zijn.

Ten slotte hebben de tresoriers de voor de onderzoeker nare gewoonte niet altijd dezelfde gegevens te vermelden. Regelmatig ontbreken essentiële gegevens als data, reden voor

communicatie, naam van de bode, aanduiding van de bode, bestemming van de brief,

geadresseerde en de reismethode. De enige constante gegevens zijn de betalingen. Toch geldt ook hiervoor weer, dat mits de hoeveelheid verzamelde gegevens voldoende is onderzoek wel mogelijk is.

28 NHA, SAH, Stadsbestuur van Haarlem, inv.nr. 414, 418, 419, 421, 425, 431 en 438. 29 RAL, SA I, Archief der Secretarie van de stad Leiden, inv.nr. 615, 618, 620, 625 en 628. 30 SAA, Archief van Burgemeesters, inv.nr. 1-24. Het jaar 1536 ontbreekt in Amsterdam.

(13)

1.3. Methodiek

Het onderzoek is opgezet volgens de statistische methode, dat wil zeggen dat alle gegevens eerst zijn opgenomen in een spreadsheet met de bron als uitgangspunt, waarbij de bron wordt gevolgd.

Met het vullen van het spreadsheet ontkomt de onderzoeker niet aan het maken van keuzes. Een statistisch onderzoek verlangt nu eenmaal eenheid in gegevens. Omdat in de vroegmoderne tijd het eenheidsdenken nog niet was doorgedrongen, geven de bronnen regelmatig heel

verschillende omschrijvingen van hetzelfde fenomeen.

Het gegeven wordt dan in de kolom van de spreadsheet opgenomen, maar de feitelijke betekenis van de kolom wordt dan ‘opgerekt’. Als voorbeeld kunnen we aanhalen dat de kolommen ‘voornaam’ en ‘achternaam’ ook zijn misbruikt voor personen zonder naam. Er zijn boekingen waar is betaald aan ‘een jongen’of ‘een schipper’. Het is verstandiger om dit gegeven op te nemen in de kolom ‘achternaam’ dan een nieuwe kolom ‘onbekend’ te maken. Zouden er immers veel jongens aan het werk zijn en weinig schippers dan zou door de vervanging dit niet meer te achterhalen zijn. Op deze manier wordt de bron als het ware zo veel mogelijk

natuurgetrouw overgenomen.

Bij verschillende schrijfwijzen van naam en/of werkzaamheid ontkomt men niet aan het normaliseren van de gegevens. Zo komt Peter Romeijn ook voor onder de namen Pieter Romeijn en Pieter/Peter Jansz. Romeijn voor. Het normaliseren heeft een risico in zich dat er onjuiste aannames gemaakt worden. Het zou kunnen zijn dat de toevoeging “Jansz.” is geplaatst om aan te geven dat het iemand anders betreft die toevallig ook Peter Romeijn heet. In feite bestaat het proces uit het maken van een serie vereenvoudigingen en het ‘afronden’ van gegevens die niet zo gemakkelijk zijn in te delen.

Zo zijn spoedbrieven en haastbrieven aan elkaar gelijkgesteld om eenheid in gegevens te verkrijgen. Beide zijn ondergebracht in de categorie ‘haast’. Bij de vervoermiddelen zijn karren en wagens als hetzelfde vervoermiddel gezien, daar men in de middeleeuwen met beiden zowel goederen als personen over de weg vervoerde met ongeveer dezelfde snelheid. Schuiten en schepen hebben naar mijn idee echter een verschillende betekenis, omdat het woord schuit (ook nu nog) vooral werd gebruikt voor binnenwaterschepen in tegenstelling tot het woord schip waarmee meest zeewaardige schepen werden aangeduid. Bovendien waren schuiten kleiner en minder snel dan schepen doordat schuiten geen of slechts één mast met zeil hadden

Als datum voor de werkzaamheid ben ik uitgegaan van de vertrekdatum van de bode, die in de bron wordt vermeld. Hoewel die relatief vaak ontbreekt, heb ik gemeend dat het onjuist zou zijn de boekingsdatum van de rekening over te nemen. (Deze datum ontbreekt trouwens ook nog

(14)

wel eens). De opzet is immers te weten wanneer de bode reist en niet wanneer hij betaald krijgt. In Haarlem had men bijvoorbeeld nogal eens de neiging alle reizen van een bode over langere perioden in één keer te betalen. Zou de boekdatum gevolgd zijn, dan zouden de

seizoensinvloeden danig zijn verstoord.

Zoals hierboven al vermeld was men lang niet altijd even consequent met het opnoemen van alle gegevens. Zo is in Leiden niet af te leiden wat de reden van de reis kan zijn geweest omdat alle reizen gemaakt zijn van stede wegen. Zodoende zijn er op sommige onderdelen aanzienlijk minder gegevens voor handen Dit kan procentuele gegevens danig beïnvloeden. Wanneer de procentuele gegevens danig verstoord zijn, zijn gegevens uitsluitend absoluut bekeken zijn en niet procentueel.

Soms is het handiger het gegeven van de bron zelf onder te verdelen in kleinere stukken. Bijvoorbeeld het gegeven Bericht/Brieven. Hierin kunnen zijn opgenomen: brieven, besloten brieven, haastbrieven, waarschuwingsbrieven, mondelinge berichten en combinaties van alle voorgaande mogelijkheden. Bij de normalisering zijn de gegevens opgesplitst in verschillende soorten berichtgeving: mondeling/schriftelijk, besloten/niet besloten, haast/geen haast etc. Op deze wijze is het mogelijk om zinnige selecties en combinaties te maken. Zoals al eerder vermeld is de eerste omzetting van alle gegevens, waarbij de bron letterlijk is overgenomen als eerste versie van de spreadsheet, altijd te raadplegen bij twijfel over het normaliseren van de gegevens.

Evident is tevens dat het jaartal dat bovenaan een serie met boekingen staat, toegevoegd is aan alle rijen waarop dat jaartal betrekking heeft.

(15)

1.4. De rekeningposten en hun indeling

Bij de analyse van de bronnen van Leiden, Haarlem en Amsterdam blijken de benamingen, die in de Amsterdamse rekeningen worden gehanteerd voor de posten, waarin de bodelonen bijeen zijn gebracht, nogal af te wijken van de andere twee steden. De vraag rijst dan of alle gegevens meegenomen dienen te worden in het onderzoek.

In Leiden wordt de post bodelonen steeds benoemd als Boedeloen. In Haarlem zijn de rekeningen voor bodelonen steeds voorafgegaan door de bovenkop ‘Ander uutgeven van

bodeloon’. In beide steden worden er geen subcategorieën aangebracht, maar alle uitgaven per

boekjaar voor alle boden, bestemmingen of brieven bij elkaar in een rekening samengebracht, waaronder één totaal wordt gegeven. In Amsterdam volgt men het Haarlemse en Leidse systeem gedeeltelijk. In de jaren 1531-1534, 1538-1541 en 1545-1547 worden de posten net als in de twee andere steden gesierd door de kop ‘Ander uutgeven van bodeloon’ eventueel uitgebreid met de toevoeging ‘ gevallen binnen tijde deser rekening’, die overigens niet veel toevoegt. In de jaren 1542, 1543 en in de periode 1548-1555 vond de tresorier het opeens belangrijk al in de titel van de post te laten zien dat er verschillende soorten boden waren en die allemaal apart te

benoemen. Zo zijn soms ellenlange rekeningnamen als. ‘Ander uuijtgeven van boedeloen van der stede roedragers, messagiers ende loopers die met brieven van der stede wegen gereijst hebben binnen tijde dezer rekening’ ontstaan.31 In de jaren 1535, 1537 en 1544 zijn zelfs subcategorieën

aangebracht. In 1535 deelt men de grootboekrekening in tweeën: ‘Ander uuijtgeven van

boodeloonen die brieven gedragen hebbende roerende 't quartier van Waterlandt mitgaders die gevaceert hebben in de hoofden ende elders omme de coopvairders aldair coomende te

wairschuwen dat zij in de Szonde nyet varen en zouden’ en ‘Noch uuijtgeven van boodeloonen desen quartieren nyet aengaende’.32 In 1537 maakt men subcategorieën met een onderscheid

naar de inhoud van de brief: ‘Brieven dair by zekere stede ende anderen beskreven zyn mit ut gut

daar aan cleeft’, ‘Brieven van wairschuwinge’ en ‘Noch diversche andere brieven’ en een

subcategorie met de kop ‘Eerst cruijpers’. De laatste kop zet een groep boden apart.33 In 1544

zijn er wederom drie subcategorieën aangebracht, te weten: ‘Ander uuijtgeven van boodeloon

cruijpers heijmelicke exploratoirs in vianden lande gesonden ende van brieven hier gesonden’,

‘Boodeloon beroerende 't gemeenelandt daer van die stede geremburseert is ende tresoriers de

31 SAA, Archief van Burgemeesters, inv.nr.13, 65v. 32 SAA, Archief van Burgemeesters, inv.nr. 5, 68r. 33 SAA, Archief van Burgemeesters, nv.nr. 6, 58v.

(16)

anno 45 ontfanck aff maicken zullen’ en ‘Boodeloon beroerende 't quartieren bij der stede gedebursseert’.34

Vanwaar al die verschillende categorieën en lange koppen in sommige jaren en in andere jaren niet? Het antwoord op deze vraag zou kunnen zijn: vanwege de uitzonderlijk hoge kosten in sommige jaren. Onderstaande grafieken tonen aan dat dat niet het geval is, noch in absolute getallen, noch in percentage van het totaal aan uitgaven van het betreffende jaar.

Totaal uitgegeven aan bodeloon

0 10 20 30 40 50 60 1 531 1 532 1 533 1 534 1 535 1 537 1 538 1 539 1 540 1 541 1 542 1 543 1 544 1 545 1 546 1 547 1 548 1 549 1 550 1 551 1 552 1 553 1 554 1 555 U it g av en i n V laam s e p o n d en Bodeloon in percentage 0,00 0,10 0,20 0,30 0,40 0,50 0,60 15 31 15 32 15 33 15 34 15 35 15 37 15 38 15 39 15 40 15 41 15 42 15 43 15 44 15 45 15 46 15 47 15 48 15 49 15 50 15 51 15 52 15 53 15 54 15 55 P e rc e n ta ge b odel oon va n t o ta al

Figuur I: Bodelonen Amsterdam 1531-1555. Figuur II: percentage bodelonen van totaal.

Duidelijk is te zien dat het jaar 1535 zowel procentueel als absoluut hoge uitgaven aan

bodelonen laat zien, maar niet het hoogste. Die positie komt het jaar 1542 toe. In 1542 vindt de tresorier het echter niet nodig subcategorieën aan te brengen. Hoewel alle drie de jaren waarin wel subkoppen zijn aangebracht een redelijk groot procentueel en absoluut verschil laten zien met het voorgaande jaar, springen zowel het jaar 1542 als het jaar 1547 er wat dat betreft uit, maar net als in 1542 worden in 1547 geen subkoppen aangebracht.

Een andere mogelijkheid is dat het aantal reizen van de boden extreem afweek van de overige jaren. De grafiek van het aantal reizen per jaar in de periode 1531-1555 laat echter zien dat de jaren 1535, 1537 en 1544 ook in dit opzicht niet uitzonderlijk waren. In 1533, 1534 en 1543 werd er het meest gereisd door de boden (zie Figuur III).

Een echt duidelijke verklaring voor het aanbrengen van subcategorieën is dus niet direct aan te wijzen, behalve voor het jaar 1544. In dit jaar worden enkele bodenreizen gedaan, waarvan de betaling voor rekening van Amsterdam komt en die daarom in de Amsterdamse rekeningboeken worden opgenomen, maar die in 1545 zullen worden terugbetaald door de een

(17)

andere partij, in dit geval waarschijnlijk de Staten van Holland.35 Het apart boeken van voorschotten gebeurt ook heden ten dage nog. Voor de jaren 1535 en 1537 blijft geen andere verklaring over dan dat de tresorier het op dat moment opportuun vond subcategorieën aan te brengen, mogelijk naar aanleiding van opmerkingen van de afhoorders of de commissaris van Karel V in een voorgaand jaar. Het indelen van de rekeningen is trouwens ook nu nog

grotendeels in handen van de boekhouder en afhankelijk van zijn persoonlijke voorkeur.36 Ik ben evenwel van mening dat alle boekjaren van de Amsterdamse post ‘Bodelonen’ gewoon in het onderzoek kunnen worden meegenomen, omdat het overal boden betreft die in opdracht van de burgemeesters zijn gezonden en zij ook op dat moment door de tresorier zijn betaald.

1.5. De post bodenlonen in Haarlem en Leiden

Zoals hierboven al is besproken reisden de Amsterdamse boden in sommige jaren meer dan in andere jaren. Onderstaande grafiek toont het aantal reizen van de drie steden naast elkaar.

Figuur III Bodereizen per jaar van Amsterdam, Haarlem en Leiden.

35 In deze periode was de nieuwe impost net van kracht geworden. De inhoudsomschrijving in de rekeningen duidt

erop dat het veelal ging over het opstellen van de hoogte en inventarisatie van de te betalen belasting, die door de Staten moest worden geïnd.

36 M. van Steenwinkel, Boekhouden voor dummies (Amsterdam, 2007) 10,11 en Christine Van Liedekerke e.a Boekhouden Voor Het Beleid (Antwerpen, 2010) 62, 64.

(18)

Figuur IV Uitgaven van Haarlem, Leiden en Amsterdam in percentage van de totale uitgaven. Aan bovenstaande grafiek is duidelijk te zien dat de uitgaven aan bodelonen nauwelijks op de begrotingen van de steden drukken. Het relatief hoge bedrag dat zichtbaar is in 1538 in de stad Leiden, werd voornamelijk veroorzaakt door het extreem lage totaalbedrag in dat jaar en niet door het hoge bedrag dat aan de boden werd uitgekeerd. Normaal lag het bedrag rond de 15.000 Hollandse pond per jaar aan totaaluitgaven in Leiden. In 1538 kwam het totaal echter op 3443 Hollandse pond per jaar. Dit trekt de verhouding tussen totaal aan bodeloon en totaalbedrag aan uitgaven uit balans. De oorzaak van het extreem lage totaalbedrag is door mij niet

onderzocht, zodat ik daar geen verklaring voor kan geven.

Wel kunnen we opmaken uit de grafiek dat de boden goedkoop waren, uitgaand van de daglonen. De tegenstelling in kosten tussen het Rijkspostsysteem en het stadsbodensysteem is enorm. De Rijkspost was namelijk een erg duur systeem, dat alleen de keizer kon betalen.37 De paarden en ruiters moesten immers steeds ter plekke zijn op hun aflosplekken en werden daarvoor ook betaald. Dat zelfs keizer Maximiliaan van Oostenrijk problemen had met het in stand houden van de post is tekenend. Maximiliaan verpandde een kasteel aan zijn

hoofdpostmeester in Brussel, Janetto van Taxis, als betaling voor zijn diensten.38 Vandaar dat de Taxis familie later ook een eigen firma stichtte: zo kon zij het postsysteem opengooien voor

37 W. Behringer, Thurn, 21. 38 Ibidem, 30-31.

(19)

andere klanten en was ze niet enkel afhankelijk van betalingen door de keizer. In mijn

onderzoeksperiode werd de post echter gefinancierd door de keizer en betaald met inkomsten uit de Nederlanden.39 Als de kas leeg was, was er ook direct een postprobleem daar onbetaalde koeriers niet reden.40 Hoe de verhoudingen tussen totaaluitgaven van het Keizerlijk hof en de uitgaven voor de post lagen, komt bij Behringer niet aan de orde. De steden waren echter heel goedkoop uit met hun stadsboden systeem.

39 Behringer, Im Zeigen, 128-129. 40 Ibidem, 71.

(20)

2.

DE BODEN ALGEMEEN

2.1. Benaming van het beroep bode

De rekeningen ‘bodelonen’ in Amsterdam, Haarlem en Leiden laten verschillende namen voor het beroep bode zien. Daarbij dient te worden opgemerkt dat men lang niet altijd de moeite nam het soort bode te benoemen. Regelmatig wordt de naam van de bode gevolgd door het woord

voorseits, waarmee men aangaf dat de man al eerder was genoemd en zijn functie als zodanig

bekend mag worden verondersteld. Zelfs mannen, die voor het eerst in de bron voorkomen, worden lang niet altijd vergezeld van hun beroepsaanduiding. De onderstaande tabel is opgemaakt met de beroepsnamen, die daadwerkelijk zijn aangegeven.

Amsterdam

Benaming Leiden Haarlem

steek rest

(Stede)Bode 6 6 13 29

(gezworen) Bode met bus/bos, bus/bosdrager 43 56 (Stede)loper 2 38 142 Roedrager 1 2 20 52 Kruiper 6 21 Messagier 19 Overig 9 4 19 Geen benaming 16 51 132 342 Totaal 50 74 200 624

(21)

Duidelijk is dat de benaming bode weliswaar door alle drie de steden wordt gebruikt maar niet zo vaak als men misschien zou verwachten op grond van de in deze context vrij algemene betekenis van afgezant of persoon die een bericht, pakket of boodschap overbracht.41 Dat kon lopend, rijdend of varend gebeuren.42 In Leiden heeft men een voorkeur voor de aanduiding van de bode met de term: gezworen bode met de busse/bosse in de gehele periode 1531-1548. De

busse/bosse was het insigne waaraan men de bode herkende.43 Ook in Haarlem wordt gedurende

de gehele periode in de steekjaren een groot deel van de boden aangeduid met het woord

bosdrager, vaak voorafgegaan door het de term ‘gezworen’. In Haarlem en Leiden werden de

bus/bosdragers inderdaad ingezworen door de burgemeesters, net zoals de roedragers.44 Roedragers waren de gezworen boden van het gerecht, vergelijkbaar met de huidige deurwaarder. Als gerechtsdeurwaarder mochten zij mensen arresteren en goederen in beslag nemen of boetes innen.45 Deze gerechtsboden werden in Amsterdam in de periode 1531-1555 regelmatig ingezet als bode, terwijl de term niet of nauwelijks voorkomt in de steekjaren in Haarlem en Leiden.

De meest gebruikte term in Amsterdam is stedeloper, een woord dat in Haarlem en Leiden helemaal niet voorkomt. (De term loper is trouwens nog steeds in gebruik in 1864 als aanduiding voor een postbode.)46 De term stedeloper wordt in Amsterdam pas vanaf 1542 gebezigd. Vreemd is bovendien dat in Amsterdam in de jaren 1549-1550 opeens de benaming messagier opduikt, die in de volgende jaren nog slechts eenmaal terugkomt, namelijk in 1554. Volgens A.Van Steensel, die al het personeel van Haarlem en Leiden heeft onderzocht in de periode 1428-1572, was deze benaming voor boden ook in Haarlem in gebruik tot het jaar 1450, waarna de term busdrager in zwang zou zijn gekomen.47 Ook ik heb in de steekjaren deze term niet aangetroffen, noch in Leiden, noch in Haarlem. Het gevaar van werken met steekjaren blijkt hier echter

overduidelijk. De term messagier komt in Amsterdam slechts voor in jaren die buiten de

steekproef liggen, mogelijk zou dit ook in Haarlem en Leiden het geval kunnen zijn. Voorts dient

41 Zie het lemma Bode in het Middelnederlands woordenboek.

42 Zie het lemma Botenwesen in R. Auty, Lexikon des Mittelalters (München, 1993) 485-486.

43 A. van Steensel meent dat de term busse te maken heeft met een bus, waarin brieven werden getransporteerd,

maar dat lijkt niet logisch. Ik kom hier later op terug in §4.2. A. van Steensel, Het personeel van de

laatmiddeleeuwse steden Haarlem en Leiden, 1428-1572 in: Jaarboek voor middeleeuwse geschiedenis 9. 191-252., aldaar 212.

44 Ibidem, 208. 45 Ibidem, 212.

46 Het lemma Loper in I.M. Calisch en N.S. Calisch.:Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal (Amsterdam,

1864).

(22)

te worden opgemerkt dat de Amsterdamse rekeningen pas vanaf 1545 redelijk consequent de benamingen van de boden vermelden.

De categorie ‘overigen’ bestaat uit allerhande gelegenheidsboden (boden, die een enkele keer werden ingehuurd voor het overbrengen van berichten). Het gaat hier om schoenlappers, meester-timmerlieden en paalknechten (helpers van de paalmeester).48 En verder nog dienaren, binnenlandvaarders, schippers, schuitvoerders, wagenaars, waarden, wakers en zelfs de provoost van Geertruidenberg. Opvallend is dat in Leiden deze categorie van boden niet wordt benoemd, wat kan betekenen dat men enkel de officiële boden gebruikte of hen niet benoemde, zodat de onbenoemden in Leiden binnen de categorie ‘geen benaming’ vallen.

Al het voorgaande zegt helaas niets over eventuele verschillen in werkzaamheden die verbonden zouden kunnen zijn met de verschillende benamingen. De volgende paragraaf gaat daar dieper op in.

2.2. Werkzaamheden van de boden

Voor het onderzoek naar de connectie tussen de benaming van de bode en zijn werkzaamheden heb ik onderscheid gemaakt tussen verschillende werkzaamheden. Tevens is er onderscheid gemaakt tussen hen, die wel antwoord mee terugnamen, hetzij mondeling, hetzij schriftelijk en hen , die dat niet deden.

Het eerste dat opvalt, is dat het regelmatig voorkwam dat boden op weg werden gestuurd zonder brief. ‘Horen en sien en vernemen’ is dan hun opdracht. Liefst ‘heimelick’. Meestal ‘onder de knechten’. Het gaat hier dus om echte spionagepraktijken onder vijandelijke of bedreigende partijen. Vandaar dat ik in dit soort gevallen de werkzaamheid als spionage heb aangemerkt.49

Vervolgens werden briefloze boden regelmatig ingezet als begeleider van hoge stedelijke functionarissen naar verre streken. Wanneer burgemeesters, secretarissen, advocaten of

procureurs naar Brussel of Mechelen gingen omdat daar vergaderingen of processen werden gehouden, ging er een bode mee. Soms werd de bode daar gehouden totdat de functionaris brieven wenste te versturen naar het thuisfront, soms wordt hij direct teruggestuurd en een enkele keer blijft hij bij de functionaris ‘ op de stede cost’, om samen weer terug te keren. Dit soort

48 Een paalmeester inde het paalgeld, een soort belasting voor schepen om aan de ankerpalen van Amsterdam te

mogen liggen, afhankelijk van de lading van het schip. Zie het lemma Paelknecht in het Middelnederlands woordenboek.

49 Bijv. SAA Archief van Burgemeesters inv. nr 2, f° 44v, inv. nr. 3, f° 48r, inv. nr. 16, f° 70v, NHA, SAH,

(23)

werkzaamheden staan onder de kop ‘begeleider’.50 Boden die worden ingezet om geschenken van A naar B te brengen zijn weliswaar ook begeleiders, maar de verantwoordelijkheid voor een persoon is natuurlijk van een geheel andere orde dan de verantwoordelijkheid voor goederen. Vandaar dat zij als geschenkenbrengers zijn aangeduid.51

Wanneer de boden werden ingezet voor keizerlijke belastinggerelateerde zaken vallen zij weer in een andere groep, omdat zij dan, via de stad, in feite door de Staten of de regentes werden ingehuurd en het door de stad voorgeschoten salaris, later door de Staten of regentes werd terugbetaald. Voor zaken die te maken hebben met het gerecht, zoals het ophalen van goederen van gehangenen of het halen van de beul, dienen zij als gerechtsdienaar.52 Diegenen, die een brief transporteerden, heb ik aangemerkt als briefbesteller.

Roedrager Messagier Stedeloper Kruiper Totaal

Begeleider 6 1 3 10 Geschenkenbrenger 4 1 8 13 Belastingbode 2 1 3 Gerechtsdienaar 5 3 8 Spion 4 1 22 27 Briefbesteller 65 14 235 314 Totaal 86 16 251 22 375

Tabel 2 Functiebenamingen gesplitst naar soort activiteit van boden van Amsterdam

In bovenstaande tabel zijn in totaal 832 boekingen bijeengebracht. Daarvan zijn er 627 uitgevoerd door significante personen (d.w.z. personen die meer dan vier maal genoemd

worden). Van die significante personen hebben er 384 een boeking, waarbij het beroep vermeld staat. Bij zes boekingen is de bezigheid niet te achterhalen. Negen berichten zijn mondeling overgebracht.

De tabel laat duidelijk zien dat alle categorieën van boden zich met alle activiteiten bezig houden. De enige uitzondering op deze regel zijn de kruipers, die inderdaad alleen spionagewerk

50 Bijv. SAA. Archief van Burgemeesters, inv. nr. 11, f° 71r, inv. nr. 14, f° 66v r, NHA, SAH, Stadsbestuur van

Haarlem, inv. nr. 414, f° 62v, inv. nr. 425, f° 75r.

51 Bijv. SAA. Archief van Burgemeesters, inv.nr. 11, f° 71v, inv. nr. 15, f° 74r, NHA, SAH, Stadsbestuur van

Haarlem, inv 438, f° 55r, inv. nr.425, f° 74r.

(24)

verrichten. De op het eerste gezicht prestigieuze roedragers en messagiers zijn net als de stedelopers voornamelijk bezig met het vervoeren en bestellen van brieven. Ook de stedelopers mogen geschenken van A naar B transporteren en zelfs personen begeleiden, hoewel daar wel vaker een roedrager voor wordt ingezet. Opvallend is verder dat ook stedelopers enige malen voor gerechtsgerelateerde zaken worden ingezet en roedragers nog vier maal als spion onder de

knechten mogen liggen.

Wanneer de bode daadwerkelijk een brief meekrijgt kan de inhoud van de brief ook van belang zijn voor het onderscheid tussen de verschillende benamingen. Zo zijn er duidelijke waarschuwingsbrieven aan derden om te waarschuwen voor optrekkende legers of een naderende oorlogsvloot.53 Wanneer de Sont gevaarlijk is omdat Denen, Fransen of Schotten schepen kapen, worden schippers gewaarschuwd.54 Sommatiebrieven waarbij burgemeesters, regenten, baljuws, rentmeesters en tollenaars worden ’beschreven’ om naar Amsterdam of een andere plaats te komen om te vergaderen zijn duidelijk weer van een andere orde in het briefverkeer.55

Als laatste categorie brieven kunnen de zogenaamde proclamaties worden gezien, waarbij men een stuk grond of rentebrieven aan de man wilde brengen via plakkaten of mondeling.56 Het laatste onderscheid onder boden kan samenhangen met het mondeling of schriftelijk overbrengen van berichten of het antwoord op een brief. Het mondeling overbrengen van berichten vraagt immers om een zekere betrouwbaarheid van de overbrenger. Foute overbrenging van berichten zou grote gevolgen kunnen hebben. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het verwoorden van de meningen van burgemeesters over wetten en keuren, de onderhandelingen met de Duitse Hanzesteden of de Deense koning over de Sontdoorvaart of zelfs het wel of niet juist overbrengen van vergaderdata aan beschrevenen.

53 Bijv. SAA. Archief van Burgemeesters: stadsrekeningen. inv. nr. 6, f°61v .

54 Bijv. SAA. Archief van Burgemeesters: stadsrekeningen, inv. nr.11, f° 73r, inv. 20, f° 73v, NHA, SAH,

Stadsbestuur van Haarlem, inv. nr. 425, f° 79r.

55 Bijv. SAA. Archief van Burgemeesters: stadsrekeningen, inv. nr.11, f° 72r, inv. nr. 15, f° 76r, inv. nr. 20, f° 73v. 56 Bijv. SAA. Archief van Burgemeesters: stadsrekeningen, inv. nr.16, f° 76r, inv. nr.. 23, f° 82r.

(25)

Voorselectie: Significant beroep Significant persoon

Briefbesteller Roedrager Messagier Stedeloper Kruiper Totaal

Brief 43 10 174 227 Besloten brief 9 1 4 14 Open brief 3 1 4 Sommatiebrief 7 3 51 61 Proclamatie 2 1 3 Waarschuwingsbrief 2 2 Mondeling 3 3 6 Totaal 67 14 236 317

Tabel 3 Functiebenaming gesplitst naar verschillende soorten brieven en mondelinge berichten Bovenstaande tabel toont aan dat de kruipers absoluut geen brieven vervoerden, noch op pad gingen om mensen te waarschuwen. Zij zijn duidelijk enkel en alleen bruikbaar als spion. Voorts blijkt dat roedragers (zeker relatief) vaker met een gesloten brief onderweg waren dan andere boden en zeker vaker met open brieven. Toch zijn de verschillen klein. Uiteindelijk komt het erop neer dat alle soorten boden alle soorten boodschappen mochten overbrengen en alle mogelijke klussen mochten doen, behalve de kruipers, die wel degelijk een aparte groep lijken te vormen. Het verschil in naamgeving heeft bij de roedrager hoogst waarschijnlijk te maken met zijn nevenfunctie voor justitie. De roedrager heeft in die hoedanigheid verdergaande

bevoegdheden als opsporingsambtenaar, deurwaarder en beulsknecht.57 Blijkbaar hadden de geadresseerden geen moeite met deze functiemenging.

3.

DE BETROUWBAARHEID VAN DE BODEN

Het brengen van brieven lijkt op het eerste gezicht geen erg belangwekkende taak. Iedereen zou het kunnen doen. Stedelijke correspondentie is echter van een iets andere orde dan een

persoonlijke brief, zodat ook de briefbesteller aan hogere eisen moet voldoen. Er moet van uitgegaan kunnen worden dat de brief aankomt, dat hij toegelicht kan worden bij

onduidelijkheden en dat de bode voldoende vertrouwen genereert bij de ontvanger om een

57 A.M. Koldewey, De staf als ambtsteken van Gerechts-en Stadsbode. in M. Agterberg,'De Bodebus in Gelderland, Utrecht en Overijssel' 35-39, aldaar 38.

(26)

(mondeling) antwoord terug te kunnen verwachten. Tevens is het bij begeleiden van personen en geschenken gewenst dat men iemand volledig kan vertrouwen.

Om met het eerste punt te beginnen: van de 833 reizen, die vanuit Amsterdam werden ondernomen, kwamen er slechts 8 berichten de eerste keer niet aan bij de geadresseerde. Bij 5 van deze berichten betreft het een Amsterdamse regent, die in een andere stad verbleef en al weer op de terugreis was naar Amsterdam.58 Twee reizen zijn tevergeefs ondernomen. De eerste naar Utrecht ‘omme te hebben eenen biechtvader die Spaensche tael kennende omme biecht te

hebben drie Spaengarts, alhier van die neije gevangen, maer en was aldaer nijemant te crijgen’.

Vervolgens zoekt men de biechtvader in Haarlem. Helaas ook in Haarlem ‘waeren geen priesters

Spaens kennende’.59 Slechts een enkele reis van de Amsterdam boden werd niet volbracht

vanwege een in gebreke blijvende bode. Jacob Cornelisz., roedrager, die toch lange tijd in dienst was (van 1534 tot 1554) werd tijdens een ‘secrete reis’ naar Frankrijk ziek en moest na twee dagen terugkeren, zodat men ‘ een ander looper mitte voorn. reijze heeft moeten belasten.60 Het totaal van niet vervulde opdrachten, meest buiten de schuld van de boden, ligt rond de 1%. In Haarlem komen twee boden niet aan op de plaats van bestemming. In 1531 kon Pieter Jacobsz. zijn laatste reizen niet volbrengen omdat hij ziek werd en kwam te overlijden, waarvoor zijn ‘miserabele weife’ twee ponden Vlaams toegezonden kreeg van de burgemeester.61 In 1537 werd Jan Claesz. naar Heemstede gestuurd om heer Willem van Berkenrode te halen maar ‘alsoe de

selve Willem overmits zijn selfs affairen nijet binnen comen mochte zoe heeft Jan tselve gerapporteert’.62 Twee boden, die hun opdracht niet konden vervullen op 142 vermeldingen,

maakt niet meer dan 1,5%. In Leiden komen alle gezonden boden op de plaats van bestemming aan en zijn dus 100% betrouwbaar. Al met al kunnen we stellen dat de boden zeer betrouwbaar zijn als het gaat om het uitvoeren van hun opdrachten. Daarbij moet nog vermeld worden dat sommige boden met enorme grote geldbedragen onderweg waren. Zo diende Eewout Gherijtsz. van Haarlem op 26 januari 1531 maar liefst 550 gulden aan Willem Goudt, generaal-ontvanger, in Den Haag te overhandigen en moest Jan Reijersz. op 30 april 1550 met een zilveren kop van Amsterdam naar Arnhem, om deze te overhandigen aan Dr. Johannes Stratius, Raad in de kanselarij van Gelderland. Met andere woorden: de verleiding was soms groot om er vandoor te

58 SAA. Archief van Burgemeesters: stadsrekeningen. inv. nr. 15, f° 73v en f° 77r, inv. nr 16, f° 70v, inv. nr. 19, f°

73r en inv. nr. 24, f° 83r.

59 SAA. Archief van Burgemeesters: stadsrekeningen. inv. nr. 19, f° 71v en f° 72r. 60 SAA. Archief van Burgemeesters: stadsrekeningen. inv. nr. 16, f° 70r.

61 NHA, SAH, Stadsbestuur van Haarlem, inv. nr. 414, f° 63r. 62 NHA, SAH, Stadsbestuur van Haarlem, inv. nr. 421, f° 40v.

(27)

gaan met de hen toevertrouwde waren, maar toch vervulden de boden hun opdracht.63 Het kan niet anders dan dat de boden er voordelen in zagen trouw te blijven aan de stad en hun werk naar behoren te doen.

3.1. Salaris en wedde

Een werknemer is over het algemeen beter te vertrouwen als hij tevreden is met zijn werkgever en zijn salaris. Ook een zekere beroeptrots kan een rol spelen, evenals het gevoel geapprecieerd te worden. Dat is nu zo en zal in de 16e eeuw niet veel anders zijn geweest. Het salaris van boden in de door mij onderzochte steden verschilt onderling niet veel. In Haarlem betaalde men de vaste boden in de periode 1531-1545 zes stuivers per dag en zeker vanaf 1548 acht stuivers per dag.64 In Amsterdam betaalde men zeven stuivers per dag.65 Dit bedrag ligt ongeveer gelijk met de verdiensten van een meester-timmerman in deze periode.66

Echter zo eenvoudig blijkt het niet te zijn: in Amsterdam en Haarlem worden de nachten doorbetaald. De criteria om een nacht door te betalen zijn mij absoluut niet duidelijk geworden. In de Haarlemse rekeningen wordt bijvoorbeeld voor twee reizen naar Den Haag de ene keer één nacht extra gerekend, de andere keer worden twee nachten vergoed, terwijl voor de totale reis beide keren drie dagen worden opgevoerd in de rekeningboeken.67 De Amsterdamse rekeningen laten dezelfde soort willekeur zien in nachtvergoedingen: ook daar wordt in een reis naar Den Haag de ene keer in een driedaagse reis één nacht vergoed, de andere keer niet. De enige verklaring zou kunnen zijn dat de boden ’s avonds op pad werden gestuurd en zodoende in de nacht wel door moesten lopen. In zo’n geval zou het te verwachten zijn dat de reis naar Den Haag een dag korter zou duren, maar dat komt uit de rekeningen niet naar voren. Den Haag, heen en terug, kost altijd drie dagen. De afstand tot Den Haag is ongeveer 60 kilometer.68 Ervan uitgaande dat een snellopend mens om en nabij de 5 km/u aflegt, komt dat neer op ongeveer 12

63 NHA, SAH, Stadsbestuur van Haarlem, inv. nr. 414, f° 67r en SAA. Archief van Burgemeesters: stadsrekeningen.

inv.nr. 19, f° 73v.

64 NHA, SAH, Stadsbestuur van Haarlem, bijv. inv. nr. 425, f° 79r en inv. nr. 431, f° 57v.

65 SAA. Archief van Burgemeesters: stadsrekeningen. bijv. inv. nr. 1, f° 38r en RAL, SA I Archief der Secretarie

van de stad Leiden, bijv. inv.nr. 620, f° 30r.

66 L. Noordergraaf en J.T. Schoenmakers, Daglonen in Holland 1450-1600 (Amsterdam, 1984), 25. 67 NHA, SAH, Stadsbestuur van Haarlem, inv. nr. 414,f° 67v en inv. nr. 418, f° 55r.

68 Deze afstand is gebaseerd op de ANWB routeplanner, waarbij men ook de route te voet kan opvragen. Hoewel het

wegennet aanzienlijk minder geavanceerd zal zijn geweest in de vroegmoderne tijd dan tegenwoordig, ben ik van mening dat deze tijds/ afstandindicatie bruikbaar is, ook gezien de door de rekeningen opgevoerde tijden in dagen. Robert Walser is in zijn dissertatie over de boden van Albrecht Achilles van Brandenburg eveneens op grond van de bronnen van mening dat er ongeveer 60 km per dag wordt afgelegd door de boden. R. Walser, Lasst uns ohne

nachricht nit. Botenwesen und Informationsbeschaffung unter der Regierung des Markgrafen Albrecht Achilles von Brandenburg. LMU-Munchen, 2004. Online via:http://edoc.ub.uni-muenchen.de/2796/1/Walser_Robert. pdf,

(28)

uur lopen. Dan zou doorbetaling tijdens de nacht niet vreemd zijn. Daarbij lijkt het aannemelijk dat veren, schuiten en wagens ’s nachts niet gebruikt kunnen worden en dat het volle maan geweest moet zijn, daar het anders veel te donker is om over slechte wegen te lopen.69 Een andere mogelijkheid zou kunnen zijn dat met de term nacht de tijd na zonsondergang en voor zonsopkomst werd bedoeld. Dat zou betekenen dat er niet in het holst van de nacht werd gelopen, maar wel in de schemering. In zo’n geval is het ook logischer dat het nog steeds drie dagen duurt om Den Haag te bereiken vanuit Haarlem en Amsterdam en terug te keren naar de stad van herkomst. Evenzo zijn de vrij willekeurige nachttarieven ook beter te verklaren.

In de Leidse rekeningboeken verdienden de boden 6 stuivers per dag binnen het gewest Holland.70 Buiten het gewest verdienden zij opeens 8 stuivers, ongeacht de afstand. Zo werden reizen naar Utrecht, Brussel, Mechelen, Gent, Bourbourg en Calais altijd betaald met 8 stuivers per dag, terwijl reizen naar Den Haag, Haarlem en Hazerswoude voor 6 stuivers per dag gedaan moesten worden. In Leiden werd heel af en toe ook afgerekend in halve dagen, waarbij dan ook het halve dagloon werd betaald van 3 stuivers.71 Leidse boden zijn in de steekjaren niet ’s nachts onderweg.

Het dagloon is dan misschien wel vergelijkbaar met dat van een timmerman, maar is het genoeg om van te leven? Om deze vraag te beantwoorden zijn alle lonen van de meest

voorkomende vaste boden per jaar opgeteld, zodat de inkomsten per jaar ontstaan (zie tabel 4 en tabel 5). Het beeld dat uit de tabellen naar voren komt, is iets vertekend daar er ook reiskosten verdisconteerd zijn in de uitbetaalde bedragen. Het bleek echter niet mogelijk deze bedragen uit het totaal uitbetaalde bedrag los te weken omdat of de reisduur niet bekend was of de betaalde kosten onbekend waren.

Duidelijk is dat het jaarinkomen niet boven de vijf pond komt voor een bode die echt zijn benen uit zijn lijf loopt, zoals bijvoorbeeld Jan Dircxsz. in 1544. Jan is maar liefst 93 dagen onderweg en verdient daarmee 265 schelling oftewel ongeveer 13 pond Vlaams. Diezelfde Jan Dircxsz. heeft echter in 1543 bijna niets verdiend: 36s ofwel iets meer dan 1,5 pond Vlaams neemt hij in dat jaar mee naar huis. Haarlem en Leiden volgen hetzelfde patroon, terwijl er in Leiden slechts twee mannen op een jaar werkzaam zijn. Het probleem is niet zozeer dat het daggeld te laag was, maar wel het jaargeld. De boden worden gewoon te weinig ingehuurd door

69 Harm von Seggern geeft in zijn werk over de informatieoverdracht van Karel de Stoute een uitgebreid overzicht

van de literatuur op dit gebied. Ook hij is van mening dat er ’s nachts gelopen werd. H. von Seggern,

Herrschermedien im Spätmittelalter (Memmingen, 2003) 109.

70 RAL, SA I Archief der Secretarie van de stad Leiden, bijv. inv. nr. 618, f° 34r. 71 RAL, SA I Archief der Secretarie van de stad Leiden, inv. nr. 618, f° 34r.

(29)

de stad. Zelfs de vaste boden zijn niet vaak genoeg op reis om een aardig gemiddeld jaarinkomen te genereren (zie tabel 6 en tabel 7).

A. van Steensel heeft in zijn onderzoek naar de boden van Haarlem en Leiden op grond van de weddenrekeningen al gevonden dat er in Haarlem werd geklaagd over de hoogte van de dagbeloning, wat er toe leidde dat in Haarlem de vergoeding per dag inderdaad werd verhoogd van 6 tot 8 stuivers per dag.72 Van een vaste bijdrage in de vorm van wedden is bij alle drie de steden sprake van kleedgeld (zie hieronder §4.1).

Emolumenten werden in de vorm van een maaltijd op kosten van de stad na het openbaar afhoren van de stadsrekeningen geschonken, eveneens in alle drie de steden. In Leiden werd er wijn geschonken aan alle dienaren van de stad tijdens processies.73 In Amsterdam kregen de roedragers en lopers 8 stuivers presentiegeld bij het afhoren van de rekeningen en een maaltijd als ze aanwezig hadden moeten zijn bij een executie op het galgenveld.74 Nog steeds lijkt dat niet voldoende om vrouw en kinderen van te onderhouden. Een enkele roedrager wordt nog in de wedden opgevoerd als bode van de weeskamer, waarmee hij dan 1 pond Vlaams verdiende.75 Ook dit bedrag lijkt, opgeteld bij het kleedgeld en het dagloon, nog steeds onvoldoende voor het onderhouden van een gezin.76 Nanninck Peters combineerde het gewone bodenwerk met zijn bodenwerk voor de weeskamer en de tresorier in 1549, maar net in dat jaar had hij geen opdrachten voor de stad, ook al was hij wel ingezworen.77 Met de twee andere baantjes

verdiende hij slechts 2 pond extra in totaal per jaar. Daar kan iemand, ook in 1549, absoluut niet van leven. Andere onderzoekers hebben dit eveneens vastgesteld.78 Zij gaan ervan uit dat de boden ook voor kooplieden en andere stedelijke organisaties bezig waren. Zo zouden

schutterijen, scholen en gilden mogelijk gebruik hebben gemaakt van stedelijke boden. In de Amsterdamse rekeningen is een enkele keer sprake van een bode, die was ingehuurd door

burgers. In 1549 wordt er bij Steven Brouwers vermeld dat hij naar Antwerpen was gereisd, daer

72 A. van Steensel, Het personeel van de laatmiddeleeuwse steden Haarlem en Leiden, 1428-1572 in: Jaarboek voor middeleeuwse geschiedenis 9, 191-256, aldaar 215.

73 Ibidem 204-205.

74 Bijv: SAA. Archief van Burgemeesters: stadsrekeningen, inv.nr. 16, f° 33r.r. Van wijnschenkingen heb ik in de

bodelonen, de wedden, de presentatiegelden en allerhande uitgaven rekeningen niets kunnen vinden in de willekeurig gekozen jaren 1537 en 1547, mogelijk zijn er in de overige jaren wel schenkingen geweest.

75 Bijvoorbeeld Nanninck Peeters in het jaar 1549. SAA. Archief van Burgemeesters: stadsrekeningen, inv.nr. 16, f°

33r.r.

76 Over het algemeen wordt door historici uitgegaan van een bedrag van rond de 68-70 pond per jaar voor een

meestertimmerman. Deze berekening komt dan tot stand op grond van de door L. Noordergraaf onderzochte daglonen in Alkmaar tussen 1500-1850 of op zijn cijfers van Daglonen in Holland. Men gaat dan uit van 265-275 werkzame dagen van 5-7 stuivers per dag.

77 SAA. Archief van Burgemeesters: stadsrekeningen, inv.nr. 18, f° 45r.

78 R. Walser, Lasst uns ohne nachricht nit, 25. Zie ook J. Dehé, Loont den Bode. Geschiedenis van de post in Purmerend, Beemster en De Rijp (Zuidoostbeemster, 1997) 1-2. Dehé vermeldt jammer genoeg zijn bronnen niet,

(30)

hij in zaicken van eenige burgeren gezonden was, en op de terugweg brieven voor de stad

meenam. Hij kreeg dan ook alleen de terugweg betaald door de stad.79 In 1544 zou ene Jan de Vries voor kooplui hebben gewerkt. Het gaat hier naar alle waarschijnlijkheid om Jan Dircksz. de Vries, die in mijn tabel is opgenomen onder de naam Jan Dircksz.80 Waarschijnlijk gebeurde het vaker dat de boden ook voor anderen liepen en zo hun inkomen op peil brachten. Daar komt nog bij dat de boden een enkele keer ook door de geadresseerde stad werden betaald. In

Haarlem, Leiden en Amsterdam zijn betalingen te vinden aan boden, waarvan de plaats van herkomst wordt genoemd. Zo kregen boden van het Hof van Holland betaald voor berichten over de toestand rond de oorlogen van Karel V en boden van de Secrete Raad van Mechelen kregen betaald wanneer ze iets kwamen melden over verschillende processen.81 De Amsterdamse rekeningen bevatten geen betalingen aan Haarlemse of Leidse boden, terwijl die in de steekjaren wel naar Amsterdam reisden.82 Het ziet er dus naar uit dat het interstedelijk bodenverkeer alleen door de zendende stad werd betaald, maar helemaal zeker weten we dat niet omdat de

burgemeester de brieven ontving. Het zou dus mogelijk zijn dat de burgemeester de boden uit eigen zak beloonde. Zeer opmerkelijk is dat de boden van het Hof van Holland soms iets extra’s krijgen voor hun diensten via de post ‘Wedden’.83 Het gaat hier om een heel klein bedrag (4s 6d), waarbij ook niet duidelijk wordt over hoeveel mannen het bedrag verdeeld diende te worden.

Eveneens opvallend is dat de stedelijke boden minder betaald krijgen wanneer zij als begeleider dienst doen. Zij zijn dan ’op der stede cost’ en men ging er duidelijk van uit dat de bode al voldoende verwend werd door degene die hij begeleidde.84

De boden kregen van Amsterdam bij het uit dienst treden een jaargeld van twee pond Vlaams, levenslang, uitbetaald in 1£ per half jaar.85 In Haarlem kreeg de weduwe van Pieter Jacobsz. 2 pond Vlaams uitgekeerd na zijn overlijden, eenmalig, samen met de nog openstaande tegoeden van zijn laatste reizen.86 De twee Leidse boden zijn blijkbaar nog steeds in staat hun werk uit te voeren, ondanks hun vele dienstjaren. A. van Steensel noemt geen uitkeringen voor

79 SAA. Archief van Burgemeesters: stadsrekeningen, inv. nr. 18, f° 79.r.

80 J. Wagenaar e.a., Amsterdam in zyne opkomst, aanwas, geschiedenissen, voorregten, etc, dl. 9 (Amsterdam,

1766), 448.

81 Bijv. SAA. Archief van Burgemeesters: stadsrekeningen, inv. nr. 13, f° 68.r en NHA, SAH, Stadsbestuur van

Haarlem, inv. nr. 415,f° 68r.

82 NHA, SAH, Stadsbestuur van Haarlem, inv. nr. 414,f° 64r en inv. nr. 415, f° 68r, inv. nr. 418, f° 55r. 83 Ibidem, inv. nr. 2, f° 26r.

84Bijv. NHA, SAH, Stadsbestuur van Haarlem, inv. nr. 425,f° 80r en SAA. Archief van Burgemeesters:

stadsrekeningen, inv. nr. 14, f° 66.r. Leidse boden doen in de jaren 1531-1555 geen dienst als begeleider.

85 Bijv. SAA. Archief van Burgemeesters: stadsrekeningen, inv. nr. 9, f° 41r post Wedden. 86 NHA, SAH, Stadsbestuur van Haarlem, inv. nr. 414, f° 63r.

(31)

de oude dag, terwijl zijn onderzoek zich toch specifiek op de wedden richt. Derhalve neem ik aan dat hij daar niets van heeft gevonden.

Al met al lijkt het, ondanks alle leuke extraatjes, niet erg lucratief om bode van een stad te zijn, vooral omdat er te weinig werk was om voldoende dagen te werken tegen het dagloon. In feite ging het om een arbeidspool van verschillende mannen, waaruit het stadsbestuur elk moment iemand kon kiezen om een klus voor hen op te knappen. In hoeverre de mannen zeggenschap hadden in het aanvaarden van hun opdrachten blijkt niet uit de stadsrekeningen.

Toch mogen we op grond van bovenstaande gegevens niet meteen concluderen dat boden het relatief slecht hadden of uitzonderlijk waren in het feit dat zij niet dagelijks werk hadden in hun beroep. Het was voor een ‘gewone arbeider’ de gewoonste zaak ter wereld dat hij zijn gezin niet alleen kon onderhouden. In Holland is bekend dat vele vrouwen een (bij)baantje hadden, hoewel zij zelden de hoofdkostwinner waren. Het was in ieder geval geheel geaccepteerd dat man en vrouw samen werkten om het gezin te onderhouden.87 Hoogst waarschijnlijk is dat bij de boden ook het geval geweest. Om meer zekerheid over de tevredenheidsgraad van de bode te verkrijgen is het aantal dienstjaren dan ook een belangrijke graadmeter. Wie lang in dienst is, moet immers wel enigszins tevreden zijn over de werkgever.

(32)

Cornelis Veercoper Mathijs Mathijsz Thijs Thijsz. Lamber Simonsz. Jan Pijl Arent Pete

rs

Grote Claes Jacob Burgertz. Peter Appelman Jan Reije

rs

Jacob Cornelisz. Herman Coornmeester Nannink Peters

1531 15 16 9 64 1532 26 23 9 64 7 35 26 1533 82 7 12 4 23 36 24 60 16 2 191 1534 22 3 37 110 14 22 12 154 1535 22 35 24 16 44 119 30 4 1536 1537 3 49 3 5 128 16 6 1538 97 11 23 1539 32 49 1540 74 40 12 1541 26 2 4 79 13 3 1542 37 62 2 1543 11 12 99 2 2 1544 4 25 9 1545 36 1546 125 1547 37 117 2 1548 20 1549 58 1550 7 82 2 1551 13 1552 24 5 1553 1554 13 11 1555 30

(33)

Gherijt Jas Querijn Wo

uters

Gherijt Reijersz. Willem Peters Jan Dircksz. Joost Spelt Jan Ghijber

tsz.

Wouter Grebbers Peter van Leeuwarden Peter Rome

ijn

Steven Brou

wersz.

Jan Wouters Claes Jaspersz.

1531 8 1532 13 1533 1534 3 1535 1536 1537 1538 1539 6 1540 22 3 1541 7 37 10 140 1542 9 43 59 29 1543 4 17 36 16 68 8 1544 70 265 17 1545 13 20 45 1546 11 1547 32 7 124 19 1548 12 136 36 1549 17 15 50 25 1550 63 165 69 1551 26 94 4 1552 26 28 70 1553 4 19 5 18 58 1554 35 24 40 6 21 134 1555 72 8 82 15 122

(34)

Cornelis Veercoper Mathijs Mathijsz Thijs Thijsz. Lamber Simonsz. Jan Pijl Arent Pete

rs

Grote Claes Jacob Burgertz. Peter Appelman Jan Reije

rs

Jacob Cornelisz. Herman Coornmeester Nannink Peters

1531 1532 16 6 9 1533 52 23 7 12 4 22 24 60 16 1534 4 3 33 8 7 12 43 1535 19 28 22 16 4 3 23 1536 1537 45 2 5 113 13 5 1538 47 3 14 1539 17 31 1540 60 32 8 1541 23 2 4 73 2 1542 33 60 2 1543 11 4 75 2 2 1544 4 23 9 1545 33 1546 94 1547 28 85 1548 2 12 1549 47 1550 6 60 1551 12 1552 20 1553 1554 11 1555 19

(35)

Gherijt Jas Querijn Wo

uters

Gherijt Reijersz. Willem Peters Jan Dircksz. Joost Spelt Jan Ghijber

tsz.

Wouter Grebbers Peter van Leeuwarden Peter Rome

ijn

Steven Brou

wersz.

Jan Wouters Claes Jaspersz.

1531 1532 1533 1534 1535 1536 1537 1538 1539 1540 10 1541 6 26 10 80 1542 10 1 36 26 1543 3 16 3 15 77 8 1544 33 93 21 1545 3 17 36 1546 9 1547 3 95 19 1548 9 87 31 1549 14 15 40 20 1550 47 107 42 1551 22 35 3 1552 26 21 47 1553 4 16 17 38 1554 18 32 4 13 13 1555 13 6 27 7 98

(36)

3.2. Dienstjaren

Boden van alle drie de Hollandse steden waren over het algemeen lange tijd in dienst, zoals bovenstaande tabel laat zien. In Leiden komen slechts twee namen voor over de gehele periode: Willem van der Venne en Jacop Symonsz. Zij zijn beiden zeker in dienst vanaf maart 1532 tot september 1548. Minimaal zestien jaar, maar mogelijk veel langer zijn zij de enigen die het bodenwerk van de stad Leiden uitvoeren. In Haarlem lijken de vaste roedragers tussen 1542 en 1548 opeens allemaal verdwenen, terwijl er ook in 1548 relatief veel bodeloon wordt uitgekeerd aan boden van buiten. Volgens van Steensel zouden de boden in de Habsburgse periode hebben geklaagd over de hoogte van hun daggeld, wat zou hebben geresulteerd in een verhoging van hun wedde in de vorm van kleedgeld.88 De Habsburgse periode is echter lang. Mogelijk klaagden de vaste boden van Haarlem al rond 1543 en werd hun contract als het ware niet verlengd.

Waarna men een tijdlang steeds nieuwe boden aannam om zo het dagloon laag te houden. De boden werden steeds voor een periode van een jaar aangesteld.89 In ieder geval staat vast dat het stadsbestuur in 1555 weer twee vaste busdragers in dienst had en dat deze boden acht in plaats van zes stuivers per dag verdienden. Blijkbaar vond men het in Haarlem, net als in Leiden prettiger werken met vaste krachten.

In Amsterdam zijn de boden tussen de twee en 23 jaar in dienst als bode. Ook in

Amsterdam vond men het blijkbaar belangrijk mannen langer in dienst te houden en wilden de mannen zelf ook een langdurig dienstverband aangaan. Van beide zijden werd het dienstverband duidelijk als prettig ervaren, hoewel een enkeling wel al na een paar jaar niet meer voorkomt in de bodenlonenerekeningen. Het is echter goed mogelijk dat zo iemand uitsluitend voor justitie ging werken of voor de weeskamer. Zij verdwijnen dan uit de post bodenlonen, maar zijn nog steeds in dienst van de stad. Ook rond de begin en eindjaren van mijn onderzoek is niet met zekerheid aan te geven, dat de boden niet al voor 1531 of nog na 1555 werkzaam waren voor de stad.

3.3. De eed van trouw

De bode diende de werkgever wel trouw te dienen, zoals we hierboven al hebben gezien. Om die reden lieten de steden de boden en roedragers een eed van trouw zweren. Valentin Groebner heeft voor de steden Bazel en Straatsburg aangetoond, dat de eed bestond uit een deel waarin men beloofde de stad trouw te dienen en geheimhouding over alles wat binnen de muren van het

88 A. van Steensel, Het personeel, 215. 89 Ibidem, 218.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Veel van dit materiaal is heden ten dage voor de bouw in- teressant; tras, gemalen tuf is zeer geschikt als specie voor waterdicht metselwerk.. Bims, puimsteenkorrels tot

dighen Pater Comissaris qŭam die en was daer gans niet toe gesint Met noch veel vande Paters, Daer worden groote swaericheijt gemaeckt, Sij begeerden van eenighe pŭncten versekert

Formaties duren langer naarmate de raad meer versplinterd is, gemeenten groter zijn, er na verkiezingen meer nieuwe raadsleden aantreden en anti-elitaire partijen meer

Ge- vraagd naar waar zij over 15 jaar wil- len wonen, blijken jongeren een duidelijke voorkeur te hebben voor het buitengebied.. Met name lande- lijk wonen vlakbij een

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Berekeningen door De Nederlandsche Bank (DNB, 2014) 15 laten zien dat een loonimpuls die niet het gevolg is van de gebruikelijke mechanismen binnen de economie

In dit paper gaan we voor ieder van deze waarden na in hoeverre deze zijn gerealiseerd in Groningen en Amsterdam, en vooral hoe zij zich verhouden tot de G1000’en in Amersfoort,

Wensen van ouderen | “Participatie en eigen kracht beleid”: mensen stimuleren te handelen vanuit hun eigen kracht (empowerment), onder meer door hun sociaal netwerk te benutten