• No results found

De rol van kwaliteit en kwantiteit van non-native taalaanbod op de taaluitkomst van tweetalige kinderen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De rol van kwaliteit en kwantiteit van non-native taalaanbod op de taaluitkomst van tweetalige kinderen"

Copied!
41
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

FACULTEIT DER

M

AATSCHAPPIJ

-

EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN Graduate School of Childhood Development and Education

De rol van kwaliteit en kwantiteit van non-native taalaanbod

op de taaluitkomst van tweetalige kinderen

Masterscriptie Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam L. van der Plas, 10002459 Begeleiding: Dr. E.H. De Bree Tweede beoordelaar: B.E. Hakvoort, MA Amsterdam, augustus 2014

(2)

2

Inhoudsopgave

Abstract ...3

Inleiding ...4

Probleemstelling en theoretische achtergrond ...5

Factoren die bijdragen aan taalverwerving ...8

De rol van kwaliteit en kwantiteit van het taalaanbod voor tweede taalverwerving ... 10

Vraagstelling ... 13

Operationaliseren van begrippen ... 13

Hypothesen ... 14 Methode ... 14 Participanten ... 14 Testprocedure ... 16 Instrumenten ... 17 Data analyse ... 21 Resultaten ... 23

Deelvraag 1: In hoeverre verschillen tweetalige kinderen en eentalige kinderen op maten van taaluitkomsten? ... 23

Deelvraag 2: Welke invloed hebben de kwaliteit en kwantiteit van het taalaanbod van sequentieel tweetalige ouders op het taalniveau van tweetalige kinderen? ... 25

Deelvraag 3: In hoeverre is de kwaliteit ten opzichte van de kwantiteit van het non-native taalaanbod van de ouder belangrijk bij het verwerven van twee talen bij de kinderen? ... 28

Discussie ... 30

Beperkingen van het onderzoek en aanbevelingen voor vervolgonderzoek ... 34

Literatuur ... 36

Appendix I: Aanmeldbrief tweetalige ouders ... 39

(3)

3

Abstract

The amount of language input that parents offer their toddlers is an important factor in the language acquisition of children. There is few research of the role of quality of language input from parents to children. Especially the role of quality and quantity of language input by sequential bilingual parents requires further research. Language input in the second language could be of less quality because bilingual sequential parents may not have mastered the second language. Also, it is likely that quantity of language input is less because sequential bilingual parents divide language input over two languages. This thesis examines the role of quality and quantity of non-native language input of sequential bilingual parents on language proficiency of three years old bilingual children. Mono- and bilingual toddlers were examined on three measures of language proficiency: Vocabulary, grammar and general language proficiency. The results, based on these tests, show that bilingual children are less competent in language proficiency than monolingual children. Next, language input from bilingual parents was examined by questionnaires and language tests. Language input from sequential bilingual parents does not show a clear correlation with language proficiency of the bilingual toddlers.

Keywords: Non-native language input, bilingual toddlers, quality and quantity.

De hoeveelheid taalaanbod van ouders is een belangrijke factor bij de taalverwerving van kinderen. Minder onderzoek heeft plaatsgevonden naar de rol van de kwaliteit van het taalaanbod van ouders op de taalverwerving van kinderen. Vooral de rol van de kwaliteit en kwantiteit van het taalaanbod van sequentieel tweetalige ouders kan verder onderzocht worden. Het taalaanbod in de tweede taal kan van mindere kwaliteit zijn als tweetalige ouders deze taal (nog) niet goed beheersen. Ook kan de kwantiteit van het taalaanbod van tweetalige ouders minder zijn omdat zij het taalaanbod verdelen over twee talen. In deze scriptie wordt onderzoek gedaan naar de rol van kwaliteit en kwantiteit van het non-native taalaanbod van tweetalige ouders op de taaluitkomst van driejarige tweetalige kinderen. Een- en tweetalige peuters zijn onderzocht op de vocabulaire, grammatica en algemene taalbekwaamheid. De resultaten laten zien dat, op basis van deze taaltests, tweetalige kinderen minder goede taalvaardigheid hebben dan de eentalige kinderen. Daarnaast is het taalaanbod bij tweetalige ouders onderzocht door middel van vragenlijsten en taaltests. Het taalaanbod van de ouders lijkt niet duidelijk te correleren met de taalvaardigheid van de kinderen.

(4)

4

Inleiding

“Ik ben een Turkse moeder, ik heb een zoon van onderhalve jaar. We praten Turks aan hem, maar ik wil ook dat hij de zelfde tijd Nederlands leert voor dat hij narr school gaat. Zal het goed zijn dat wij aan hem zelfde tijd ook Nederlands praten aan hem?”

(Vraagbaken Ouders Online)

Deze vraag werd letterlijk gesteld op een website voor ouders en illustreert de kern van dit onderzoek, namelijk de rol van kwaliteit en kwantiteit van het taalaanbod van tweetalige ouders aan peuters. De deskundige, Jeroen Aarsen, antwoordt de ouder dat zij beter Turks kan blijven praten met het kind en dat het kind via de peuterspeelzaal, het kinderdagverblijf of de school het Nederlands kan leren. Niet alleen zou het voor de ouder emotioneel belastend kunnen zijn door niet spontaan met het kind te spreken, het kind kan daarnaast ook de taal fout aanleren. Het antwoord luidt als volgt:

“Een [andere] factor is hoe "goed" de taal is die een kind te horen krijgt. Kinderen vormen op basis van het taalaanbod hypotheses over hoe de taal in elkaar zit. Ik verbaasde mij daarom kortgeleden over een tv-programma over kindertaal, waarin gesteld werd dat een matig taalaanbod niet erg zou zijn. In het programma komt een gezin aan het woord waarvan de moeder Marokkaans is en de vader Turks. De taal die in het gezin het meest wordt gebruikt, is Nederlands. Helaas laat het Nederlands van beide ouders te wensen over. Ze doen verschrikkelijk goed hun best en gaan heel erg lief met de jongen om, maar wat hij thuis aan taalaanbod krijgt, is niets anders dan gebrekkig Nederlands. Vervolgens beweert de commentaarstem doodleuk dat het kind er geen last van heeft, omdat het aangeboren taalvermogen van kinderen ervoor zou zorgen dat het allemaal goed komt.”

(Vraagbaken Ouders Online)

Het citaat maakt duidelijk dat verschillende meningen bestaan over de taal die bij gezinnen die Nederlands niet als moedertaal hebben, gesproken moet worden: De moedertaal of de Nederlandse taal. Vanuit de overheid en de consultatiebureaus worden ouders gestimuleerd om thuis Nederlands met hun kinderen te praten met het idee dat kinderen dan sneller de Nederlandse taal oppakken (Van Gelder & Visser, 2005). De discussie is wat de invloed van de kwaliteit en kwantiteit van het taalaanbod is van tweetalige ouders aan het kind. In deze scriptie wordt onderzoek gedaan naar het taalaanbod van ouders die een taal spreken tegen hun kind die niet hun moedertaal is, het zogenoemde non-native taalaanbod. Er wordt gekeken in hoeverre de kwaliteit en de kwantiteit van het non-native taalaanbod van sequentieel tweetalige ouders van invloed is op de taaluitkomst van het tweetalige kind. De

(5)

5 data die verzameld worden voor deze scriptie maken deel uit van het onderzoeksproject Quality of Language Input in Bilingual acquisition (QuaLIBi). In het QuaLIBI project wordt op verschillende manieren onderzocht hoeveel taalaanbod jonge kinderen nodig hebben om succesvol twee talen te leren spreken en te begrijpen en wat voor soort taalaanbod zij nodig hebben.

Probleemstelling en theoretische achtergrond

De afgelopen tien jaar is in Nederland het aantal minderjarigen dat opgroeit in een allochtoon huishouden met zeventigduizend toegenomen tot ruim één miljoen in 2012 (De Winden & Harmsen, 2013). Veel tweetalige kinderen hebben, wanneer zij op de basisschool komen, een achterstand in de taalvaardigheid in het Nederlands (Van Gelder & Visser, 2005). Om kinderen met een tweetalige opvoeding voor te bereiden op de Nederlandstalige basisschool gaan veel kinderen naar de Vroege en Voorschoolse Educatie (VVE) (Leseman, 2000). Een Nederlands taalaanbod van ouders die Nederlands niet als moedertaal spreken wordt een sequentieel non-native taalaanbod genoemd. De kwaliteit van het taalaanbod dat tweetalige ouders het kind bieden zal niet bij elke ouder even goed zijn. De kwaliteit van de taalbeheersing van het Nederlands als tweede taal (NT2) wordt onderscheiden op vijf niveaus, gebaseerd op de kwalificatiestructuur zoals die in 1997 is vastgelegd in de Wet Educatie Beroepsonderwijs (WEB) (CBS, 2014). NT2 niveau één staat voor de taalbeheersing op een zeer elementair niveau en NT2 vijfde niveau staat voor het niveau waarop iemand de Nederlandse taal vloeiend en bijna accentloos beheerst. Er bestaat dus een grote variëteit in het niveau van het spreken van Nederlands als tweede taal. Het overheidsadvies, dat tweetalige ouders Nederlands tegen het kind moeten praten, zou mogelijk niet voor alle groepen gelden.

Er bestaan meerdere soorten tweetaligheid (Van Gelder & Visser, 2005). Wanneer ouders op latere leeftijd Nederlands als tweede taal leren is er sprake van sequentiële taalverwerving. Dit houdt in dat iemand een tweede taal verwerft nadat er al een basis is gelegd in de eerste taal. Wanneer iemand in de eerste drie jaar van het leven een tweede taal verwerft kan de taalverwerving als simultaan worden beschouwd (Prevoo, Mesman, Van IJzendoorn & Pieper, 2011). In deze studie worden kinderen van 2;5 - 3;11 jaar oud onderzocht omdat de ouders van deze tweetalige leeftijdsgroep door de overheid en consultatiebureaus worden gestimuleerd om thuis (gebrekkig) Nederlands te spreken met het kind voordat de kinderen naar de basisschool gaan. Er wordt, in tegenstelling tot de ouders, verwezen naar simultaan tweetalige kinderen wanneer wordt gesproken van tweetalige kinderen.

(6)

6 Taalverwerving wordt omschreven als een proces waarbij kinderen informatie over de grammatica en vocabulaire van een taal afleiden uit de taalervaring. Meer blootstelling aan een taal leidt tot snellere taalverwerving (Place & Hoff, 2011). Het kind doet kennis op over de taalinhoud, taalvorm en het taalgebruik van de moedertaal (Jansonius-Schultheiss, Drubbel & Hoogenkamp, 2009). Voor de beeldvorming van een taalontwikkeling wordt een globaal overzicht gegeven van een normale taalontwikkeling.

Taalontwikkeling begint al vanaf de geboorte. Al vanaf ongeveer twee maanden kunnen kinderen vergelijkbaren klanken onderscheiden zoals ba en pa of a en i (Siegler & Wagner Alibali, 2004). Laat in het eerste levensjaar verliezen kinderen echter de gevoeligheid om klanken te onderscheiden die niet relevant zijn in hun moedertaal. Kinderen herkennen al jong het geluid van de moedertaal en prefereren al vanaf twee dagen oud te luisteren naar de moedertaal boven een andere taal. Ze gebruiken de kennis van geluid van de moedertaal om individuele woorden te herkennen in een stroom van spraak. Daarnaast leren ze regelmatigheden ontdekken in woordvolgordes in zinnen. Kinderen van twaalf maanden kunnen grammaticaal onjuiste zinnen, waarbij de woordvolgorde niet correct is, onderscheiden van juiste zinnen (Siegler & Wagner Alibali, 2004). Naast het herkennen van geluidspatronen in de moedertaal beginnen baby’s ook geluiden te produceren. Het kind uit zich door te huilen, te lachen, vocalisaties, brabbelen en arm- handbewegingen.

Vanaf ongeveer het eerste levensjaar wordt de eerste stap gezet van brabbelen naar betekenisvol taalgebruik. Geleidelijk aan worden klanken met specifieke contrasten correct uitgesproken. Het blijkt dat verschillen in het taalaanbod dat ouders het kind geven verantwoordelijk is voor de inhoud van de vocabulaire van de kinderen (Siegler & Wagner Alibali, 2004). De eerste woorden van Engelse kinderen zijn bijvoorbeeld voornamelijk naamwoorden zoals ‘mama’ of ‘hond’ terwijl Koreaanse kinderen veelal werkwoorden noemen als hun eerste woorden. Wanneer de woordenschat toegenomen is tot ongeveer 150 woorden (bij 18 tot 24 maanden) begint het eentalige kind over het algemeen woorden te combineren tot tweewoordzinnen.

Op ongeveer tweejarige leeftijd vindt een vocabulairespurt plaats waarin het gemiddelde aantal woorden tussen de 18 en 21 maanden verdubbeld en tussen de 21 en 24 maanden nogmaals verdubbeld (Siegler & Wagner Alibali, 2004). De snelle groei houdt voor jaren aan. Op vijfjarige leeftijd kent een kind 2562 woorden maar dit aantal groeit door (Keijzer, 2007). De vocabulairegroei is een levenslang proces en kent geen eindpunt. Vrij snel nadat het kind tweewoordzinnen gebruikt neemt de complexiteit van grammaticale vormen toe. Het kind gaat bijvoorbeeld vragen wat iets is (“wat dat?”) of waar iets is (“waar mama?”). Het duurt

(7)

7 echter langer totdat kinderen volledig grammaticale zinnen maken. In het Engels kunnen kinderen pas rond de leeftijd van vijf jaar consistent grammaticaal correcte vragen stellen (Siegler & Wagner Alibali, 2004). Ook moet het kind, in de Nederlandse taal, nog leren om sterke werkwoorden te verbuigen in de verleden tijd en leren om correct de passieve vorm te gebruiken (Keijzer, 2007).

Vanaf de geboorte verschilt de taalontwikkeling van eentalige en tweetalige kinderen. Allereerst ontvangen kinderen van tweetalige ouders gemiddeld minder taalaanbod in één specifieke taal dan eentalige kinderen omdat de ouders het taalaanbod moeten verdelen over twee talen (Prevoo et al, 2013). In plaats van één taal moeten tweetalige kinderen het taalaanbod van twee talen kunnen onderscheiden. Over het algemeen is de fonologische ontwikkeling van eentalige kinderen te vergelijken met tweetalige kinderen en zijn tweetalige kinderen net als eentalige kinderen vanaf de geboorte gevoelig voor de ritme van de talen (overzichtsartikel van Unsworth, 2013a). Terwijl eentalige kinderen de taal prefereren die tijdens de zwangerschap gesproken is, kunnen tweetalige kinderen de twee talen die moeder heeft gesproken tijdens de zwangerschap onderscheiden maar hebben geen voorkeur voor een specifieke taal (Byers-Heinlein, Burns, & Werker, 2010). Tweetalige kinderen moeten nadat ze twee talen van elkaar weten te onderscheiden ook de relevante fonetische klanken binnen elke taal discrimineren (overzichtsartikel van Unsworth, 2013a).

De literatuur laat zien dat vocabulairegrootte van een- en tweetalige kinderen te vergelijken is als wordt gekeken naar de hoeveelheid vocabulaire van zowel de eerste als de tweede taal (overzichtsartikel van Unsworth, 2013a). Als echter naar één specifieke taal wordt gekeken dan scoren de tweetalige kinderen lager op de receptieve woordenschat (Overzichtsartikel van Unsworth, 2013a). Dit komt doordat de twee talen vaak in verschillende contexten worden aangeboden waarbij één taal vaak beperkt blijft tot de thuissituatie (Overzichtsartikel van Unsworth, 2013a). Wanneer ouders de taal vaker mixen blijkt uit onderzoek van Prevoo et al. (2013) dat het kind minder wordt blootgesteld aan één taal waardoor het aanbod in de grammatica en vocabulaire in één taal minder is en de kwaliteit van het taalaanbod minder wordt. De grootte van de vocabulaire van tweetalige kinderen (eerste en tweede taal samen) is dus gelijk aan eentalige kinderen maar inhoudelijk kennen eentalige kinderen een grotere variëteit aan woorden. Tweetalige kinderen laten meestal een grotere woordenschat zien op de taal die ze het meeste horen (Prevoo et al., 2013). Naast de vocabulairegrootte verschillen een- en tweetalige kinderen ook in het labelen van woorden. Terwijl eentalige kinderen vaak één woord voor één object hoeven te kennen

(8)

8 worden tweetalige kinderen consistent blootgesteld aan meer dan één label voor een object (overzichtsartikel van Unsworth, 2013a).

Op het gebied van morfosyntaxis doorlopen tweetalige kinderen ongeveer hetzelfde pad als eentalige kinderen maar tweetalige kinderen zijn, afhankelijk van de hoeveelheid taalaanbod, langzamer dan eentalige kinderen in de tweede taal. Wanneer bijvoorbeeld wordt gekeken naar het gebruik van bepaalde lidwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en het markeren van geslacht dan blijkt dat significante verschillen ontstaan als wordt gekeken naar eentalige kinderen van dezelfde leeftijd. Wanneer echter wordt gekeken naar de hoeveelheid blootstelling over tijd blijken deze verschillen te verdwijnen (overzichtsartikel van Unsworth, 2013a). Het merendeel van de verschillen die er geconstateerd worden zijn dus kwantitatief van aard. Daarmee wordt bedoeld dat tweetalige kinderen dezelfde ontwikkelingsfouten, bijvoorbeeld in woordvolgorde, maken als eentalige kinderen maar in meer of mindere mate (overzichtsartikel van Unsworth, 2013a).

Factoren die bijdragen aan taalverwerving

Het tempo waarin taal wordt verworven en de wijze waarop het ontwikkelingsproces loopt verschilt per kind (Paul, Looney & Dahm, 1991). Kindinterne factoren en kindexterne factoren spelen beiden een rol in de taalontwikkeling bij zowel eentalige als tweetalige kinderen. Interne factoren hebben betrekking op aangeboren kenmerken en verworven kenmerken. Kinderen met bijvoorbeeld een gehoorstoornis of mentale retardatie hebben langere tijd nodig in hun taalontwikkeling dan een kind dat zich normaal ontwikkelt (Jansonius-Schultheiss et al., 2009). Kindexterne factoren hebben betrekking op de sociaaleconomische status (SES), het opleidingsniveau van de ouders, de gezinssituatie, de plaats in het gezin, de taal die thuis gesproken wordt en de kwaliteit en kwantiteit van het taalaanbod (Scheele, Leseman & Mayo, 2010; Prevoo et al., 2011). Onderzoeken naar de SES en het opleidingsniveau van de ouders en naar taalaanbod wijzen uit dan dat kinderen die opgroeien in een huishouden met een hogere SES over het algemeen meer mogelijkheden hebben om taalervaring op te doen en dat ouders over meer middelen beschikken om hun kind een andere omgeving te laten zien en hierover te praten dan kinderen die opgroeien in een huishouden met een lagere SES (Scheele et al., 2010). Het blijkt dat ouders uit de middenklasse vaker gesloten vragen stellen aan hun kind, waardoor het kind minder mogelijkheid heeft om te antwoorden in volledige zinnen terwijl dit de taalverwerving wel stimuleert. Ouders met een universiteitsgraad benoemen in grotere mate weinig gebruikte

(9)

9 woorden in hun taalaanbod, waardoor het kind wordt blootgesteld aan een grote variëteit aan woorden (Henrichs, 2010).

Bovenstaande kindexterne factoren hebben invloed op de kwaliteit en kwantiteit van de interactie met het kind. Deze interactie is weer van invloed op de taalontwikkeling. Onderzoek bij kinderen van gemiddeld vijfentwintig maanden wijst uit dat de hoeveelheid taalervaring van een kind positief samenhangt met de snelheid van de taalontwikkeling in grammatica en vocabulaire (Place & Hoff, 2011). Ouders kunnen door taalactiviteiten, zoals samen een boek lezen, de taalontwikkeling van hun kind stimuleren.

Naast kwantiteit van het taalaanbod aan kinderen speelt ook kwaliteit van het taalaanbod een rol. De kwaliteit van direct taalaanbod is groter dan van indirect taalaanbod. Ouders kunnen direct tegen het kind praten met veel interactie en ondersteunende (non-verbale) middelen maar het kind kan ook de taal opdoen via televisie en indirecte middelen (Van Gelder & Visser, 2005). Een kind dat een nieuw woord hoort en daarbij directe aanwijzingen krijgt vanuit de omgeving zal het woord sneller onthouden (Cartmill et al., 2012).

Henrichs (2010) heeft longitudinaal onderzoek gedaan naar de kwaliteit van het taalaanbod door de academische taal (‘schooltaal’) in de voor- en vroegschoolse periode te onderzoeken. De mate van academisch taalgebruik geeft de kwaliteit van het taalaanbod weer dat (tweetalige) ouders het kind kunnen bieden. In de dieptestudie werden vijfentwintig eentalige kinderen op de leeftijd van 3;3, 3;10, 4;2 en 5;10 jaar geobserveerd in interactie met hun primaire eentalige opvoeder. Een rijk taalaanbod wordt in dit onderzoek geoperationaliseerd als het gebruik van niet-frequentie woorden, het introduceren van nieuwe concepten en termen, gebruiken van lexicale signalen om te refereren naar plaats en tijd, en praten in conversaties over niet presente entiteiten en non-concurrente acties of gebeurtenissen. Henrichs (2010) vindt een relatie tussen lexicale dichtheid, lexicale diversiteit en lexicale verfijning van de ouders en de vocabulaire van het kind. Daarnaast is er een positieve relatie tussen het gebruik van samengestelde zinnen en het syntactische bewustzijn van de kinderen. De kwaliteit van het taalaanbod heeft dus een positieve relatie op de vocabulaire en het syntactisch bewustzijn van de kinderen.

Dat de kwaliteit van taalaanbod de vocabulaire van kinderen beïnvloedt blijkt ook uit onderzoek bij 218 eentalige ouders en hun 14 tot 18 maanden oude eentalige kinderen (Cartmill et al, 2012). In dit onderzoek werd bekeken hoe kinderen de betekenis van een woord kunnen ontlenen aan de sociaalvisuele context. De kwaliteit van het taalaanbod is gemeten door de zogenaamde Human Simulation Paradigm (HSP). Hierbij moesten 218 volwassenen een gedempt filmpje bekijken van ouder-kind interacties en 50 woorden raden

(10)

10 (aangegeven met een pieptoon) dat de ouder tegen het kind zegt. De nauwkeurigheid van deze schattingen werden als maat gebruikt voor het gemak waarmee de betekenis van het woord kan worden afgeleid uit de context. Dit geeft de kwaliteit van het taalaanbod weer. Drie jaar later werd de vocabulaire van de kinderen uit het filmpje onderzocht en er bleek een significante correlatie te zijn tussen de kwaliteit van het taalaanbod en de vocabulaire van de kinderen. Dit betekent dat wanneer de woorden van de ouders nauwkeuriger geschat konden worden, en dus sprake was van een kwalitatief goed taalaanbod, de vocabulaire van de kinderen, wanneer ze drie jaar ouder waren, ook groter was. Dit effect bleef ook significant nadat werd gecontroleerd voor kwantiteit van het taalaanbod. In dit onderzoek werd de kwaliteit van het taalaanbod gemeten via de HSP, welke de natuurlijke setting beoogt te meten maar slechts een paar fragmenten van het totale taalaanbod meet. Het onderzoek van Cartmill et al. (2012) had dus beperkingen en er werd gekeken naar eentalige ouder-en-kind paren. De vraag is of sequentieel tweetalige ouders kwalitatief hoog taalaanbod laten zien, omdat ze kunnen afwijken in hun accent, de complexiteit en de grootte van hun woordenschat en de complexiteit van de morfosyntaxis en het gebruik daarvan. Wanneer de kwaliteit en kwantiteit van het taalaanbod van non-native sprekende ouders afwijkt van het taalaanbod van native sprekende ouders kan dit de Nederlandse taalverwerving van hun kind negatief beïnvloeden.

De rol van kwaliteit en kwantiteit van het taalaanbod voor tweede taalverwerving

De kwaliteit en kwantiteit van het taalaanbod vormen twee belangrijke kindexterne factoren die de taalverwerving beïnvloeden en zullen nader onderzocht worden. Mogelijk kan er een samenhang zijn tussen de kwaliteit en kwantiteit van het taalaanbod van ouders en de bijdrage aan de taaluitkomst van kinderen. Een kind dat geen taalaanbod krijgt kan de taal niet leren. Een kind dat veel taalaanbod krijgt van hoge kwaliteit wordt vanuit de omgeving zo goed mogelijk gefaciliteerd om de taal goed te leren. Als het kind veel taalaanbod krijgt maar de kwaliteit is laag, dan kan het voor het kind moeilijk zijn de vocabulaire en grammatica van de taal goed te beheersen. Dit zou het geval kunnen zijn bij kinderen die een taalaanbod ontvangen van ouders die sequentieel tweetalig zijn en de tweede taal nog niet goed beheersen. Een matig taalaanbod van zwakkere kwaliteit vergroot de kans dat de taalverwerving van de non-native taal niet goed verloopt. Als het kind weinig taalaanbod krijgt maar van goede kwaliteit, dan heeft het kind minder mogelijkheid om informatie te verkrijgen over de taal, wat ten koste zou kunnen gaan van de taalverwerving.

(11)

11 Onderzoeken geven verschillende conclusies weer over de interactie tussen kwaliteit en kwantiteit van het taalaanbod. Driessen et al. (2002) hebben longitudinaal onderzoek gedaan naar de taalvooruitgang (morfologie, syntax en semantiek) bij kinderen van diverse achtergronden (Turks, Marokkaans, Fries, Limburgs en Nederlandse dialecten). De kinderen die Fries, Limburgs of dialect Nederlands spraken verschilden niet in hun taalbekwaamheid met Nederlandssprekende kinderen. De Marokkaanse en Turkse kinderen hebben een lagere score op de taalbekwaamheid dan de Nederlandssprekende kinderen. Ondanks de vooruitgang die de Marokkaanse en Turkse kinderen maken van groep vier tot groep zes van de basisschool in het Nederlands hebben zij nog steeds een achterstand vergeleken met het niveau van de kinderen die Nederlands, Fries, Limburgs of met een Nederlands dialect spreken. De onderzoekers concluderen dat het gebruik van Nederlands in de thuissituatie niet onmiddellijk een oplossing biedt voor de taalachterstand in het Nederlands bij tweetalige kinderen. In plaats van de hoeveelheid Nederlandse taal dat de tweetalige ouders spreken, kan juist ook de kwaliteit van het taalaanbod belangrijk zijn. Een voorwaarde van de kwaliteit van het taalaanbod is dat de ouder het Nederlands goed beheerst. In dit onderzoek moet rekening worden gehouden dat de linguïstische afstand tussen het Fries/Limburgs en het Nederlands veel kleiner is dan de afstand tussen het Marokkaans/Turks en het Nederlands. Daardoor is de onderlinge verstaanbaarheid beter.

Ook Place en Hoff (2011) concluderen dat de kwaliteit van het taalaanbod belangrijk is voor de taaluitkomst van tweetalige kinderen. Place en Hoff onderzochten het taalgebruik van Spaans-Engelstalige gezinnen bestaande uit verschillende samenstellingen: Bij zeven gezinnen spreekt de moeder native Engels en de vader native Spaans en bij acht gezinnen vice versa, bij negen gezinnen spreken beide ouders native Spaans en bij één gezin spreken beide ouders native Engels. Als laatste zijn er drie gezinnen waarbij de moeder native Engels spreekt en de vader native Engels en één gezin waarbij de moeder native Spaans-Engels en de vader native Spaans spreekt. De 29 moeders van hun 25 maanden oude peuter, wonend in de Verenigde Staten, kregen drie instrumenten mee om informatie te achterhalen over de taal die thuis werd gesproken. Ouders moesten hun bekwaamheid in de Engelse en Spaanse taal evalueren, een instrument invullen waarbij de taalontwikkeling van het kind in het Engels en Spaans in kaart werd gebracht en een gedetailleerd dagboek bijhouden over de taal die het kind spreekt, met wie het kind interacteert en aan welke taal het kind wordt blootgesteld. De taalbekwaamheid van de native Engelssprekende ouders waren ongeveer gelijk aan eentalige Engelse sprekers terwijl tweederde van de native Spaanssprekende ouders zichzelf goed Engels vonden spreken volgens de zelfevaluatie. Het onderzoek bevestigt dat de

(12)

12 hoeveelheid blootstelling aan de Engelse taal de vocabulaire en grammatica in het Engels van de kinderen bevordert. Naast de hoeveelheid taalaanbod blijkt dat ook specifieke eigenschappen van het taalaanbod van invloed zijn, namelijk: het aantal gesprekspartners bij wie het kind alleen Engels sprak, het aantal verschillende sprekers van wie het kind Engels hoorde en het percentage native-Engels dat de kinderen hoorden. Deze drie aspecten correleren positief met de Engelse taalvaardigheid (ruwe vocabulaire en grammaticale complexiteit) van peuters. Het onderzoek impliceert dat taalaanbod van native sprekers positievere invloed uitoefent op de taalvaardigheid van kinderen dan het taalaanbod van non-native sprekers maar er moet nog verder onderzocht worden in hoeverre kind gerichte spraak verschilt tussen native en non-native sprekers. Dit onderzoek bevestigt dat niet alleen de hoeveelheid maar ook de specifieke eigenschappen van de taalblootstelling de taalontwikkeling beïnvloedt.

Het taalaanbod van native sprekers is dus belangrijk, maar een kind kan ondanks dat het taalaanbod niet perfect is grammaticale patronen van een taal verwerven. In een casestudy onderzochten Singleton en Newport (2004) een dove eentalige jongen die Amerikaanse gebarentaal (ASL) leert van sequentieel tweetalige ouders (non-native). Het enige aanbod dat de jongen kreeg in ASL kwam van zijn non-native sprekende ouders. De accuratesse, consistentie van het taalaanbod en de aard van de fouten van de ouders werden vergeleken met die van hun zoon aan de hand van de Verbs of Motion Production test. De ouders scoorden slechter op deze test dan hun zoon. Ondanks dat de kwaliteit van het taalaanbod niet goed was kon het kind wel de grammaticale aspecten van de taal leren en was zijn morfologische productie in gebarentaal beter dan die van zijn ouders. Dit onderzoek impliceert dat de kwaliteit van het taalaanbod niet perfect hoeft te zijn voor een kind om een taal goed te verwerven.

Kortom, verschillende onderzoeken geven aan dat niet alleen kwantiteit maar ook kwaliteit van het taalaanbod van belang is bij de taalverwerving van tweetalige kinderen. Deze scriptie beoogt inzicht te geven in de bijdrage van kwaliteit en kwantiteit van het taalaanbod van sequentieel tweetalige ouders in relatie tot de taaluitkomst van tweetalige kinderen en de correlatie tussen kwaliteit en kwantiteit van het taalaanbod. Deze kennis is relevant voor de adviezen die politici en consultatiebureaus geven over het non-native Nederlands spreken. Tegelijkertijd geeft dit onderzoek direct antwoord op de maatschappelijke zorgen over de taalachterstand bij tweetalige kinderen. Daarnaast wordt onderzocht in hoeverre het taalaanbod van de sequentieel tweetalige ouders een voorspeller is van de taaluitkomst van de tweetalige kinderen. De vocabulaire en grammatica worden

(13)

13 gebruikt als maat van taalvaardigheid. Deze twee goed meetbare aspecten van taal zijn belangrijk voor het vermogen om zich uit te drukken in een taal en om een taal te begrijpen.

Vraagstelling

Hoofdvraag: In hoeverre hebben kwaliteit en kwantiteit van het non-native taalaanbod van sequentieel tweetalige ouders invloed op de vocabulaire en grammatica van hun tweetalige kinderen?

1) In hoeverre verschillen tweetalige kinderen en eentalige kinderen op maten van taaluitkomsten?

2) Welke invloed hebben de kwaliteit en kwantiteit van het taalaanbod van sequentieel tweetalige ouders op het taalniveau van tweetalige kinderen?

3) In hoeverre is voor het verwerven van een tweede taal bij kinderen de kwaliteit ten opzichte van de kwantiteit van het non-native taalaanbod van de ouders belangrijk?

Operationaliseren van begrippen

In dit onderzoek vormen kwaliteit en kwantiteit van het taalaanbod samen met vocabulaire en grammatica belangrijke begrippen. Kwaliteit van het taalaanbod refereert naar het correct taalgebruik van het Nederlands en de lexicale rijkheid en grammaticale complexiteit. De kwaliteit van het taalaanbod is hoog wanneer de grammaticale regels juist worden toegepast en gebruik wordt gemaakt van een rijk vocabulaire. Een rijk vocabulaire houdt in dat er een grote variëteit aan woorden gekend en gebruikt wordt. De kwaliteit van het taalaanbod van sequentieel tweetalige ouders en eentalige ouders wordt gemeten aan de hand van vragenlijsten en taaltesten. Dit is verder uitgewerkt in de methode.

De kwantiteit van het taalaanbod refereert naar de hoeveelheid taal die gesproken wordt. Dit kan betrekking hebben op het zingen van liedjes, het voorlezen van verhaaltjes maar ook het kijken naar televisie. Kwantiteit van het taalaanbod die sequentieel tweetalige ouders en eentalige ouders geven wordt gemeten aan de hand van vragenlijsten en taaltests. Dit is verder uitgewerkt in de methode. De mate van kwaliteit en kwantiteit van het taalaanbod refereert alleen naar het taalaanbod van de ouders en niet naar het taalniveau van de kinderen.

De vocabulaire van tweetalige ouders verwijst in dit onderzoek naar de receptieve woordenschat van een gestandaardiseerde test. De grammatica van de ouders verwijst naar het toepassen van de grammaticale regels van het Nederlands. Voorbeelden hiervan zijn de werkwoordsuitgangen (gooien, gooit of gooi) of het gebruik van het bepaald en onbepaald lidwoord (de of een).

(14)

14

Hypothesen

Deelvraag 1: In hoeverre verschillen tweetalige kinderen en eentalige kinderen op maten van taaluitkomsten?

Hypothese 2: Naar aanleiding van het onderzoek van Place en Hoff (2011) wordt verwacht dat een eentalig kind een rijker en groter vocabulaire en betere grammatica heeft dan een tweetalig kind.

Deelvraag 2: Welke invloed hebben de kwaliteit en kwantiteit van het taalaanbod van sequentieel tweetalige ouders op het taalniveau van tweetalige kinderen?

Hypothese 3: Er wordt verwacht dat wanneer het taalaanbod van sequentieel tweetalige ouders groter is, het tweetalige kind meer informatie uit de taal kan halen. Uit het onderzoek van Driessen et al. wordt een significant positieve correlatie verwacht tussen de taaluitkomst van de sequentieel tweetalige ouders en de taaluitkomst van de tweetalige kinderen. Er wordt dus verwacht dat hoe beter een ouder de Nederlandse taal machtig is, hoe beter het kind de taal verworven zal hebben en vice versa. Met behulp van een partiële correlatie zal uitblijken of de kwaliteit van het taalaanbod van sequentieel tweetalige ouders effect heeft op de correlatie tussen kwantiteit van het taalaanbod en de taaluitkomst van het tweetalige kind.

Deelvraag 3: In hoeverre is de kwaliteit ten opzichte van de kwantiteit van het non-native taalaanbod van de ouder belangrijk bij het verwerven van twee talen bij de kinderen?

Hypothese 5: Als de kwaliteit van het taalaanbod van sequentieel tweetalige ouders belangrijker is voor de taaluitkomst van de kinderen dan de kwantiteit van het taalaanbod (Driessen et al., 2002), dan wordt verwacht dat de kwaliteitsmaten van de tweetalige ouders significante voorspellers zijn voor de taaluitkomst van de kinderen. Als de kwantiteit van het taalaanbod van sequentieel tweetalige ouders toch belangrijker is voor de taaluitkomst van de tweetalige kinderen, ondanks dat de kwaliteit van het taalaanbod niet perfect is, (Singleton & Newport, 2004), dan wordt verwacht dat de kwantiteitsmaten van de tweetalige ouders significant voorspellend zijn voor de taaluitkomst van de kinderen.

Methode

Participanten

Aan dit onderzoek deden ouders met eentalige (2;6 - 3;9 jaar) en ouders met tweetalige kinderen (2;5 - 4 jaar) mee. De ouders van de eentalige peuters spreken Nederlands als

(15)

15 moedertaal. De ouders van de tweetalige kinderen spreken Nederlands niet als moedertaal maar converseren soms of altijd in het Nederlands tegen hun kind. Er zijn gezinnen met één sequentieel tweetalige ouder en gezinnen met twee sequentieel tweetalige ouders. In dit onderzoek wordt geen onderscheid gemaakt tussen gezinnen met één of twee sequentieel tweetalige ouders tenzij er significante verschillen zijn tussen de twee gezinnen. De een- en tweetalige ouders werden voornamelijk benaderd via peuterspeelzalen waar al dan niet een voor- en vroegschoolse educatie (VVE) wordt aangeboden. Daarnaast zijn sequentieel tweetalige ouders ook benaderd via NT2 organisaties, de Voorleesexpres, buurtcentra of via persoonlijke contacten. Doordat een- en tweetalige peuters op dezelfde peuterspeelzalen geworven werden is het taalaanbod dat zij ontvangen van groepsleid(st)ers constant. Als de peuterspeelzaal bereid was te participeren aan het onderzoek konden ouders een informatiebrief ontvangen en konden zij zich aanmelden en toestemming geven middels een aanmeldformulier (zie appendix I).

In totaal zijn 47 tweetalige en 37 eentalige gezinnen getest. Van deze groep komen 26 tweetalige en 14 eentalige gezinnen uit het onderzoek van Burgers (2014). In tabel 1 worden de gegevens gepresenteerd van de onderzoeksgroep. Leeftijd is niet normaal verdeeld voor de tweetalige kinderen, W(47) = .932, p < .05 en eentalige kinderen W(37) = .931, p < .05. De SES is ook zowel bij tweetalige kinderen, W(47) = .924, p < .05, als eentalige kinderen W(37) = .832, p < .05 niet normaal verdeeld. De verschillen tussen de groepen zijn daarom getoetst met de non-parametrische Mann Whitney test. De leeftijd van de tweetalige kinderen verschilt niet significant van de eentalige kinderen (Mann Whitney U = 729, p > .05). Ondanks dat opleidingsniveau van de moeder slechts een onderdeel van het begrip SES is, wordt net als in het onderzoek van Prevoo et al. (2011) het opleidingsniveau van moeder gebruikt als maat van SES (0 = geen opleiding en 6 = WO master). Er is geen verschil tussen de gemiddelde SES van tweetalige en eentalige gezinnen (Mann Whitney U = 799, p > .05).

(16)

16 Tabel 1

Algemene gegevens van de onderzoeksgroep.

Kenmerken Totale groep

(N=84) Tweetalige kinderen (N=47) Eentalige kinderen (N=37) Leeftijd kinderen maanden (SD) range in jaren 40,12 (5,11) 2;5 - 4;0 40,74 (4,95) 2;5 - 4 39,23 (5,28) 2;6 - 3;9 Geslacht kinderen Jongen 40 22 (46,8%) 18

Frequentie twee tweetalige ouders 21 (44,7%) Opleidingsniveau moeder (SES) (frequentie) Geen opleiding 2 (2,4%) 2 (4,3%) 0 (0%) Basisschool 5 (6%) 5 (10,6%) 0 (0%) Middelbare school 11 (13,3%) 3 (6,4%) 8 (22,2%) MBO 36 (43,4%) 19 (40,4%) 17 (47,2%) HBO 19 (22,9%) 9 (19,1%) 10 (27,8) WO Bachelor 4 (4,8%) 4 (8,5%) 0 (0%) WO Master 6 (7,2%) 5 (10,6%) 1 (2,8%)

Moedertaal van tweetalige ouders (frequentie) Marokkaans/Berbers 12 (25,5 %) N.v.t. Turks 9 (19,1 %) N.v.t. Pools 4 (8,5 %) N.v.t. Spaans 4 (8,5 %) N.v.t. Engels 4 (8,5 %) N.v.t. Grieks 3 (6,4 %) N.v.t. Russisch 2 (4,3 %) N.v.t. Overig 9 (19,1 %) N.v.t.

Leeftijd geteste ouder#

Jaren (SD) range in jaren 33,48 (5,41) 20,10 - 44,10 Niet beschikbaar Kinderen getest PSZ 78 41 37 Ouders getest PSZ 4 4 0

# Leeftijd van de ouders is alleen beschikbaar van de geteste tweetalige ouders.

Testprocedure

Het kind en de ouders konden elk afzonderlijk thuis of op de peuterspeelzaal worden getest. Testlocatie maakt voor de resultaten van de kinderen en ouders geen significant verschil. Na iedere test kregen de kinderen een sticker om de motivatie hoog te houden en de aandacht vast te houden. De testbatterij begon steeds met de meest receptieve taak en werkte naar de meer productieve taken toe. De testbatterij werd verdeeld in twee sessies op verschillende dagen in verband met de concentratie van de kinderen. Iedere testsessie duurde een half uur dus in totaal is ieder kind een uur lang getest. Na afronden van de testbatterij kregen de kinderen een cadeautje. Het testen van de ouders duurde in totaal ongeveer

(17)

17 anderhalf uur. De tweetalige ouder kreeg na afloop een VVV-bon ter waarde van vijftien euro. Daarnaast kregen de ouders een samenvatting van het onderzoek opgestuurd. Bij eentalige ouders werd enkel een vragenlijst afgenomen die ongeveer twintig minuten duurde. Zij kregen als beloning een doos chocola.

Instrumenten

Meetinstrumenten kinderen. De testbatterij voor de kinderen besloeg zeven tests. Voor dit

onderzoek werden drie van de zeven tests die werden afgenomen uit de batterij gebruikt. Zie figuur 1 voor een schematische weergave van de tests bij kinderen die hier besproken worden.

Receptieve woordenschat. Een verkorte versie van de Peabody Picture Vocabulary

Test-III-NL (PPVT, Veen et al., 2012) wordt gebruikt om de receptieve woordenschat te meten. De test duurt ongeveer tien minuten. De kinderen krijgen vier plaatjes te zien waarna de proefleid(st)er zegt: ‘Waar is: X?’. Er wordt verwacht dat de kinderen het woord begrijpen en herkennen en het goede plaatje aanwijzen. Het onderzoek werd afgenomen met het software programma E-prime 2.0 waarbij de scores geregistreerd worden door de computer. In de verkorte versie krijgt ieder kind drie sets van acht items gepresenteerd. De maximum ruwe score is 24. De data worden geanalyseerd aan de hand van de ruwe scores. De interne betrouwbaarheid is hoog (α = .88).

Morfologie. De Elicited Production taak (EP, Blom et al., 2008) meet de productieve

morfologie. Er zijn drie aspecten die gemeten worden. Ten eerste wordt de werkwoordsuitgang gemeten. Een voorbeeldopgave hiervan is: “Deze plaatjes gaan over drinken. Hier zijn een man en een vrouw. Kun je me vertellen wat er gebeurt? De man… En de vrouw…”. Daarnaast wordt getest of de kinderen bepaalde of onbepaalde lidwoorden gebruiken: De of een. De kinderen moeten de zin afmaken, waarbij ze de juiste context krijgen om de specifieke woordvorm en het lidwoord te bepalen. Een voorbeeld van een bepaald lidwoord is: “Kijk, dit is een vrouw. En dit is een…? (tas). Wat doet de vrouw nu? Zij draagt… (de tas). Een voorbeeld van een onbepaald lidwoord is: Kijk, dit is een vrouw, ze is aan het voeren. Ze voert… (een eend). Als laatste wordt ook gekeken naar de plaatsing van het werkwoord (voor of na het onderwerp: De man slaat de bal/ de man bal slaat). De kinderen krijgen een plaatje te zien via een PowerPointpresentatie op een laptop waarbij de proefleid(st)er een zin begint. De kinderen moeten de zin afmaken. In totaal krijgt de kinderen 26 sheets te zien waarvan 8 sheets bij de oefenopgaven horen. De test duurt ongeveer vijftien minuten. De proefleidster houdt de antwoorden bij op een papieren antwoordblad. Bij alle drie de subtests zijn de correcte antwoorden geteld per kind. De maximale ruwe score van de

(18)

18 EP is 24. Bij de bepaalde lidwoorden en onbepaalde lidwoorden kunnen elk zes punten verdiend worden. Werkwoordplaatsing en werkwoordinflectie worden samen in één item gevraagd. Voor de werkwoordplaatsing en werkwoordinflectie kunnen ook elk zes punten verdiend worden. De data worden geanalyseerd aan de hand van de ruwe scores.

Algemene taalbekwaamheid. Naast de PPVT en

de EP wordt in dit onderzoek ook de CELF-Preschool-2NL (CELF, Wigg, Secord & Semel, 2004) meegenomen als maat van taaluitkomst. Van de CELF worden alleen de subtests van de kernscore afgenomen: Zinnen Begrijpen, Woordstructuur en Actieve Woordenschat. Bij Zinnen Begrijpen krijgen de kinderen vier plaatjes te zien. De proefleider zegt een zin, bijvoorbeeld: “De jongen eet”, waarbij de kinderen het juiste plaatje moeten aanwijzen. Bij Woordstructuur moeten de kinderen de zin afmaken die de proefleidster begint. Bijvoorbeeld: “Deze jongen staat, en deze jongen… (zit)”. Bij Actieve Woordenschat moeten de kinderen benoemen wat ze op het plaatje zien. De CELF wordt door de proefleid(st)er

met pen en papier afgenomen. De maximale ruwe scores zijn voor Zinnen Begrijpen 22, voor Actieve Woordenschat 40 en voor Woordstructuur 23. De ruwe scores kunnen worden omgezet naar geschaalde scores. Voor alle drie de subtests geldt de maximale geschaalde score van 19. De analyses worden gedaan met de geschaalde scores omdat bij de geschaalde scores al gecorrigeerd is voor leeftijd.

Meetinstrumenten ouders. Zie figuur 2 voor een schematische weergave van de tests en

vragenlijsten bij een- en tweetalige ouders.

Receptieve woordenschat. Bij de ouders wordt de Peabody Picture Vocabulary

Test-III-NL (PPVT, Dunn, Dunn & Schlichting 2005) afgenomen om de receptieve woordenschat te meten. De ouders krijgen vier plaatjes te zien waarna de proefleid(st)er zegt: ‘Waar is X’ en de ouder het goede plaatje moet aanwijzen. De antwoorden worden door de proefleid(st)er op een papieren antwoordblad bijgehouden. De antwoorden van de ouders worden gezien als maat van de kwaliteit en van de kwantiteit van het taalaanbod voor het kind. De kwaliteit en kwantiteit van het taalaanbod kunnen aan de hand van deze test niet van elkaar worden onderscheiden. De test duurt ongeveer een half uur, afhankelijk van hoever de ouders komen.

Taaluitkomst kind - eentalig - tweetalig Receptieve vocabulaire - PPVT-III-NL (verkort) Morfologie - Elicited Production Algemene taalbekwaamheid- CELF-Preschool-2NL

Figuur 1: schematische weergave van de tests bij kinderen

(19)

19 Er wordt gebruikt gemaakt van een startset (minder dan vijf fouten) en een afbreekregel (negen fouten of meer). De maximale ruwe score is 204. De data worden geanalyseerd aan de hand van de ruwe scores. Hoe hoger de ruwe score, hoe hoger de kwaliteit en kwantiteit van het taalaanbod is.

Morfologie. Net als bij de kinderen wordt de Elicited Production gebruikt om de

morfologie te testen (zie omschrijving morfologie bij kinderen). Bij de ouderversie van de EP wordt ook ‘verbsecond’ (V2) gemeten. Dit houdt in dat er wordt gekeken of de ouder het werkwoord voor de persoonsvorm zet of erna. Bijvoorbeeld: ‘Deze plaatjes gaan over eten. Hier zijn een vrouw en een man. Wat gebeurt er op de plaatjes? Op dit plaatje (eet de man) en op dat plaatje (eet de vrouw)’. De antwoorden worden door de proefleid(st)er op een papieren antwoordblad bijgehouden. De antwoorden van de ouders worden gezien als een maat van kwaliteit en kwantiteit van het taalaanbod van het kind. De antwoorden van de ouders worden net als bij de PPVT gezien als maat van de kwaliteit en van de kwantiteit van het taalaanbod voor het kind. In totaal worden er 36 items getest waarvan 12 oefenopgaven. Bij de ouderversie kan een ruwe score van 36 behaald worden. Voor de bepaalde lidwoorden kunnen zes punten behaald worden en voor de onbepaalde lidwoorden kunnen ook zes punten behaald worden. Werkwoordplaatsing en werkwoordinflectie worden samen in één item gevraagd. Voor zowel werkwoordplaatsing als werkwoordinflectie kunnen 12 punten behaald worden. Bij het scoren is geteld hoe vaak de ouder het antwoord goed had. De data worden geanalyseerd aan de hand van de ruwe scores.

Taal- en leesactiviteiten in huis. De Literacy and Language scales (Scheele et al., 2010) is

een vragenlijst om informatie te verzamelen over de taal- en leesactiviteiten die thuis plaats vinden. Er worden in totaal 44 vragen gesteld over televisie kijken en computergedrag, gesprekken met het kind, zingen, vertellen, voorlezen en het leren van dingen aan een kind (bijvoorbeeld tellen). Een voorbeeld van een vraag is of het kind naar kinderprogramma’s op tv, video of DVD (zoals tekenfilmpjes) kijkt. De ouders kunnen kiezen uit een vijfpunt Likert-schaal variërend van ‘nee, nooit’ tot ‘ja, dagelijks’. Daarnaast wordt na ieder subonderdeel gevraagd in welke taal de activiteit plaatsvindt (altijd/ meestal/ soms/ zelden/ bijna nooit in het Nederlands). Ook wordt gevraagd hoeveel uren het kind televisie kijkt. Deze vragenlijst wordt bij zowel de eentalige als de tweetalige ouders afgenomen. De vragen worden duidelijk en helder aan de ouders geformuleerd maar het valt niet uit te sluiten dat de tweetalige ouders, die het Nederlands minder goed beheersen, de vragen toch niet begrijpen. De antwoorden worden door de proefleid(st)er op een papieren antwoordblad bijgehouden. De vragenlijst vraagt naar de kwantiteit van het taalaanbod maar de kwaliteit van het taalaanbod valt niet uit

(20)

20 te sluiten. Toch zal deze vragenlijst als maat van kwantiteit van het taalaanbod worden bekeken. De maximale ruwe score die kan worden behaald bij deze vragenlijst is 156. Aangezien het aantal vragenclusters niet gelijk verdeeld is wordt bij de analyses gewerkt met proporties zodat de vragenclusters gemakkelijk met elkaar vergeleken kunnen worden. De interne betrouwbaarheid (zie tabel 2) is voldoende (α = .77).

Tabel 2

Interne betrouwbaarheid van de Literacy & Language scales

Gecorrigeerde item-totaal correlatie

Cronbach’s Alpha if item deleted

Gesprekken met kind .589 .683

Zingen en vertellen .586 .680

voorlezen .574 .678

Leren van dingen aan kind .571 .682

Kwaliteit en kwantiteit van het taalaanbod. De Utrecht Bilingual Language Exposure

Calculator (UBiLEC, Unsworth, 2013b) is een vragenlijst voor tweetalige ouders waarbij gedetailleerd wordt gevraagd naar de kwantiteit en kwaliteit van het taalaanbod. De kwaliteit van het taalaanbod wordt gemeten door de vragen: Hoe vloeiend spreken de mensen die thuis regelmatig contact hebben met uw kind het Nederlands? Hoeveel fouten maken deze mensen wanneer ze Nederlands spreken? In hoeverre hebben deze mensen een accent in het Nederlands? Hoe goed spreekt elk van deze mensen het Nederlands? Hoe goed begrijpt elk van deze mensen het Nederlands? De overige vragen hebben betrekking op de kwantiteit van het taalgebruik. Er worden vragen gesteld over hoeveel en door wie het kind wordt blootgesteld aan het Nederlands thuis. Ook wordt bekeken wie tijd met het kind doorbrengt doordeweeks en in het weekend. Daarnaast wordt gekeken welke taal werd gesproken in het verleden. Als laatste wordt gekeken naar de kwantiteit van het taalaanbod van activiteiten buitenshuis (de peuterspeelzaal, eventuele clubs, vrienden, computergebruik en (voor)lezen). De vragenlijst bestaat in totaal uit 32 items. De vragen worden duidelijk en helder aan de ouders geformuleerd maar het valt niet uit te sluiten dat de ouders de vragen toch niet begrijpen. De digitale vragenlijst wordt afgenomen door de onderzoeker via een Excel-bestand. Dit Excel-bestand bevat algoritmes waarmee de kwaliteit en de kwantiteit van het taalaanbod berekend kan worden. De berekeningen geven onder andere een getal voor de algehele kwaliteit (Kwaliteit Algemeen) en kwantiteit (Kwantiteit Algemeen) van het taalaanbod dus het taalaanbod thuis en buitenshuis maar ook alleen de kwaliteit (Kwaliteit Thuis) en kwantiteit (Kwantiteit Thuis) van het taalaanbod thuis. De algehele kwaliteit van

(21)

21 Ouders Eentalig Zelfrapportage: Literacy & Language Scales Tweetalig Kwaliteit Vragenlijsten: - UBiLEC - Lanuage Mixing Tests: - Receptieve vocabulaire (PPVT-III-NL) - Morfologie (Elicited Production) Kwantiteit Vragenlijsten: - UBiLEC - Literacy & Language

Scales Tests: - Receptieve woordenschat (PPVT-III-NL) - Morfologie (Elicited Production)

het taalgebruik en de kwaliteit thuis worden in de vragenlijst steeds uitgedrukt op een schaal van 0 (helemaal niet vloeiend en nauwelijks begrip) tot 5 (even vloeiend en even goed begrip als volwassen moedertaalsprekers) en in de analyses wordt het gemiddelde van deze antwoorden gebruikt. De algehele kwantiteit en de kwantiteit thuis worden tijdens de analyses uitgedrukt in percentages.

Mixen van talen in taalaanbod. De Language Mixing Questionnaire (vertaald van

Byers-Heinlein, 2013) is een vragenlijst voor tweetalige ouders waar gevraagd wordt hoe ouders de twee talen mixen terwijl ze met hun kind spreken. Er worden zeven stellingen genoemd waarbij de ouder steeds op een Likert-schaal van één (‘zeker waar’) tot zeven (‘helemaal niet waar’) een antwoord kunnen geven. Voorbeeld van een stelling is: Ik begin vaak een zin in het [MOEDERTAAL] en dan ga ik over naar het Nederlands. De stellingen worden duidelijk en helder aan de ouders geformuleerd maar het valt niet uit te sluiten dat de ouders de vragen toch niet begrijpen. Deze vragenlijst meet de kwaliteit van het taalaanbod. De antwoorden worden door de proefleid(st)er op een papieren antwoordblad bijgehouden. De maximale ruwe score is 49. In de analyses wordt gewerkt met de ruwe scores.

Figuur 2: Schematische weergave van meetinstrumenten bij ouders

Data analyse

Enkele statistische overwegingen en stappen worden weergegeven voordat de analyses per deelvraag genoemd worden. Alle analyses voor dit onderzoek zijn uitgevoerd met het

(22)

22 programma SPSS 21.0. In deze scriptie wordt een p-waarde kleiner dan .05 aangehouden als significant. Vooraf is gecontroleerd of de data normaal verdeeld zijn met behulp van de Shapiro Wilks toets. Niet alle data zijn normaal verdeeld (zie appendix II). Daarnaast zijn in de data een aantal uitbijters gevonden. De verwachting is dat de data een grote mate van heterogeniteit bevatten omdat bijvoorbeeld sommige ouders kwalitatief goed Nederlands zullen spreken en andere ouders juist een stuk minder. Om deze reden zal verder niet gecorrigeerd worden voor de uitbijters.

Bij de eerste deelvraag zijn de taaluitkomsten van de kinderen de afhankelijke variabelen en de groep (een- of tweetalige kinderen) de between-subjects variabele. De taaluitkomsten van een- en tweetalige kinderen worden getoetst met behulp van de independent samples t-toetsen (de CELF en PPVT) en de non-parametrische Mann-Whitney (de EP). Bij de independent samples t-toetsen is getest met behulp van Levene’s Test of er sprake is van homogeniteit van de variantie. Als dit geschonden wordt, is de t-waarde gecorrigeerd (equal variances not assumed).1 De subonderdelen van de CELF (within-subjectvariabelen) worden ook vergeleken tussen groepen (between-subjectsvariabele). Omdat meerdere maten bij de CELF verschillende aspecten meten wordt de vergelijking gedaan met de Multivariate analyses of variances (MANOVA). De subonderdelen van de Elicited Production worden gemeten met de GLM Repeated Measures omdat de maten binnen de EP verschillende condities meten. Ondanks dat de data niet normaal verdeeld is kan een GLM Repeated Measures gedaan worden omdat dit een robuuste test is wanneer de onderzoeksgroepen van gelijke grootte zijn (Field, 2009).

Bij deelvraag twee wordt Pearson’s r correlaties uitgevoerd om te kijken naar de correlatie tussen kwantiteit en kwaliteit van het taalaanbod van tweetalige ouders en de taaluitkomst van de tweetalige kinderen. De taaltests (EP, PPVT) en de vragenlijsten (UBiLEC, Literacy & Language scales, Mixing) van de ouders worden gecorreleerd met de taaltests (CELF, EP, PPVT) van de tweetalige kinderen.

Met partiële correlatietoetsen wordt afzonderlijk gekeken naar de correlatie tussen taaluitkomsten van de kinderen en de kwaliteit van het taalaanbod en de taaluitkomsten van de kinderen en de kwantiteit van het taalaanbod. Er wordt gekeken naar de correlatie tussen de afhankelijke variabele, kwaliteit van het taalaanbod (de taaltests, de UBiLEC en de Language Mixing Questionnaire), en de onafhankelijke variabele, de taaluitkomst van de kinderen, waarbij de kwantiteit van het taalaanbod constant wordt gehouden. Andersom wordt

1

(23)

23 ook de correlatie berekend waarbij kwantiteit (de taaltests van de ouders en de UBiLEC en de Literacy & Language Scales) als onafhankelijke variabele wordt gebruikt en de kwaliteit constant wordt gehouden.

Om te onderzoeken in hoeverre de kwaliteit ten opzichte van de kwantiteit van het taalaanbod belangrijk is bij het verwerven van de tweede taal is een stapsgewijze lineaire regressieanalyse uitgevoerd. Hierbij is de afhankelijke variabele de taaluitkomst en de onafhankelijke variabelen de SES, leeftijd van het kind, algehele kwaliteit/kwantiteit van het taalaanbod (UBiLEC), kwaliteit/kwantiteit van het thuis taalaanbod (UBiLEC), de Mixing/Literacy & Language Scales en de taaluitkomsten van de ouders (PPVT en de EP).

Resultaten

Deelvraag 1: In hoeverre verschillen tweetalige kinderen en eentalige kinderen op maten van taaluitkomsten?

De resultaten van de kinderen op de taaltaken staan in tabel 3 weergegeven. Zoals te zien is, behalen de tweetalige kinderen significant lagere resultaten op de CELF, PPVT en EP, wat aangeeft dat ze minder ver zijn in de taalverwerving van het Nederlands dan hun eentalige leeftijdsgenootjes.

Tabel 3

Resultaten van de kinderen op de taaltests.

Taak Tweetalige kinderen (Gem. (SD)) Eentalige kinderen (Gem. (SD)) t-value U-value# Df Cohen’s d/ r CELF Totaal 23.11 (7.81) 30.27 (5.91) t = 4.630*** 82 -1.034 PPVT 12.06 (4.73) 15.95 (4.89) t = -3.680*** 82 -0.809 EP Totaal 9.16 (5.85) 13.03 (6.58) U = 545* 82 -0.30 z = -2.683 Noot: * = p < .05; ** = p < .01; *** = p < .001

# In geval van Independent t-test de t-value en Cohens’s d aanhouden als effectmaat. In geval van Mann-Whitney de U-value en r aanhouden als effectmaat.

Een MANOVA op de drie CELF taken voor een- en tweetalige kinderen laat een hoofdeffect van CELF zien, Wilk’s Lambda F(3, 80) = 7.564, p < .001, = .221. In tabel 4 is te zien dat op elk onderdeel van de CELF de een- en tweetalige kinderen significant verschillen.

(24)

24 Tabel 4

Verschillen tussen een- en tweetalige kinderen op de CELF.

Taak Tweetalige kinderen (Gem. (SD)) Eentalige kinderen (Gem. (SD)) F Df Partial eta squared CELF Zinnen begrijpen 8.74 (2.41) 10.43 (2.57) 9.556** 1, 82 .104 CELF woordstructuur 6.83 (3.14) 9.59 (2.71) 18.034*** 1, 82 .180 CELF Actieve woordenschat 7.57 (3.37) 10.51 (2.65) 18.928*** 1, 82 .188 Noot: * = p < .05; ** = p < .01; *** = p < .001

Er is een Repeated Measures ANOVA gedaan om de subtaken van de Elicited Production te meten met als within-subjects variabelen de subtaken van de EP (bepaalde-onbepaalde lidwoorden) en Groep (eentalig, tweetalig) als between-subjects variabelen. Er is een effect van soort lidwoorden, F(1, 80) = 28,020, p < .001, = .259: Alle kinderen scoren op de onbepaalde lidwoorden (Gem. = 2.43, SD = 2.93) significant hoger dan op de bepaalde lidwoorden (Gem. = 3.68, SD = 2,26). Er is ook een effect van groep F(1,80) = 11.027, p < .01, = .121. De eentalige kinderen (Gem. = 3.82, SD = .313) scoren hoger op de bepaalde lidwoorden en onbepaalde lidwoorden dan de tweetalige kinderen (Gem. = 2.42, SD = .284). Er is geen interactie (F = .132, p >.05) tussen Groep en soort lidwoorden.

Een Repeated Measures ANOVA met als within-subjects variabelen werkwoordplaatsing en werkwoorduitgang van de EP en Groep (eentalig, tweetalig) als between-subjects variabelen, toont een effect van werkwoorden aan F(1, 81) = 46.51, p < .001, = .365: Werkwoordplaatsing (Gem. = -2.87, SD = 1.968) is significant beter dan werkwoorduitgang (Gem. = 1.87, SD = 2.065). Er is echter geen effect van Groep (F = 1.92, p > .05) of interactie tussen Groep en werkwoorden (F = 1.95, p > .05).

Omdat de groep ouders van tweetalige kinderen bestond uit zowel gezinnen met één tweetalige ouder als twee tweetalige ouders, is het verschil tussen deze gezinnen ook bekeken. Een one-way ANOVA met de taaluitkomsten als afhankelijke variabelen en de verschillende groepen ouders (eentalig, één tweetalige ouder, twee tweetalige ouders) laat zien dat er een significant verschil is tussen kinderen van de verschillende groepen ouders op de CELF, F (2, 83) = 15.650, p < .001, op de PPVT, F ( 2, 83) = 7.892, p < .01 en op de EP, F (2, 81) = 5.110, p < .01. Post hoc tests wijzen uit dat bij de CELF een significant verschil is tussen de uitkomsten van de kinderen met eentalige ouders en kinderen van één tweetalige ouder (p < .05) en kinderen van eentalige ouders en kinderen van twee tweetalige ouders (p < .001). Ook is er een significant verschil tussen kinderen van één tweetalige ouder en twee tweetalige

(25)

25 ouders (p < .05). Bij de PPVT is er alleen een significant verschil tussen kinderen van eentalige ouders en kinderen van twee tweetalige ouders (p < .001). Bij de EP is er ook alleen een significant verschil tussen kinderen van eentalige ouders en kinderen van twee tweetalige ouders (p < .01)

Deelvraag 2: Welke invloed hebben de kwaliteit en kwantiteit van het taalaanbod van sequentieel tweetalige ouders op het taalniveau van tweetalige kinderen?

De taaluitkomsten en de vragenlijstinformatie van de tweetalige ouders staan gerapporteerd in tabel 5. Op basis van deze gegevens en de uitkomsten van de kinderen kan de associatie tussen deze twee bestudeerd worden. Omdat de groep ouders van tweetalige kinderen bestond uit zowel gezinnen met één tweetalige ouder als twee tweetalige ouders, is het verschil tussen de twee bekeken. Er is alleen een significant verschil tussen de kwantiteit van het taalaanbod in huis: Bij gezinnen met één tweetalige ouder (gem. = 67.88) is het taalaanbod thuis in het Nederlands groter dan bij gezinnen met twee tweetalige ouders (gem. = 48.86), U = 150.5, z = -2.623, p < .010, r = -.38. Daarom zijn de correlaties voor deze gezinnen ook los van elkaar berekend.

Tabel 5

Resultaten van tweetalige ouders op de taaltests en vragenlijsten.

Gemiddelde tweetalige ouders totaal (SD) Gemiddelde één tweetalige ouder (SD) n = 26 Gemiddelde twee tweetalige ouders (SD) n = 21 Tests PPVT ouders 131.83 (30.74) 135.60 (32.41) 129.14 (30.00) EP ouders 24.91 (5.81) 25.12 (5.44) 24.67 (6.37) Maten van kwaliteit Kwaliteit Algemeen 4.46 (4.40) 4.41 (.40) 4.52 (.41) Kwaliteit Thuis 4.06 (.76) 4.05 (.73) 4.06 (.85) Language Mixing 22.29 (8.44) 23.40 (8.64) 20.90 (8.17) Maten van kwantiteit Kwantiteit Algemeen 67.40 (20.13) 73.42 (14.61) 59.95 (23.66) Kwantiteit Thuis 59.38 (24.86) 67.88 (22.95) 48.86 (23.52)

Lit& Lang scales .63 (.15) .61 (.15) .59 (.16)

Tabel 6 geeft de correlaties weer tussen de taaluitkomsten en vragenlijstinformatie van de ouders en de taaluitkomsten van de kinderen. Kijkend naar de informatie van alle tweetalige ouders blijkt dat bij de taalmaten van de ouders de PPVT een significante zwakke correlatie laat zien met de PPVT en EP van de kinderen. Er zijn geen significante correlaties gevonden tussen de maten van kwaliteit van het taalaanbod van ouders en de taaluitkomsten van de

(26)

26 kinderen. Bij de maten van kwantiteit van het taalaanbod is er een significante zwakke correlatie tussen de Literacy & Language scales en de CELF en de EP van de kinderen. Wanneer gekeken wordt naar enkel de correlatie tussen twee tweetalige ouders en de taaluitkomsten van de kinderen dan blijkt dat alleen bij de taalmaten, de PPVT een significante zwakke correlatie heeft met de EP van de kinderen. Tussen gezinnen met één tweetalige ouder en de taaluitkomsten van de kinderen bestaan vier significante zwakke correlaties, namelijk: Algehele kwaliteit van taalaanbod en de CELF, kwaliteit van het thuis taalaanbod en de CELF, Literacy & Language scales en de CELF en de PPVT.

Tabel 6

Correlaties tussen de taalmaten van de tweetalige ouders en de taaluitkomsten van de tweetalige kinderen.

CELF kinderen PPVT kinderen EP kinderen

Tests PPVT ouders Totaal TT ouders .321 .393* .353* 1 TT ouder .303 .329 .195 2 TT ouders .309 .425 .465* EP ouders Totaal -.029 .102 .072 1 TT ouder .105 .183 .135 2 TT ouders -.190 -.010 -.022 Maten van kwaliteit Kwaliteit Algemeen Totaal .231 .186 .154 1 TT ouder .512** .260 .267 2 TT ouders .068 .167 .059 Kwaliteit Thuis Totaal .196 .177 .226 1 TT ouder .481* .371 .354 2 TT ouders -.046 .183 .061 Language Mixing Totaal .050 .119 .045 1 TT ouder .038 .708 -.079 2 TT ouders -.055 .098 .152 Maten van kwantiteit Kwantiteit Algemeen Totaal .159 .126 .166 1 TT ouder -.333 -.244 -.017 2 TT ouders .305 .341 .195 Kwantiteit Thuis Totaal .141 .150 .180 1 TT ouder -.161 -.081 .039 2 TT ouders .182 .300 .180 Literacy& Language scales Totaal .421*** .281 .382* 1 TT ouders .595** .446* .387 2 TT ouders .234 .028 .341 Noot: * = p < .05; ** = p < .01; *** = p < .001

(27)

27 Er is ook onderzocht of binnen de verschillende taaluitkomsten van één ouder samenhang te ontdekken is. Wanneer een ouder geen consistent patroon vertoont in de taaluitkomsten, bijvoorbeeld een lage score op de taaltests maar juist een hoge score op de kwaliteitsmaten, kan dit verklaren waarom sommige correlaties tussen de taalmaten van de ouders en de taaluitkomsten van het kind uitblijven. Deze resultaten van de correlaties zijn weergegeven in tabel 7. Er is één significante zwakke correlatie tussen de taaltests en de vragenlijsten namelijk, de woordenschat van de ouders (PPVT) en de algehele kwaliteit van het taalaanbod. Verder zijn er wel correlaties tussen de kwaliteit en kwantiteit thuis en in het algemeen, maar niet met de taaltests.

Tabel 7

Correlaties tussen de taalmaten van de tweetalige ouders.

PPVT ouders EP ouders Kwal. Alg. Kwal. thuis Mixing Kwant. Alg. Kwant. thuis Lang& Lit scales PPVT ouders 1 EP ouders .446** 1 Kwal. Algemeen .331* .031 1 Kwal. Thuis .325 .047 .701*** 1 Mixing .264 .242 .098 -.083 1 Kwant. Algemeen -.142 -.192 -.008 .293* -.301* 1 Kwant. Thuis .038 -.058 .127 .455** -.083 .839*** 1 Lang& Lit Scales .111 .019 .237 .250 .073 -.052 -.124 1 Noot: * = p < .05; ** = p < .01; *** = p < .001

Tabel 8 geeft de partiële correlaties weer tussen de taaltests en kwaliteitsmaten van de ouders en de taaluitkomsten van de tweetalige kinderen waarbij gecorrigeerd is voor de maten van kwantiteit van het taalaanbod (algehele kwantiteit, kwantiteit thuis en de Literacy & Language scales). Opvallend is dat de PPVT van de ouders en de CELF van de kinderen nu wel een zwakke significante correlatie laten zien. De correlatie tussen de PPVT van de ouders en de EP van de kinderen is niet meer significant.

(28)

28 Tabel 8

Partiële correlaties: Gecontroleerd voor kwantiteit.

CELF kinderen PPVT kinderen EP kinderen

PPVT ouders .387* .464** .346 EP ouders -.071 .102 .008 Kwaliteit Algemeen .137 .245 .092 Kwaliteit Thuis .011 .272 .129 Language Mixing .028 .062 -.060 Noot: * = p < .05; ** = p < .01; *** = p < .001

Tabel 9 geeft de partiële correlaties weer tussen de taaltests en kwantiteit van het taalaanbod van de ouders en de taaluitkomsten van de kinderen waarbij gecorrigeerd is voor de kwaliteit van het taalaanbod (algehele kwaliteit, kwaliteit thuis en Language Mixing). Het blijkt dat geen van de taaltests van de ouders en de vragenlijsten significant correleert met de taaltests van de kinderen nadat is gecontroleerd voor de kwaliteitsmaten.

Tabel 9

Partiële correlaties: Gecontroleerd voor kwaliteit.

CELF kinderen PPVT kinderen EP kinderen

PPVT ouders .355 .352 .330

EP ouders -.153 .038 -.055

Kwantiteit Algemeen .209 .124 .080

Kwantiteit Thuis .132 .062 .027

Lit & Lang scales .254 .025 .249

Noot: * = p < .05; ** = p < .01; *** = p < .001

Deelvraag 3: In hoeverre is de kwaliteit ten opzichte van de kwantiteit van het non-native taalaanbod van de ouder belangrijk bij het verwerven van twee talen bij de kinderen?

De invloed van kwantiteit en kwaliteit is in kaart gebracht door middel van drie Multipele regressieanalyses. Per analyse is steeds één taaltest van de tweetalige kinderen als uitkomstmaat genomen (CELF, PPVT, EP). Bij stap één zijn de SES en leeftijd ingevoerd en bij stap twee zijn de algehele kwantiteit en de algehele kwaliteit van het taalaanbod van de ouders, de kwantiteit en kwaliteit van het thuis taalaanbod, de vragenlijsten en de taaltests meegenomen als predictoren. Er is voor deze volgorde gekozen omdat verwacht wordt dat SES en leeftijd significant voorspellend zullen zijn. De maten voor kwaliteit en kwantiteit worden vervolgens toegevoegd om hun voorspellende waarde af te lezen. Een

(29)

29 regressieanalyse waarbij gezinnen met één tweetalige ouder en twee tweetalige ouders apart worden geanalyseerd levert geen significante modellen op.

In tabel 10 staan de resultaten van de regressieanalyse voor alle tweetalige gezinnen. Het regressiemodel met de CELF als afhankelijke variabele en SES als predictor is significant, F (1, 34) = 8.142, p < .01. Wanneer echter de maten van kwaliteit en kwantiteit worden toegevoegd in stap twee is het model niet meer significant, F(9, 26) = 1.920, p > .05. Het model is dus niet bruikbaar om de CELF te voorspellen. Het regressiemodel met de PPVT als afhankelijke variabele en SES en leeftijd als predictoren is significant, F(2, 33) = 6.364, p < .01. Wanneer in stap twee de maten van kwaliteit en kwantiteit worden toegevoegd is het model nog steeds significant, F(10, 25) = 2.293, p < .05. Het model is dus bruikbaar om de PPVT van de kinderen te voorspellen, maar de voorspelling is qua sterkte matig: 48 procent van de verschillen in de PPVT van de kinderen kunnen voorspeld worden door de maten van kwaliteit en kwantiteit (R² = .478). De enige samenhang in stap twee is tussen leeftijd van het kind en de PPVT van het kind. De derde regressiemodel met als afhankelijke variabele de Elicited Production en SES en leeftijd als predictoren is niet significant, F(2, 31) = 2.545, p >.05. Ook met het toevoegen van de maten van kwaliteit en kwantiteit als predictoren in stap twee is het model niet significant, F(10, 23) = 1.416, p > .05. Het model is dus niet bruikbaar om de EP van de kinderen te voorspellen.

Tabel 10

Regressieanalyse voor de CELF, EP en PPVT van de tweetalige kinderen.

B SE B β CELFa Stap 1 Constant 14.463 3.052 SES 2.344 .822 .440** Stap 2 Constant 17.961 22.080 SES 2.593 1.366 .486 Kwantiteit Algemeen .023 1.33 .063 Kwaliteit Algemeen -1.636 5.497 -.074 Kwantiteit Thuis .060 .118 .196 Kwaliteit Thuis -2.417 2.540 -.251

Literacy & Language Scales 17.155 9.070 .333

Language Mixing -.243 .189 -.270

Elicited Production ouder -.155 .241 -.122

PPVT ouder .053 .064 .207

PPVTb Stap 1

Constant -5.238 5.802

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Kijkend naar de literatuur hierboven over het transpositieproces, zie je doorgaans vooral analyses waar het transpositieproces wordt onderzocht door te kijken naar de bureaucratische,

When experiencing Rodchenko’s images as “mediated” but not “manipulated” accounts of the construction of Belomor, understanding these images as traces of the camp could lead

The metrics under which we evaluate the reviewed research are algorithm classification type, deployment scenario, resource management criteria (resource allocation,

1 hanze University of applied sciences, research group healthy ageing, allied health Care and nursing, groningen, the netherlands; 2 University of groningen, University Medical

In de Agromere Arena ontwikkelden belanghebbenden samen met het onderzoeksteam van Wageningen UR een nieuwe visie op de rol van landbouw in een stedelijke omgeving, een visie op

- Topstar significant meer knopval heeft dan Angelica (deze conclusie moet echter met enige voorzichtigheid worden getrokken omdat er van Topstar nog maar een kweker is).. -

Het Bronzen Kruis, ingesteld in 1940, wordt toegekend aan Nederlandse militairen, die zich ten behoeve van de Nederlandse Staat door moedig of beleidvol optreden tegen de

In dit keuzedeel verdiept de beginnend beroepsbeoefenaar zich in technieken die horen bij het vervaardigen van een rijgschoen en kan deze ook daadwerkelijk in elkaar zetten..