• No results found

Een studie naar persoonlijkheidskenmerken van internal auditors in relatie tot informatie-zoekgedrag

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een studie naar persoonlijkheidskenmerken van internal auditors in relatie tot informatie-zoekgedrag"

Copied!
51
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Scriptie Executive Internal Audit Programma University of Amsterdam, Amsterdam Business School

Een studie naar persoonlijkheidskenmerken van

internal auditors in relatie tot

informatie-zoekgedrag.

Naam: Thalia Weidema MA RA CIA Plaats: Amsterdam

Datum: 17 september 2015 ID: 10905693

(2)

Voorwoord

Deze scriptie gaat in op de persoonlijkheidskenmerken van internal auditors in relatie tot de manier waarop zij naar informatie zoeken. Zoals men voor vele beroepsgroepen allerlei vooroordelen heeft, zo bestaan die er ook over internal auditors. Een aantal lezers zal daarom met name geïnteresseerd zijn in de kenmerkende eigenschappen van internal auditors en in hoeverre die significant afwijken van de hoogopgeleide Nederlandse beroepsbevolking. Maar alvorens u de kans te bieden om uw eigen vooroordelen kracht te gaan bijzetten of om het stereotype internal auditor te kunnen gaan beschrijven, wil ik u eerst meenemen in het verhaal achter dit onderzoek en wellicht iets laten doorschemeren over mijn eigen persoonlijkheid.

Drie jaren heb ik gewerkt als financial auditor bij een Big-4 accountantskantoor en daarna bijna vier jaren als internal auditor in de energiesector. In de afgelopen jaren is mijn passie voor het auditvak steeds groter geworden en de liefde voor steeds meer kennis is nadat ik de eerste keer afstudeerde nooit meer weggegaan. Zo bezien ben ik zelf altijd al iemand geweest die op zoek is naar meer informatie en vooral nieuwsgierig is naar andere zienswijzen. Inmiddels weet ik dat dit past bij de gemiddelde persoonlijkheid van mijn eigen beroepsgroep. Auditors zijn extravert en staan open voor nieuwe ervaringen.

Het proces van het schrijven van deze scriptie was leerzaam, maar zwaar. Het zoeken naar informatie en dat op de juiste manier verwerken heeft veel van mij gevraagd. Maar ik ben zoals een gemiddelde auditor op een ordelijke, beheerste en planmatige manier te werk gegaan, zodat ik wel nog op tijd kon afstuderen. Dit bevestigt mijn eigen 10 op prestatie oriëntatie. Maar ‘tienen’ scoren heeft een prijskaartje en dat heeft vooral mijn persoonlijke omgeving betaald. Directe collega’s kunnen de soort van ‘tunnelvisie’ nog begrijpen en zelfs waarderen als het gaat om hard werken, maar vrienden en familie kunnen er over het algemeen niet mee verblijd worden. En ondanks de vele goed bedoelde opmerkingen en lieve verzoeken ben ik het afgelopen jaar zeer gefocussed geweest op mijn studie. Vandaar dat ik toch moet toegeven dat mijn eigen zeer lage score op inschikkelijkheid dan waarschijnlijk toch ook wel klopt. Overigens ben ik blij dat deze studie aantoont dat ik daarin niet de enige ben…

Wat ik eigenlijk echt graag wil zeggen is dat ik mijn vrienden, familie en schoonfamilie heel erg dankbaar ben voor hun geduld en liefde. In het bijzonder dank ik mijn grote liefde Marko die middenin deze studie in mijn leven kwam en aan wie ik nog niet de tijd en aandacht heb kunnen geven, zoals ik zo graag zou willen. Ik kijk erg uit naar de tijd die komen gaat, waarin we eindelijk echt samen kunnen zijn.

Mijn dank spreek ik ook graag uit aan Liliane Naalden die mij de kans heeft geboden om deze opleiding te gaan doen en die mij in mijn enthousiasme heeft aangemoedigd. Daarnaast dank ik mijn huidige werkgever ABNAMRO voor de kansen die zij mij bieden en voor de rust en ruimte om mijn studie af te ronden. Mijn dank gaat ook uit naar de Universiteit van Amsterdam en mijn begeleider Bob van Kuijck voor de kans om mee te doen aan dit onderzoek en voor de begeleiding. Tot slot spreek ik ook graag mijn dank uit aan de docenten, de medewerkers en de medestudenten van de EIAP-opleiding voor de leerzame en plezierige tijd! Het was een onvergetelijk leuk jaar dankzij jullie!

(3)

Inhoudsopgave

1. INLEIDING 4 1.1 AANLEIDING 4 1.2 PROBLEEMSTELLING 6 1.3 ONDERZOEKSMETHODE 6 1.3.1 LITERATUURSTUDIE 7

1.3.2 KWANTITATIEF SURVEY ONDERZOEK 8

1.4 STRUCTUUR 8

2 THEORETISCH KADER 9

2.1 INFORMATIE-ZOEKGEDRAG 9

2.2 WETENSCHAPPELIJKE MODELLEN VAN INFORMATIE-GEDRAG 9

2.3 INFORMATIE-ZOEKGEDRAG VAN AUDITORS 11

2.4 CONFIRMATION BIAS 13

2.5 PERSOONLIJKHEIDSKENMERKEN EN INFORMATIE-ZOEKGEDRAG 14

2.5.1 EMOTIONELE STABILITEIT 15

2.5.2 EXTRAVERSIE 16

2.5.3 OPENHEID VOOR ERVARINGEN 17

2.5.4 ALTRUÏSME 19 2.5.5 CONSCIËNTIEUSHEID 19 2.6 HYPOTHESEN 21 3 ONDERZOEKSRESULTATEN EN ANALYSE 22 3.1 ONDERZOEKSINSTRUMENT 22 3.2 DE PFPI 23 3.3 POPULATIE EN STEEKPROEF 25 3.4 DATAVERZAMELING EN KENMERKEN 25 3.5 STATISTISCHE ANALYSES 26 3.5.1 EMOTIONELE STABILITEIT 28 3.5.2 EXTRAVERSIE 28

3.5.3 OPENHEID VOOR ERVARINGEN 28

3.5.4 ALTRUÏSME 29 3.5.5 CONSCIËNTIEUSHEID 29 3.5.6 SAMENVATTING RESULTATEN 30 4 CONCLUSIE EN DISCUSSIE 31 4.1 BEANTWOORDING DEELVRAGEN 31 4.2 CONCLUSIE EN DISCUSSIE 34

4.3 AANBEVELINGEN VOOR DE PRAKTIJK 35

4.4 BEPERKINGEN EN VERVOLGONDERZOEK 36

5 LITERATUUR 39

BIJLAGE A CONCLUSIES BESTAANDE LITERATUUR 41

BIJLAGE B DEFINITIES EN INTERPRETATIES 21 KENMERKEN 42

BIJLAGE C TEKST UITNODIGING SURVEY PFPI 46

(4)

1. Inleiding

1.1 Aanleiding

Sinds ‘Imtech’ vraag ik me af wat er eigenlijk op tegen is om een interne politieagent in dienst te hebben. Een extra paar ogen en oren dat alle bedrijfsonderdelen bezoekt, kijkt naar de zwakke plekken in de organisatie, de ‘tone at the top’ ter plaatse weegt en potentiële risicohoeken in kaart brengt. Iemand die bijdraagt aan een goede nachtrust voor bestuur en commissarissen.

(Pieter Couwenbergh in het Financieel dagblad 22 augustus 2014)

Zo begon het in ‘auditland’ veel besproken artikel, waarin de Internal Audit Functie (IAF) op al dan niet geheel positieve wijze wordt neergezet. Auditors geven er niet de voorkeur aan te worden omschreven als ‘interne politieagent’. Echter geen auditor zal ontkennen dat na jaren, waarin (boekhoud)schandalen de sceptische toon zetten omtrent auditors in de publieke opinie, het artikel van Couwenbergh een welkom positief licht schijnt op de beroepsgroep. Schandalen zijn bepalend voor de publieke opinie over het auditvakgebied. Als gevolg van schandalen ontstaat meer wet- en regelgeving en organisaties installeren een IAF of gaan deze verder professionaliseren. Couwenbergh noemt dat, in het artikel waaruit het bovengenoemde citaat is gehaald, het ‘Imtech-effect’.

Het Instituut van Internal Auditors (IIA) definieert de IAF als volgt; “een onafhankelijke,

objectieve functie die zekerheid verschaft en adviesopdrachten uitvoert, om meerwaarde te leveren en de operationele activiteiten van de organisatie te verbeteren. De IAF helpt de organisatie haar doelstellingen te realiseren door met een systematische, gedisciplineerde aanpak de effectiviteit van de processen van risicomanagement, beheersing en governance te evalueren en te verbeteren.” Vanuit deze definitie valt af te

leiden dat van internal auditors veel wordt verwacht. Wie een willekeurige vacature bekijkt voor een internal auditor vindt niet alleen een opsomming van concrete eisen met betrekking tot opleiding en ervaring, maar tevens een veelal omvangrijke omschrijving van het ‘type mens’ dat wordt gezocht. Het type mens wordt daarin onder andere omschreven als; spontaan, mensgericht, stevig in zijn schoenen staand, professioneel, vasthoudend, resultaatgericht, zelfstandig, daadkrachtig, oplossingsgericht, praktisch, enthousiast, vasthoudend, beschikt over aanpassingsvermogen, overtuigend, initiatiefrijk en flexibel.

Onderzoek IIA / SVRO

De lijst aan persoonlijkheidskenmerken waarover een internal auditor zou moet beschikken, is lang. De SVRO is in samenwerking met het IIA een onderzoeksproject gestart met als doel inzicht te verkrijgen in de relatie tussen persoonlijkheidskenmerken van internal auditors en het werk dat zij verrichten. De Universiteit van Amsterdam (UvA) levert een bijdrage middels het uitvoeren van afstudeeronderzoek in dit kader. Specifiek richt het onderzoeksproject zich op de persoonlijkheidskenmerken van internal auditors en de eventuele invloed daarvan op de beroepsuitoefening.

Binnen het onderhavige onderzoeksproject is gekozen om persoonlijkheidskenmerken te operationaliseren middels de Personality for Professionals Inventory (PfPI), zoals ontwikkeld door De Fruyt & Rolland (2013). De PfPI is gebaseerd op

(5)

wetenschappelijke theorieën die in de afgelopen decennia zijn samengebracht in een model van vijf dimensies van persoonlijkheid (o.a. Costa & McCrea, 1992, Digman & Innouye, 1986). Dit is een breed geaccepteerde en wetenschappelijk veel gehanteerde theorie met betrekking tot persoonlijkheid, waarin persoonlijkheid wordt gevormd door vijf dimensies, ook wel de ‘Big Five’ genoemd, te weten;

1. Emotionele stabiliteit - rust versus onrust;

2. Extraversie - introvert versus extravert; 3. Openheid voor ervaringen - behoudend versus vernieuwend;

4. Altruïsme - meegaand versus dominant.

5. Consciëntieusheid - ordelijk versus wanordelijk;

Het overgrote deel van de werkzaamheden van auditors betreft het uitvoeren van audits. Een typische audit bestaat uit drie fasen, namelijk;

1. Informatie zoeken 2. Besluitvorming 3. Rapporteren

(Van Kuijck & Tophoff, 2013) Informatie-zoekgedrag

In het kader van het IIA/ SVRO onderzoek naar persoonlijkheid van internal auditors is in 2014 de exploratieve fase reeds afgerond. In de exploratieve onderzoeken is de relatie tussen de Big Five persoonlijkheidskenmerken en informatie zoeken (fase 1 van een audit) nog niet nader onderzocht. Deze studie zal zich derhalve daar op richten en is exploratief van aard. De andere twee fasen van audit, besluitvorming en rapporteren, vallen buiten de scope van dit onderzoek. Andere (lopende) onderzoekstrajecten van studenten van de EIAP richten zich wel op deze andere fasen, waardoor dit onderzoek tezamen met die andere onderzoeken het meeste relevante informatie zal gaan opleveren voor de beroepsgroep. Specifiek richt deze studie zich op de mate waarin persoonskenmerken van auditors bepalend zijn voor het gedrag dat samenhangt met het zoeken naar informatie. Interesse gaat hier met name naar uit, omdat de juistheid en volledigheid van audit-evidence van cruciaal belang zijn voor de uiteindelijke kwaliteit van de audit. Bovendien stelt het IIA daar concrete eisen aan. Het IIA omschrijft dit specifiek in twee van haar standaarden;

“Internal auditors moeten voldoende informatie identificeren, analyseren, evalueren en documenteren om de doelstellingen van de opdracht te bereiken.”

(IIA Standard 2300)

“Internal auditors moeten voldoende, betrouwbare, relevante en nuttige informatie verkrijgen om de doelstellingen van de opdracht te realiseren.”

(IIA Standard 2310)

Een gedegen audit begint met het inrichten van een adequaat onderzoek. De oordelen en conclusies van de IAF dienen gebaseerd te zijn op feiten. Dat veronderstelt dat auditors beschikken over de juiste competenties om alle feiten boven tafel te krijgen. In de wetenschappelijke literatuur wordt gedrag behorend bij het zoeken naar informatie

(6)

‘information-seeking behaviour’, oftewel ‘informatie-zoekgedrag’ genoemd. Deze studie

richt zich op de wijze waarop auditors informatie zoeken, zodat zij juiste, volledige en tijdige informatie verkrijgen op basis waarvan zij een oordeel kunnen vormen met betrekking tot het auditobject. De definitie die in deze studie gevolgd wordt, betreft die van Tidwell & Sias (2005):

“Information seeking is the proactive communicative process of gathering information from one’s evironment, typically for the purposes of uncertainty reduction”.

De wijze waarop en de mate waarin gezocht wordt naar informatie, oftewel informatie-zoekgedrag, is bepalend voor de kwaliteit en mogelijk zelfs voor de hoeveelheid van de bevindingen van een audit. Om een audit adequaat uit te voeren, dient voldoende tijd en capaciteit beschikbaar te zijn, zodat alle relevante informatie verzameld kan worden om de doelen van de audit te bewerkstelligen. Wanneer verkregen informatie als voldoende beschouwd mag worden, is mede afhankelijk van de doelen en scope van een audit. Een auditor kan gedurende zijn werkzaamheden concluderen dat de scope van de audit gewijzigd moet worden, dan wel dat een geheel aanvullend of nieuw onderzoek noodzakelijk is.

Informatie-zoekgedrag en persoonlijkheidskenmerken

Vanuit de literatuur blijkt dat informatie-zoekgedrag mede beïnvloed wordt door de Big Five persoonlijkheidskenmerken (Heinström, 2005; Tidwell & Sias, 2005; Halder, e.a., 2010). De dimensies extraversie, openheid voor ervaringen, consciëntieusheid en emotionele stabiliteit blijken een positief verband te hebben met informatie-zoekgedrag. Hoge scores op die dimensies beïnvloeden het zoeken naar informatie op een manier die wenselijk is voor een adequate auditaanpak.

1.2 Probleemstelling

De centrale vraagstelling van deze scriptie betreft:

Deelvragen die ten behoeve van de probleemstelling worden beantwoord, zijn: 1. Wat is informatie-zoekgedrag en wat zijn persoonlijkheidskenmerken? 2. Welk verband bestaat tussen informatie-zoekgedrag en

persoonlijkheids-kenmerken?

3. Welke persoonlijkheidskenmerken hebben internal auditors die bepalend zijn voor informatie-zoekgedrag?

1.3 Onderzoeksmethode

Deze studie borduurt voort op exploratief onderzoek naar persoonlijkheidskenmerken van internal auditors dat in de periode 2013-2014 is uitgevoerd door studenten van de EIAP-opleiding en vormt onderdeel van het onderzoeksproject van het IIA/ SVRO. Voor beantwoording van de probleemstelling van deze studie wordt een literatuurstudie

“Over welke persoonlijkheidskenmerken die verband houden met informatie-zoekgedrag beschikken internal auditors ?”

(7)

uitgevoerd en wordt kwantitatief onderzoek gedaan op basis van een survey dat is uitgezet onder de leden van het IIA. Schematisch is dit onderzoek als volgt opgebouwd:

1.3.1 Literatuurstudie

Het SVRO/IIA onderzoek heeft tot doel om een beeld te krijgen van de relatie van persoonlijkheidskenmerken en het werkterrein van internal auditors. Er is echter weinig bekend over dit thema. Het onderzoek is dan ook te typeren als een exploratief onderzoek. Het literatuuronderzoek is uitgangspunt voor de formulering van hypothesen die worden getoetst middels waarnemingen in de praktijk. In de literatuur bestaat een beeld van de relatie tussen persoonlijkheid van mensen en de prestaties bij het zoeken naar informatie. Daarbij zijn verschillende onderzoeken gedaan die een generiek karakter hebben of zich specifiek hebben gericht op persoonlijkheidsprofielen van bepaalde beroepen. De wens om meer zicht hierop te krijgen is ingegeven door de hypothese dat bepaalde persoonlijkheidskenmerken noodzakelijk zijn om de juiste informatie te kunnen vinden. Het kan daarbij gaan om generieke en specifieke verschillen in persoonlijkheid. De beantwoording van dit vraagstuk is bijzonder interessant als het gaat om een beroepsgroep zoals internal auditors waar het zoeken naar informatie een belangrijke rol speelt in de werkzaamheden.

Van auditors wordt verwacht dat zij grondig onderzoek doen om zekerheid te verkrijgen met betrekking tot het auditobject, zodat een objectief oordeel geformuleerd kan worden. Een internal auditor zal niet het risico willen lopen dat hij/ zij verkeerde conclusies trekt. Derhalve kan verwacht worden dat auditors grondig en uitgebreid naar informatie zullen zoeken en daarom gemiddeld hoger zullen scoren op de dimensies van de Big Five die samenhangen met effectief informatie-zoekgedrag dan een normgroep gevormd door Nederlands hoogopgeleiden. Het literatuuronderzoek zal zich hier dan ook op richten. Het is van belang dat een eenduidige definitie wordt gehanteerd voor informatie-zoekgedrag. Derhalve wordt middels literatuurstudie eerst het begrip informatie-zoekgedrag geconcretiseerd en wordt uiteengezet wat persoonlijkheidskenmerken zijn. Na concretisering van het begrip informatie-zoekgedrag gaat de literatuurstudie in op de verbanden tussen

(8)

informatie-zoekgedrag en persoonlijkheidskenmerken, waaruit de hypothesen voortvloeien. Aan de hand hiervan worden de eerste twee deelvragen beantwoord. 1.3.2 Kwantitatief survey onderzoek

Om de bevindingen uit het literatuuronderzoek te bevestigen of te ontkrachten wordt in deze studie gekeken naar de beroepsgroep van internal auditors. De persoonlijkheidskenmerken van deze groep worden vergeleken met de beroepsgroep in Nederland (controlegroep). Het gaat om de toetsing van een indirect verband tussen persoonlijkheid en informatiezoekgedrag. Hierbij wordt de expliciete aanname gedaan dat gemiddeld genomen bij internal auditors meer dan in andere beroepsgroepen informatiezoekgedrag een belangrijke rol speelt. De onderzoeksresultaten kunnen aanwijzingen opleveren die bevestigen dat er inderdaad verschillen zijn met andere beroepen. Dit zou de theorievorming kunnen bevestigen middels een indirect verband. Het gaat dus om een waarneming in de praktijk die mogelijk meer zicht geeft of de theorie omtrent de relatie tussen persoonlijkheid en informatiezoekgedrag.

Als onderdeel van het onderzoeksproject van de UvA heeft in 2014 een survey onderzoek plaatsgevonden onder alumni van de EIAP opleiding om antwoord te geven op de vraag welke persoonlijkheidskenmerken onderscheidend zijn voor auditors. In het voorjaar van 2015 is ditzelfde survey uitgezet onder alle leden van het IIA, in totaal 2.518 auditors. Het survey betreft een wetenschappelijk gevalideerde vragenlijst, namelijk de Personality for Professionals Inventory (PfPI), zoals ontwikkeld door De Fruyt & Rolland (2013) en is afgenomen door onderzoeksbureau TalentLens (Pearson). Hiermee zijn de algemeen geaccepteerde Big-five dimensies van persoonlijkheid gemeten bij de groep internal auditors die lid zijn van het IIA. Aan de hand van kwantitatieve analyses op de verkregen data zijn de hypothesen getoetst en is getracht de derde deelvraag te beantwoorden.

Survey onderzoek is volgens Vennix (2006) een geschikte onderzoeksmethode als over een groot aantal vergelijkbare objecten systematisch gegevens verzameld dient te worden. Het kan worden toegepast bij grootschalig beschrijvend onderzoek met als doel de verdeling van verschijnselen, kenmerken of opinies in een bevolking of groepering vast te stellen (’t Hart e.a., 1998). Derhalve is dit een geschikte methode om de persoonlijkheidskenmerken van internal auditors te onderzoeken.

1.4 Structuur

Deze scriptie start met een literatuurstudie in hoofdstuk 2. Daarin wordt ingegaan op de bestaande wetenschappelijke literatuur omtrent de relatie tussen de Big Five persoonlijkheidskenmerken en informatie-zoekgedrag. Na uiteenzetting van de bestaande literatuur zullen een aantal hypothesen geformuleerd worden, welke in dit onderzoek getoetst worden.

In hoofdstuk 3 wordt vervolgens de methodologie van het kwantitatieve onderzoek uiteengezet. In hoofdstuk 4 worden de resultaten gepresenteerd. In hoofdstuk 5 worden de deelvragen achtereenvolgens beantwoord, zodat antwoord gegeven kan worden op de centrale vraagstelling van dit onderzoek. Daarnaast worden in hoofdstuk 5 de beperkingen van dit onderzoek belicht en worden suggesties gedaan voor toekomstig vervolgonderzoek.

(9)

2 Theoretisch kader

2.1 Informatie-zoekgedrag

In de wetenschappelijke literatuur wordt gedrag dat wordt vertoont bij het zoeken naar informatie ‘information-seeking behaviour’ genoemd, Dit is een onderdeel van het bredere begrip ‘information behaviour’. Information behaviour wordt door Wilson (1999) als volgt gedefinieerd:

“By information behaviour is meant those activities a person may engage in when identifying his or her own needs for information, searching for such information in any way, and using or transferring that information”.

‘Informatie gedrag’ bestaat derhalve uit meerdere activiteiten. In deze studie staat enkel het zoeken naar informatie centraal, oftewel wat hierna ‘informatie-zoekgedrag’ wordt genoemd. Deze studie richt zich op de wijze waarop auditors informatie zoeken, zodat zij juiste, volledige en tijdige informatie verkrijgen op basis waarvan zij een oordeel kunnen vormen met betrekking tot een auditobject. Een internal auditor kan zowel assurance- als advieswerkzaamheden verrichten. Voor de assurance-rol van de internal auditor wordt diepgaand naar informatie gezocht om bevindingen te bevestigen danwel te ontkrachten en om zeker te zijn van het oordeel dat uiteindelijk zal worden afgegeven. Voor de adviesrol zal een auditor een vraagstuk breed benaderen ten behoeve zijn opdrachtgever een goed onderbouwd advies te kunnen bieden dat is belicht vanuit meerdere perspectieven. Dit onderzoek richt zich primair op informatie-zoekgedrag van internal auditors in het kader van hun assurance-rol. De definitie van informatie-zoekgedrag die in deze studie gevolgd wordt, betreft die van Tidwell & Sias (2005):

“Information seeking is the proactive communicative process of gathering information from one’s evironment, typically for the purposes of uncertainty reduction”.

Wat voor de ene persoon als informatie wordt aangemerkt, hoeft dat voor een andere persoon niet te zijn. Informatie is de betekenis die wordt gegeven aan losse gegevens, oftewel data. Niet alle data is voor iedereen relevant. Derhalve kan data voor de één wel informatie vormen en voor de ander niet. Informatie heeft daarom geen generieke betekenis. Ook auditors geven in verschillende situaties andere benamingen voor wat zij als informatie beschouwen, namelijk; data, feiten, opinies, rapporten e.d. (Way-yi, 1998). In deze studie wordt onder informatie verstaan; de informatie die noodzakelijk is voor auditors om hun audit uit te kunnen voeren, opdat zij conform de IIA standaarden voldoende, betrouwbare, relevante en nuttige informatie verkrijgen om de doelstellingen van de opdracht te realiseren (IIA standaard 2310).

Hoe de verkregen informatie wordt gebruikt en hoe auditors op basis daarvan een oordeel vormen ligt buiten de scope van dit onderzoek.

2.2 Wetenschappelijkemodellen van informatie-gedrag

De wetenschappelijke literatuur beschrijft informatie-zoekgedrag op velerlei wijze in diverse modellen, waarvan de belangrijkste hierna worden toegelicht. Bestaande

(10)

wetenschappelijke modellen die het proces van informatie-zoekgedrag beschrijven, hebben een overeenkomstige aard:

“they are statements, often in the form of diagrams, that attempt to describe an information-seeking activity, the causes and consequences of that activity, or the relationships among stages in information-seeking behaviour. ”

(Wilson, 1999)

Wilson is één van de veel geciteerde wetenschappers op het gebied van informatie-zoekgedrag en heeft in 1999 een aantal relevante wetenschappelijke theorieën middels desk-research onderzocht en getracht samen te brengen. In zijn artikel vergelijkt hij twee van zijn eigen modellen met drie andere veel geciteerde wetenschappelijke theorieën van informatie-zoekgedrag, namelijk:

1. Dervin’s Sense-making theory (1983);

2. Kulthau’s model of the stages of information seeking behaviour (1991); 3. Ellis’s behavioural model of information seeking strategies (1989 & 1993); 4. Wilson’s model of information seeking behaviour (1981);

5. Wilson’s expanded model of the 1981 model of information seeking behaviour (1996).

In onderstaande wordt het artikel van Wilson (1999) samengevat, door de essenties van de door hem aangemerkte relevante theorieën kort toe te lichten:

Dervin

In het model van Dervin wordt informatie-zoekgedrag verklaard vanuit een discrepantie tussen huidige kennis en gewenste kennis. Een dergelijke kennislacune leidt tot onzekerheid en mogelijk tot verwarring bij de persoon, waardoor hij of zij naar informatie gaat zoeken.

Kuhltau & Ellis

De modellen van Ellis en Kuhlthau gaan in op kenmerkende fasen die een persoon doorloopt bij het zoeken naar informatie. Ellis stelt dat informatie-zoekgedrag is opgebouwd uit een aantal kenmerkende fasen, namelijk; starten, browsen, verbinden, monitoren, differentiëren, abstraheren, verifiëren en beëindigen. Ellis stelt hierbij dat het proces iteratief is en mensen bij het zoeken naar informatie, schakelen tussen deze fasen. Kuhlthau modelleert informatie-zoekgedrag aan de hand van vergelijkbare fasen, namelijk; initiatie, selectie, exploratie, formulering, collectie en presentatie. In het model worden concrete taken gekoppeld aan die fasen, namelijk; herkennen dat informatie nodig is, het onderzoeken van de informatie, het formuleren van een focusgebied, het verzamelen van de relevante informatie en het completeren van de informatie zoektocht.

De beschrijvingen van Kuhltau en Ellis lijken op elkaar en vullen elkaar aan, echter voegt Kuhlthau nog de ontwikkeling van de gedachten en emoties van de persoon aan het model toe. Kuhlthau stelt namelijk dat gevoelens van onzekerheid het startpunt vormen van het proces van informatie zoekgedrag en emoties als twijfel, verwarring en frustratie kunnen oproepen. Hoe verder het proces van informatie zoeken vordert hoe meer die emoties plaatsmaken voor vertrouwen en emoties van opluchting,

(11)

tevredenheid en gevoel van richting. Hierbij wordt niet ingegaan op de rol van persoonlijke psychologische invloeden.

Wilson

In de modellen van Wilson zelf zijn wel psychologische aspecten opgenomen. In zijn eerste model stelt Wilson dat de informatiebehoefte gebaseerd is op primaire persoonsafhankelijke behoeften, de sociale rol en de omgeving van de persoon. Het werk en de omgeving van de persoon geven vorm aan de informatiebehoefte en leggen tegelijkertijd barrières voor een effectieve zoektocht op (Wilson, 1981). Hij stelt hierbij dat de persoonlijkheidskenmerken, de sociale rol en omgeving van een persoon zowel kunnen helpen bij informatie zoeken alsmede moeilijkheden opleveren voor dat proces. Wilson heeft zijn model in 1996 uitgebreid door theorieën vanuit diverse wetenschappelijk disciplines toe te voegen, waarna het model als volgt wordt weergegeven:

Figuur 1: Informatie-zoekgedrag Wilson 1996

De informatiebehoefte wordt gevormd door de context en vervolgens geactiveerd door de stress/coping theorie, welke verklaard of wel of niet naar informatie gezocht gaat worden. De barrières die van invloed zijn op informatie-zoekgedrag noemt hij in het nieuwe model ‘interveniërende variabelen’ en kunnen van verschillende aard zijn; demografisch, rolgerelateerd of interpersoonlijk, omgeving-gerelateerd, bronkarakteristiek of psychologisch. Hoe daadwerkelijk gezocht gaat worden naar informatie wordt verklaard vanuit enerzijds de risk/ reward theorie, waarmee wordt verklaard waarom sommige mensen meer voor bepaalde bronnen kiezen dan anderen, en anderzijds de social learning theory, waarin de overtuiging van de persoon in kwestie over hoe succesvol hij zal zijn (self efficacy) zit inbegrepen. Deze theorieën verklaren volgens Wilson hoe vervolgens gezocht gaat worden; met passieve aandacht, geheel passief, geheel actief of ongoing.

2.3 Informatie-zoekgedrag van auditors

Wilson (1996) stelde al dat de rol die een persoon vanuit zijn werk krijgt toebedeeld van invloed is op de informatiebehoefte en op de wijze waarop de persoon op zoek gaat naar informatie. Kulhtau (2005) voegt vanuit later onderzoek taakcomplexiteit

(12)

toe aan zijn model. De mate waarin een taak als complex ervaren wordt vanuit iemands bestaande kennis en ervaring is van invloed op zijn informatie-zoekgedrag (Kuhltau, 2005). Hoe complexer de taak hoe meer men constructief bezig is en focus moet aanbrengen in het proces. Om assurance af te kunnen geven hebben auditors de taak te onderzoeken in welke mate de interne beheersing in een organisatie effectief is ingericht. De auditobjecten binnen die onderzoeken volgen elkaar in relatief hoog tempo op, waarbij een auditor in beginsel nog weinig weet.

Zo bezien hebben auditors binnen hun assurance-rol de complexe taak om binnen een afgebakend tijdskader veel kennis van een onderwerp te vergaren, zodat zij een oordeel kunnen vormen over het auditobject. Doelstelling is over het algemeen aanvullende zekerheid (assurance) te geven aan de Raad van Bestuur. Derhalve heeft een auditor de taak om zijn oordeel op juiste, volledige, tijdige en relevante informatie te baseren. Way-yi heeft dit onderzocht. Informatie-zoekgedrag is gerelateerd aan wat Wai-yi (1998) ‘information literacy’ (informatievaardigheid) noemt. Information literacy wordt gedefinieerd als “the ability to access, use and evaluate information from a variety of sources”. Het betreft de competentie om informatie effectief te gebruiken. Way-yi ontwikkelde een information literacy process model gebaseerd op onderzoek naar de wijze waarop auditors informatie zoeken en gebruiken om audits uit te kunnen voeren en daarbij rekenschap te houden met hun perspectieven. Way-yi (1998) stelt dat als informatie geen generieke betekenis heeft, hieruit kan worden afgeleid dat mensen verschillende manieren en bronnen gebruiken om informatie te vergaren. Way-yi (1998) identificeerde vijf fasen van het proces van informatie-zoekgedrag en informatie gebruik van auditors;

1. Taak initiatie 2. Focus formuleren 3. Bevindingen formuleren a. bevindingen aannemen b. bevindingen bevestigen c. bevindingen verwerpen 4. Bevindingen finaliseren

5. Overdragen van bevindingen

Afhankelijk van de situatie zullen auditors deze fasen in verschillende volgorde doorlopen en maken zij gebruik van verschillende bronnen van informatie. Way- yi (1998) trekt zeven conclusies met betrekking tot het informatie zoekgedrag van auditors:

1. Afhankelijk van de fase waarin een auditor zit, kiest een auditor een strategie om tot informatie te komen.

2. Afhankelijk van de fase waarin een auditor zit, maakt hij of zij gebruik van bepaalde informatiebronnen: de meest gebruikte bron in elke fase betreft informatie rechtstreeks verkregen van mensen. Bij het bevestigen en verwerpen van bevindingen wordt in toenemende mate meer gebruik gemaakt van schriftelijke documentatie.

3. Relevantie van verkregen informatie wordt pas toegekend bij het bevestigen of verwerpen van bevindingen. Daarvoor wordt alle informatie meegenomen zonder nog afwegingen te maken.

(13)

4. Auditors doen hun werk met afnemend zelfvertrouwen. Bij de initiatie is duidelijk wat van hen wordt verwacht, maar bij het verzamelen van informatie raken zij gestrest, gefrustreerd en verveeld als initiële ideeën worden tegengesproken door nieuwe informatie. Na bevestiging van bevindingen raken auditors nerveus, doordat zij niet zeker zijn van de toegevoegde waarde die zij leveren en of hun superieuren zich kunnen vinden in het afgeleverde werk. 5. Informatie wordt gevormd in een iteratief proces.

6. Informatie zoeken en gebruiken is geen stapsgewijs model.

7. Informatie verkregen tijdens een audit wordt onderdeel van een informatieketen, aangezien informatie door anderen wordt verschaft, de auditor dit verwerkt en vervolgens weer deelt.

Way-yi concludeert uiteindelijk dat informatievaardige auditors diegenen zijn die in staat zijn om de verschillende fasen iteratief te doorlopen om er uiteindelijk bruikbare informatie uit te halen.

Net als Way-yi (1998) stelt Foster (2004) dat informatie-zoekgedrag niet gezien moet worden als een lineair model:

“ The behavioural patterns are analogous to an artist’s palette, in which activities remain available throughout the course of information-seeking. In viewing the processes in this way, neither start nor finish points are fixed, and each process may be repeated or lead to any other until either the query or context determine that information-seeking can end.”

Foster (2004) onderzocht het informatie-zoekgedrag van 45 academici die interdisciplinair onderzoek verrichtten. De denkstappen die academici bij het zoeken naar informatie maken zijn volgens Foster te verdelen in drie processen: openen, oriënteren en consolideren, waarbij de interactie tussen die processen worden beïnvloed door de interne context, externe context en cognitieve aanpak van de persoon in kwestie. Deze drie processen worden volgens Foster afwisselend toegepast. De mate waarin wordt gewisseld tussen de processen is daarbij afhankelijk van de context. Met externe context wordt bedoeld met wat Wilson (1996) omschrijft als omgevingsinvloeden voorafgaand aan de informatiebehoefte. Onder interne context verstaat Foster gevoelens en gedachten, coherentie en kennis en begrip. Foster stelt daarbij dat interne invloeden uniek zijn en afhangen van het profiel van de informatiezoeker, waarbij hij echter niet ingaat op wat dat profiel bepaald.

2.4 Confirmation bias

Trotman & Sng (1989) onderzochten of auditors geneigd zijn om eerder informatie te zoeken die aansluit bij bestaande hypothesen/ denkbeelden dan dat zij op zoek gaan naar tegenstrijdige informatie. Anders gezegd onderzochten zij een eventueel bestaan van ‘confirmation bias’ bij auditors. Hieruit bleek dat auditors eerder op zoek gaan naar informatie die discontinuïteit van de bedrijfsvoering onderbouwd in plaats van informatie die continuïteit bevestigt. Gesuggereerd wordt dat dit samenhangt met het aansprakelijkheidsrisico waar auditors mee te maken krijgen. Het afbreukrisico van een onterecht afgegeven goedkeurende verklaring is namelijk groot. Het onderzoek toont aan dat als auditors zich een oordeel konden vormen over de financiële

(14)

prestaties van drie voorgaande jaren, het huidige te vormen oordeel daardoor werd beïnvloed.

Kaplan en Reckers (1989) onderzochten de relatie tussen werkervaring en confirmation bias. Zij concluderen dat het informatie-zoekgedrag van minder ervaren auditors wel beïnvloed wordt door confirmation bias, maar dat van ervaren auditors niet. Na een eerste analytisch onderzoek zullen de relatief onervaren auditors eerder op zoek gaan naar onderbouwing van de afwijkingen die zij constateren dan de ervaren auditors. Kaplan en Reckers (1989) refereren voor de verklaringen hiervoor naar de schemata/ scripts die mensen ontwikkelen en die informatie-zoekgedrag beïnvloeden. De mate waarin iemand op zoek gaat naar informatie berust immers op zijn bestaande kennis en ervaring. Kaplan & Reckers suggereren dat de opzet van de educatie voor auditors tevens bijdraagt aan confirmation bias, aangezien accountants in eerste instantie wordt geleerd om fouten te ontdekken in de financiële verslaggeving. Tijdens hun opleiding wordt met name daar de focus op gelegd. Naar mate auditors meer ervaren zijn, neemt die focus af, aangezien in de praktijk dergelijke fouten minder voorkomen.

2.5 Persoonlijkheidskenmerken en informatie-zoekgedrag

“Information seeking is a dynamic and changeable process despite its formal problem-solving attributes. It depends on the situation, but also to a large extent on the individual performing it”. (Heinström, 2005).

Wilson (1999), Kulthau (1991) en Foster (2004) noemen elk op enig moment de invloed van de interne context of het profiel van de informatiezoeker, maar wijden daar verder niet over uit. Kaplan en Reckers (1989) wijzen op de invloeden van persoonlijke kennis en ervaring, maar gaan verder niet in op de eventuele invloed van persoonlijke eigenschappen. Persoonlijkheid en persoonlijkheidskenmerken zijn in de afgelopen decennia frequent wetenschappelijk onderzocht. De relatie met informatie-zoekgedrag is echter onderbelicht gebleven. In deze paragraaf wordt een uiteenzetting gegeven van de bestaande literatuur met betrekking tot die relatie. Eerst zal het begrip persoonlijkheid worden gedefinieerd.

Persoonlijkheid en persoonlijkheidskenmerken zijn veel onderzocht, waaruit meerdere wetenschappelijke theorieën en modellen zijn ontstaan. Tevens zijn diverse instrumenten ontwikkeld om persoonlijkheidskenmerken te meten. Een breed geaccepteerde en wetenschappelijk veel gehanteerde theorie over persoonlijkheid betreft het five factor model, waarin persoonlijkheid wordt gevormd door vijf dimensies, te weten;

1. Emotionele stabiliteit - rust versus onrust;

2. Extraversie - introvert versus extravert; 3. Openheid voor ervaringen - behoudend versus vernieuwend;

4. Altruïsme - meegaand versus dominant;

5. Consciëntieusheid - ordelijk versus wanordelijk. Deze dimensies zijn in een veelvoud aan onderzoeken aangetoond als een robuust vijftal (De Fruyt & Rolland, 2013; De Fruyt & Wille, 2013; Digman & Innouye , 1986).

(15)

Deze vijf dimensies van persoonlijkheid staan bekend als de Big Five en worden in de wetenschappelijke literatuur veelal beschouwd als robuust en valide (Barrick & Mount, 1991 en De Fruyt & Rolland, 2013).Het Big Five-model wordt beschouwd als het meest complete model om persoonlijkheid inzichtelijk te maken (Heinström, 2005). Iedere dimensie is een continuüm, waarbij iemand meer aan de ene dan wel aan de andere kant kan worden geplaatst; iemand is bijvoorbeeld meer introvert dan extravert of meer dominant dan meegaand. Elke persoonlijkheid betreft derhalve een unieke combinatie van verschillende niveaus gemeten op deze vijf dimensies (Heinström, 2005). De dimensies zijn geoperationaliseerd aan de hand van vier tot vijf onderliggende persoonlijkheidskenmerken, welke nader worden uiteengezet in de toelichting op de methode van deze studie. De wetenschappelijke literatuur over de relatie tussen persoonlijkheidskenmerken en informatie-zoekgedrag is niet omvangrijk (Heinström, 2005; Tidwell & Sias, 2005; Halder e.a., 2010). Tidwell & Sias concluderen dat als volgt in 2005:

“With few exeptions, robust and stable personality traits are generally ignored in information-seeking research”.

Veel onderzoeken die zijn gedaan, zijn gericht op informatie-zoekgedrag van studenten en van nieuwkomers bij een organisatie. Uit drie van die studies blijkt dat informatie-zoekgedrag gerelateerd is aan persoonlijkheidskenmerken.

Op basis van de literatuur blijkt dat wetenschappelijk te onderbouwen is dat informatie-zoekgedrag mede beïnvloed wordt door persoonlijkheidskenmerken. Van auditors wordt verwacht dat zij grondig onderzoek doen om zekerheid te verkrijgen met betrekking tot het auditobject, zodat een objectief oordeel geformuleerd kan worden. Een verkeerd afgegeven oordeel of verkeerde conclusies zijn schadelijk voor een internal audit afdeling en voor betrokken individuele auditors. Een internal auditor zal derhalve niet het risico willen lopen dat hij of zij verkeerde conclusies trekt om dergelijke schade te voorkomen. Derhalve kan verwacht worden dat auditors grondig en uitgebreid naar informatie zullen zoeken. Bovendien zijn zij gehouden aan de IIA standaarden.

In onderstaande worden de Big Five persoonlijkheidskenmerken uiteengezet, waarbij een koppeling wordt gemaakt naar informatie-zoekgedrag op basis van bestaande wetenschappelijk literatuur. Op basis daarvan worden de hypothesen gevormd die in deze studie worden getoetst.

2.5.1 Emotionele stabiliteit

Een lage score op emotionele stabiliteit wordt geassocieerd met gevoeligheid voor bepaalde emoties zoals angst depressie, boosheid, beschaamd, bezorgd en onzeker. Iemand die laag op deze dimensie scoort wordt derhalve beschreven als minder emotioneel stabiel dan iemand die hoog scoort op deze dimensie (Barrick & Mount, 1991). De Fruyt & Rolland (2013) stellen dat hoogscoorders goed overweg kunnen met emotioneel geladen en stressvolle situaties. Zij kunnen goed omgaan met kritiek, hebben vertrouwen in zichzelf en gaan goed om met tegenslagen. Internal auditors kunnen in situaties terechtkomen waarbij audittees hen sterk bekritiseren. Daarom is het van belang dat zij zelf emotioneel stabiel zijn.

(16)

Vanuit de wetenschappelijke literatuur blijkt dat emotionele instabiliteit negatief correleert met informatie-zoekgedrag. Tidwell & Sias (2005) onderzochten de relatie tussen de Big Five en informatie-zoekgedrag van nieuwkomers bij een organisatie, waarbij zij informatie-zoekgedrag vertalen naar twee methoden, namelijk ‘openlijk’ en ‘verborgen’. Iemand zoekt openlijk naar informatie als hij direct vragen stelt of zoekt verborgen naar informatie door bijvoorbeeld anderen te observeren. Het zoeken naar informatie wordt in eerste instantie gedreven vanuit een vorm van onzekerheid van de persoon. Bij een nieuwkomer kan dat onzekerheid zijn met betrekking tot de uit te voeren taak, de prestaties of met betrekking tot relaties met nieuwe collegae.

Tidwell & Sias tonen aan dat emotionele instabiliteit negatief gerelateerd is aan openlijk informatie-zoekgedrag met betrekking tot prestaties. Personen die emotioneel instabiel zijn, blijken minder feedback te vragen met betrekking tot hun functioneren. Ook Halder, Roy en Chakraborty (2010) onderzochten de relatie tussen de Big Five persoonlijkheidskenmerken en informatie-zoekgedrag van studenten. Informatie-zoekgedrag is in het onderzoek geoperationaliseerd aan de hand van een tiental specifieke elementen van informatie-zoekgedrag. Halter e.a.. (2010) conluderen eveneens dat deze dimensie negatief samenhangt met informatie-zoekgedrag.

Heinström (2005) onderzocht de relatie tussen de Big Five en informatie-zoekgedrag onder studenten. Informatie-zoekgedrag werd onderzocht middels een survey bestaande uit 70 vragen gerelateerd aan kritische beoordeling van informatie, beoordeling van de relevantie, informatie keuze criteria, opgebrachte inspanning, zorgvuldigheid in het zoeken naar informatie en het gebruik van de gevonden informatie. Uit het onderzoek bleek dat drie patronen kunnen worden herkend in het informatie-zoekgedrag, namelijk “fast surving”, “broad scanning” en “deep diving”. Heinström (2005) toont aan dat emotionele instabiliteit samenhangt met ‘fast surving’. ‘Fast surving is een vorm van informatie-zoekgedrag waarbij snel en oppervlakkig naar informatie wordt gezocht met weinig diepgang. Fast surving is geen adequate vorm van informatie-zoekgedrag voor auditors.

Hypothese

Gekoppeld aan de fasen van een audit kan gesteld worden dat fast surving geen wenselijke vorm is van informatie-zoekgedrag. Deze vorm lijkt namelijk niet te resulteren in voldoende, betrouwbare, relevante en nuttige informatie, zoals vereist vanuit de standaarden van het IIA. Een auditor dient stevig in zijn of haar schoenen te staan en emotioneel stabiel te zijn. Gezien het feit dat uit de literatuur blijkt dat emotionele instabiliteit negatief samenhangt met adequaat informatie-zoekgedrag wordt verwacht dat internal auditors gemiddeld hoger scoren op emotionele stabiliteit dan de normgroep:

H1: Internal auditors scoren gemiddeld hoger op de dimensie emotionele stabiliteit dan de normgroep.

2.5.2 Extraversie

Personen die hoog scoren op de dimensie extraversie worden beschreven als sociaal, gezellig, assertief, spraakzaam en actief (Barrick & Mount, 1991). Iemand die hoog scoort op deze dimensie is doorgaans enthousiast, graag onder de mensen en stapt dan ook gemakkelijk op mensen af (De Fruyt & Rolland, 2013). Hoogscoorders zijn assertief en nemen bovendien veelal spontaan de leiding in zowel formele als informele groepen. Een laagscoorder is meer op zichzelf en afwachtend (De Fruyt &

(17)

Rolland, 2013). Gezien het feit dat internal auditors met zeer veel verschillende audittees te maken krijgen en over het algemeen veel informatie bij hen moeten verzamelen is het wenselijk dat zij hoog scoren op extraversie. Heinström (2005) vond een positieve correlatie tussen extraversie en broad scanning (zie eerder), waarbij breed en grondig naar informatie wordt gezocht vanuit veel verschillende bronnen en waarbij het gemakkelijk werd gevonden om de informatie te vinden. Er blijkt een significante relatie tussen deze vorm van informatie-zoekgedrag en extraversie. Broad scanning is met name bij de opstart van een audit van groot belang, wat niet wil zeggen dat dit niet ook gedurende een audit van belang blijft dat een auditor een brede oriëntatie behoudt. Extraversie blijkt volgens Tidwell & Sias (2005), net als bij Heinström en Halder e.a., (2010) positief te correleren met informatie-zoekgedrag, maar dan enkel met betrekking tot het verkrijgen van feedback over de relaties met collegae. Aangezien een goede samenwerking met audittees van belang is voor de kwaliteit van de audit is een hoge score op extraversie van belang voor auditors. Daarom wordt verwacht dat zij op deze dimensie hoger scoren dan de normgroep.

Hypothese

Vanuit de literatuur blijkt een hoge score op extraversie positief samen te hangen met broad-scanning. Bij deze zoekmethode wordt breed en grondig naar informatie gezocht vanuit veel verschillende bronnen. Gezien het feit van auditors wordt verwacht dat zij open staan voor informatie vanuit verschillende invalshoeken, is het van belang dat zij sociaal en assertief zijn om zo aan alle benodigde informatie te komen. Goed contact met audittees is daarbij tevens van groot belang. Extraverte auditors zullen gemakkelijker in staat zijn goed contact met hen te leggen en te onderhouden. Zij zullen er beter in slagen de benodigde informatie te verkrijgen. De hypothese die hieruit volgt, luidt derhalve;

H2 Internal auditors scoren gemiddeld hoger op de dimensie extraversie dan de normgroep.

2.5.3 Openheid voor ervaringen

Personen die hoog scoren op openheid voor ervaringen staan open voor nieuwe ervaringen en kennis. Ze worden omschreven als fantasierijk, nieuwsgierig, origineel, breed georiënteerd, intelligent en artistiek gevoelig (Barrick & Mount, 1991). Hoogscoorders zijn volgens De Fruyt & Rolland (2013) innovatief, creatief en denken vaker buiten gegeven kaders. Bovendien bedenken zij graag oplossingen voor ongestructureerde problemen en hebben een breed interesseveld. Dit zijn eigenschappen die wenselijk zijn voor internal auditors, aangezien zij vaak in nieuwe situaties terechtkomen. Het is van belang dat auditors openstaan voor nieuwe auditobjecten, nog onbekende audittees en complexe vraagstukken. Een hoge score op deze dimensie zal waarschijnlijk in positieve zin bijdragen aan de manier waarop zij met nieuwe informatie omgaan en hoe zij daar naar op zoek zullen gaan. Daarom is de verwachting dat zij hoger op deze dimensie zullen scoren dan de normgroep.

Barrick & Mount concluderen dat personen die hoog scoren op openheid voor ervaringen bovendien beter opgeleid kunnen worden. Verklaring zit in het feit dat deze personen meer open staan voor nieuwe kennis en ervaringen, waardoor zij gemakkelijker leren. Hieruit valt af te leiden dat personen die hoog scoren op openheid voor ervaringen ook meer op zoek zullen gaan naar meer informatie vanuit

(18)

verschillende bronnen. Dit is inderdaad aangetoond in het onderzoek van Halter e.a. (2010) en het onderzoek van Tidwell & Sias (2005). Tidwell & Sias (2005) koppelen de drive om goed te presteren aan de behoefte aan feedback. Daarnaast stellen zij dat openheid voor ervaringen samenhangt met informatie-zoekgedrag, aangezien een hoge score op deze eigenschap betekent dat iemand open staat voor nieuwe kennis. Heinstrom (2005) vond bovendien een positieve correlatie tussen een hoge score op openheid voor ervaringen met een specifieke vorm van informatie-zoekgedrag, namelijk ‘Deep diving’. Deep diving houdt een diepgaande en grondige manier van informatie zoeken in met veel inspanning om informatie van de hoogste kwaliteit te vinden. Dit bleek positief significant samen te hangen met de dimensie openheid voor ervaringen. Deep diving is een zeer wenselijke vorm van informatie-zoekgedrag voor internal auditors. Indien een internal auditor aanwijzingen vindt voor specifieke bevindingen dient hij of zij deze nader te onderbouwen. Dat wil zeggen dat het op specifieke momenten gedurende de uitvoering van de audit noodzakelijk kan blijken om een gevonden ‘rode draad’ diepgaander te onderzoeken. Een auditor dient dat grondig te doen en hierbij zeker oog te houden voor informatie die de bevinding kan verwerpen. Hij of zij dient zeker te zijn van hetgeen als rode draad en mogelijk als bevinding word aangemerkt. Een hoge score op openheid voor ervaringen is derhalve wenselijk voor auditors. Deep diving is derhalve met name gedurende de uitvoeringsfase van de audit van belang.

Heinström (2005) vindt ook een positieve correlatie tussen openheid voor ervaringen en een andere vorm van informatie-zoekgedrag, namelijk ‘Broad scanning’, waarbij breed en grondig naar informatie wordt gezocht vanuit veel verschillende bronnen en waarbij het gemakkelijk werd gevonden om de informatie te vinden. Er blijkt een significante relatie tussen deze vorm van informatie-zoekgedrag en openheid voor ervaringen. Deze vorm van informatie-zoekgedrag lijkt tevens zeer wenselijk voor internal auditors. Zij dienen zich immers breed te oriënteren op een auditonderwerp om zo de relevante risico’s in kaart te brengen. Bovenal dienen zij hun oordeel te baseren op voldoende bewijzen en derhalve is informatie nodig vanuit meerdere (verschillende) bronnen. Tevens biedt het breed zoeken naar informatie meer kansen om confirmation bias tegen te gaan. Immers kan brede informatievoorziening ervoor zorgen dat zich nieuwe feiten danwel perspectieven aandoen die leiden tot nieuwe bevindingen danwel tot het tegenspreken van eerdere bevindingen. Broad scanning is voor auditors een adequate manier van informatie zoeken gedurende de hele audit, maar met name tijdens de planning- en voorbereidingsfase van de audit. Tijdens de uitvoering van de audit en dan met name bij het formuleren van de bevindingen om een eindoordeel te kunnen formuleren wordt immers ook ‘deep diving’ steeds belangrijker.

Hypothese

Vanuit de literatuur blijkt openheid voor ervaringen positief samen te hangen met informatie zoeken. Personen die hoog op dit persoonlijkheidskenmerk scoren, zullen meer en openlijk op zoek gaan naar informatie. Het is van belang dat auditors openstaan voor nieuwe auditobjecten, nog onbekende audittees en complexe vraagstukken. Verwacht kan worden dat auditors gemiddeld hoger op deze dimensie zullen scoren dan de normgroep, aangezien internal auditors breed en diepgaand

(19)

dienen te zoeken naar informatie en open moeten staan voor nieuwe of soms zelfs tegenstrijdige informatie;

H3: Internal auditors scoren gemiddeld hoger op de dimensie openheid voor ervaringen dan de normgroep.

2.5.4 Altruïsme

Personen die hoog scoren op altruïsme worden omschreven als hoffelijk, flexibel, te vertrouwen, goedaardig, coöperatief, vergevingsgezind, zachtaardig, en tolerant. (Barrick & Mount, 1991). Iemand die laag scoort is minder meegaand en zal meer achter de eigen standpunten blijven staan en deze verdedigen. Anders gezegd zal deze zich eerder dominanter opstellen dan iemand die hoog scoort op altruïsme. De Fruyt & Rolland (2013) stellen dat hoogscoorders liever samenwerken met collegae dan met hen in competitie te treden. Zij streven naar harmonie en vermijden conflicten en ruzies. Ze zijn sterk georiënteerd op anderen en stemmen eigen gedrag en reacties daarop af. Een laagscoorder op deze dimensie daarentegen, zal eerder geneigd zijn de eigen belangen te verdedigen en gaan conflicten en confrontaties daarbij niet uit de weg (De Fruyt & Rolland, 2013). Internal auditors komen geregeld in situaties terecht, waarbij zij hun bevindingen en conclusies moeten verdedigen. Audittees kunnen emotioneel heftig reageren op auditbevindingen en het is van belang dat een internal auditor dan een ‘rechte rug’ houdt. Zo bezien is het van belang dat internal auditors niet te meegaand zijn. Aan de andere kant is een dominante internal auditor ook onwenselijk, aangezien dat niet ten goede komt aan het draagvlak voor het eindoordeel en de aanbevelingen die worden gedaan. Vanuit de literatuur is geen aanleiding gevonden om een relatie te kunnen leggen tussen deze dimensie van persoonlijkheid en informatie-zoekgedrag. Wel is door Heinström (2005) aangetoond dat competitiviteit als onderliggend kenmerk van deze dimensie een positieve correlatie heeft met “broad scanning”. Competitieve studenten bleken geneigd te zijn om meer informatie tot zich te nemen.

Hypothese

Aangezien internal auditors in staat moeten zijn hun bevindingen en eindoordeel goed te onderbouwen en te verdedigen in eindbesprekingen met audittees is het van belang dat zij niet al te meegaand zijn. Daarentegen is een dominante houding zeer onwenselijk, aangezien dat een negatief effect heeft op de onderlinge relaties. Bovendien kan een dominante houding weerstand oproepen bij audittees. De verwachting is derhalve dat auditors ongeveer gelijk op deze dimensie scoren als de normgroep;

H4: Internal auditors scoren gemiddeld even hoog op de dimensie altruïsme als de normgroep.

2.5.5 Consciëntieusheid

Personen die hoog scoren op consciëntieusheid worden beschreven als betrouwbaar, grondig of zorgvuldig, verantwoordelijk, hard werkend, resultaatgericht, volhardend, gedreven, competent, plichtsgetrouw en orderlijk (Barrick & Mount, 1991; Tidwell & Sias 2005; Halder e.a., 2010). Een hoge score op consciëntieusheid betekent volgens De

(20)

Fruyt & Rolland (2013) dat de persoon methodisch en ordelijk is en planmatig te werk gaat. Bovendien zijn hoogscoorders volgens hen onder andere ambitieus en over het algemeen goed voorbereid. Laagscoorders gaan minder orderlijk en planmatig te werk en zijn bovendien sneller afgeleid (De Fruyt & Rolland, 2013). Met betrekking tot het goed verzamelen van auditevidence is derhalve een hoge score op consciëntieusheid gewenst. Immers heeft het de voorkeur dat een auditor methodisch en planmatig te werk gaat. De verkregen informatie dient bovendien ordelijk te worden verwerkt. Barrick & Mount (1991) concluderen dat personen die hoog op dit kenmerk scoren, over het algemeen beter presteren op het werk dan personen die laag op dit kenmerk scoren. Deze conclusie trekken zij voor meerdere beroepsgroepen. Op grond hiervan kan gesteld worden dat consciëntieuze personen eerder geneigd zullen zijn om naar veel informatie te zoeken dan minder consciëntieuze personen. Tidwell & Sias (2005) koppelen de drive om goed te presteren aan de behoefte aan feedback. Consciëntieuze personen zijn immers resultaatgericht en gedreven en zullen derhalve meer informatie tot zich willen nemen. Bovendien kan verwacht worden dat zij, gezien het feit zij grondig te werk gaan en zich verantwoordelijk voelen, de tijd zullen nemen om adequate en waarschijnlijk ook meer informatie tot zich te nemen. Verwacht kan worden dat meer consciëntieuze personen daarom informatie vanuit meerdere bronnen zullen verzamelen. Ook vanuit die redenering is een hoge score op consciëntieusheid wenselijk voor internal auditors.

Volgens Heinstrom (2005) wijst een lage consciëntieusheid op eigenschappen als snel afgeleid zijn, haast en ongeduld. Fast surving is, zoals eerder uiteengezet, een vorm van informatie-zoekgedrag waarbij studenten bleken snel en oppervlakkig te zoeken naar informatie met weinig diepgang, weinig inspanning te leveren en waarbij gebrek aan tijd veelal werd opgegeven als reden voor deze manier van informatie zoeken. Deze vorm van informatie zoeken bleek samen te hangen met een lage consciëntieusheid. Fast surving lijkt niet de benodigde informatie op te leveren zoals vereist volgende IIA standaarden. Derhalve is dit een minder gewenste vorm en daarmee is een lage consciëntieusheid niet wenselijk voor internal auditors. Het feit dat gebrek aan tijd een rol bleek te spelen in de resultaten van het onderzoek van Heinström (2005) dient ook in dit onderzoek in acht te worden genomen. Internal auditors hebben immers te maken met een afgebakend tijdskader waarbinnen zij een audit moeten verrichten. Dat kan van invloed zijn op hun informatie-zoekgedrag.

Uit het onderzoek van Halder e.a. (2010) blijkt een significante positieve relatie te bestaan tussen informatie-zoekgedrag en consciëntieusheid. Tidwell & Sias (2005) toonden aan dat consciëntieusheid positief gerelateerd is aan openlijk informatie-zoekgedrag met betrekking tot prestaties en taakuitvoering. Hieruit is af te leiden dat voor een goede taakuitvoering openlijk informatie-zoekgedrag gewenst is en dat consciëntieusheid daar een positief verband mee heeft. Aangezien van internal auditors mag worden verwacht dat zij openlijk op zoek gaan naar informatie door veel bronnen te benaderen en veel vragen te stellen, kan worden verwacht dat internal auditors hoger dan gemiddeld scoren op deze dimensie.

Hypothese

Op grond van de wetenschappelijke literatuur kan geconcludeerd worden dat een hoge score op consciëntieusheid positief bijdraagt aan informatie-zoekgedrag en daarmee een wenselijke eigenschap is voor internal auditors. De verwachting is daarom dat zij

(21)

op deze dimensie gemiddeld hoger scoren dan de normgroep. Het verdient immers de voorkeur dat een auditor methodisch en planmatig te werk gaat, niet de fast surving methode van informatie zoeken toepast en op een openlijke manier naar informatie zoekt door veel bronnen te benaderen en veel vragen te stellen. Een lage consciëntieusheid hangt bovendien samen met de voor auditors ongewenste eigenschappen als snel afgeleid zijn, haast en ongeduld. Gezien de aard van de werkzaamheden van internal auditors wordt derhalve verwacht dat zij op de dimensie consciëntieusheid hoger scoren dan de normgroep. De hypothese die in deze studie wordt getoetst betreft derhalve;

H5: Internal auditors scoren gemiddeld hoger op de dimensie consciëntieusheid dan de normgroep.

2.6 Hypothesen

Samengevat worden in deze scriptie de volgende hypothesen getoetst:

H1: Internal auditors scoren gemiddeld hoger op de dimensie emotionele stabiliteit dan de normgroep.

H2: Internal auditors scoren gemiddeld hoger op de dimensie extraversie dan de normgroep.

H3: Internal auditors scoren gemiddeld hoger op de dimensie openheid voor ervaringen dan de normgroep.

H4: Internal auditors scoren gemiddeld even hoog op de dimensie altruïsme als de normgroep.

H5: Internal auditors scoren gemiddeld hoger op de dimensie consciëntieusheid dan de normgroep.

In Bijlage A is in tabelvorm een samenvatting weergegeven van de belangrijkste

conclusies over de samenhang tussen persoonlijkheid en informatie-zoekgedrag vanuit de beschreven wetenschappelijke literatuur.

(22)

3 Onderzoeksresultaten en analyse

Om de centrale vraagstelling van deze studie te beantwoorden is zowel literatuurstudie als kwantitatief survey-onderzoek verricht. In voorgaande hoofdstuk is de literatuurstudie uitvoerig uiteengezet, welke resulteerde in vijf hypothesen. In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op het kwantitatieve survey-onderzoek aan de hand waarvan de geformuleerde hypothesen getoetst worden. Daartoe wordt eerst de doelpopulatie en steekproef toegelicht. Daarna volgt een toelichting van het onderzoeksinstrument en de dataverzameling. Vervolgens wordt de Personality for Professional Inventory (PfPI) test van De Fruyt & Rolland (2013) uitgebreid toegelicht, waarbij tevens validiteit aan bod komt. Tot slot worden de statistische analyse en de onderzoeksresultaten gepresenteerd.

3.1 Onderzoeksinstrument

De Big Five en alle 21 onderliggende variabelen zijn geoperationaliseerd middels meerdere stellingen. De stellingen geven een korte schets van een werksituatie waarna de respondent op een vijfpunts-Likert schaal dient aan te geven in hoeverre hij de situatie kenmerkend vind voor zichzelf. De totale vertaling van het meetinstrument is een vragenlijst van 183 stellingen. De Likertschaal is als volgt opgebouwd:

1 – helemaal niet kenmerkend 2 – niet kenmerkend

3 – min of meer kenmerkend 4 – kenmerkend

5 – heel kenmerkend Een voorbeeld:

(23)

Aan de hand van normscores in individuele rapportages die aan de respondenten is verstrekt, is inzicht gegeven in de eigen scores van de respondenten ten opzichte van de norm. Voor deze studie zijn de totalen van de absolute scores op de kenmerken vergeleken met de scores van Nederlands hoogopgeleiden, de normgroep. De data van deze normgroep is separaat verkregen ten behoeve van dit onderzoek en bevat data van 311 respondenten.

3.2 De PfPI

Een onderzoeksmethode is valide te noemen als uitspraken gebaseerd op dat onderzoek dat onder bepaalde omstandigheden is uitgevoerd, ook gelden voor andere omstandigheden (’t Hart e.a., 1998). Anders geformuleerd zegt de validiteit van een onderzoeksmethode iets over de mate waarin wordt gemeten wat de onderzoeker daadwerkelijk wil meten (Vennix, 2006). De keuze voor de PfPI test kan verklaard worden vanuit wetenschappelijk onderzoek dat is gedaan naar meetinstrumenten voor persoonlijkheidsknmerken. Onder andere uit onderzoek van De Fruyt & Wille (2013) blijkt dat de PfPI test een valide instrument is. Deze studie maakt gebruik van een bestaand survey-instrument om de Big Five te meten, namelijk de Personality for Professional Inventory (PfPI) van De Fruyt & Rolland (2013).

In de exploratieve fase van het IIA/ SVRO onderzoek is dit survey reeds eerder gebruikt. Het survey betrof een webenquête, welke is uitgezet door onderzoeksbureau TalentLens (Pearson). De Big Five zijn in dit instrument vertaald naar 4 of 5 onderliggende kenmerken. In totaal worden met het instrument 21 persoonlijkheidskenmerken, anders gezegd 21 variabelen, gemeten. De PfPI bestaat uit 183 werk-gerelateerde stellingen, waarmee de 21 kenmerken worden gemeten. Samen zijn die 21 kenmerken te abstraheren naar de Big Five. In onderstaande wordt een uitleg gegeven van iedere dimensie van de Big Five met daarbij een overzicht van de onderliggende kenmerken. De uitgebreide definities en interpretaties van de 21 persoonlijkheidskenmerken conform De Fruyt & Rolland (2013), zijn opgenomen in bijlage B.

1. Emotionele stabiliteit

De dimensie emotionele stabiliteit zegt iets over de manier waarop individuen omgaan met druk en emoties. Iemand die hoog scoort op deze dimensie kan goed omgaan met druk, stress en emoties. Ze zijn in staat goed om te gaan met problemen en kritiek. Daarbij hebben ze vertrouwen in zichzelf en kunnen gemakkelijk tot rust komen. Personen die laag scoren zijn eerder sensitief, reactief en emotioneel. Ze piekeren meer en gaan moeilijk om met kritiek en problemen. Ze kunnen onzeker overkomen.

(De Fruyt & Rolland, 2013). De dimensie bestaat uit vier onderliggende kenmerken; 1. Sensitiviteit

2. Zelfvertrouwen 3. Stressgevoeligheid 4. Frustatietolerantie 2. Extraversie

Volgens De Fruyt & Rolland (2013) is iemand die hoog scoort op extraversie een persoon die enthousiast is en graag onder de mensen in tegenstelling tot personen die laag scoren op deze dimensie. Introverte personen zijn namelijk meer op zichzelf. Extraverte personen nemen snel een leidende rol, hebben een groot netwerk en zijn

(24)

veelal energiek en fysiek actief. Introverte personen zijn meer afwachtend en zijn minder uitbundig. (De Fruyt & Rolland, 2013).

De dimensie bestaat uit vier onderliggende kenmerken; 5. Enthousiasme

6. Sociabiliteit 7. Energie 8. Assertiviteit

3. Openheid voor ervaringen

Personen die hoog scoren op deze dimensie zijn creatief, innovatief en denken graag buiten gegeven kaders. Ze bedenken graag oplossingen voor complexe vraagstukken en kunnen origineel uit de hoek komen. Zij staan open voor nieuwe suggesties en feedback en proberen dingen graag uit. Deze personen zijn over het algemeen leergierig. Dit in tegenstelling tot personen die laag op deze dimensie scoren. Zij houden zich liever vast aan de voor hen bekende oplossingen en zijn minder flexibel. Zij zijn minder filosofisch ingesteld en meer op het concrete en tastbare gericht dan personen die hoog scoren op deze dimensie. (De Fruyt & Rolland, 2013).

De dimensie bestaat uit vier onderliggende kenmerken; 9. Creativiteit en innovatiegerichtheid

10. Intellectuele versus actieoriëntatie 11. Zelfobservatie

12. Openheid voor verandering 4. Altruïsme

De dimensie altruïsme zegt iets over hoe meegaand danwel dominant een persoon is. De Fruyt & Rolland (2013) stellen dat iemand die hoog op deze dimensie scoort anderen om hen heen vertrouwt en het beste met hen voor heeft. Personen die hoog scoren zullen conflict vermijdend zijn en graag delen met anderen. Zij streven naar sociale harmonie. Iemand die laag scoort is eerder dominant en gaat met name voor zijn eigen belangen. Zij gaan er ook van uit dat anderen minder te vertrouwen zijn en kunnen in serieuze conflicten belanden. (De Fruyt & Rolland, 2013).

De dimensie bestaat uit vier onderliggende kenmerken; 13. Competitiviteit

14. Gerichtheid naar anderen 15. Vertrouwen in anderen 16. Inschikkelijkheid 5. Consciëntieusheid

Consciëntieuze personen zijn mensen die methodisch en ordelijk te werk gaan. Ze zijn planmatig en daardoor soms voorspelbaar. Zij zijn gedreven, resultaatgericht en over het algemeen vaak goed voorbereid. Zij gaan goed om met onvoorziene omstandigheden. Personen die laag op deze dimensie scoren laten de zaken meer op hun beloop en minder gedreven. Ze zijn minder ambitieus en sneller afgeleid door impulsen. (De Fruyt & Rolland, 2013).

De dimensie bestaat uit vier onderliggende kenmerken; 17. Planmatigheid en oriëntatie

18. Zelfdiscipline 19. Beheersing

20. Prestatieoriëntatie 21. Proactiviteit

(25)

3.3 Populatie en steekproef

Deze studie beoogt persoonlijkheidskenmerken van internal auditors te beschrijven. Derhalve wordt de populatie gevormd door alle internal auditors. Onder internal auditor wordt hier verstaan een persoon die werkzaamheden verricht conform de definitie van het IIA:

Internal audit is een onafhankelijke, objectieve functie die zekerheid verschaft en adviesopdrachten uitvoert, om meerwaarde te leveren en de operationele activiteiten van de organisatie te verbeteren. De internal auditfunctie helpt de organisatie haar doelstellingen te realiseren door met een systematische, gedisciplineerde aanpak de effectiviteit van de processen van risicomanagement, beheersing en governance te evalueren en te verbeteren.

De keuze is gemaakt om het survey uit te zetten bij Nederlandse internal auditors die lid zijn van het IIA Nederland. In totaal is de vragenlijst uitgestuurd aan 2518 internal auditors. Daarvan hebben 313 internal auditors gereageerd, dat neer komt op een responspercentage van 12,4%.

3.4 Dataverzameling en kenmerken

Om een hoge mate van betrouwbaarheid van de resultaten te bereiken, is een hoge respons wenselijk. Er geldt immers; hoe hoger het aantal eenheden waarbij waarnemingen kunnen worden verricht, hoge groter de betrouwbaarheid (t Hart e.a., 1998). De data voor dit onderzoek is verzameld door TalentLens (Pearson) en vervolgens verwerkt in MS Excel en SPSS. Het veldonderzoek is gestart op 27 januari 2015, waarbij het survey is uitgestuurd met een begeleidende brief van de bestuursvoorzitter van het IIA en de projectleider (zie bijlage C). Er zijn drie reminders verzonden, waarvan twee via TalentLens en één via het IIA, vanwege het feit dat de emails van TalentLens door spamfilters voor veel geadresseerden niet werd gezien. OP 22 mei 2015 is het survey gesloten. Iedere respondent ontving na afloop een persoonlijk rapport. In totaal is data verzameld van 313 respondenten. Ten behoeve van de betrouwbaarheid van de antwoorden hebben de respondenten een heldere uitleg gekregen van de vragenlijst en is hen verzekerd dat anonimiteit is geborgd. Dit om sociaal wenselijke antwoorden te voorkomen. Bovendien is toegelicht dat de stellingen moeten worden bezien vanuit een werksituatie.

Datacleaning

Na ontvangst van de data van TalentLens is de data eerst gecontroleerd. Vanwege geautomatiseerde controle op het volledig invullen van de vragenlijsten, waren deze 100% volledig ingevuld. Na beoordeling van de data bleek een respondent een incorrect antwoord te hebben gegeven bij ‘leeftijd’, namelijk -943. Besloten is om de data van deze respondent niet mee te nemen. In totaal bleven 312 respondenten over. De data is tot slot gescreend op consistente antwoordreeksen (een respondent heeft veel dezelfde antwoorden achter elkaar gegeven), waaruit geen bijzonderheden zijn gebleken.

Demografie respondenten

De respondentengroep bestaat uit 225 (72,1%) mannen en 87 vrouwen (27,9%). De gemiddelde leeftijd betreft 44 jaar met een standaardafwijking van 9,5 jaar, uiteenlopend van 25 tot en met 72 jaar. Van de groep heeft 308 respondenten (97,8%)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

4.4.3 Commissie Benchmark Place De commissie Benchmarking en de taskforce Internal Audit Ambition Model zijn vanaf 1 januari 2021 samengevoegd en gaan verder onder de naam

In een reactie op het consultatiedocument De accountant en het bestuursverslag - Verder kijken dan de jaarrekening van de Nederlandse Beroepsvereniging van Accountants (NBA)

Indien na overleg en/of bemiddeling de in lid 1 genoemde strijdigheid niet op een voor hem aanvaardbare wijze wordt weggenomen, dan deelt het lid het bestuur van de organisatie

Positive auditing builds on these initia- tives and benefits by designing risk-based plans and engagements from the outset that consider the provision of high levels of assurance

Wanneer de morele implicaties van werkzaamheden niet worden herkend en/of erkend, zal het morele kompas hier niet op aanslaan. In extremo leidt dat een ‘amoreel universum’. In

The IIA recently published two very interesting studies reports that looked very specifically into the types of dangers internal auditors face and how often they

T he CBOK 2015 Global Internal Audit Practitioner Survey supports the value that internal auditors find in internal audit certification, with 43% of respondents reporting they

Nelson Mandela University Port Elizabeth, SOUTH AFRICA Mario Labuschagne, CIA Northern Illinois University DeKalb, IL, USA Meghann Cefaratti, CIA Pittsburg State University