• No results found

'Sotheyt soet en Wijsheyt voecht te saem' - Lering en vermaak tijdens de zeventiende-eeuwse 'Wintersche Avonden' van Jacobus Viverius

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "'Sotheyt soet en Wijsheyt voecht te saem' - Lering en vermaak tijdens de zeventiende-eeuwse 'Wintersche Avonden' van Jacobus Viverius"

Copied!
62
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘Sotheyt soet en Wijsheyt voecht te saem’

Lering en vermaak tijdens de zeventiende-eeuwse ‘Wintersche Avonden’ van Jacobus Viverius

Amsterdam, mei 2019

Dagmar Lodders

Studentnummer: 10340254

Duale Master Neerlandistiek: Redacteur/Editor Faculteit der Geesteswetenschappen

Universiteit van Amsterdam

Begeleider: prof. dr. E.M.P. van Gemert Tweede lezer: dr. F.R.E. Blom

(2)
(3)

3

Inhoudsopgave

1. Inleiding ... 5

Jacobus Viverius... 5

De Wintersche Avonden ... 5

Inhoud De Wintersche Avonden ... 6

Bijbels wereldbeeld ... 7

Betrouwbaar?... 8

Johan van Beverwijck ... 8

Onderzoeksvragen ... 9

Inhoud scriptie ... 9

2. Tabak en alcohol: waar rook is, is vuur ... 11

Tabak voor Hollandse zuipschuiten ... 12

Een exotische plant ... 13

Tabak als genotsmiddel ... 15

Overvloed en onbehagen ... 15

Een vurig debat ... 16

Van Beverwijck over tabak ... 19

Humeurenleer ... 19

‘Van de vremdigheden aen s’menschen lichaem’ ... 22

3. De vallende ziekte ... 25

De geschiedenis van de vallende ziekte ... 26

Een natuurlijke oorzaak ... 26

Een droevige geschiedenis ... 27

Een systematische bespreking ... 29

Aanpak Viverius ... 30

4. All the world is melancholy: de menselijke psyche in de zeventiende eeuw ... 34

Wat is melancholie? ... 36

‘Wonderlicke melancholien’ ... 37

Genezing door ‘goet bedroch’ ... 38

Melancholie en Van Beverwijck ... 40

Melancholie in de moderne tijd ... 42

5. Goddelijke tekens: komeetverschijningen en hun betekenis ... 43

‘Cometen ende wonderlicke Teyckenen in de lucht’ ... 44

Kometen binnen het zeventiende-eeuwse wereldbeeld ... 46

Wijze en dwaze maagden ... 46

6. ‘Godt doet selfs de quade goet’: de dood als verlossing ... 50

(4)

4

De dood als definitieve verlossing ... 52

Wie goed doet, goed ontmoet ... 53

‘het Leven is in sijn selven goet, ende de Doot quaet’ ... 55

7. Conclusie ... 57

Verantwoording ... 59

(5)

5

1. Inleiding

Bedenckende by my selven, Gunstighe Leser, waermede ick best my selven in onse spraecke soude oeffenen: sonder mijne beroepinghe (ick segge de Genees-conste) geheel te verlaten, so quam my in den sin eenighe vremdigheden onses wonderbaerlijcken tijdts te beschrijven.1

Met deze woorden richt Jacobus Viverius (1572-1640) zich in het voorwoord van zijn populaire boek De Wintersche Avonden (1615) tot zijn lezers. Hij heeft het geschreven om enkele opmerkelijke zaken uit de wonderbaarlijke tijd waarin hij leeft te beschrijven, terwijl hij er tegelijkertijd zijn taalvaardigheid mee kon onderhouden, zonder zijn beroep als arts helemaal uit het oog te verliezen.

Jacobus Viverius

Jacobus Viverius is het pseudoniem van de uit Gent afkomstige Jacob Van de Vivere. Al op jonge leeftijd moest Viverius samen met zijn ouders Gent ontvluchten omdat ze het protestantse geloof aanhingen, wat in de Zuidelijke Nederlanden tijdens de Tachtigjarige Oorlog verboden was. Ze vluchtten naar Leiden, waar Viverius medicijnen ging studeren. Hij vervolgde zijn studie in Parijs en Londen, om zich uiteindelijk in Amsterdam te vestigen als apotheker.2

Vóór De Wintersche Avonden schreef Viverius een aantal werken met een theologische inslag, waaronder Den lust-hof van de christelicke zielen (1600) en De handt Godes (1601). De

Wintersche Avonden verscheen oorspronkelijk onder het pseudoniem Philologus Philiatros a

Ganda, iets wat gebruikelijk was onder humanisten in die tijd. Philologus Philiatros a Ganda betekent liefhebber van letteren en liefhebber van geneeskunde, uit Gent. Pas toen dichter Jan Zoet in 1649 een herziene versie van het werk publiceerde, werd de identiteit van de inmiddels overleden Viverius aan het publiek onthuld.3

De Wintersche Avonden

De Wintersche Avonden, of Nederlantsche vertellingen van Philologus Philiatros, a Ganda. Waer in verscheydene vremdigheden / dese lest voorledene hondert jaren gebeurt / seer leerlijck ende vermaeckelijck worden verhaelt, zoals de volledige titel luidt, werd voor het eerst

uitgegeven in 1615 door Dirck Pieterszoon en is een verzameling van bijna zeshonderd kortere

1 Viverius 1615: [2r].

2 Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek. 1912: 1500-1501. 3 Cordes 2008: 276.

(6)

6

en langere verhaaltjes met een zowel leerzame als vermakelijk functie.4 Zoals Viverius zelf schrijft in het lofdicht: ‘Sotheyt soet en Wijsheyt voecht te saem’ (leuke gekkigheid en wijsheid passen bij elkaar).5

Een verklaring voor de op het eerste oog ietwat nietszeggende titel van zijn werk geeft Viverius in het ‘Clinck-ghedicht Op den Naeme deses Boecks.’ waarin hij het boek zelf aan het woord laat:

Duncke het u vreemt, dat my soo is ghegheven Den vremden naem van Wintersch’ Avonden? Ghemerckt dat ick vol vremdigheden ben,

Moest oock den naem niet vremt zijn daer beneven? Aensiet den tijdt wanneer ick ben gheschreven, Aensiet den tijdt als men my lesen moet, Ghy sult den naem voorseecker vinden goet, End’ onbeschimpt den Schrijver laten leven. 6

De betekenis van de titel Wintersche Avonden is dus tweeledig. Allereerst verwijst deze naar het moment op de dag waarop Viverius aan zijn boek kon werken. Overdag was hij werkzaam als arts, waardoor alleen de avonden overbleven om te schrijven.7 Daarnaast waren de donkere, gure winterse avonden voor de lezer bij uitstek het moment om zich in het werk van de Zuid-Nederlandse arts te verdiepen.

Inhoud De Wintersche Avonden

Het boek bestaat uit zeven delen (door Viverius als ‘boeken’ aangeduid), met ieder twaalf hoofdstukken. In het eerste deel, dat als titel ‘van de vremdigheden aen s’menschen lichaem’ heeft, laat Viverius allerlei soorten (lichamelijke) afwijkingen voorbij komen. Mensen zonder armen, mensen die nooit eten of drinken, mensen die abnormaal groot of klein zijn, mensen met de eeuwige jeugd: ze passeren allemaal de revue. In het tweede deel besteedt Viverius aandacht aan verschillende soorten ziektes en soms ook geneeswijzen; in het derde deel

zoomt hij specifiek in op de mentale gesteldheid en het

gemoed van de mens. In het vierde deel krijgt het boek in toenemende mate een religieuze toon, wanneer Viverius

4 Cordes 2008: 280. 5 Viverius 1615: [1v]. 6 Viverius 1615: [1v]. 7 Viverius 1615: [2r].

Afbeelding: titelpagina De

Wintersche Avonden, eerste druk

1615. Bijzondere Collecties

(7)

7

schrijft over de zonden die mensen kunnen begaan en de deugden die ze kunnen hebben. Onder de deugden vallen onder andere liefde en gerechtigheid en onder de zonden overspel, prostitutie, diefstal, moord en incest. Het vijfde deel is een logisch vervolg, waarin Viverius vertelt op welke manieren God de zondaars uit het vierde deel waarschuwt. Nadat God een waarschuwing heeft afgegeven met bijvoorbeeld een aardbeving of een komeetverschijning, valt in het zesde deel te lezen hoe God de mensheid straft met oorlogen, hongersnoden en een uitbraken van de pest. Het werk eindigt uiteindelijk met een positieve noot, wanneer Viverius in het zevende deel spreekt over ‘wonderlicke Verlossingen ende van de doot’.

De Wintersche Avonden werd Viverius’ meest populaire werk. Na de eerste uitgave in

1615 is het maar liefst zes keer herdrukt, voor het laatst in 1665.8 Binnen de Republiek bleef de verspreiding niet beperkt tot zijn woonplaats Amsterdam; er zijn ook drukken bekend uit Rotterdam (1636) en Utrecht (1650).9

Bijbels wereldbeeld

De wetenschap bevond zich ten tijde van De Wintersche Avonden op een keerpunt. In de zestiende eeuw werd de natuur nog vanuit een Bijbels perspectief bezien. Wetenschappers waren in de veronderstelling dat ze geen nieuwe kennis konden vergaren. Toen de aarde door God werd geschapen, was alle kennis beschikbaar. De eerste mensen begrepen alle natuurverschijnselen. Ze hadden een volmaakt wiskundig inzicht, volmaakte kennis van natuurkrachten en volmaakte kennis van de flora en fauna.10 In de loop der tijd is deze kennis steeds minder geworden doordat deze niet volledig werd doorgegeven, of omdat werken waarin kennis was vastgelegd verdwenen. Wetenschapsbeoefening in de zestiende eeuw hield dus in dat je zo veel mogelijk moest lezen, en het liefste van auteurs die zo oud mogelijk waren. Klassieke geleerden als Aristoteles en Hippocrates zaten bijvoorbeeld relatief dicht op de schepping, en waren dus goede bronnen van informatie.11

Aan het begin van de zeventiende eeuw vond er echter een omslag plaats. Men realiseerde zich dat de auteurs uit de oudheid misschien toch niet alles geweten hadden. Zo werden bij het vergelijken van klassieke teksten fouten en tegenstrijdigheden ontdekt. De

8 Buisman 1960: 409-410.

9 Buisman 1960: 410. Bij latere drukken vond ook uitbreiding plaats. Zo werd er in 1636 een verhaal

toegevoegd: ‘Gheluck ende Ongheluck des Houwelijks’. De versie uit 1649 (door Jan Zoet) is op een aantal punten aangepast. Zie Cordes 2008: 276-279.

10 Jorink 1999: 10. 11 Jorink 1999: 11-12.

(8)

8

uitvinding van de boekdrukkunst zorgde ervoor dat steeds meer mensen toegang hadden tot de klassieke werken en iedere ontdekkingsreiziger kon zo de door de ouden beschreven kennis toetsen aan zijn eigen observaties.12 Het Bijbelse wereldbeeld kwam steeds meer op losse schroeven te staan en wetenschappers raakten meer en meer overtuigd van het belang van eigen waarneming. Om wetenschap te beoefenen moest je achter de stoffige boeken vandaan komen en zelf de natuur ingaan, Gods schepping met eigen ogen aanschouwen.

Betrouwbaar?

De Wintersche Avonden geeft een goede indruk van het keerpunt waarop de wetenschap zich

op dat moment bevond. Viverius blijkt in veel opzichten een moderne wetenschapper, op verschillende plekken in het boek wijst hij zijn lezer op het belang van eigen waarneming. Uit zijn brongebruik blijkt echter dat hij het Bijbelse wereldbeeld nog niet helemaal achter zich heeft gelaten.

Voor de vele verhalen en anekdotes die het boek telt baseerde Viverius zich op een groot aantal populaire en wetenschappelijke schrijvers en op een aantal medici. Velen van hen waren tijdgenoten. Zo ontleende Viverius veel inspiratie aan Trèsor d’histoires admirables et

mémorables de nostre temps (1605) van de Zwitserse predikant Simon Goulart. Oorspronkelijk

was hij zelfs van plan Goularts werk naar het Nederlands te vertalen, maar hij voelde zich daar te ‘onlustisch ende swack’ voor. Ook de Zuidnederlandse historicus Emanuel van Meteren en zijn ‘De Meter’13 wordt veelvuldig opgevoerd, net als de medicus Levinus Lemnius. Regelmatig grijpt Viverius ook terug naar de oudheid, zo noemt hij Aristoteles en de Bijbel als bronnen. Viverius hecht klaarblijkelijk veel belang aan de betrouwbaarheid van zijn werk: hij voorziet elk verhaal van een bronvermelding, ofwel in de lopende tekst, ofwel in de marge.

Johan van Beverwijck

Een andere arts uit die tijd die zijn kennis net als Viverius op papier heeft gezet is de arts Johan van Beverwijck (1594-1647). Van Beverwijck werd in 1594 geboren in Dordrecht, waar hij tot aan zijn dood in 1647 zou wonen en werken. Hij begon zijn medische opleiding in Leiden, waarna hij voor verdere studie een reis maakte langs bekende Europese universiteiten, zoals Parijs, Montpellier en Padua. In Padua promoveerde hij tot doctor in de geneeskunst. Rond 1618 keerde Van Beverwijck terug naar Dordrecht waar hij zich vestigde als arts.14 Tussen 1636

12 Jorink 1999: 19-23.

13 Historie der Neder-Landscher ende haerder Na-buren Oorlogen

ende geschiedenissen (1614).

(9)

9

en 1645 publiceerde hij een drieluik, bestaande uit Schat der Gesontheyt (1636), Schat der

Ongesontheyt (1642) en Heel-konste (1645). De drie werken vormen samen een medische

encyclopedie voor artsen, maar ook voor de leek die geïnteresseerd is in de geneeskunst.15

Onderzoeksvragen

In deze scriptie wil ik onderzoeken welk doel Jacobus Viverius voor ogen had met het schrijven van De Wintersche Avonden. Wat voor type boek is het? Op welke manier speelde zijn medische achtergrond een rol bij het schrijven? Uit wat voor soort lezers bestond zijn publiek en welke boodschap wilde hij aan hen meegeven?

Om bovenstaande vragen te beantwoorden heb ik uit de eerste druk van De Wintersche

Avonden uit de verschillende delen een aantal cases geselecteerd die naar mijn mening

representatief zijn voor de inhoud van het boek en de verhaallijn duidelijk weergeven.

Ik vergelijk vervolgens Viverius’ benadering met die van een andere schrijvende medicus uit dezelfde tijd, namelijk Johan van Beverwijck, Waar mogelijk heb ik voor elk van de cases opgezocht wat Van Beverwijck over het betreffende onderwerp heeft geschreven in ofwel Schat der Gesontheyt, ofwel in Schat der Ongesontheyt. Door Viverius’ aanpak af te zetten tegen de werkwijze die Van Beverwijck volgt in zijn medische encyclopedie, hoop ik Viverius’ De Wintersche Avonden te kunnen karakteriseren.

Inhoud scriptie

In het tweede hoofdstuk bespreek ik twee onderwerpen die door Viverius onder de bijzonderheden van het menselijk lichaam worden geschaard, namelijk tabak en alcohol. Tabak was in de zeventiende eeuw een nog relatief nieuw verschijnsel, waarvan nog niet iedereen wist wat hij ervan moest vinden en of het een plek had binnen het medische systeem dat in de zeventiende eeuw gebruikt werd, de humeurenleer.

Als volgende casus behandel ik een ziekte uit het tweede deel van De Wintersche

Avonden, namelijk de vallende ziekte, tegenwoordig beter bekend als epilepsie. Bij het

vergelijken van de teksten van Viverius en Van Beverwijck valt op dat hun werkwijze verschilt. Ziektes zijn niet alleen fysiek, ook psychisch kan er van alles mis zijn met de gezondheid van de mens. In het vierde hoofdstuk bespreek ik de visies van beide artsen op melancholie en andere vormen van waanzin.

Vanaf het vierde deel neemt De Wintersche Avonden een andere wending. Van de wonderbaarlijkheden van het menselijk lichaam gaat Viverius over op de deugden en zonden,

(10)

10

om vervolgens in het vijfde deel stil te staan bij de waarschuwingen die God geeft aan zondaars. Waarschuwingen stuurde God onder andere in de vorm van komeetverschijningen, een verschijnsel waar de zeventiende-eeuwse burger moeilijk betekenis aan kon geven zoals we in het vijfde hoofdstuk zullen zien.

In het laatste hoofdstuk bespreek ik de dood en de manier waarop Viverius en Van Beverwijck tegen het levenseinde aankijken.

In de conclusie vat ik mijn bevindingen samen en geef ik antwoord op mijn onderzoeksvragen.

(11)

11

2. Tabak en alcohol: waar rook is, is vuur

Volgens het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) sterven er in Nederland jaarlijks ongeveer 20.000 mensen aan de gevolgen van roken.16 Dit leidde in 2016 tot een unieke rechtszaak. Advocaat Bénédicte Ficq deed aangifte tegen de Nederlandse tabaksindustrie namens twee longkankerpatiënten. In NRC Handelsblad viel op 11 februari 2018 het volgende te lezen:

‘Eind september [2016] deed Ficq aangifte namens twee longpatiënten tegen de vier grootste tabaksproducenten die in Nederland actief zijn: Philip Morris, British American Tobacco, Japan Tobacco International en Imperial Tobacco Benelux. Die maken samen vrijwel alle bekende merken. Ficq beschuldigt de fabrikanten en hun bestuurders van (poging tot) moord dan wel doodslag, zware mishandeling en valsheid in geschrifte. Ze vindt sigaretten een „moorddadig product, deadly by design”. Ze wijst daarbij op het feit dat in het filter van de sigaretten kleine gaatjes zitten. Daardoor zijn in het laboratorium de gemeten waarden van teer, nicotine en koolmonoxide veel lager dan in werkelijkheid. Die foute waarden zijn jarenlang onterecht op de verpakkingen vermeld en bestaan nog steeds.’17

In de periode na de aangifte sloten steeds meer partijen zich aan bij Ficqs standpunt. In 2017 klaagde het KWF Kankerfonds de tabaksfabrikanten aan en op 1 februari 2018 deed het Antoni van Leeuwenhoekziekenhuis als eerste ziekenhuis aangifte, waarna andere ziekenhuizen volgden.

Het is vandaag de dag duidelijker dan ooit dat roken dodelijk is, maar dat was eerder lang niet altijd het geval. Pas in 1929 werd het statistische verband tussen roken en longkanker gelegd, door de Duitse arts Fritz Lickint in zijn studie Tabak und Tabakrauch als ätiologischer

Faktor des Carcinoms.18 Door het nazibewind kreeg Europa er pas na de Tweede Wereldoorlog lucht van. Toen werd er een tegenbeweging gevormd met voorlichtingscampagnes, die echter weinig succes hadden.

Pas in de jaren zeventig van de twintigste eeuw kwamen er in Nederland waarschuwingen op verpakkingen van sigaretten te staan. Niet veel later werd tabaksreclame in de ban gedaan en in de jaren negentig kwam er een rookverbod in het openbaar vervoer. Begin deze eeuw werd roken verboden in openbare gebouwen en werd er een leeftijdsgrens van 16 jaar ingesteld voor de verkoop van tabak, die later werd verhoogd naar 18 jaar. Sinds 1 juli 2008 is het niet meer toegestaan om te roken in de horeca.

16 RIVM 2011. 17 Houtekamer 2018. 18 Lickint 1930: 349-365.

(12)

12

Toch was er in de geschiedenis niet altijd argwaan over tabak geweest. Toen de tabaksplant in de vijftiende eeuw door de Europeanen was ontdekt, werden er door sommigen zelfs helende eigenschappen aan toegeschreven. Aan het begin van de zeventiende eeuw werd er veel over de tabaksplant geschreven, zo ook door Viverius in De Wintersche Avonden.

Tabak voor Hollandse zuipschuiten

Voordat de tabak in de Republiek binnenkwam, stonden de Hollandse burgers in Europa bekend om hun overmatige alcoholgebruik. Dit had onder andere te maken met het feit dat alcoholische dranken als bier, wijn en brandewijn veiliger waren om te drinken dan water, met name in steden waar het water sterk vervuild was. Vooral bier was populair, aan het einde van de zestiende eeuw werd er gemiddeld 500 liter per persoon per jaar gedronken.19 Alcoholgebruik was sterk ingeburgerd in de Nederlandse cultuur, maar ook tabak raakte vanaf ongeveer 1600 populair onder de Nederlandse burgerij. In Engelse prenten was de standaardkarikatuur van een Nederlander: een ronde ton, stomdronken van de jenever, die zijn volgende pijp aansteekt met de nasmeulende resten van de vorige.20

De tabaksplant deed dus tegen het einde van de zestiende eeuw zijn intrede in de Republiek. De Zuid-Nederlandse historicus Emanuel van Meteren omschreef in 1598 als volgt hoe tabak werd gebruikt:

1

5

dit gebruycken sy / wat gedroocht tot poeder / met een silveren ofte steenen ghebacken Pijpken / daer toe eygentlick gemaeckt ofte gebacken / van eenen vinger lanck / en voor in een backsken een half Haselnote groot / dat sy met het Poeder vullen / ende steken daer het vier inne met een cole ofte keerse / ende aen d’ander eynde suyghen door het hol Pijpken / den roock daer van int lijf ende mont / ende dien vol vanden rooc hebbende blasen dien weder ten Neusgaten uyt / ende dat soo langhe hergaende / tot dat het al uytghebrant is / ende doen dat soo dickmael het hun goetdunckt / ende dat heeten sy malkanderen toedrincken / een Pijpe Tabacco 21

2 van eenen vinger lanck: met de lengte van een vinger

2-3 een backsken een half Haselnote groot: een bakje ter grootte van een halve hazelnoot

3 vier: vuur

3-4 cole ofte keerse: een stukje steenkool of een kaars

4-5 ende dien vol … Neusgaten uyt: wanneer het lijf en de mond vol zitten met rook, blaas je

het via je neusgaten weer uit.

6 ende dat soo … al uytgebrant is: en dat herhalen ze net zo lang totdat het tabakspoeder

opgebrand is.

6-7 ende doen dat dickmael het hun goetdunckt: en dat doen ze net zo vaak als ze willen

19 Roberts 2004: 238-239. 20 Schama 1988: 197. 21 Van Meteren 1614: 397.

(13)

13

Gedroogd poeder dus, aangestoken met een kaars of een kooltje, waarvan je de rook door een hol pijpje zuigt en die via de neusgaten weer uitblaast. Het is duidelijk dat roken voor Van Meteren nog een enigszins curieuze bezigheid is.

Deze onwetendheid duurde niet lang: Tussen 1590 en 1650 veranderde de Republiek van een land waarin niet gerookt werd in een land vol met pijprokers. Nederlanders stonden bekend als de ‘tabaksliefhebbers van Europa’.22 Tabak was er gemakkelijk verkrijgbaar: in 1640 was Amsterdam een van de grootste Europese tabakscentra. De plant werd niet alleen bewerkt en verkocht in heel Europa, maar ook geconsumeerd op de lokale markt. In steden als Gouda ontstonden belangrijke industrieën voor het vervaardigen van accessoires om tabak te kunnen consumeren, zoals pijpen.23

Een exotische plant

Tabak werd bij toeval door de Europeanen ontdekt. In La Diva Nicotina: The Story of How

Tobacco Seduced the World schrijft Iain Gately hoe de Spanjaard Christopher Columbus op 11

oktober 1492 tijdens zijn zoektocht naar een zeeroute naar China een eiland in de Bahama’s bereikte. Daar werden Columbus en zijn bemanning door de inheemse bevolking ontvangen met geschenken: kralen, fruit en gedroogde bladeren. De oorspronkelijke bewoners vertelden Columbus dat er verderop een nog groter eiland lag, vol met kostbaarheden als goud en specerijen. Columbus voer verder en gooide de geschenken, waaronder de gedroogde bladeren, overboord. Op dat moment was de waarde van de tabaksplant voor de bemanning nog niet duidelijk, want roken was een nog onbekend gebruik in Europa. Planten werden alleen verbrand om zoete geuren te creëren, om te ruiken, niet om te inhaleren.24

Op 28 oktober 1492 bereikte Columbus Cuba. Daar werden de zeelieden geconfronteerd met vele eigenaardigheden, zoals de gewoonte onder de oorspronkelijke bevolking om de aroma’s van verkoolde stukjes plant te inhaleren. Omschrijvingen van de plant en de bijzondere gewoonte om deze te roken waren te vinden in de vele verhalen over de Nieuwe Wereld, maar trokken minder aandacht dan de geruchten over rivieren van goud en waterbronnen die de eeuwige jeugd gaven. Ook het feit dat tabak in verband werd gebracht met de duivel – de inheemse bevolking zou het gebruiken voor satanische rituelen – was niet goed voor de reputatie van de plant onder christenen. En zonder daadwerkelijke rokers te kunnen observeren, was het moeilijk voor de Europeanen om zich een duidelijk beeld te vormen van de gewoonte.

22 Gately 2001: 81. 23 Roberts 2012: 172. 24 Gately 2001: 20.

(14)

14

Desondanks trokken de geruchten over de positieve medische eigenschappen van de tabaksplant de aandacht en bleek de nieuwsgierigheid naar de helende werking sterker te zijn dan de religieuze afkeer. Rond 1550 werden tabakszaadjes mee teruggebracht uit de Nieuwe Wereld naar Spanje en Portugal en geplant en bestudeerd in paleistuinen. Deze koninklijke associatie droeg in grote mate bij aan de reputatie van de plant.25

De vroegmoderne Europese geneeskunst was gebaseerd op de klassieke medische visie op de mens, beter bekend als de vier-humeurenleer van de Grieks Galenus (AD 131-201), die als arts werkzaam was in de laatste jaren van het Romeinse rijk. Volgens de leer waren er in het lichaam vier verschillende vloeistoffen (‘humeuren’) aanwezig. Iemand was gezond zolang deze sappen onderling in evenwicht waren. Ziekten werden gezien als het gevolg van een verstoring in de natuurlijke balans.26 Jean Nicot (een Franse ambassadeur in Lissabon) zaaide zaadjes van de tabaksplant in de tuinen van de Franse ambassade in Portugal en kwam op het idee om tabak onder te brengen in het humeurensysteem, omdat hij dacht dat de plant eigenschappen bezat die van nut konden zijn bij het in evenwicht houden van de sappen. Na een reeks experimenten om de geneeskundige kracht te testen, durfde Nicot het in 1560 uiteindelijk aan om de tabakszaadjes naar koningin Catherina de’ Medici van Frankrijk te sturen, die gefascineerd was door alchemie en magie.

Ondertussen verspreidde tabak zich door heel Europa. In 1565 kregen de medische eigenschappen een grote boost toen een dokter uit Sevilla, Nicolas Monardes, een pamflet publiceerde met daarin de helende eigenschappen van de tabaksplant. In Historia medicinal de

las cosas que se traen de nuestras Indias Occidentales schreef Monardes dat tabak gebruikt

kon worden als medicijn voor bijna elke ziekte aan de inwendige organen, maar ook als geneesmiddel voor nierstenen, lintworm, kiespijn en eigenlijk alle soorten wonden. Monardes voegde hier wel aan toe dat tabak satanische eigenschappen bezat als het onderdrukken van honger, het tegengaan van slapeloosheid en het verbeteren van het uithoudingsvermogen.

Historia Medicinal van Monardes zorgde voor een nieuwe golf van belangstelling voor

de plant in heel Europa. Tot dan toe werd tabak, net als alle andere planten, vooral in de vorm van een kompres gebruikt. Maar aan het Franse hof werd het snuiven van tabak steeds populairder. De Fransen snoven bij voorkeur tabak uit Cuba, want deze soort leek over betere medische kwaliteiten te beschikken dan de variant die in het binnenland werd gekweekt. De

25 Gately 2001: 37-38. 26 Van Beverwijck 1992: 19.

(15)

15

behoefte aan geïmporteerde tabak groeide en beetje bij beetje werd het importeren van tabak uit de Nieuwe Wereld een internationale onderneming.27

Tabak als genotsmiddel

De Engelsen waren de eersten die tabak gebruikten als genotsmiddel. In tegenstelling tot de Fransen namen zij de gewoonte van de indianen over en gebruikten een pijp om tabak te roken. Ook de Engelsen geloofden in de medische eigenschappen van de tabaksplant, en dan vooral het gegeven dat tabak zou helpen om van overtollig flegma af te komen, iets wat goed van pas kwam in het klamme Engelse klimaat. Roken werd al snel een ware hype in Engeland, en dat viel ook de buitenlandse bezoekers op, waaronder die uit de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Een flink aantal Nederlandse gasten in Engeland deelde het protestantse geloof met hun gastheren. In beide landen stond het onderwijs niet meer onder controle van de kerk en op de universiteiten heerste een relatief vrije sfeer. Door Engelse uitwisselingsstudenten verspreidde het roken van tabak zich al snel binnen de Republiek. De Nederlanders wisten vrij weinig van de oorspronkelijke rituelen die bij het gebruik van tabak hoorden. Het werd bij hen geïntroduceerd als genotsmiddel, en de Nederlanders kozen er net als de Engelsen voor om tabak te roken. Al gauw was het roken van tabak nauw verwant met de Nederlandse identiteit. Toch maakte tabak nogal wat discussie los. Enerzijds gold het als medicijn, anderzijds als genotsmiddel.28 Dat laatste viel bij de kerk niet in goede aarde.

Overvloed en onbehagen

Historicus Simon Schama schrijft in Overvloed en onbehagen: de Nederlandse cultuur in de

Gouden Eeuw dat De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden zich in de zeventiende eeuw

in de eigenaardige positie bevond dat ze een welvaart voortbracht die, gezien hun beeld van zichzelf als het beloofde land (met voorspoed, welvaart en vrede), gevaarlijke gevolgen kon hebben. Dit had te maken met het feit dat de rijkdom waarmee ze gezegend waren grotendeels het gevolg was van de oorlog die ze voerden tegen de ongelovigen. Het enige punt waarover de calvinistische geestelijkheid en het humanistische bestuur van de Republiek het eens waren, was dat de welvaart alleen in stand gehouden kon worden als de goddelijke geboden werden gehoorzaamd. Ook waren ze het erover eens dat diezelfde rijkdom die van groot belang was voor de veiligheid van de Republiek de ondergang van het land kon betekenen als niet werd vastgehouden aan het principe van een gematigd leven. In het geval van alcohol en tabak zou

27 Gately 2001: 39-40. 28 Van Gemert 1992: 20-21.

(16)

16

dat een algeheel verbod betekenen, maar zoals we eerder zagen ging dat moeilijk worden, want de Nederlanders waren collectief verslaafd.29

Naast het consumeren van alcohol en tabak, verhandelden en produceerden de Nederlanders de goederen ook. Beide genotsmiddelen (hoewel tabak in mindere mate), droegen in hoge mate bij aan de bloei van de Nederlandse economie. En dat maakte het zo moeilijk voor de kerk om het gebruik en de productie van alcohol en tabak met andere middelen dan accijnzen aan banden te leggen, want dat zou op zware tegenstand stuiten.30

Ondanks dat tabak een minder grote invloed had op de handelseconomie dan alcohol, was het te belangrijk voor de plaatselijke economische belangen en liet zich door de kerk dus moeilijk verbieden. De droog-, snij- en spinindustrie bevond zich in Amsterdam, van waaruit de tabak die hoofdzakelijk uit Maryland en Virginia kwam richting Rusland en het Oostzeegebied werd geëxporteerd. Tegen 1675 werd jaarlijks vijf à zes miljoen pond tabak geëxporteerd. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de plaatselijke en provinciale overheden de telers geenszins fiscale beperkingen oplegden, maar de tabak juist van bepaalde accijnzen onthieven en iedere morele implicatie negeerden.31

Hoezeer de kerk ook verkondigde dat alcohol en tabak goederen van satan waren, ze slaagde er niet in het gebruik ervan als immoreel aan te merken.32

Een vurig debat

Rond 1620 was tabaksgebruik een populair onderwerp geworden in moralistische en medische verhandelingen. De meningen liepen sterk uiteen. Artsen en moralisten leken het niet met elkaar eens te kunnen worden of het gebruik van tabak een positieve of negatieve invloed had op de gezondheid, zowel de fysieke als de morele.33 Een van de eerste en belangrijkste Europese teksten over tabak is Hymnus Tabaci (1610) van de Engelse arts en dichter Raphael Thorius.

Hymnus Tabaci is een lofzang op de tabaksplant in dichtvorm, oorspronkelijk in het Latijn

geschreven. Later is het in verschillende talen vertaald, waaronder in het Engels onder de titel

Hymnus Tabaci: A poem in honour of Tabaco (1651).34

In navolging van Thorius spreekt de Nederlandse moralist Peter Scriverius in zijn essay

Saturnalia, Ofte Poëtisch Vasten-avond-spel / vervattende het gebruyk ende misbruyk vanden taback lovend over de medische eigenschappen van tabak, maar veroordeelde het gebruik van

29 Schama 1988: 196-197. 30 Schama 1988: 199. 31 Schama 1988: 201-202. 32 Schama 1988: 205. 33 Roberts 2012: 172-173. 34 Thorius 1651: [2v].

(17)

17

tabak als genotsmiddel en waarschuwde voor de verslavende werking. Scriverius publiceerde zijn essay in 1618 oorspronkelijk in het Latijn, waardoor het alleen door wetenschappers werd gelezen. In 1630 vertaalde Samuel Ampzing (1590-1632), dominee van Haarlem en ook een fervent tegenstander van tabak, het stuk naar het Nederlands, waardoor het gelezen kon worden door een groter publiek.35

De medische kwaliteiten van de tabaksplant nemen het grootste gedeelte van Scriverius’ essay in. Hij baseert zich onder andere op de eerder genoemde Nicolas Monardes, de Spaanse dokter die in 1565 een essay publiceerde over de helende eigenschappen van de tabaksplant. Tabak kon bijvoorbeeld gebruikt worden om kiespijn of wormen tegen te gaan.36 Ook werd het gebruikt tegen ‘schorstheyd’ (schurft), ‘krauwagie’ (jeuk), ‘ruydigheyd’ (ruwheid) en andere ‘onsuyvere gebreken des huyds’.37 Maar ook koorts kon genezen worden door de tabaksbladeren nat te maken en uit te knijpen en als je was geraakt door een giftige pijl of een andere wond had deed je er goed aan om ‘het zap van dit kruyd inde wonden’ te gieten en daar vervolgens wat tabaksbladeren op te draperen.38

Uit het rijmpje waarmee hij het eerste deel van zijn essay afsluit, blijkt dat Scriverius alleen het gebruik van tabak als geneesmiddel goedkeurt; vormen van recreatief gebruik zijn voor hem echter uit den boze:

1

5

Dat God ons doet, Is enkel goed.

Is dan Taback een kruyd, gelijk hier is te lesen, En is Taback so goed om ’t quaede te genesen, Wie is so onbeschoft, so dom, en onbedacht, Die dese gave Gods, en so God selfs, veracht?

Of wie so goddeloos, die met onguere kaken Sich aen des Heren goed, en God, sal schuldig maken?

De gulde middel-maet die is de beste voet,

Dat niemand dus, noch so, noch ’t een, noch ’t ander doet.39

1 Dat God ons … enkel goed: Alles wat God ons geeft is goed 2 kruyd: een plantensoort

5 Die dese gave Gods … veracht: die deze gave van God, en daarmee ook God zelf, veracht.

7 des Heren goed: dat wat je van God gekregen hebt

8 gulde middel-maet: gouden middenweg

9 noch so … ’t ander doet: niet te veel en niet te weinig doet.

35 Roberts 2006: 79. 36 Scriverius 1630: 16. 37 Scriverius 1630: 16. 38 Scriverius 1630: 16. 39 Scriverius 1630: 22.

(18)

18

De genezende werking van tabak is volgens Scriverius een gave van God, waar je respectvol mee om moet gaan. Wanneer je Gods gift onrechtmatig of overmatig gebruikt, getuigt dat van goddeloosheid. Je moet een gematigd en beheerst leven leiden, waarin je je sociale plichten vervult, naar de leer van het stoïcisme.

In het derde deel van het essay, ‘Remedien tegen het Misbruyk’, volgen meer rijmpjes met een soortgelijke strekking. Zo waarschuwt Scriverius zijn lezers dat rokers vroegtijdig zullen sterven:

1

5

Taback te vele gedronken, Is in het graf gesonken

So wie den suyg-taback onmatig sal gebruyken, Dien sal d’onrijpe dood de ogen haest doen luyken. Gesondheyd, die de siekt uyt s’ menschens lichaem sluyt,

Die monsterd sulken mensch met veele teykens uyt.40

4 d’onrijpe dood: de vroegtijdige dood; haest: snel 4 luyken: sluiten

5 Gesondheyd… sluyt: Gezondheid, die de ziekte weghoudt uit het lichaam van mensen

6 Die monsterd… uyt: die [de gezondheid] tekent het lichaam van zulke mensen [rokers] met vele symptomen

In onderstaand citaat waarschuwt Scriverius zijn lezers voor tabaksverslaving. Zoals eerder genoemd werd de plant volgens Gately geassocieerd met de duivel, omdat de indianen tabak zouden gebruiken voor satanische rituelen. Scriverius ziet de tabakspijp als een satanisch instrument. Net zoals vogels in de strik worden gelokt door de fluitende vogelaar, worden rokers gelokt door de aangename smaak van tabak en voor ze het weten zijn ze verslaafd, maar uiteindelijk leidt het alleen maar tot verdriet en verderf.

1

5

Tegens de Taback-pijp

Het pijpjen van Taback heeft jong en oud bedrogen, Het pijpjen uyt de hand des Satans selfs getogen.

Wanneer de vogelaer den vog’len stricken set, So speeld hy op de fluyt, en locktze in het net. Den smokers smaekt het wel, wanneer sy ’t pijpjen vullen,

Wanneer sy by de kan ’t saem suygen, ende tullen.

(19)

19

Maer segt mij, wat verdriet oyt van dit pijpje quam? O pijpjen van ’t verderf, en vande helsche vlam!41

3 Getogen: gekomen

7 Wanneer sy by de kan… tullen: wanneer ze alcoholische dranken drinken en een pijpje tabak roken.

8 oyt: ooit

Van Beverwijck over tabak

Een andere arts die zich in het debat mengde, en zich daarbij vooral richtte op de positieve eigenschappen van tabak, was de reeds in de inleiding besproken Dordste arts Johan van Beverwijck (1594-1647). Tussen 1636 en 1645 publiceerde hij een drieluik, bestaande uit Schat

der Gesontheyt (1636), Schat der Ongesontheyt (1642) en Heel-konste (1645). De drie werken

vormen samen een medische encyclopedie voor artsen, maar ook voor de leek die geïnteresseerd is in de geneeskunst. In het drieluik bespreekt hij systematisch de voorwaarden voor gezondheid, maar ook de oorzaken en behandeling van vele bekende ziekten.42

In Schat der Gesontheyt gaat Van Beverwijck uitgebreid in op de werking van tabak en de invloed van roken op het lichaam. Om zijn redenering te kunnen volgen is het noodzakelijk om eerst te kijken naar de theorie die eraan ten grondslag ligt: de al eerder even aangestipte humeurenleer of sappenleer, ontwikkeld door de Griekse arts Hippocrates (460-370 v.Chr.) en verder uitgewerkt door Romeinse arts Galenus (AD 131-201).

Humeurenleer

In de Griekse oudheid ging men ervan uit dat het hele universum uit vier basiselementen bestaat: lucht, vuur, aarde en water. Elk element heeft zijn eigen specifieke eigenschappen, zo is lucht heet en nat, vuur heet en droog, water koud en nat en aarde koud en droog. De kosmos was in harmonie wanneer alle elementen onderling in evenwicht waren, maar wanneer een van de elementen de overhand kreeg werd die balans verstoord. Artsen als Hippocrates en filosofen als Aristoteles namen aan dat niet alleen de wereld, de macrokosmos, uit deze vier elementen was opgebouwd, maar de mens zelf ook, de microkosmos.43 Volgens de humeurenleer bestaat het lichaam dus ook uit de elementen water, lucht, vuur en aarde. Wanneer deze elementen in de juiste verhouding tot elkaar staan, is het lichaam gezond. Elk lichaamsdeel kent zijn eigen

41 Scriverius 1630: 36. 42 Van Gemert 2007: 204. 43 Van Beverwijck 1992: 164-165.

(20)

20

karakter, want er is telkens één element dat de overhand heeft. Met het woord ‘temperament’ wordt aangegeven welk element, of welke combinatie van twee elementen de andere domineert. Er zijn acht soorten temperamenten: warm, koud, vochtig, droog, warm en vochtig, warm en droog, koud en vochtig, koud en droog. Er is sprake van harmonie wanneer geen enkel element de overhand heeft. De verhouding tussen de elementen kan veranderen door de jaren heen en ook iemands levenswijze heeft invloed. Zo kan ongezond eten ertoe leiden dat de balans verstoord wordt, en kan gezond eten die balans weer herstellen.44

Met de vier elementen corresponderen de vier sappen van ons lichaam: lucht correspondeert met bloed, vuur komt overeen met gele gal, aarde met melancholie ofwel zwarte gal en water met flegma/slijm. Het karakter en uiterlijk van mensen wordt bepaald door het vocht dat in het lichaam domineert.45 In het onderstaande schema staan de verschillende sappen en de bijbehorende karaktereigenschappen.

Element Sap Temperament Orgaan Karaktereigenschappen, o.a.:

Lucht Bloed Warm & vochtig Hart Vlezig, vrolijk, energiek Vuur Gele gal Warm & droog Lever Bleek, dun, rusteloos

Aarde Zwarte gal Koud & droog Milt Neerslachtig, passief, serieus Water Slijm Koud & vochtig Hersenen Flets, kalm, aandachtig

Terwijl drank (zowel alcoholische als non-alcoholische) volgens Van Beverwijck als voornaamste doel heeft ‘de vochtige gestaltenis van ons lichaem, dewelcke gestadigh verteert en vergaet, te herstellen ende te vernieuwen’46, een droog lichaam dus van vocht voorzien, lijkt tabak het tegenovergestelde te bewerkstelligen:

De Taback is niet kout van aert (…) maer heet ende droogh (…) Dese hitte blijckt genoegh uyt de bijtende scherpigheyt, die men in den Taback gewaer wert, als oock door dien hy soo geweldigh alle vochtigheyt ende slijmerigheyt uyt het hooft treckt. Maer behalven dese kracht, heeft hy noch een verdroogende eygentheyt, ende den roock in’t lichaem komende (insonderheyt in de gene, die hem ongewent zijn te drincken) werpt de maegh om, ende maeckt den buyck heel los, met groote ontroeringe van ’t geheele lichaem.47

Tabak beschikt volgens Van Beverwijck over de temperamenten (eigenschappen) heet en droog, en kan daarmee vochtigheid en slijmerigheid uit de hersenen trekken en zo flegmatici genezen. Bij mensen die niet gewend zijn tabak te gebruiken zorgt de verdrogende eigenschap er echter voor dat de maag zich omdraait, de gebruiker misselijk wordt en eventueel moet overgeven.

44 Van Beverwijck 1992: 165. 45 Van Beverwijck 1992: 12-13. 46 Van Beverwijck 1643: 469. 47 Van Beverwijck 1643: 496-497.

(21)

21

Tabak kan volgens Van Beverwijck ook dienen als tegengif, zoals in de volgende passage wordt geïllustreerd:

1

5

Daer-beneffens wert hem noch sonderlinge kracht tegens het vergif toe-geschreven. Het is t’Antwerpen gebeurt dat een snoepige kat eenen brock met rotte-kruyt toe-geworpen was, die sy in-slickende op ende neder spronck, soeckende den selfden uyt te braken; maer te vergeefs. De vrouw sulcx siende, maeckte den mont op te krijgen, ende stacker Taback met boter in, waer door de kat aen ’t brake komende, te lijf bleef. Maer dit zoude alleen op ’t braken konnen geleyt werden.48

1 Daer-beneffens : bovendien

1 sonderlinge: bijzondere

2 snoepige: gulzige [ze wilde eten, snoepen]

2 rotte-kruyt: rattekruid, met arsenicum, om ratten en muizen te vergiftigen

3 soeckende… uyt te braken: in een poging het vergif uit te braken

4 maeckte den mond op te krijgen: probeerde zijn bek open te krijgen

4 stacker: deed er

5 te lijf bleef: in leven bleef

5-6 Maer dit zoude… geleyt werden: Maar dat zou ook alleen aan het braken kunnen liggen. Wel plaatst Van Beverwijck enige kanttekeningen bij de ontgiftende werking van tabak. Het braken alleen zou ook voldoende kunnen zijn geweest, ongeacht hoe het op gang is gekomen. Hij weet dus niet zeker of de tabak een rol van betekenis heeft gespeeld.

Een andere eigenschap van de tabaksplant is dat hij besmetting met de pest tegen zou gaan. Van Beverwijck heeft vaak horen vertellen dat ten tijde van de pest in Engeland de werknemers van de tabakshuizen buiten schot bleven:

1 2 3

Dan vele versekeren, dat hy wonder goet is tegens het pestilentiael fenijn. Ende my is van geloofweerdige luyden verhaelt, dat ten tijde alsser seer groote sterfte te Londen in Engelant was, de Taback-huysen geheel bevrijt waren.49

1 Pestilentiael fenijn: de pest

1-2 my is van geloofweerdige luyden verhaelt: mij is door betrouwbare mensen verteld

2-3 ten tijde alsser … in Engelant was: toen er een pestepidemie in Londen heerste

3 de Taback-huysen geheel bevrijt waren: de mensen die tijd in tabakshuizen doorbrachten gezond bleven.

Net als Scriverius gebruikt Van Beverwijck de Spaanse arts Monardes als bron om de helende eigenschappen van tabak te beschrijven. De indianen gebruikten tabak bijvoorbeeld om ‘honger ende dorst met den Taback [te] verslaen’.50 Dit deden ze door tabakbladeren fijn te kauwen,

48 Van Beverwijck 1643: 497. 49 Van Beverwijck 1643: 497. 50 Van Beverwijck 1643: 497.

(22)

22

samen te rollen tot bolletjes ter grootte van een erwt en in de schaduw te laten drogen. Wanneer de Indianen door de bossen moesten reizen zonder eten en drinken, deden ze zo’n bolletje ‘tusschen de lippen ende onderste van de tanden, ende de vochtigheyt daervan komende, slickense door’.51 Zo konden de Indianen tot wel vier dagen zonder eten en drinken zonder zich zwak te voelen. De inwoners van Florida doen iets soortgelijks, maar dan met tabaksrook. Wanneer ze heel vermoeid waren rookten slaven en arbeiders tabak, net zolang totdat ze ervan in slaap vieren, en wanneer ze weer wakker werden ‘is al haar vermoeytheyt over’.52 Allemaal eigenschappen die Monardes in Historia Medicinal overigens als satanisch beschouwde. Van Beverwijck geeft hier in Schat der Gesontheyt geen oordeel over.

‘Van de vremdigheden aen s’menschen lichaem’

Ook Viverius bespreekt de tabaksplant, in het eerste deel van de De Wintersche Avonden, ‘de vremdigheden (bijzonderheden) aen s’menschen lichaem’. Hierin beschrijft hij allerlei soorten lichamelijke afwijkingen. Mensen zonder armen, mensen die nooit eten of drinken, mensen die abnormaal groot of klein zijn, mensen met de eeuwige jeugd: ze passeren allemaal de revue. Zoals reeds in de inleiding besproken baseert Viverius zich voor deze ‘vremdigheden’ op populaire en wetenschappelijke schrijvers uit zijn eigen tijd, maar ook op Aristoteles en de Bijbel. Bovendien vertrouwt hij met name in het eerste en het tweede deelook op zijn eigen waarneming, iets wat in die tijd nog niet heel vanzelfsprekend was.

In de zestiende eeuw werd de natuur namelijk nog hoofdzakelijk vanuit bijbels perspectief bezien. Wetenschap beoefenen betekende heel veel lezen, het liefste werk van schrijvers uit de Oudheid. Het idee hierachter was dat toen de aarde geschapen werd, alle kennis beschikbaar was. Deze kennis nam door de eeuwen heen alleen maar af. Een filosoof als Aristoteles leefde (vanuit de zestiende-eeuwse wetenschappers bezien) relatief dicht op de schepping, dus als je natuurwetenschap wilde beoefenen, moest je Aristoteles lezen. Natuurwetenschappers wilden helemaal niet vernieuwend en revolutionair zijn; natuurfilosofische opvattingen werden pas serieus genomen als ze eeuwen oud waren. In de zeventiende eeuw vond een omslag plaats. Wetenschappers realiseerden zich steeds vaker dat de Ouden misschien toch niet alles geweten hadden en dat het beter was om zelf Gods schepping te aanschouwen, dus om zelf de natuur in te gaan. En zo werd de wetenschap steeds meer gebaseerd op eigen waarnemingen.53

51 Van Beverwijck 1643: 497-498. 52 Van Beverwijck 1643: 498. 53 Jorink 1999: 10-23.

(23)

23

Er werden anatomische theaters geopend, onder andere in Leiden en Amsterdam, waar belangstellenden de bezigheden van de snijdende professor konden volgen. Deze secties waren niet alleen bedoeld voor studenten, maar waren openbaar en hadden een ceremonieel karakter. Tijdens ontledingen lag het hele universitaire leven stil en werden hoogwaardigheidsbekleders uitgenodigd.54

Viverius grijpt in De Wintersche Avonden regelmatig terug op waarnemingen die hij heeft gedaan tijdens zijn bezoeken aan het anatomische theater. Aan de hand van zo’n publieke sectie schrijft hij over het gebruik en de consequenties van tabak. Op 12 januari 1606 werd in Amsterdam een Engelsman ontleed die was terechtgesteld op het schavot. Wanneer de Engelsman opengesneden wordt, zijn het vooral zijn longen die Viverius opvallen:

1

5

10

Daer wiert binnen Amsterdam eenen Engels-man den 12 Ianuarij 1606 gheanatomiseert / of gheopent / in wiens Loose / of Longer / roedt of soet wiert ghevonden: in de substantie der Loose waren hier ende daer swarte stipkens / het Hert-water was uitghedroocht. Het en quam niet van langhe sieckte; want dien Enghels-man was van Beuls handen ghestorven: men hielt het daer voor / dat het van den roock des Tabacks quam / die hy al te vele hadde ghebruyckt. Waer uyt blijckt / hoe sulcke Gasten haer selven bederven die niet te vreden zijnde van bier ende wijn (naer de oude wijse) droncke te worden / de dronckenschap met roock in slurven. Sy worden / het is waer / veel slijms quijt: maer ghelijck de schapen (met verlof moet ick het segghen) den wint / die sy doen leusen / selve maken / soo maeckt den Taback al dien slijm-reghen: door dien dat hy de herssenen in een doet crimpen / ghelijck den roock de ooghen doet loopen. Wel kenne ick / dat het somtijdts te passe comt: maer syn werck daer af te maecken / dat en dienet nerghens toe / dan om sich selven te krencken / soo men maer door roock-dronckenschap niet tot een eynde en comet / als desen ellendigen Roock-slurver is ghecomen.55

1-2 gheanatomiseert / of gheopent: geopend en ontleed

2 Loose / of Longer: longen

2 soet: een ander woord voor roet

2-3 in de substantie der Loose … daer swarte stipkens: In het longweefsel zaten op sommige

plekken zwarte stipjes

3 Hert-water: volksnaam voor het waterachtige vocht, dat men in de mond krijgt wanneer de maag van slag is.

3-4 Het en quam … Beuls handen ghestorven: Het was niet veroorzaakt door een langdurig

ziekbed, de Engelsman was namelijk omgebracht door een beul.

5 Men hielt het daer voor: men ging ervan uit

6-7 hoe sulcke Gasten haer selven bederven die niet te vreden zijnde van bier ende wijn (naer de oude wijse) droncke te worden: Hoe zulke mensen [zoals de Engelsman in kwestie] hun eigen gezondheid verpesten, omdat dronken worden door bier en wijn (zoals voorheen gebruikelijk was) niet meer voldoende voor ze is.

54 Jorink 1999: 27-28. 55 Viverius 1615: 37-38.

(24)

24

7-8 de dronckenschap met roock in slurven: dronken worden door rook in te ademen; slurven: slurpen

8 Sy worden / het is waer / veel slijms quijt: Zij raken, inderdaad, veel slijm kwijt

8-11 Maer ghelijck de schapen … ooghen doet loopen: maar zoals de schapen de winden die ze

laten zelf produceren, zo veroorzaakt tabak die slijmregen (vochtuitstoot) doordat hij de hersenen bsamentrekt, zoals de rook de ogen laat tranen [dus de ineenkrimping veroozaakt dat er vocht naar buiten wordt gedrukt, zie ook de opmerking boven over de omwerpende beweging die de maag door rook maakt). Het is dus een uitwringende beweging, zoals bij een dweil: samenwringen brengt het vocht eruit.

11 Wel kenne ick … te passe comt: wel moet ik toegeven dat het soms nut kan hebben 11-12 maer syn werck daer af te maecken / dat en dienet nerghens toe: maar zich helemaal over

te geven aan de tabak dat zorgt er alleen maar voor dat mensen zichzelf ziek maken, als men maar niet door rook-dronkenschap aan zijn einde komt, zoals deze miserabele tabaksverslaafde (rookslurper) is overkomen.

Net als Van Beverwijck benadert Viverius tabak grotendeels vanuit de fysieke gezondheid, vanuit de humeurenleer. Wat Viverius direct opvalt is dat de longen van de Engelsman vol met roet zitten. Ook zijn er hier en daar zwarte stipjes te zien, en is het hart verdroogd. Dit alles was niet te wijten aan een lang ziekbed, want de Engelsman was veroordeeld en door een beul om het leven gebracht. Men dacht daarom dat het door tabaksrook kwam, de Engelsman was immers een fanatiek tabakgebruiker. Viverius concludeert dat mensen door tabak te roken hun eigen gezondheid verpesten, en dat ze het beter bij bier en wijn kunnen houden. Luxueus gedrag wordt zo door Viverius verbonden aan gezondheid, want gulzige mensen (die niet tevreden zijn met louter bier en wijn) worden gestraft door de schadelijke eigenschappen van tabak. Hij erkent wel dat de tabaksplant ook positieve eigenschappen bezit, namelijk het kwijtraken van slijm. Maar dat is voor Viverius niet genoeg reden om het gebruik van tabak goed te keuren, want het goedje zorgt er alleen maar voor dat mensen zichzelf ziek maken.

Het is duidelijk dat Viverius in De Wintersche Avonden grotendeels hetzelfde denkt over tabak als Scriverius in Saturnalia en Johan van Beverwijck in Schat der Gesontheyt. Net als Scriverius en Van Beverwijck erkent ook Viverius dat de plant genezende eigenschappen bezit. Het komt ‘somtijds te passe’, maar dat betekent niet dat je het als genotmiddel moet gebruiken. Dan is het alleen maar om ‘sich selven te krencken’. ‘Ellendigen Roock-slurvers’ hebben het dan ook helemaal aan zichzelf te wijten dat ze vroegtijdig aan hun einde komen. Bovendien ziet Viverius tabak als een luxeprobleem. Tabakgebruikers hebben niet genoeg aan wijn en bier en vinden het daarom nodig om daarbij ook nog eens te gaan roken. Dat is gulzig gedrag en het moge duidelijk zijn dat gulzigheid een zonde is.

(25)

25

3. De vallende ziekte

1

5

Hippocrates verbiedet den gheneesmeester met den ghemeenen man van vele dinghen (de Medicijne aengaende) te spreken: maer alleenlick wat hem noodigh is te weten by te bringen. Ick dan / in dit boeck voorghenomen hebbende van eenighe vremde sieckten en genesinghen des lichaems te spreken / sal die leere ghedachtigh wesen / ende niet onder het volck bringhen / dan het gene dat sy moghen ende (willen sy wijs zijn) moeten weten. Om dit bequamelick te doen / sal ick beghinnen.56

1 den ghemeenen man: de gewone burgers

2-3 maer alleenlick … by te bringen: maar hem alleen de noodzakelijke kennis bij te brengen. 4 sal … ghedachtigh wesen: [ik] zal me daaraan houden

4-5 ende niet … bringhen … moeten weten: en niets anders aan het volk leren dan hetgeen ze

kunnen begrijpen en (als ze inzicht willen krijgen) moeten weten.

Met deze alinea opent Viverius het tweede deel van De Wintersche Avonden, waarin hij in twaalf hoofdstukken vertelt over een aantal ‘vremde sieckten ende Ghenesingen’. Hij bespreekt ze op dezelfde wijze als in het eerste deel over de verschillende afwijkingen aan het menselijk lichaam, namelijk met behulp van korte verhaaltjes en anekdotes. In de korte introductie van het tweede deel volgt Viverius Hippocrates’ voorschrift op dat hij de mensen alleen zal vertellen wat ze kunnen begrijpen en moeten weten over ziekte en gezondheid. Hippocrates verbiedt artsen om meer dan dat van hun medische kennis met hun patiënten (‘gewone’ mensen) te delen en Viverius voegt zich daarnaar. Hij spreekt achtereenvolgens over ‘Apoplexie of hand Godes’ (beroerten), de ‘doodelicke slaepsieckte’ (een comateuze toestand), ‘in swelghen en eten’ (mensen die moedwillig dingen inslikken), ‘wonderbaerlick vasten’ (mensen die weken zonder eten en drinken kunnen), ‘eenighe wonderlicke sieckten der Daermen’ (waaronder een man met zijn darmen buiten zijn lichaam) ‘eenighe vremde sieckten der Nieren ende Blase’ (waaronder nierstenen), ‘eenighe seltsaeme sieckten der Lijfmoeder’ (ziekten aan de baarmoeder), ‘vremde Gheswellen’ en als laatste ‘surghelicke Wonden’. Behalve ziekten behandelt Viverius in dit tweede deel in een apart hoofdstuk ook ‘wonderlick ende onverwacht genesen’ (over mensen die onverwacht genezen terwijl ze eigenlijk al opgegeven waren) en ‘eenige vremde geschiedenissen der Medecijns’ (over dubieuze artsen die de goede naam van de geneeskunst bezoedelen).

In het eerste hoofdstuk bespreekt Viverius de ‘vremde vallende sieckte’, de vallende ziekte, zoals epilepsie in de zeventiende eeuw werd genoemd. Epilepsie is in historisch opzicht 56 Viverius 1615: 45.

(26)

26

een interessante ziekte, omdat deze kwaal in de geschiedenis van de geneeskunde duizenden jaren terug te traceren is, helemaal tot in de oudheid.57

De geschiedenis van de vallende ziekte

De allereerste omschrijving van epilepsie die we kennen komt uit een Soemerisch document uit Mesopotamië: het is geschreven in het Akkadisch en dateert van ongeveer 2500 voor Christus. Epilepsiepatiënten worden hierin omschreven als buiten bewustzijn, met de nek gedraaid, de armen en benen stijf, de ogen wijd open en schuim rond de mond. De Soemeriërs dachten dat epilepsiepatiënten sociale of religieuze regels hadden gebroken en daarvoor werden gestraft door de goden. Geneeswijzen bestonden onder andere uit exorcisme, rituele offers, boetedoening en andere religieuze bezweringen onder leiding van een priester.58

Pas in de tijd van Hippocrates (460-390 v.Chr.) veranderden de opvattingen over epilepsie van een mythische ziekte in een wetenschappelijk verklaarbare aandoening. In het

Corpus Hippocraticum, een verzameling van ongeveer 70 essays die Hippocrates’ ideeën en

benadering van de medische wetenschap bevatten, staat een essay over epilepsie. In dit essay legt Hippocrates zijn ideeën over de natuurlijke oorsprong van de ziekte uit en doet hij een voorstel voor een chirurgische behandeling. Hij bleek zijn tijd echter ver vooruit te zijn en het idee dat epilepsie een mythische ziekte was bleef nog lange tijd bestaan.59

Een natuurlijke oorzaak

Pas aan het begin van de zestiende eeuw vond er een ommezwaai in het denken plaats over de klinische oorsprong van de ziekte. Er werd meer onderzoek gedaan naar de ziekte en Hippocrates’ ideeën over epilepsie werden opnieuw onder de aandacht gebracht. De arts Theophrastus Bombastus von Hohenheim (1493-1541), beter bekend als Paracelsus, benadrukte dat epilepsie niet werd veroorzaakt door kwade geesten of demonen, maar dat de aandoening een natuurlijke oorzaak had. Hij deed er uitgebreid onderzoek naar en schreef drie boeken over het onderwerp.60 Epilepsie werd ondergebracht in het Galenische humeurensysteem, en zou veroorzaakt worden door een blokkade van humeuren in de holtes van de hersenen.61 Als eerste hulp bij een epileptische aanval werd het inademen van rook aangeraden. Dit was vaak rook van een stukje van de hoorns van een hert dat bij verbranding een nare geur veroorzaakte; men hield het rokende stukje onder de neus van de patiënt. Deze

57 Panteliadisa, Vassilyadib, Fehlert & Hagel 2017: 457. 58 Panteliadisa, Vassilyadib, Fehlert & Hagel 2017: 458. 59 Panteliadisa, Vassilyadib, Fehlert & Hagel 2017: 462. 60 Panteliadisa, Vassilyadib, Fehlert & Hagel 2017: 459. 61 Temkin 1971: 195-196.

(27)

27

behandeling was gebaseerd op het idee dat de stuiptrekkingen die gepaard gaan met een epileptische aanval worden veroorzaakt door de baarmoeder die zich verplaatst binnen het lichaam. Door de stank van de verbrande hertshoorn zou de baarmoeder weer teruggedreven worden naar haar oorspronkelijke plaats. Curieus genoeg werd deze geneeswijze ook toegepast op mannen.62

Een droevige geschiedenis

Viverius wijdt in De Wintersche Avonden zoals eerder genoemd ook een hoofdstuk aan de vallende ziekte. De schrijver blijkt de meedogenloosheid daarvan van dichtbij te hebben meegemaakt. Na een kort ziekbed (‘wy saeghen dy (=jou) dry volle daeghen ende nachten door dit evel met den doodt strijden’63) overleed zijn pasgeboren dochtertje Anna aan de ziekte. Ondanks de droefheid die de gebeurtenis met zich meebracht, vindt Viverius troost in het idee dat zijn dochtertje nu op een betere plek is, spelend met de engelen: ‘het is daar veel beter voor dy te wesen / dan hier de daeghelicks wassende (=groter wordende) droefheyd ende ellende met ons te sien / smaecken ende ghevoelen’.64 Door dit verhaal te vertellen benadrukt Viverius de onverwachte natuur van de ziekte; epilepsie kan vanuit het niets toeslaan en direct dodelijk zijn. Voordat hij de droevige geschiedenis over het lot van zijn dochtertje vertelt, opent hij het hoofdstuk echter met een ander verhaal, waaruit duidelijk blijkt dat hij zich in de traditie van Hippocrates plaatst: hij verschaft zijn lezers voldoende informatie over de aandoening, maar heeft niet tot doel ze deskundigen te maken.

1

5

10

De vallende sieckte is een jammerlick / doch ghenoegh bekend gebreck / nochtans sullen wy van de selve eene gheschiedenisse of twee verhaelen. Ioachimus Curbus verhaelt / dat in de belegheringhe van Glogovien de haestige sieckte was / ende dat eenen Jonghman / de knecht van eenen Bohemischen Capiteyn / Nasson ghenaemt / besigh zijnde om de dooden te begraven / als van eenen evel der vallende sieckte is neder ghesmetten ende als doodt heeft ghelegen: Dat hem de Crijghslieden opnaemen ende in eenen gracht smeten / niet teghen staende dat hy de oogen oplichtede ende versuchtede / dat oock eenighe riepen hy en waere niet doodt / evenwel den selven levende begroeven: voor alle onschult niet anders by bringende / dan dat hy met sulck een schrickelick ghebreck bevanghen zijnde / niet lange en conde leven. Lemnius vermaent ons wel met recht dat men niet al te ras met de soodaenige naer den put en moet loopen / alsoo het by zijne tijden is gebeurt / dat sommighe de dootkiste open ghebroken hebbende / daer uit zijn ghecommen.65

62 Betts & Betts 1998: 413. 63 Viverius 1615: 46. 64 Viverius 1615: 46. 65 Viverius 1615: 45-46.

(28)

28

1-2 De vallende sieckte … of twee verhaelen: Epilepsie is een verschrikkelijke ziekte waar veel over bekend is, toch zal ik er een of twee anekdotes over vertellen.

2 Ioachimus Curbus: over deze persoon heb ik geen gegevens gevonden.

2-3 dat in de belegheringhe… sieckte was: dat tijdens de belegering van het hertogdom van

Glogovien de pest heerste. Mogelijk wordt met Glogovien de huidige stad Głowgów in het huidige Polen bedoeld.

3-5 ende dat eenen … dooden te begraven: en dat een dienaar van een Boheemse kapitein, een

jongeman genaamd Nasson, terwijl hij bezig was om de doden te begraven

5 evel: euvel

5-6 als van eenen evel … ghelegen: op de grond viel als door een epileptische aanval en erbij

lag alsof hij dood was

6-7 Dat hem de Crijghslieden … ende versuchtede: Dat de krijgslieden hem optilden en in de

gracht smeten, ondanks het feit dat hij zijn ogen weer open deed en zuchtte

7-8 dat ook eenighe riepen … levende begroeven: dat ook een paar andere soldaten riepen dat

de knecht niet dood was, maar dat ze hem toch levend begroeven

8-10 voor alle onschult … en conde leven: terwijl ze ter verontschuldiging alleen maar

aandroegen dan dat hij als lijder aan zo’n verschrikkelijke ziekte niet lang meer kon leven.

10 Lemnius: Levinus Lemnius (1505-1568), een Nederlandse geneeskundige en schrijver.

10-12 Lemnius vermaent ons … uit zijn ghecommen: Lemnius waarschuwt ons daarom terecht dat

men niet te snel met zo iemand naar het graf moet lopen want het in zijn tijd wel eens is voorgekomen dat epilepsiepatiënten hun doodskist open hebben gebroken en eruit zijn geklommen.

Viverius gaat in het citaat uit van de voorkennis van zijn lezers: de vallende ziekte is een zeer vervelend, ‘doch ghenoegh bekend gebreck’. Hij laat de medische feiten achterwege, en vertelt een verhaal over de knecht van een kapitein die tijdens het begraven van de doden door een epileptische aanval neerviel, voor dood gehouden en begraven werd, terwijl hij nog tekenen van leven gaf. De man werd in feite dus levend begraven en enkele andere krijgslieden die erbij waren hadden daar ook op gewezen. De soldaten gaven als enige verontschuldiging dat iemand met zo’n ziekte toch niet lang meer te leven zou hebben gehad. Vervolgens haalt Viverius de Nederlandse geneeskundige en schrijver Levinus Lemnius (1505-1568) aan, die waarschuwt dat je niet te snel moet concluderen dat iemand die aan de vallende ziekte lijdt, dood is. Door Lemnius aan te halen benadrukt Viverius het belang van eigen waarneming, zoals we ook al bij de casus over tabakgebruik zagen. Vertrouw in het geval van de vallende ziekte op je eigen waarneming: je kunt er niet zomaar van uit gaan dat iemand dood is en moet er dus echt zeker van zijn voordat je zoiets concludeert.

Opvallend is dat Viverius, ondanks het feit dat hij arts is, niet ingaat op de medische kant van de ziekte. Zijn aanpak verschilt wezenlijk van de in het vorige hoofdstuk reeds genoemde bekende arts uit die tijd: Johan van Beverwijck.

(29)

29

Een systematische bespreking

Ook de vallende ziekte wordt door Van Beverwijck uitgebreid behandeld in Schat der

Ongesontheyt. Evenals andere ziekten bespreekt hij deze op een systematische manier, aan de

hand van een vast argumentatieschema. Hij begint met een korte omschrijving van de aandoening:

1 De Vallende-sieckte is een treckinge van al het Lichaem, waer door den Mensche schierlick nedervalt, met tegen-houden van al zijn Sinnen, soo dat hy noch sien, noch hooren, noch gedencken en kan.66

1 schierlick: onverwachts

2 met tegen-houden van … gedencken en kan: waarbij al zijn zintuigen belemmerd worden, zodat hij niet kan zien, horen of denken.

Na deze korte omschrijving gaat Van Beverwijck achtereenvolgens verder met het bespreken van de oorzaken, de symptomen, de voortekenen en als laatste de genezing van de vallende ziekte. Deze passage is door Lia van Gemert geëditeerd in De schat der gezondheid, waaruit ik hier een fragment citeer:

De aandoening wordt veroorzaakt door een kwade damp of vochtigheid die het hersenvlies prikkelt. Gevoelige hersenen, bij voorbeeld van mensen met een scherp verstand, worden er veel door gekweld, zoals te lezen valt over koning Cambyses bij Herodotus, over Caesar bij Suetonius en bij moderne schrijvers over de profeet Mohammed. Het vocht wordt zo kwaadaardig scherp door voedsel als mussen, aal, paling, peterselie, juffrouwmerk en look en door geitevlees en het slapen op geitevellen - omdat de geiten zelf vaak aan vallende ziekte lijden, zoals Hippocrates zegt. Bij ons heeft Gerard Vossius hier voortreffelijk over geschreven. Verder kunnen stank, droefheid, vasten en schrik tot vallende ziekte leiden. De kwaal is zeer gevaarlijk en soms is verlamming het gevolg, al zegt Fernelius dat nooit gezien te hebben, in tegenstelling tot Galenus en Avicenna. Vallende ziekte is bij jonge mensen en niet te lange aanvallen nog het best te genezen. Hippocrates zegt dit ook: Een die door stuipen wordt gekweld

wanneer hij weinig jaren telt, die brengt de kunst gezondheid aan; maar als de jaren hoger gaan en als hij komt op vijfmaal vijf, dan staat de dood hem naar het lijf.

De behandeling moet zich richten op de momenten direct na de aanval en ook op het voorkomen van meer aanvallen. De patiënt kan nog jaren leven, behalve als een beroerte volgt. Bij een aanval moet men de lijder in een lichte kamer leggen met het hoofd omhoog en zijn mond openbreken, zodat hij beter adem kan halen en het schuim eruit kan lopen. Vervolgens moet men een lepel teriakelwater of aqua vitae, gemaakt volgens het recept van Matthiolus, ingeven en hem aanroepen, de ledematen zachtjes recht trekken, de uiterste delen stevig binden en van tijd tot tijd losmaken. Als het te lang duurt kan men een sterke klisteer geven of een in wijnruit en azijn gedrenkt doekje voor de neus houden. Om nieuwe

(30)

30

aanvallen voor te zijn moet men de kwade vochten afdrijven. Als geneesmiddelen kunnen bij voorbeeld dienen: elandklauw, meibloemen, lindebloesem, maretak, schraapsel van de hersenpan en muskus.67

Uit bovenstaand fragment blijkt dat Van Beverwijck een stuk klinischer te werk gaat dan Viverius. Hij volgt een duidelijk vooropgezet argumentatieschema waarin hij verschillende punten systematisch afwerkt om tot een conclusie, in dit geval de geneeswijze, te komen. Hij vergelijkt alle gegevens uitvoerig met elkaar en velt dan een oordeel over de oorsprong, aard en behandeling van een bepaalde kwaal. Voor zijn argumenten grijpt hij terug naar zowel klassieke medische autoriteiten als autoriteiten uit zijn eigen tijd. Hij gebruikt geschiedkundige kronieken en biografieën, beroemde gedichten en verhalen en natuurlijk ook de Bijbel.68 Van Beverwijck heeft met zijn Schat der Ongesontheyt duidelijk een ander doel voor ogen dan Viverius. Hoewel ze allebei vermaak met lering proberen te combineren, is het van Beverwijck er niet om te doen kort en krachtig enkele adviezen en geneeswijzen te verstrekken, hij wil zijn lezers de juiste denkwijze over ziekte en gezondheid aanleren.69 Van Beverwijck wil zijn lezers een handboek, een soort thuisapotheek verschaffen, terwijl Viverius een selectie heeft gemaakt van ziekten en geneeswijzen waarvan hij denkt dat zijn lezer er iets aan heeft en waarmee hij hen kan vermakelijk leesvoer kan verschaffen voor tijdens een lange winterse avond.

Aanpak Viverius

Op basis van de casus over de knecht die levend begraven werd kunnen we stellen dat Viverius in het hoofdstuk over de vallende ziekte twee dingen doet: hij verschaft zijn lezers enige informatie, maar waakt ervoor om teveel te vertellen, hij heeft immers niet als doel ze tot deskundigen te maken. Ten tweede wijst Viverius zijn lezers op het belang van kritische eigen waarneming: let goed op of iemand die getroffen is door de vallende ziekte wel daadwerkelijk dood is voordat je hem of haar begraaft. Volgt Viverius deze aanpak ook in de rest van het tweede deel van De Wintersche Avonden?

In het tweede hoofdstuk over apoplexie, beroerte, verschaft Viverius zijn lezers op bondige wijze informatie over deze ziekte, de oorzaak en het voorkomen ervan. Een beroerte wordt volgens Viverius veroorzaakt door ‘eenighe slijmighe vochtigheyd inde holligheden der herssenen’, waarna de mens als een os ter aarde stort. Het vermogen om te spreken verdwijnt, de getroffene heeft geen gevoel meer in zijn lichaam en kan niet meer bewegen en nauwelijks

67 Van Beverwijck 1992: 70-71. 68 Van Beverwijck 1992: 171. 69 Van Beverwijck 1992: 171.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Als wij dus lezen: door dezen hebt gij vergeving van zonden, door dezen hebt gij kwijtschelding van alles, waarvan gij door de Wet van Nlozes niet kondt

Deze toestemming roept in het hart van de zondaar een begeerte naar Christus op; deze begeerte noemde Driessen nu de eigenlijke geloofsdaad. De begeerte naar en

BRUSSEL - Maar een kwart van de mensen sterft thuis, terwijl 80 procent in een thuisomgeving wil sterven.. Van

In de Bijbel vinden we niet alleen de maatstaven voor een echte moraal, in plaats dat we het zouden moeten stellen met sociologische gemiddelden, maar we krijgen ook inzicht om

Energie De Bilt vindt het belangrijk dat inwoners zich goed laten infor- meren en samen gaan optrekken (ook al komen de turbines niet in je achtertuin) omdat plaatsing ervan

De WET die zich laat dragen door HET MOETEN verliest zijn doel: de mens gelukkiger maken.. Het is hij die de wet maakt en beheert die bepaalt waar wij

Je zult thuis zijn waar je hart is zelfs een miljoen mijlen ver van huis Dit is de tijd voor jezelf om vrij te zijn Je gaat je hart volgen. Dit is de tijd van je leven en het

4 Deze laatste woorden worden wél in acht genomen door andere figuren van Maes, zoals door de biddende oude vrouw in een schilderij dat men de tegenpool zou kunnen noemen van het