• No results found

Ser diki ta no salú, maak je niet dik! : factoren van overgewicht in de Antilliaanse gemeenschap

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ser diki ta no salú, maak je niet dik! : factoren van overgewicht in de Antilliaanse gemeenschap"

Copied!
47
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ser Diki Ta No Salú, Maak Je Niet Dik!

Factoren van overgewicht in de Antilliaanse gemeenschap

Rosa Elena Meijers, studentnummer 6053645 Masterscriptie Psychologie

Mastertrack Psychologie van gezondheidsgedrag Eerste beoordelaar dr. A. Westmaas

Tweede beoordelaar dr. B. Doosje Amsterdam, oktober 2015

(2)

Inhoudsopgave

Voorwoord 3

Abstract 4

1. Inleiding 5

§ 1.1 Achtergrond: wat is overgewicht en hoe ontstaat het? 5

§ 1.2 Prevalentie in Caribisch Nederland, op Aruba en in Nederland 6

§ 1.3 Wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie 9

§ 1.4 Doel- en vraagstellingen 10

§ 1.5 Leeswijzer 11

2. Achtergronden van het onderzoek 11

§ 2.1 Kwalitatief onderzoek op Curaçao 11

§ 2.2 Theoretisch kader en hypothesen 13

§ 2.2.1 Theorieën van integratie 13

§ 2.2.2 Het schoonheidsideaal 15

§ 2.2.3 Eet- en sportgewoonten 16

§ 2.3 Het Rubicon model 17

3. Methoden 17 § 3.1 Onderzoekspopulatie 18 § 3.2 Vragenlijst 19 § 3.3 Procedure 23 § 3.4 Analyses 25 4. Resultaten 25 § 4.1 Deelnemers 25

§ 4.2 Overeenkomsten en verschillen per schaal 27

§ 4.3 Overige overeenkomsten en verschillen 29

§ 4.4 Fase van gedragsverandering 31

§ 4.5 Resultaten exploratieve analyse 31

5. Discussie 32

§ 5.1 Discussiepunten per hypothese 33

(3)

§ 5.3 Beperkingen van dit onderzoek 37

§ 5.4 Aanbevelingen voor de praktijk 39

Literatuur 41

(4)

Voorwoord

Deze scriptie is een eindproduct van een zelfstandig opgezet en uitgevoerd onderzoek naar een universeel probleem: overgewicht en obesitas. De beweegreden om specifiek de Antilliaanse bevolkingsgroep te onderzoeken kwam oorspronkelijk voort uit een reeds uitgevoerd kwalitatief onderzoek tijdens de masterstage. Deze stage omvatte hetzelfde onderzoeksgebied, namelijk het identificeren van factoren van overgewicht, uitgevoerd op Curaçao. Hieruit vloeiden een aantal interessante bevindingen die ik graag wilde vergelijken met de Antilliaanse gemeenschap woonachtig in Nederland. Tijdens de stage is er veel kennis opgedaan over de Antilliaanse cultuur, die mij ontzettend wist te intrigeren. In het bijzonder de goedlachse Curaçaoënaars; de combinatie van een warme houding jegens mij als onderzoeker en de bereidheid om openhartig te zijn maakten het tot een plezierig en interessant onderzoek om uit te voeren op Curaçao. Ondanks dat het huidige onderzoek in Nederland iets minder persoonlijk van aard was door het kwantitatieve karakter, heb ik de Antilliaanse bevolkingsgroep hier ook als een bijzondere groep ervaren om te bestuderen. Dit afstudeeronderzoek is het meest interessante sluitstuk van deze studie die ik mezelf kon wensen. Ik hoop dat het plezier waarmee ik deze these heb geschreven is terug te vinden door u als lezer. Voor de toekomst is dit zeker een gebied waarin ik meer zou willen betekenen; in het onderzoek of in de praktijk. Graag wil ik mijn begeleider dr. Alvin Westmaas bedanken voor de goede samenwerking en begeleiding tijdens het schrijven van mijn scriptie. In een toch wel krappe tijdspanne is het dankzij Alvin gelukt om een mooi eindproduct te maken dankzij zijn constructieve feedback, geduld, enthousiasme en kennis. Een ander woord van dank gaat uit naar Lucia Martis van stichting ProFor: dankzij haar hulp is de moeizame werving van deelnemers in een stroomversnelling gekomen, waar ik haar heel dankbaar voor ben.

(5)

Abstract

Volgens een rapport van de RIVM uit 2014 hebben eerste generatie Antillianen vaker te kampen met overgewicht dan tweede generatie Antillianen. Het identificeren van determinanten gerelateerd aan het overgewicht van deze generaties zal meer inzicht geven in de oorzaken achter dit verschil, wat nodig is om effectieve interventies te ontwikkelen. Gevonden determinanten uit de kwalitatieve studie op Curaçao worden gecombineerd met determinanten afkomstig uit bestaande literatuur en getoetst onder een groep eerste- en tweede generatie Antillianen in Nederland. De geselecteerde determinanten die mogelijkerwijs het verschil in overgewicht zouden kunnen verklaren, betreffen het schoonheidsideaal, mate van psychosociale problematiek en het al dan niet vasthouden aan de etnische identiteit. Hiernaast zijn determinanten uit de kwalitatieve studie getoetst onder een groep eerste generatie Curaçaoënaars als exploratieve analyse, om meer inzicht te verkrijgen in welke mate de geografische ligging invloed uitoefent. Ook is gekeken in welke fase van gedragsverandering de eerste generatie zit om effectieve aanbevelingen voor de praktijk mogelijk te maken, waarbij het Rubicon model is gebruikt als raamwerk.

Genoemde determinanten zijn getoetst onder 27 eerste- en 9 tweede generatie Antillianen middels een vragenlijst. Er bleken meer overeenkomsten dan verschillen te bestaan op de onderzochte determinanten tussen de twee generaties. Verklaringen hiervoor worden aangehaald in de discussie, en betreffen onder meer de methodologie, de steekproefgrootte, als twee mogelijke assimilatieprocessen van beide generaties.

Voor de exploratieve analyse zijn de determinanten uit het kwalitatieve onderzoek getoetst onder 22 eerste generatie Curaçaoënaars. Zij bleken een meer intern georiënteerde controlefocus te hebben, een minder fors schoonheidsideaal, een andere perceptie van tijd en prijs en gaven aan minder sociale druk te ervaren als de Curaçaoënaars op Curaçao. Mogelijke oorzaken zijn verschillen in normen en waarden, culturele constructen, importprijzen en eetcultuur tussen Nederland en Curaçao.

De eerste generatie blijkt deels in de implementatiefase te zitten en deels in de actiefase, afhankelijk van de BMI-hoogte. Aanbevelingen worden besproken in de discussie, welke zijn toegespitst op de genoemde fasen, en betreffen onder andere het contextueel zo makkelijk mogelijk maken om het gezondheidsdoel ten uitvoer te brengen en het plaatsen van cues in de omgeving.

(6)

1. Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het thema van dit onderzoek, overgewicht, allereerst uitgelicht in de eerste paragraaf in een algemene zin. Factoren waarvan bekend zijn dat deze in het algemeen samenhangen met overgewicht worden hier uiteengezet. Vervolgens worden de prevalentie van het gezondheidsprobleem, alsmede de wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie van het huidige onderzoek besproken in respectievelijk paragraaf 1.2 en 1.3, waarbij er meer wordt ingezoomd op de Antilliaanse bevolkingsgroep in Nederland. Bijbehorende doel- en vraagstellingen zullen geformuleerd worden in paragraaf 1.3. Tot slot zal de verdere indeling van deze scriptie in de laatste paragraaf besproken worden.

§ 1.1 Achtergrond: wat is overgewicht en hoe ontstaat het?

De hoofdoorzaak van het ontstaan van overgewicht bij een individu is een positieve energiebalans (RIVM, 2014). De energie-inname door voeding is te hoog en het energieverbruik, door lichamelijke activiteit, te laag. Hierdoor ontstaat een disbalans van energie waarbij het lichaam energie overhoudt en opslaat als vet. Vetrijk en suikerrijk eten leidt sneller tot een disbalans, zeker in combinatie met weinig beweging (Voedingscentrum, 2015).

Een manier om te achterhalen of er sprake is van overgewicht is aan de hand van het lichaamsgewicht. Het lichaamsgewicht wordt vergeleken met het normale of ideale gewicht van iemand van hetzelfde geslacht, dezelfde leeftijd, lengte en een vergelijkbare lichaamsbouw. Als het gewicht meer dan twintig procent boven de norm ligt, is er sprake van overgewicht. Een bekende methode om overgewicht te berekenen is middels de Body Mass Index (BMI). BMI kan men berekenen door het gewicht in kilogram te delen door het kwadraat van de lengte in meters (BMI = gewicht / lengte² ). Iemand heeft overgewicht wanneer de BMI-waarde 25 of hoger is. Echter, deze berekening is niet geheel adequaat te noemen, aangezien iemand met een grote spiermassa onterecht als te zwaar kan worden gezien. De werkelijke hoeveelheid vet kan niet goed worden berekend, waardoor er aanvullende metingen nodig zijn, zoals een omvangmeting met een taillelint of 4- of 7-punts huidplooimeting (Durnin & Womersley, 1974).

Hoe het komt dat er bij de ene persoon de energiebalans meer verstoord is als bij de ander is nog onduidelijk. Een verstoorde energiebalans is waarschijnlijk het gevolg van een samenspel van meerdere factoren. Individuele factoren zoals smaakvoorkeur, gewoonten, kennis van voeding, intenties, attitudes, verwachtingspatronen en self-efficacy worden door

(7)

Giskes et al. (2007) genoemd als achterliggende drijfveren die bepalen wat mensen eten. Halberstadt en Seidell (2014) noemen qua individuele factoren het hebben van chronische stress, het ontbreken van vaardigheden, als ook maatschappelijke factoren zoals gebrek aan sociale cohesie, economische handelsbelangen en, hoewel misschien paradoxaal te noemen: armoede.

Genetica speelt ook een rol bij het ontstaan en in stand houden van overgewicht. Ongeveer 30-70% van de verschillen in lichaamsgewicht tussen personen is erfelijk bepaald (Boer, Van den Berg & Van den Dolle, 2007). Voor een klein deel (1-5%) zijn dit zeldzame syndromen met een duidelijk genetische basis. Daarnaast is het mogelijk dat genetische aanleg per etnische groeperingen verschillen. Zo is uit onderzoek gebleken dat de lichaamsbouw van mensen met Afrikaanse origine in ieder geval deels te wijten is aan genetica (Monda et al., 2013).

Hoewel er sprake is van een bepaalde genetische predispositie voor het ontwikkelen van overgewicht en obesitas, kan de snelstijgende prevalentie wereldwijd hier niet volledig aan worden toegeschreven. Immers, ons genetisch materiaal is de afgelopen dertig jaar niet substantieel veranderd: de “genenpool” blijft relatief stabiel bij veel opvolgende generaties (Hill & Peters, 1998; Hu, 2008). De fysieke, sociale, politieke en economische omgeving is daarentegen wel aan verandering onderhevig geweest (Qi & Cho, 2008). Zo is er in veel landen die een kapitalistische economie nastreven, waaronder Nederland, de laatste vijftig jaar een steeds rijker aanbod van voedsel ontstaan. Dit voedselaanbod leidt tot het activeren van eetcues; mensen zijn sneller geneigd om te gaan eten na blootstelling van deze prikkels (Giskes et al., 2007). De samenlevingen waarin dit plaatsvindt creëren op deze manier zogenaamde ‘obesogene’ omgevingen: een omgeving dat aanzet tot overeten en weinig bewegen.

§ 1.2 Prevalentie in Caribisch Nederland, op Aruba en in Nederland

Zowel op Bonaire, Aruba, Saba, Sint Eustatius als Curaçao is overgewicht en obesitas een zeer groot en groeiend gezondheidsprobleem. Het percentage overgewicht bij mannen op Curaçao is 39,3% en het percentage obesitas is 23,3%. Voor vrouwen zijn deze waarden 34,7% en 32,6% respectievelijk (Jansen & Verstraeten, 2013a). Uit onderzoek naar bloeddruk en overgewicht op Saba kwam naar voren dat 48% van de volwassen bevolking een hoge bloeddruk heeft, en dat de gemiddelde BMI (Body Mass Index) bij mannen 27.9 is en bij vrouwen 28.7 (Andriessen & Westerbeek, 2013). Op Aruba kampen vier op de vijf Arubanen

(8)

met overgewicht: 82,8% van de mannen en 72,5% van de vrouwen. Voor Sint Eustatius zijn geen exacte cijfers bekend, maar er bestaat een indicatie dat de helft van de vrouwen op het eiland obesitas heeft (Andriessen & Westerbeek, 2013).

In de afgelopen dertig jaar is het aandeel mensen met overgewicht in Nederland toegenomen. Gemiddeld heeft 40% van de volwassen Nederlanders een te hoog lichaamsgewicht; 10% van de volwassen bevolking is obees en naar schatting heeft 1-1,5% van de volwassenen morbide obesitas (Jansen, Kroon-Horpestadt & Van Wijk-Jansen, 2010). Volgens het RIVM (2014) is de Antilliaanse gemeenschap in Nederland at-risk met betrekking tot het ontwikkelen van overgewicht. Nederland telt ongeveer 145.000 Antillianen, waarvan de meesten in Rotterdam wonen (RIVM, 2013). Het landelijke percentage 18-70- jarigen met ernstig overgewicht (BMI ≥ 30) betreft 25% van de Antilliaanse vrouwen en 14% van de Antilliaanse mannen. Daarnaast rapporteerden er gemiddeld 30% overgewicht ( 25 ≤ BMI ≤ 30); 31% van de mannen en 28% van de vrouwen (Duifhuizen & Laghmouchi, 2006). Met deze percentages behoren ze daarmee, samen met Marokkaanse en Turkse Nederlanders, tot de grootste risicogroep (Socaal Cultureel Planbureau, 2008). Hoewel Antilliaanse Nederlanders qua prevalentie nog wel relatief hoger zitten met betrekking tot obesitas (BMI ≥ 30) - gemiddeld 20% vergeleken met 11% bij de autochtonen - verschillen zij wat betreft overgewicht ( 25 ≥ BMI ≤ 30) niet veel van de autochtonen (gemiddeld 30% vergeleken met 34% bij autochtonen). Voor een overzicht van de percentages van ernstig overgewicht tussen de verschillende etnische groeperingen en autochtonen, zie figuur 1. Dit figuur toont wel aan dat de Antilliaanse bevolkingsgroep over het algemeen, en dan voornamelijk de vrouwen, het hoogste gemiddelde percentage ernstig overgewicht hebben ten opzichte van de overige bevolkingsgroepen.

(9)

Figuur 1: Percentage 18-70-jarigen met ernstig overgewicht (BMI ≥ 30 kg/m2) naar etnische groep en geslacht (Bron: Dagevos & Dagevos, 2008).

Opvallend is dat er wel een tweedeling te maken valt onder de Antillianen in Nederland wat betreft de BMI-scores. De kans op een hoog BMI is bij de tweede generatie Antillianen opmerkelijk lager dan bij de eerste generatie (Sociaal Cultureel Planbureau, 2008). Met name de eerste generatie die vóór 1980 naar Nederland is gekomen, heeft gemiddeld een hogere BMI (69% een BMI >25) vergeleken met de tweede generatie (29% een BMI >25), zelfs wanneer er was gecontroleerd voor de factor leeftijd. Eerste generatie Antillianen die nà 1980 naar Nederland zijn gekomen hebben, vergeleken met de eerste generatie die vóór 1980 naar Nederland kwam, weliswaar een lager, maar alsnog verontrustend hoog percentage overgewicht van 58%. Naast de eerste en tweede generatie had het SCP ook nog de ‘tussengeneratie’ bestudeerd: Antillianen die tussen hun 6e en 18e jaar naar Nederland zijn gekomen. Deze groep had een gemiddeld percentage van 48 % overgewicht, wat tussen de eerste- en tweede generatie inzit. Voor een overzicht zie figuur 2. Eerste generatie Antillianen lijken hier de grootste risicogroep te zijn waarbij (ernstig) overgewicht dermate veel voorkomt dat er onderzoek nodig is om uit te wijzen wat voor factoren hierachter zitten.

(10)

Figuur 2: Verschil in overgewicht (BMI > 25) tussen verschillende generaties Antillianen, in de leeftijdscategorie 18-70 jaar (bron: Dagevos & Dagevos, 2006).

§ 1.3 Wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie

Een samenleving waarin veel mensen met obesitas kampen brengt veel schade met zich mee, op zowel een maatschappelijk als een individueel niveau. Volgens Withrow and Alter (2010) kan tussen 0,7% en 2,8% van de wereldwijde totale gezondheidszorguitgaven gerelateerd worden aan obesitas. Cijfers uit Nederlands onderzoek wijzen uit dat overgewicht en obesitas de maatschappij per jaar ongeveer 1,2 miljard euro kosten aan medische zorg en daarbij zo'n twee miljard aan gederfde arbeidsproductiviteit en kosten voor arbeidsongeschiktheid (Volkskrant, 2010). Schadelijke consequenties op individueel niveau zijn een hele reeks ziekten en aandoeningen, waaronder diabetes type II en hart- en vaatziekten. Naarmate de BMI-categorie hoger wordt, neemt ook de kans toe op elk van deze aandoeningen (RIVM, 2014).

De zeer hoge prevalentiecijfers van overgewicht in zowel Nederland, Caribisch Nederland en op Aruba zijn zorgwekkend te noemen en onderzoek naar achterliggende oorzaken lijkt hier urgent. Het huidige onderzoek zal de verschillen blootleggen tussen de eerste- en tweede generatie Antillianen in Nederland, waarbij getracht wordt factoren bloot te

(11)

leggen die verschillen en overeenkomsten kunnen verklaren tussen de twee groepen. Inzicht in de determinanten van het gezondere gewicht van de tweede generatie kan aanknopingspunten genereren voor het opzetten van behandelplannen en interventies voor de eerste generatie. Wetenschappelijk gefundeerde interventies en behandelprogramma’s zullen een hogere slagingskans hebben om het overgewicht in de Antilliaanse gemeenschap effectief te kunnen aanpakken. Uiteindelijk wordt de maatschappij veel (zorg)kosten bespaard en zal de gezondheid en kwaliteit van leven van de Antilliaanse gemeenschap toenemen.

§ 1.4 Doel- en vraagstellingen

Doel van dit onderzoek is het blootleggen van zowel overeenkomsten als verschillen in determinanten van overgewicht tussen eerste- en tweede generatie Antillianen in Nederland. Gevonden determinanten uit de literatuur worden gecombineerd met gevonden determinanten uit het kwalitatieve onderzoek op Curaçao en getoetst onder een groep Nederlandse Antillianen. Overeenkomsten en verschillen zullen worden geanalyseerd om een dieper begrip te krijgen welke factoren het overgewicht in de hand werken en welke factoren een gezonder gewicht bevorderen bij deze bevolkingsgroep.

Er zal tevens een exploratieve vraag worden gesteld gericht op de eerste generatie Curaçaoënaars. Geografische ligging kan een confounding factor zijn dat ertoe leidt dat er andersoortige determinanten achter het overgewicht schuilgaan, vanwege verschillen in onder andere temperatuur, cultuur, prijs van gezonde voeding, marketing en overheidsbeleid. Door gevonden determinanten van de oudere generatie Curaçaoënaars op Curaçao te vergelijken met de groep eerste generatie Curaçaoënaars in Nederland wordt getracht hier een antwoord op te geven. Meer inzicht in de verschillen zal leiden tot een complexer begrip van het overgewicht van de Curaçaose gemeenschap in Nederland en op Curaçao. Deze doelstellingen leiden tot de volgende vraagstellingen:

Wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen eerste- en tweede generatie Antillianen in Nederland wat betreft determinanten van overgewicht?

Wat zijn de overeenkomsten en verschillen in determinanten van overgewicht tussen oudere generatie Curaçaoënaars op Curaçao en eerste generatie Curaçaoënaars in Nederland?

(12)

§ 1.5 Leeswijzer

Het rapport is onderverdeeld in verschillende hoofdstukken en paragrafen. Allereerst worden de achtergronden van het onderzoek weergegeven in hoofdstuk 2. Dit hoofdstuk bestaat uit een toelichting op het onderzoek wat is uitgevoerd op Curaçao als ook het theoretisch kader. Vervolgens zullen de gevonden determinanten uit zowel het literatuuronderzoek als het kwalitatieve onderzoek uiteen gezet worden in de laatste paragraaf van dit hoofdstuk, waarbij passende hypothesen geformuleerd zullen worden. In hoofdstuk 3 staan de onderzoeksmethoden beschreven, waaronder de onderzoekspopulatie, de onderzoeksprocedure, de gebruikte meetinstrumenten en de wijze waarop de gegevens zijn geanalyseerd. In hoofdstuk 4 wordt een beschrijving gegeven van de resultaten van het onderzoek. Tot slot komen in hoofdstuk 5 de discussiepunten, conclusies, beperkingen van het onderzoek en aanbevelingen voor vervolgonderzoek en de praktijk aan bod. In de bijlage is de vragenlijst bijgevoegd.

2. Achtergronden van het onderzoek

Dit hoofdstuk zal allereerst nadere toelichting geven in de eerste paragraaf (2.1) over het reeds uitgevoerde onderzoek op Curaçao. Vervolgens wordt in paragraaf 2.2 het theoretische kader geschetst, waar vanuit de verschillen in overgewicht in de Antilliaanse gemeenschap verklaard zullen worden. Verschillende theorieën zullen worden besproken die de verschillen zouden kunnen verklaren, gevolgd door de geformuleerde hypothesen.

§ 2.1 Kwalitatief onderzoek op Curaçao

Begin dit jaar is er een kwalitatief onderzoek verricht op Curaçao (Meijers, 2015). Middels face-to-face interviews is er getracht een analyse te maken van enerzijds de attitude en kennis van het probleem onder de volwassenen en kinderen van Curaçao, waarbij het Transtheoretisch Model van Gedragsverandering werd gebruikt als raamwerk (TTM, Prochaska 2013). Anderzijds werden genoemde determinanten die volgens de respondenten samenhangen met het gezondheidsprobleem in beschouwing genomen en geïntegreerd met al bekende determinanten uit bestaande literatuur. Op deze manier ontstond gaandeweg een steeds complexer begrip van welk samenspel van factoren er nu gerelateerd waren aan het gezondheidsprobleem op het eiland. De analyses hadden als doel meer inzicht te verkrijgen in de attitude ten opzichte van gedragsverandering en determinanten die gerelateerd zijn aan het overgewicht van de bevolking op Curaçao.

(13)

Uit interviews met 34 respondenten kwamen een aantal belangrijke determinanten naar voren. De eerste, en tevens als meest belangrijk bestempelde determinant, is de prijs van gezonde voeding: deze werd als te hoog beschouwd door de respondenten en vormt daarom een barrière voor een gezondere leefstijl. Er was ook een aantal dat aangaf dat men groenten gewoonweg niet lekker vindt. Een andere genoemde determinant is de mate van ervaren controle. Bij de ondervraagden werd een bepaald paradox zichtbaar: veel respondenten gaven aan de ene kant aan het gevoel te hebben zelf invloed uit te kunnen oefenen op bepaalde ziektes gerelateerd aan overgewicht, maar aan de andere kant leek het eten van (on)gezonde voeding meer extern georiënteerd te zijn. Velen noemden bepaalde omstandigheden die de bevolking ‘dwong’ om ongezond te eten. Deze omstandigheden omvatten de prijs, het voedselaanbod en de tijd. Uit de literatuur bleek ook ondersteuning voor een extern georiënteerde focus van de Curaçaose bevolking: een groot deel houdt zich bezig met brua: het geloven in een bepaalde hogere macht of geesten die invloed uitoefenen op onder andere de eigen gezondheid. Dit fenomeen zou voornamelijk voorkomen in de onderklasse van de bevolking op Curaçao (Faraclas, 2010).

De respondenten beaamden het vollere schoonheidsideaal op Curaçao. Voor het grootste deel van de bevolking geldt: er voller uitzien is er gezonder uitzien. Dit lijkt in het bijzonder te gelden voor de oudere populatie en de mannelijke bevolking. De generatie van nu, aldus de respondenten, geeft wel meer om een strakker lichaam dan vroeger. Specifiek vrouwen zouden graag zelf een slanker lichaam willen hebben en dan het liefst een platte buik. De respondenten, overwegend vrouw, gaven aan bewust bezig te zijn met hun figuur, als ook de wens om af te willen vallen. In hun ogen vinden mannen het echter wél mooi als een vrouw forse rondingen heeft. Dit zou er zelfs voor kunnen zorgen dat een vrouw niet gaat afvallen, om de man bij zich te houden of aan te trekken.

Kortom, de factoren die de respondenten noemden die in hun ogen het meest gerelateerd zijn aan het overgewicht, zijn de prijs van gezonde voeding, een extern georiënteerde focus van (een deel van) de bevolking, het gebrek aan tijd, en het schoonheidsideaal. De huidige studie zal deze determinanten toetsen onder een groep eerste generatie Curaçaoënaars om overeenkomsten en verschillen bloot te leggen.

§ 2.2 Theoretisch kader

In deze paragraaf worden relevant geachte theorieën aangehaald die als verklaring kunnen dienen voor het verschil in overgewicht tussen de eerste- en tweede generatie Antillianen.

(14)

Eerst wordt er ingegaan op theorieën van integratie in deelparagraaf 2.1.1, waarbij zowel de klassieke assimilatietheorie als de gesegmenteerde assimilatietheorie worden aangehaald om de verschillen in overgewicht te verklaren tussen de eerste en tweede generatie. In deelparagraaf 2.2.2. worden een aantal studies naar verschillende visies op het schoonheidsideaal besproken, in paragraaf 2.2.3. de mogelijke verschillen in eet- en sportgewoonten en tot slot wordt het Rubicon model besproken als handvat om mogelijke verschillen in bereidheid om te veranderen te meten, alsmede de intentie om een gezonde leefstijl na te streven.

2.2.1 Theorieën van integratie

Uit het onderzoek van Dagevos & Dagevos (2008) van het Sociaal Cultureel Planbureau is gebleken dat (sociaal-culturele) integratie een sterke significante factor is bij het voorspellen van verschillen in kansen van overgewicht bij Turkse, Marokkaanse en Antilliaanse minderheidsgroepen en de autochtone bevolking. Problematische integratie gaat volgens deze studie gepaard met een hoger BMI. Hieronder wordt aan de hand van twee theorieën besproken in hoeverre tweede generatie Antillianen ‘succesvoller’ geïntegreerd zijn ten opzichte van eerste generatie Antillianen om na te gaan of problematische integratie een mogelijke rol kan spelen in het overgewicht in deze gemeenschap.

De klassieke assimilatietheorie veronderstelt dat kinderen van migranten die geboren zijn in de ontvangende samenleving zowel structureel als sociaal-cultureel beter geïntegreerd zijn dan migranten van de eerste generatie (Sociaal en Cultureel Rapport, 2010; Gordon, 1964). Leden van de tweede generatie groeien hier op, gaan hier naar school, spreken de taal en worden van kinds af aan blootgesteld aan de Nederlandse cultuur. Het aanpassingsproces is volgens deze theorie lineair: migranten assimileren geleidelijk in de cultuur van de ontvangende samenleving. Een dergelijk rechtlijnig proces van integratie is in de loop der jaren veel bekritiseerd vanwege een te simplistische visie. Zo wezen onderzoekers erop dat bij de klassieke assimilatietheorie geen rekening is gehouden met individuele factoren. Het tempo van assimileren kan bijvoorbeeld per persoon en migrantengroep verschillen (Portes en Zhou 1993). Er ontstond een nieuwe theorie, de gesegmenteerde assimilatietheorie, die factoren als opleiding, taalbeheersing, aspiraties en context in ogenschouw nam bij het vaststellen van de mate van assimilatie.

Volgens de klassieke assimilatietheorie is het aannemelijk te noemen dat de eerste generatie Antillianen over het algemeen genomen minder sterk geïntegreerd zijn dat de

(15)

tweede generatie Antillianen. Dit zou kunnen betekenen dat de mate van integratie een onderscheidende kracht is bij het verschil in overgewicht tussen de twee generaties. De gesegmenteerde assimilatietheorie duidt een ietwat complexere bevinding: de tweede generatie Antillianen zal sterker geïntegreerd zijn, mits zij een aantal positieve factoren mee hebben in vergelijking met de eerste generatie. Het Sociaal Cultureel Planbureau (2010) onderzocht deze factoren en kwam tot de volgende bevindingen: (1) Tweede generatie Antillianen doen het beter in zowel het voortgezet onderwijs als op de arbeidsmarkt. (2) Tweede generatie Antillianen hebben een betere beheersing van de Nederlandse taal. (3) Wat betreft criminaliteit staat de eerste generatie vaker als verdachte geregistreerd dan de tweede generatie. (4) Tweede generatie Antillianen krijgen gemiddeld later een kind en hebben modernere opvattingen over man-vrouwenrollen en familie vergeleken met de eerste generatie.

Bovenstaande bevindingen lijken overeen te stemmen met zowel de klassieke assimilatietheorie als de gesegmenteerde assimilatietheorie, waarbij gezegd kan worden dat de tweede generatie Antillianen over het algemeen genomen beter zijn geïntegreerd dan eerste generatie Antillianen. Belemmeringen ten aanzien van integreren in de samenleving kunnen allerlei problemen veroorzaken voor de eerste generatie. Zij zouden zich bijvoorbeeld vast kunnen houden aan de eigen etnische cultuur, en de aansluiting missen met de cultuur van de ontvangende samenleving. Ten gevolge kunnen zij te maken krijgen met psychosociale stoornissen, depressiviteit en heimwee. Deze psychosociale problemen hebben cross-sectionele verbanden met overgewicht (RIVM, 2010). Het is denkbaar dat de eerste generatie Antillianen in Nederland door de gevolgen van het migratieproces vaker te kampen hebben met psychosociale problemen, en daardoor een grotere kans hebben op overgewicht.

Naar aanleiding van bovenstaande kennis kan hypothese 1 geformuleerd worden: Eerste generatie Antillianen hebben een grotere kans op psychosociale problemen vergeleken met tweede generatie Antillianen als gevolg van het migratieproces.

2.2.2 Het schoonheidsideaal

Een ander aspect wat de verschillen in overgewicht zou kunnen verklaren tussen eerste- en tweede generatie Antillianen is het schoonheidsideaal. Hoewel er geen specifieke studies bekend zijn naar het schoonheidsideaal onder Antillianen in Nederland, zijn er wel onderzoeken gedaan naar Afro-Amerikaanse en Afro-Caribische vrouwen. Deze hebben

(16)

aangetoond dat Afro-Caribische en Afrikaans-Amerikaanse vrouwen (Pomerlau et. al, 1999;

Akan & Grilo, 1995) vaker tevreden waren met het eigen gewicht vergeleken met ‘blanke’ Amerikaanse, Aziatische en Europese vrouwen, ook al waren zij op basis van biomedische maatstaven vaker obees. Verklaringen voor de grotere tevredenheid met een voller postuur door de vrouwen van Afrikaanse origine zijn gegeven door Patton (2006), die etnische identificatie als een belangrijke factor onderstreept: een voller postuur onder minderheidsgroepen van Afrikaanse origine zou in verschillende landen een kenmerkende en daardoor bindende factor zijn. Het omarmen van traditionele lichaamsbeeld-georiënteerde culturele normen zou verscheidene intra- en interpersoonlijke aspecten van het zelfconcept verstevigen en de group membership van de traditionele cultuur bevestigen (Poran, 2002, aangehaald in Webb, Warren-Findlow, Chou, & Adams, 2013). Dit kan gepaard gaan met het verwerpen van bepaalde constructen die geassocieerd zijn met de dominante etnische groepering, zoals het schoonheidsideaal (Webb, Warren-Findlow, Chou, & Adams, 2013).

Tweede generatie migranten hebben over het algemeen een tendens om deels de etnische identiteit aan te houden, maar ook om deels de nationale identiteit te adopteren (Levit & Waters, 2002). Deze hybride culturele identiteit leidt tot het overnemen van bepaalde (westerse) constructen. Televisie, internet en social media worden doorgaans aangemerkt als krachtige tools om deze identiteit te exploreren (Warschauer, 2000). Aangezien het westerse schoonheidsideaal voornamelijk via deze media wordt gekanaliseerd, bestaat de kans dat zij eerder het dunnere, westerse schoonheidsideaal als cultureel construct hebben geïnternaliseerd ten opzichte van de eerste generatie. Het meer streven naar een slanker lichaam door de tweede generatie zou in dit geval het verschil in overgewicht kunnen verklaren.

Naar aanleiding van bovenstaande kennis kan hypothese 2 geformuleerd worden: Tweede generatie Antillianen hebben het westerse schoonheidsideaal in een sterkere mate geïnternaliseerd vergeleken met de eerste generatie, vanwege een sterkere binding met de Nederlandse cultuur.

2.2.3 Eet- en sportgewoonten

De verschillen in overgewicht tussen de generaties zou geweten kunnen worden aan uiteenlopende eet- en sportgewoonten. Zoals al in de inleiding beschreven werd is

(17)

overgewicht uiteindelijk het resultaat van een verstoorde energiebalans, welke veroorzaakt wordt door te vet en veel eten en te weinig bewegen (RIVM, 2014). Het is dus plausibel te noemen dat de eerste generatie er een ander, ongezonder leefpatroon op na houdt dan de tweede generatie, gezien de gemiddeld hogere BMI-score.

De ongezondere leefstijl van de eerste generatie zou te maken kunnen hebben met het meer vasthouden aan traditionele eet- en sportgewoonten. Over het algemeen kan gesteld worden dat er op de Antillen een ongezondere voeding- en beweegcultuur heerst vergeleken met Nederland. Uit een gezondheidsenquête op Curaçao (Brouwer, Jansen, Pin & Verstraeten, 2013) en uit een onderzoek op Aruba (Volkskrant, 2007) bleek dat de bevolking op een ontoereikende wijze beweegt en gezonde voeding consumeert, en veel suiker- en vetrijke producten nuttigt. Over de andere eilanden zijn geen exacte cijfers bekend, maar er kan verondersteld worden dat er soortgelijke uitkomsten zijn. Respondenten uit het kwalitatieve onderzoek die wel eens in Nederland waren geweest, beaamden de gezondere eet- en beweegcultuur in Nederland (Meijers, 2015). Redenen die zij hiervoor aanvoerden waren onder andere de ‘fietscultuur’ en de grotere frequentie van cues en aandacht voor gezonde voeding in de vorm van kookprogramma’s, reclames voor gezonde voeding, dieetboeken en biologische winkels.

Een mogelijke verklaring voor het meer vasthouden aan traditionele eet- en sportgewoonten door de eerste generatie is het behouden van de etnische identiteit, welke

bestaat uit taal, vriendschappen, religie, festiviteiten, het schoonheidsideaal, maar ook sport en voeding (Pieroni, Sheikh, Ali, Torry, 2008). In het boek van Pieroni en Vandebroek (2007) wordt beschreven hoe migranten zich vasthouden aan traditioneel medicijngebruik en voedingsmiddelen om de eigen etnische identiteit te behouden of te versterken. Ook andere studies onderstrepen de tendens van migrantengroepen om traditionele constructen, gebruiken en gewoonten aan te blijven houden als functie van het zelfconcept, en het gevoel te behouden van een groepsidentiteit (Webb, Warren-Findlow, Chou, & Adams, 2013; Van Andel & Westers, 2010; Pieroni, Sheikh, Ali & Torry, 2008).

Naar aanleiding van bovenstaande informatie kan hypothese 3 geformuleerd worden: Eerste generatie Antillianen zijn meer geneigd de originele etnische identiteit te behouden dan de tweede generatie, en houden ten gevolge meer vast aan de traditionele eet- en sportgewoonten, evenals het traditionele schoonheidsideaal.

(18)

2.3 Het Rubicon model

Voor het effectief aanpakken van het overgewicht is kennis over de bereidheid om iets aan het overgewicht te doen essentieel. Als er sprake is van een intentie om het gedrag te veranderen vereist dit een andere aanpak dan wanneer er geen sprake is van een intentie tot gedragsverandering. Intenties zijn een belangrijke indicatie om toekomstig gedrag te

voorspellen (Stroebe, 2011). Om te achterhalen in welke fase van gedragsverandering eerste generatie Antillianen zitten wordt er gebruik gemaakt van het Rubicon model (Heckhausen en Gollwitzer, 1990). In tegenstelling tot veel andere modellen van gedragsverandering is het Rubicon horizontaal en non-hiërarchisch van aard, en is een zeer betrouwbaar model

gebleken om gezondheidsdoelen- en gedragingen te classificeren (Gollwitzer, 1990). Dit model zet verschillende fases uiteen, lopend van de deliberatiefase, de implementatiefase, tot de actiefase. Iedere fase kenmerkt een bepaalde mate van intentie om over te gaan tot het veranderen van ongewenst gedrag, in dit geval: ongezonde leefwijzen gerelateerd aan overgewicht. De deliberatiefase kenmerkt zich doordat er nog geen intentie tot

gedragsverandering is en er weinig tot geen kennis beschikbaar is van het probleem. Deze intentie en kennis zijn er wel in de implementatiefase. In de actiefase worden er actieve pogingen gedaan om het gezonde gedrag na te streven. Dit onderzoek zal nagaan in welke fase de eerste- en tweede generatie Antillianen zitten.

3. Methode

Dit onderzoek naar factoren van overgewicht in de Antilliaanse gemeenschap betreft een kwantitatief onderzoek. Getracht zal worden om overeenkomsten en verschillen te

achterhalen van overgewicht tussen de eerste en tweede generatie middels een vragenlijst. In paragraaf 3.1 wordt ingegaan op de onderzoekspopulatie. De vragenlijst wordt belicht in paragraaf 3.2, waarna de procedure wordt besproken in paragraaf 3.3. Tot slot volgt een bespreking van de data-analyse in paragraaf 3.4.

§ 3.1 Onderzoekspopulatie

Het werven van deelnemers is allereerst gedaan door het gebruik van social media en websites die Caribische culturele activiteiten aankondigen. Er werd een link geplaatst naar het onderzoek met een korte beschrijving erbij. Deze manier van werven leverde zeer weinig deelnemers op, waardoor er over is gegaan op een andere aanpak. Op internet zijn er

(19)

werkzame telefoonnummers meer hadden of inmiddels failliet waren verklaard, was stichting ProFor in Zuid-Oost bereid om vragenlijsten uit te delen aan Antilliaanse bezoekers.

Hiernaast zijn deelnemers face-to-face geworven op het Kwaku festival in Zuid-Oost. Getracht is om zo willekeurig mogelijk mensen te benaderen met een Antilliaans ogend uiterlijk. Tot slot zijn er kennissen uit het persoonlijke netwerk van de onderzoeker en de scriptiebegeleider gecontacteerd. Aan hen is tevens gevraagd de link te sturen naar familieleden en vrienden met een Antilliaanse achtergrond.

Na de werving is een selectie gemaakt van de doelgroep aan de hand van een aantal criteria. Allereerst is gekeken naar de etniciteit van de deelnemers, welke werd vastgesteld aan de hand van het geboorteland van zowel henzelf als van de vader en moeder. Indien de vader een andere geboorteland had als de moeder, werd het geboorteland van de moeder aangehouden. Dit is gebaseerd op persoonlijke ervaringen van de onderzoeker tijdens het verblijf op Curaçao, waarbij duidelijk werd dat vrouwen een fundamentelere rol in de opvoeding spelen als mannen op de Antillen, waardoor de normen en waarden van die betreffende cultuur meer een doorwerking zullen hebben op het kind.

Na het vaststellen van de etniciteit zijn de deelnemers ingedeeld in de eerste- of tweede generatie. Dit werd gedaan aan de hand van het eigen geboorteland, het geboorteland van vader/moeder en de woonduur in Nederland. Verondersteld werd dat een woonduur van minstens tien jaar een goede scheidingslijn is, aangezien de leefwijze, normen en waarden na deze periode voldoende zijn ingebed door het betreffende land. Deelnemers behoorden tot de eerste generatie indien deze aangaf geboren te zijn in Caribisch Nederland of op Aruba en daar minstens tien jaar heeft gewoond alvorens men naar Nederland is verhuisd. Een persoon behoort tot de tweede generatie als deze zelf in Nederland geboren is, minstens tien jaar in Nederland woont én indien ten minste één ouder geboren is in Caribisch Nederland of op Aruba.

Voor de vergelijking tussen de groep oudere generatie Curaçaoënaars woonachtig op Curaçao en de groep eerste generatie Curaçaoënaars in Nederland is eenzelfde soort criterium aangehouden: de groep eerste generatie Curaçaoënaars in Nederland diende voor minstens een kwart van hun levensjaar in Curaçao te hebben gewoond alvorens men naar Nederland is verhuisd. Deze afbakening is gebaseerd op de persoonlijke ervaring van de onderzoeker met de populatie op Curaçao. Eerste generatie Antillianen met een Arubaanse, Bonairiaanse of Sabaanse achtergrond werden geëxcludeerd voor deze vergelijking, aangezien deze

bovenwindse eilanden enigszins verschillen in cultuur met Curaçao. Verondersteld werd dat een accurate vergelijking enkel mogelijk zou zijn met deelnemers met een Curaçaose

(20)

achtergrond.

§ 3.2 Vragenlijst

Voor het onderzoek is er zelf een vragenlijst ontwikkeld, waar vragen van bestaande vragenlijsten in zijn geïntegreerd. De reden hierachter is dat er niet één gevalideerde

vragenlijst bestaat die alle factoren uitvraagt die voor dit onderzoek van belang zijn. Om deze reden zijn er onder andere vragen uit Dutch Eating Behaviour Questionnaire (DEBQ, 1986) de Food Choice Questionnaire (FCQ, 1995) en de Activity Questionnaire for Adults and Adolescents (AQuAA, 2009) gebruikt. Overige vragen en stellingen zijn gebaseerd op bepaalde constructen, die ofwel zijn afgeleid uit het kwalitatieve onderzoek (Meijers, 2015), ofwel afkomstig zijn van één van de volgende modellen: The Theory of Planned Behaviour, Social Cognitive Theory of het Health Belief Model (Stroebe, 2011). Door deze verschillende modellen te combineren wordt er een completer beeld geschetst van factoren die meespelen bij het overgewicht dan elk losstaand model (Stroebe, 2011). Zie tabel 1 voor een overzicht van de losse constructen. Elk construct bestaat uit items op een 5-punt Likert-schaal. Voor het construct ‘gedrag’ is in de vragenlijst tevens een lijst met voedingsmiddelen (gebaseerd op de Schijf van Vijf; Voedingscentrum, 2015) opgenomen, waarbij deelnemers op een 6punt Likert-schaal konden aangeven hoe vaak ze (on)gezonde voedingsmiddelen nuttigen; op deze manier kon er op een objectieve manier worden nagegaan hoe gezond de deelnemers eten. Hiernaast zijn er verschillende schalen gebouwd om de hypothesen te toetsen: voor psychosociale problematiek, het schoonheidsideaal, de etnische identiteit en intentie tot gezond gedrag. De stellingen en de betrouwbaarheid per schaal zijn weergegeven in tabel 2.

Tabel 1. Constructen met bijbehorende items

Gevoel van ervaren controle “ik heb zelf de controle over mijn gewicht” “mijn lichaamsomvang is genetisch bepaald”

Sociale invloeden “ik ervaar druk uit mijn omgeving om aan te komen” “ik ervaar druk om veel te eten”

“mijn omgeving vindt het mooier als ik ben aangekomen” “ik ervaar druk uit mijn omgeving om af te vallen” Attitude “ik vind lichaamsbeweging belangrijk”

“ik vind bewegen leuk”

(21)

sporten bij mij in de buurt”

“in mijn omgeving zijn voldoende mogelijkheden om gezonde voeding te kopen”

Cognitieve/affectieve factoren “gezonde voeding is lekker” Gedrag* “ik kook overwegend Antilliaans”

“ik schep vaker dan één keer op” “ik kook overwegend Nederlands” Self-efficacy “als ik zou willen afvallen lukt dat” Kosten en baten-analyse “sporten kost te veel geld”

“gezonde voeding kost veel tijd” “ gezonde voeding is duur”

Brua “mijn lichaamsomvang wordt bepaald door krachten

van boven of buitenaf”

* voor dit construct is er een aparte 6punt Likert-schaal opgesteld om na te gaan hoe frequent de volgende voedingsmiddelen worden genuttigd, waarbij 1 = één of meer per dag 2 = 2-3 keer per week 3= één keer per week 4 = één keer per twee weken 5 = één keer per maand en 6 = zelden of nooit: snack, fastfood, frisdrank, suiker, wit brood als ongezonde voedingsmiddelen, en groente, fruit, zaden en noten, vis en volkoren brood als gezonde voedingsmiddelen.

Tabel 2. Cronbach’s Alpha voor de verschillende schalen

Psychosociale problematiek α

Ik heb heimwee naar mijn geboorteland .70 Ik heb het verhuizen naar Nederland ervaren als

Ik zou willen terug verhuizen naar de Antillen

Schoonheidsideaal .80

Het mooist vind ik figuur

Dit figuur ziet er het meest gezond uit Dit figuur zou ik graag willen zijn

Etnische identiteit .68

Ik eet ‘s middags een warme maaltijd

Ik spreek meer af met Antilliaanse/Arubaanse personen Ik heb heimwee naar mijn geboorteland

(22)

Mijn etnische achtergrond speelt een belangrijke rol in mijn leven Ik voel mij Antilliaans/Arubaans

Intentie tot gezond gedrag .87

Ik ben van plan om in de komende twee maanden elke dag minstens een liter water te drinken Ik ben van plan om in de komende twee maanden elke dag verse groenten te eten

Ik ben van plan om in de komende twee maanden elke dag twee stuks fruit te eten

Ik ben van plan om in de komende twee maanden twee keer in de week intensief te bewegen of te sporten.

Psychosociale problematiek

Deze schaal is geconstrueerd voor de eerste generatie met als doel de psychologische nasleep van de verhuizing in kaart te brengen, bestaande uit drie items op een 5-punt Likert-schaal. Tevens zijn er items opgenomen in de vragenlijst die uitvragen of eerste generatie

respondenten psychosociale klachten ervaren. Afhankelijk van het antwoord van de

respondenten wordt er verder op door gevraagd: wat voor soort klachten dit zijn (depressief, angstig of andersoortig), en hoe ernstig deze klachten zijn (10punt Likert-schaal, waarbij 1= helemaal niet ernstig en 10 = heel ernstig). Deze stellingen en vragen zijn opgenomen als losse items en staan niet in de schaal van psychosociale problematiek. Doordat de schaal is toegespitst op de eerste generatie, zullen er een aantal waarden missen bij de resultaten voor de tweede generatie.

Schoonheidsideaal

Om te achterhalen welk schoonheidsideaal de eerste- en tweede generaties nastreven, is er een bestaande schaal gebruikt afkomstig uit de studie van Pulvers et al. (2004). Dit betreft een schaal met zowel vrouwelijke als mannelijke silhouetten en is oorspronkelijk ontwikkeld om lichaamsperceptie te meten onder de Afro-Amerikaanse gemeenschap. De silhouetten lopen van een mager silhouet A tot en met een zwaarlijvig silhouet K. Silhouet A heeft daarbij cijfer 1, silhouet B cijfer twee, silhouet C cijfer drie, enzovoorts (zie bijlage 1). Zowel waargenomen als gewenst lichaamsbeeld wordt gemeten middels drie items. Pulvers et al. (2004) gaven in hun onderzoek aan dat de BMI van de silhouetten berekend kunnen worden met telkens een tussenstap van drie BMI-punten. Figuur A begint bij een BMI van circa 15 en figuur K eindigt met een BMI van 39. Figuur F kan aangemerkt worden als het silhouet dat obesitas illustreert met een BMI van 30. In deze studie is rekening gehouden met

(23)

de sekse van de deelnemers: vrouwelijke respondenten kregen de vrouwelijke silhouetten te zien, en mannelijke respondenten de mannelijke silhouetten. Op deze manier is getracht een optimale identificatie te bewerkstelligen.

Etnische identiteit

Het al dan niet vasthouden aan de etnische identiteit is uitgevraagd middels vijf stellingen, waarbij respondenten konden aangeven op een 5-punt Likert-schaal in hoeverre zij het hier mee eens waren (1 = helemaal mee oneens tot 5 = helemaal mee eens). Om te achterhalen in hoeverre de respondenten traditionele eet- en sportgewoonten aanhouden, zijn er een aantal stellingen en vragen opgenomen die zowel typisch Caribische als Nederlandse gewoonten meet. Deze stellingen en vragen zijn opgenomen als losse items en staan niet in de schaal van etnische identiteit. Kennis uit het kwalitatieve onderzoek op Curaçao is gebruikt om typisch Caribische gewoonten te omschrijven. Wat sportgewoonten betreft konden de respondenten aangeven welk transportmiddel het meest gebruikt wordt, frequentie van sporten en attitude t.o.v. sporten en bewegen.

Fase van gedragsverandering

Om te achterhalen in welke fase van gedragsverandering in het Rubicon model de deelnemers van de eerste generatie zitten zijn er een aantal items toegevoegd aan de vragenlijst die

corresponderen met één van de fases van het model. Zo zijn er items die de wens meten om de huidige staat te veranderen (vb: “ik ben tevreden met mijn gewicht”) en items die

daadwerkelijke acties tot het gezonde gedrag in kaart brengen (vb: “ik heb het afgelopen jaar pogingen ondernomen om af te vallen”) toegevoegd. Om de intentie te meten om de wens om te zetten in actie is er gebruik gemaakt van bestaande items op de schaal met de uitkomstmaat - intentie tot gezond gedrag -: (vb: “ik van plan om in de komende twee maanden elke dag verse groenten te eten”). Voor zowel de eerste- als de tweede generatie zijn de scores vergeleken op elk van deze items, zodat er kon worden nagegaan in welke fase van gedragsverandering ze zitten.

Intentie tot gezond gedrag

Intentie tot gezond gedrag betreft de uitkomstmaat, en is verspreid over vier vragen met een 5-punt Likert-schaal, waarbij 1 = helemaal mee oneens en 5 = helemaal mee eens. De

achterliggende reden dat “intentie tot gezond gedrag” de uitkomstmaat is en niet bijvoorbeeld het BMI van de deelnemers, is dat een gezond gewicht zonder een daadwerkelijke on-site

(24)

observatie lastig te meten is. Intentie is daarentegen relatief goed te meten en is een vrij sterke voorspeller van toekomstig gedrag (Stroebe, 2011).

In de vragenlijst werden tevens de volgende demografische factoren uitgevraagd: leeftijd, lengte, gewicht, geslacht, de sociaal-economische status aan de hand van het inkomen, de hoogst genoten opleiding, woonduur in Nederland, het geboorteland van de respondenten zelf, het geboorteland van de vader en het geboorteland van de moeder.

§ 3.3 Procedure

Het onderzoek werd voor een deel online afgenomen. Een voordeel van het online afnemen is dat de respondent een groter gevoel van anonimiteit ervaart, waardoor de vragenlijst ingevuld kan worden wanneer het uitkomt. Ongeveer de helft van de geworven respondenten (N=18) heeft de vragenlijst op papier ingevuld via de stichting. Het voordeel is dat de data nu wel mee kon worden genomen, omdat deze deelnemers vaak geen computer of e-mailadres hadden. Het nadeel is dat er een aantal vragen niet waren ingevuld, en dat er soms onleesbare tekst was opgeschreven bij de open vragen.

In de bijgevoegde informed consent werd de noodzaak om mee te doen onderstreept; namelijk het gezondheidsprobleem diabetes en hoge bloeddruk aanpakken bij de Antilliaanse gemeenschap. De reden dat er niet gelijk is verwezen naar het aanpakken van overgewicht is bewust gedaan, omdat er werd ingeschat dat deelnemers dit als onprettig konden ervaren. In de informed consent werd aangegeven dat de vragenlijst ongeveer 10-15 minuten in beslag zou nemen, dat er vijf cadeaubonnen van tien euro verloot zouden worden, en dat alle gegevens vertrouwelijk en anoniem zouden worden verwerkt. De deelnemers die online de vragenlijst invulden dienden eerst op akkoord te drukken alvorens zij naar de vragenlijst werden doorgelinkt. Op papier dienden de deelnemers een vinkje of handtekening als akkoord te zetten.

De vragenlijst begint met het uitvragen van de demografische gegevens, gevolgd door vragen over voedingsgewoonten. Voorafgaand kreeg de respondent een klein informatieblok met als introductie dat er vragen zouden worden gesteld over voedingsgewoonten, en dat het eetpatroon van de afgelopen 30 dagen in gedachten gehouden dient te worden. Aansluitend daarop volgde de 6punt Likert-schaal van gedrag, waarin de respondenten konden aangeven hoe vaak ze bepaalde (on)gezonde voedingsmiddelen nuttigen. In een open-antwoord venster konden de respondenten eventuele toelichting geven op de vraag of ze wel/niet gezond eten. Daaropvolgend kwamen de stellingen die waren afgeleid uit de constructen uit tabel 1 over

(25)

gezonde voeding op een 5punt Likert-schaal, gevolgd door een informatieblok dat aangaf dat er vragen over sportgewoonten zouden volgen; vermeld werd dat er onder andere vragen gesteld zouden worden over welke sport er beoefend wordt, hoe vaak, en of bewegen leuk wordt bevonden om te doen. Ook hier werd gevraagd om bij het invullen de laatste 30 dagen in gedachten te houden. In hetzelfde blok stonden de stellingen die waren afgeleid uit de constructen uit tabel 1 over sporten. Vervolgens werd de schaal van Pulvers et al. (2004) getoond om het schoonheidsideaal te meten. Voorafgaand werd er in een kort informatieblok verteld dat er een paar vragen zouden volgen gerelateerd aan verschillende vormen van lichaamsbouw. Er volgde weer een lijst met stellingen over constructen van tabel 1, waarbij dit keer voornamelijk stellingen gebruikt werden die waren afgeleid uit het kwalitatieve onderzoek. Er werd aangegeven dat de vragenlijst zou eindigen met een set vragen over het integratieproces. Hier werd vermeld dat er vragen gesteld zouden worden over gedachten en gevoelens die de respondenten ervaren als Nederlanders met een Antilliaanse/Arubaanse afkomst. Er werd afgesloten met de uitkomstmaat: de schaal van de intentie tot gezond gedrag. Boven de Likert-schalen stond: “ik ben van plan om in de komende twee

maanden….”. Na het invullen van de vragenlijst mocht de respondent, indien gewenst, zijn of haar mailadres invullen om kans te maken op de cadeaubon. Er werd benadrukt dat dit e-mailadres uitsluitend gebruikt zou worden om de winnaars op de hoogte te brengen.

§ 3.4 Data-analyse

De analyses zijn uitgevoerd met het statistische programma SPSS, versie 22. Over de verzamelde data zijn verschillende soorten analyses uitgevoerd. Allereerst is er gekeken naar de correlaties tussen de verschillende schalen, en de correlaties tussen de schalen en de uitkomstmaat. Vanwege de kleine sample size en de niet-normale verdeeldheid van de data is er voor het berekenen van de correlaties gebruik gemaakt van de Spearmans rangcorrelatiecoëfficiënt en voor het toetsen van verschillen tussen de twee generaties de non-parametrische Mann-Whitney toets.

4. Resultaten

Dit hoofdstuk zal de resultaten beschrijven aan de hand van de uitgevoerde analyses. Allereerst worden de geworven deelnemers beschreven aan de hand van een aantal

demografische en antropomorfische kenmerken in paragraaf 4.1. In paragraaf 4.2 worden de hypothesen getoetst door de overeenkomsten en verschillen tussen de twee generaties per

(26)

schaal te analyseren, gevolgd door een beschrijving van de overeenkomsten en verschillen op de overige constructen in 4.3. Vervolgens wordt een analyse van de fase van

gedragsverandering van de eerste generatie uitgevoerd in 4.4, waarna het hoofdstuk afsluit met de resultaten van de exploratieve analyse (4.5).

§ 4.1 Deelnemers

Van de 45 vragenlijsten die geopend werden via de link zijn er uiteindelijk 37 geïncludeerd voor de analyses; er zijn enkel vragenlijsten meegenomen die voor minstens 65% zijn ingevuld. De gemiddelde leeftijd van de steekproef was 41,5 jaar (SD=17,6), waarbij het overgrote deel van Curaçaose afkomst was. De eerste generatie was oververtegenwoordigd met 27 deelnemers (tabel 3). Van één deelnemer was het niet duidelijk tot welke generatie deze behoorde vanwege het niet invullen van het geboorteland en één deelnemer had geen geslacht ingevuld. BMI gemiddelden tonen een te zwaar BMI van 27,3 voor de eerste

generatie, en een BMI van 24,7 voor de tweede generatie, wat nog net onder gezond gewicht valt. Er participeerden overwegend meer vrouwen, en deelnemers in de eerste generatie waren significant ouder dan de tweede generatie.

Tabel 3. Demografische en antropomorfische kenmerken per generatie

Karakteristieken Eerste generatie Tweede generatie P-waarde

Leeftijd, gemiddelde (SD) 47,1 (15,9) 22.6 (4,2) < ,001 BMI, gemiddelde (SD) 27,3 (4,2) 24.7 (6,7) ,04 Overgewicht, N (in %)* 9 (33,3) 2 (22,2) ,08 Obesitas, N (in %)* 9 (33,.3) 1 (11,1) ,09 Vrouwen, N (in %) 22 (81,5) 8 (88,8) Mannen, N (in %) 5 (18,5) 0

* Overgewicht: 25 ≤ BMI ≤ 30; obesitas: BMI ≥ 30

§ 4.2 Overeenkomsten en verschillen per schaal

(27)

determinanten tussen de eerste en tweede generatie Antillianen in Nederland. Om de overeenkomsten en verschillen aan het licht te brengen, zijn er over de verschillende

geconstrueerde schalen gemiddelden berekend en analyses uitgevoerd om na te gaan in welke mate de generaties verschillen op de determinanten psychosociale problematiek, het

schoonheidsideaal en etnische identiteit. Er is zowel gekeken naar de totale gemiddelden van elke schaal, als de gemiddelde scores per item van elke schaal (tabel 4).

Tabel 4. Gemiddelde scores op de determinanten per schaal voor de twee generaties en gemiddelde scores per item, met bijbehorende standaarddeviaties (SD), en p-waarden.*

Determinanten 1e gen. 2e gen. p-waarde

Psychosociale problematiek 3,54 (,90) . Ik heb heimwee naar mijn geboorteland 2,67 (,92) .

Ik heb het verhuizen naar Nederland ervaren als 4,25 (1,07) . Ik zou willen terug verhuizen naar de Antillen 3,00 (1,35) 2,25 (1,58) ,19

Schoonheidsideaal 3,53 (,60) 3,44 (,75) ,84 Het mooist vind ik figuur 3.50 (,72) 3,33 (,87) ,55 Dit figuur ziet er het meest gezond uit 3,46 (,66) 3,67 (1,0) ,52 Dit figuur zou ik graag willen zijn 3,63 (,72) 3,33 (,87) ,27

Etnische identiteit 3,09 (,75) .

Ik eet ‘s middags een warme maaltijd 2,11 (1,19) 1,67 (,71) ,42 Ik spreek meer af met Antilliaanse personen 2,61 (1,23) 1,88 (1,46) ,10 Ik heb heimwee naar mijn geboorteland 2,67 (,92) .

Mijn etnische achtergrond speelt een belangrijke rol 3,61 (1,41) 4,13 (,84) ,47 Ik voel mij Antilliaans/Arubaans 4,57 (,73) 4,00 (1,07) ,11

* er missen een aantal waarden voor de tweede generatie, omdat de betreffende items enkel door de eerste generatie beantwoord konden worden.

Wat betreft de schaal van psychosociale problematiek is het moeilijk om een uitspraak te doen over de overeenkomsten en verschillen, doordat er veel waarden ontbreken voor de tweede generatie. Wel wordt duidelijk dat de eerste generatie meer de wens heeft om terug te verhuizen naar de Antillen dan de tweede generatie, wat gezien het geboorteland geen

(28)

vreemde bevinding is. Van de 27 eerste generatie Antillianen, gaf 14,8% aan wel eens depressieve gevoelens te hebben gehad als gevolg van het verhuisproces naar Nederland, 7,4% ervoer angstige gevoelens en 3,7% andersoortige psychosociale klachten. Op de vraag hoe ernstig deze klachten waren, werd gemiddeld een 4 geantwoord op een 10-punt Likert-schaal (SD = 2,24); dit illustreert een matig niveau van ernst. De rest (74,1%) gaf aan geen psychosociale klachten te hebben ervaren. Verder wordt duidelijk dat er meer overeenkomsten dan verschillen zijn als gekeken wordt naar de item-scores van het schoonheidsideaal. De eerste en tweede generatie verschillen op het eerste gezicht niet op de schaal van Pulvers et. al (2004), terwijl verondersteld werd dat de eerste generatie hoger zou scoren. Gemiddeld genomen wees de eerste generatie iets vaker figuur ‘D’ (BMI = 24) aan als mooiste figuur als ook het figuur dat ze graag zouden willen zijn, terwijl de tweede generatie iets vaker figuur ‘C’ aanwees als mooiste figuur en het figuur dat ze graag zouden willen zijn (BMI = 21). Gezien de zeer kleine niet-significante verschillen kunnen hier echter geen harde uitspraken over gedaan worden. Het aanwijzen van het slanke figuur ‘C’ door de tweede generatie zou volgens de hypothese kunnen komen door een sterkere binding met de Nederlandse cultuur. Echter, de resultaten geven hier vrij uitgebalanceerde scores: beide generaties ontbijten en lunchen regelmatig met brood, voelen zich redelijk Nederlands en geven aan dat Nederland aanvoelt als het thuisland. Tweede generatie deelnemers gaven overigens wel relatief vaker aan Nederlands eten klaar te maken (M = 3.00, SD = 1.12) ten opzichte van de eerste generatie (M = 2.22, SD = .97). Een analyse met de Mann-Whitney toets geeft echter een

niet-significant verschil aan, p = ,06.

Qua gevoel van etnische identiteit werd verondersteld dat de eerste generatie hier hoger op zou scoren dan de tweede generatie; hierdoor zouden zij meer vasthouden aan traditionele eet- en sportgewoonten, als ook het traditionele schoonheidsideaal. Ondanks het gebrek aan significante verschillen kan gezegd worden dat de eerste generatie meer afspreekt met Antilliaanse/Arubaanse personen en zich meer Antilliaans/Arubaans voelt. Wat betreft de eet- en sportgewoonten geven de resultaten echter een gelijkmatiger beeld weer: de twee generaties consumeren in dezelfde mate traditionele voeding, en zitten qua frequentie van sporten ook op eenzelfde niveau: van beide generaties zegt 50% wel aan sport te doen en 50% niet. Waar de twee generaties wel significant op verschillen is het gebruik van de fiets: tweede generatie Antillianen maken hier vaker gebruik van dan eerste generatie Antillianen (2--3 keer per week t.o.v. minder dan één keer per week, p < .001). De veronderstelde hang naar het traditioneel forsere schoonheidsideaal door de eerste generatie wordt door de

(29)

resultaten niet bevestigd: gemiddeld wezen zij figuur ‘D’ aan, wat overeenkomt met een

gezond BMI van 24. Er zijn geen significante rangcorrelaties gevonden tussen de uitkomstmaat en de

schalen van psychosociale problematiek (p = ,68), het schoonheidsideaal (p = ,90) en

etnische identiteit (p= ,74). Geen van de geconstrueerde schalen bleken een voorspellende waarde te hebben voor de mate van intentie tot gezond gedrag. Aanvankelijk zouden de verschillende schalen - psychosociale problematiek, het schoonheidsideaal en etnische identiteit - in een model worden geplaatst voor een regressie-analyse, maar omdat er geen significante correlaties waren gevonden tussen de schalen en de uitkomstmaat is er voor

gekozen dit achterwege te laten. Vervolgens is gekeken naar correlaties tussen de geconstrueerde schalen. Er is een

sterke positieve rangcorrelatie gevonden tussen de schaal van psychosociale problematiek en etnische identiteit ( rS = ,783; p < ,001): hoe meer men geneigd is om vast te houden aan de etnische identiteit, hoe meer men te maken krijgt met psychosociale problematiek. Zo blijken deelnemers een grotere wens te hebben om terug te verhuizen indien zij meer afspreken met Antilliaanse/Arubaanse personen, rS = ,552, p = ,001; en deelnemers wiens etnische achtergrond een belangrijke rol speelt, geven in hogere mate aan te willen terug verhuizen naar de Antillen, rS = ,637, p < ,001. Tevens is er een kleine significante rangcorrelatie gevonden tussen een item van de schaal van etnische identiteit en de schaal van het schoonheidsideaal: hoe meer deelnemers aangaven zich Antilliaans of Arubaans te voelen, hoe vaker ze een forser postuur aanwezen als mooiste figuur, rS = ,384, p< ,05.

Gesteld kan worden dat er over het algemeen meer overeenkomsten dan verschillen zijn aangetoond op de geconstrueerde schalen tussen de twee generaties, afgezien van een paar kleine verschillen op de schalen van psychosociale problematiek en etnische identiteit. De meeste verschillen zijn niet-significant, en dienen daarom met nuance geïnterpreteerd te worden. De volgende deelparagraaf zal inzoomen op de items van tabel 1, om eventuele overeenkomsten en verschillen op deze constructen bloot te leggen tussen de twee generaties.

§ 4.3 Overige overeenkomsten en verschillen

In tabel 5 zijn de item-scores van de verschillende constructen uiteengezet voor de twee generaties. Ook hier wordt duidelijk dat er op bijna alle constructen meer

overeenkomsten als verschillen zijn. De twee generaties scoren zeer gelijkmatig op gevoel van ervaren controle, sociale invloeden, attitude, omgevingsfactoren, cognitieve/affectieve factoren, self-efficacy en brua. Kleine significante verschillen zijn gevonden op het construct

(30)

‘gedrag’, waarbij de tweede generatie vaker Nederlands kookt vergeleken met de eerste generatie, en het construct ‘kosten-en-baten-analyse’, waarbij de tweede generatie vaker aangeeft dat gezonde voeding veel tijd kost vergeleken met de eerste generatie. Verder valt op dat de eerste generatie vaker meer dan één keer opschept en meer druk ervaart om veel te eten vergeleken met de tweede generatie. Deze verschillen zijn echter niet-significant, dus dienen voorzichtig te worden geïnterpreteerd.

Tabel 5. Gemiddelde scores op de items per construct voor de twee generaties en de eerste generatie Curaçaoënaars (1e gen. Cur.)*, met bijbehorende standaarddeviaties (SD), en p-waarden (p).

Constructen 1e gen. 2e gen. p 1e gen. Cur.

Gevoel van ervaren controle

Ik heb zelf de controle over mijn gewicht 3,58(1,10) 3,78(,67) ,65 3,57(1,07) Mijn lichaamsomvang is genetisch bepaald 2,79(1,18) 3,22(0,97) ,38 3,05(1,03)

Sociale invloeden

Ik ervaar druk uit mijn omgeving om aan te komen 1,79(1,22) 1,56(,73) ,89 1,79(1,08) Ik ervaar druk om veel te eten 1,81(1,18) 1,33(,71) ,24 1,85(1,31) Mijn omgeving vindt het mooier als ik ben aangekomen 2,21(1,41) 1,89(1,36) ,47 2,00(1,25) Ik ervaar druk uit mijn omgeving om af te vallen 1,71(1,08) 2,33(1,50) ,24 1,53(0,84) Attitude

Ik vind lichaamsbeweging belangrijk 4,19(,98) 4,22 (,67) ,74 4,10(1,07) Ik vind bewegen leuk 3,52(1,30) 3,44(1,42) ,90 3,37(1,34)

Omgevingsfactoren

Er zijn voldoende mogelijkheden om te sporten 4,24(0,93) 4,33(,71) ,98 4,21(,98) bij mij in de buurt

Er zijn voldoende mogelijkheden om gezonde voeding 4,26(0,94) 4,67 (,50) ,22 4,20(1,06) te kopen bij mij in de buurt

Cognitieve/affectieve factoren

Gezonde voeding is lekker 3,65 (1,23) 4,00 (,87) ,60 3,58 (1,43) Gedrag

Ik kook overwegend Antilliaans 2,63(1,11) 2,56(1,42) ,82 2,70(1,17) Ik schep vaker dan één keer op 2,04(1,02) 1,44(0,73) ,12 2,05(1,15) Ik kook overwegend Nederlands 2,22(0,97) 3,00(1,12) ,06 2,25(1,02) Self-efficacy

(31)

Kosten en baten-analyse

Sporten kost te veel geld 2,56(1,36) 3,00(1,12) ,35 2,74(1,41) Gezonde voeding kost veel tijd 2,11(1,05) 3,33(1,50) ,03 2,05(1,10) Gezonde voeding is duur 2,69(1,19) 3,44(1,74) ,22 2,79(1,27) Brua

Mijn lichaamsomvang wordt bepaald door krachten 2,25(1,29) 1,67(0,71) ,30 2,37(1,17) van boven of buitenaf

* de scores van de groep eerste generatie Curaçaoënaars zijn hier opgenomen voor de exploratieve analyse (zie deelparagraaf 4.5) Verder bleek uit de 6punt Likert-schaal van ‘gedrag’ dat beide generaties elke dag groente en fruit eten en 2-3 keer in de week volkoren brood en vis consumeren; qua ongezonde voedingsmiddelen voegen beide generaties één keer in de twee weken suiker toe aan gerechten, en consumeren één keer per twee-vier weken fastfood, wit brood en frisdrank.

§ 4.4 Fase van gedragsverandering

De fase van gedragsverandering zal worden vastgesteld aan de hand van de scores van de eerste generatie op de volgende constructen: intentie tot gezond gedrag, tevredenheid met het eigen gewicht en actieve pogingen die zijn gedaan om af te vallen. Het merendeel van de deelnemers hadden een sterke intentie om gezond gedrag te gaan vertonen in de toekomst, wat een kenmerk is van zowel de implementatie- als de actiefase: 61,9% scoorden een 5 op een 5-punt Likert-schaal, 23,8% een 4 en de rest (14,3%) een 3 of lager. Verder is de eerste generatie gemengd tevreden over het eigen gewicht: 37% geeft aan redelijk tot zeer tevreden te zijn, 18,5% neemt een neutrale positie in en 37% is redelijk tot zeer ontevreden. Er was een kleine negatieve significante rangcorrelatie gevonden tussen tevredenheid met het uiterlijk en de BMI-scores (rS = -,298; p < ,05): hoe hoger de BMI-score, hoe minder tevreden de deelnemers waren over het uiterlijk. Een grotere ontevredenheid van de huidige staat

correspondeert met een hogere fase van het Rubicon model, waardoor gezegd kan worden dat deelnemers met een hoger BMI in een hogere fase zitten. Om na te gaan of deze groep in de hoogste fase zit - de actiefase - dienen de pogingen die zijn ondernomen om af te vallen in beschouwing te worden genomen: 44,4% geeft aan één of meerdere pogingen per jaar te hebben gedaan, 18,5% één keer per jaar, 11,1% heeft het ooit een keer geprobeerd, en 25,9% zegt geen pogingen ondernomen te hebben. Ook hier was een significante rangcorrelatie met de BMI-score aangetoond (rS = ,457; p = ,001): hoe hoger de BMI-score, hoe meer

(32)

hogere BMI-scores meer actieve pogingen onderneemt om af te vallen, geeft aan dat zij zich bevinden in de actiefase van het Rubicon model, terwijl deelnemers met een minder hoog BMI vaker in de implementatiefase zitten.

§ 4.5 Resultaten exploratieve analyse

Item-scores van 22 eerste generatie Curaçaoënaars zijn opgenomen om na te gaan wat de overeenkomsten en verschillen zijn tussen oudere generatie Curaçaoënaars op Curaçao en eerste generatie Curaçaoënaars in Nederland op de volgende determinanten: prijs van

gezonde voeding, controlefocus, perceptie van tijd, en het schoonheidsideaal (zie tabel 5 voor een overzicht van de scores).

Eerste generatie Curaçaoënaars uit deze studie hadden gemiddeld een meer intern georiënteerde controlefocus: het merendeel gaf aan zelf de controle te hebben over het eigen gewicht, en waren het gemiddeld oneens met de stelling dat de lichaamsomvang wordt bepaald door krachten van boven- of buitenaf. Deze scores staan haaks op de bevindingen uit het kwalitatieve onderzoek, waaruit bleek dat het merendeel van de bevolking een meer extern georiënteerde controlefocus heeft, en gelooft in brua. Ook gaven eerste generatie Curaçaoënaars in deze studie aan weinig druk te ervaren uit de sociale omgeving om aan te komen of veel te eten, terwijl de deelnemers uit het kwalitatieve onderzoek dit als een belangrijke determinant noemden. Een ander verschil is de perceptie van prijs en tijd: waar deelnemers in het kwalitatieve onderzoek de prijs en tijd als belangrijke determinanten onderstreepten, waren de eerste generatie Curaçaoënaars in deze studie het oneens met de stellingen dat gezonde voeding veel tijd kost of dat ze geen tijd zouden hebben om te sporten. Een meer neutrale positie werd ingenomen bij de stellingen “gezonde voeding is duur” en “sporten kost te veel geld”. Verder gaven de eerste generatie Curaçaoënaars aan dat er voldoende mogelijkheden zijn in de buurt om gezonde voeding te kopen, in tegenstelling tot de deelnemers in de kwalitatieve studie. Tot slot werd op de schaal van Pulvers et al. (2004) gemiddeld een slanker figuur aangewezen als mooist uitziende figuur (figuur C, M = 3.50, SD = .73) in vergelijking met de Curaçaoënaars op Curaçao, die veelal figuur ‘D’ en ‘E’ aanwezen als mooiste figuur.

5. Discussie

In dit hoofdstuk zullen allereerst de opgestelde hypothesen worden getoetst aan de hand van bovenstaande resultaten, inclusief de beantwoording van de onderzoeksvraag (5.1). De

(33)

exploratieve onderzoeksvraag zal beantwoord worden in het kader van een beschrijvende vergelijking tussen de gegevens die zijn verzameld op Curaçao en de gegevens die uit het huidige onderzoek zijn voortgekomen (5.2). Vervolgens zal er gereflecteerd worden op de methodologische kant van het onderzoek. Sterke en zwakke punten zullen hier benoemd worden, als ook suggesties voor vervolgonderzoek (5.3). Tot slot volgen er aanbevelingen voor het ontwikkelen van interventies gericht op het aanpakken van overgewicht in de Antilliaanse gemeenschap, waar het Rubicon model wordt gebruikt als raamwerk (5.4).

§ 5.1 Discussiepunten per hypothese

Uit de resultaten is gebleken dat er slechts een klein percentage eerste generatie Antillianen te kampen heeft met ernstige psychosociale problematiek als gevolg van het migratieproces. In totaal gaf 25.9% aan enige vorm van psychosociale klachten te hebben ervaren; de ernst werd doorgaans als ‘matig’ bestempeld. Wel gaf 55.6% aan soms heimwee te ervaren naar het geboorteland, en één op de drie gaf aan de wens te hebben om terug te verhuizen. Aangezien tweede generatie Antillianen in de vragenlijst niet konden aangeven of zij kampen met psychosociale problematiek was er geen vergelijking mogelijk tussen de twee generaties. Een toetsing van de eerste hypothese is om deze reden niet mogelijk. Wel kan gezegd worden dat psychosociale problematiek vooralsnog geen verklarende factor lijkt te vormen voor de grotere frequentie van overgewicht in de eerste generatie in dit onderzoek.

Hoewel de resultaten duiden op een lichte voorkeur voor een ietwat slanker postuur door tweede generatie Antillianen in vergelijking met eerste generatie Antillianen,

ondersteunen de onderzoeksresultaten de tweede hypothese niet volledig. Alle bevonden resultaten waren niet significant; enige nuance lijkt hier dus op zijn plek. De sterkere

voorkeur voor figuur C als mooiste figuur (BMI = 21) lijkt op het eerste gezicht een tendens naar een geïnternaliseerd westers schoonheidsideaal te impliceren door de tweede generatie. Eerste generatie Antillianen hadden weliswaar een voorkeur voor het zwaardere figuur D (BMI = 24); dit verschil is te klein om te kunnen vaststellen of zij een ander

schoonheidsideaal aanhangen. Mogelijk zijn beide generaties beïnvloed door het westerse schoonheidsideaal, of is de steekproef te klein geweest om duidelijke verschillen bloot te leggen. Bij de beantwoording van de exploratieve vraag zal er een vergelijking worden gemaakt tussen het schoonheidsideaal van eerste generatie Curaçaoënaars in Nederland en op Curaçao, waardoor er een duidelijker beeld geschetst kan worden over de invloed van het westerse schoonheidsideaal op de eerste generatie. Vooralsnog kan de tweede hypothese niet

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In de stellingen wordt er ingegaan op de voorwaarden uit het EPPM (Witte, 1998) zodat nagegaan kon worden of de mate van bedreiging (threat) invloed heeft gehad op de

- de middelomtrek (&gt; 12 jaar) is niet toegenomen of is afgenomen - één of meer van de gegeven adviezen wordt/worden goed uitgevoerd. Vetgedrukt: deze indicatoren worden

Hieraan moet u denken wanneer het kind zeer jong (in de eerste levensmaanden) een overgewicht ontwikkelt, wanneer het gewicht van het kind toeneemt terwijl de lengtegroei

In dat geval wordt u ook voor verdere controle van de zwangerschap en de bevalling verwezen naar de gynaecoloog en geldt voor u hetzelfde als voor de zwangere met een BMI &gt;

Een logische verklaring voor het verschil met 2002 is dat in 2002 bij de behandeling DO alleen voor opkomst eggen in het donker is uitgevoerd terwijl er in 2003 bij deze

Hoewel ouderen met obesitas minder bewegen, sporten en minder meedoen aan sociale activiteiten dan ouderen met een normaal gewicht en overgewicht, is er geen

Een ongezonde leefstijl en overgewicht hangen samen met ongezonde voeding enerzijds en onvoldoende beweging anderzijds.. Onvoldoende beweging komt onder meer omdat veel mensen

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of