• No results found

Interventie overgewicht bij studenten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Interventie overgewicht bij studenten"

Copied!
91
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Interventie overgewicht bij studenten

Experiment naar het effect van fear appeals op het geïntendeerde

gedrag van studenten met betrekking tot ontbijten

Désirée Boerema (s1810898)

Dr. J. C. Hartogslaan 35-2

6824 DD Arnhem

b.e.d.boerema@student.rug.nl Rijksuniversiteit Groningen Faculteit der Letteren

Communicatie- en informatiewetenschappen Masterscriptie (definitieve versie)

(2)

Samenvatting

In dit onderzoeksrapport wordt beschreven hoe een experiment is gedaan naar de effecten van angstaanjagende boodschappen (fear appeals) op het geïntendeerde gedrag van studenten. Het gaat hierbij om het waarschuwen voor overgewicht door middel van angstaanjagende afbeeldingen en teksten en daarbij is aanbevolen dat het dagelijks nuttigen van een ontbijt een oplossing kan zijn om dit te voorkomen.

Uit onderzoek van CBS (2012) is gebleken dat 40% van de hoger opgeleide studenten (Hbo/WO) in Nederland kampt met overgewicht. Dit overgewicht wordt veroorzaakt doordat studenten te weinig bewegen en ongezond eten (Faas, 2012). Dit uit zich onder andere in slecht ontbijten (Vansant, 2000). Bijna niemand weet dat het overslaan van het ontbijt verstrekkende gevolgen heeft (Schutte, 2012). Er is dus een belangrijke rol weggelegd voor voorlichting op dit gebied. De vraag is echter hoe dergelijke voorlichting het beste kan worden vormgegeven. In dit onderzoeksrapport wordt onderzocht of voorlichtingsmateriaal met angstaanjagende boodschappen (fear appeals) een positieve bijdrage kunnen leveren op het geïntendeerde ontbijtgedrag van studenten. De hoofdvragen luiden als volgt:

1. ‘In hoeverre hebben fear appeals, met betrekking tot ontbijten, effect op het geïntendeerde gedrag van studenten?’.

2. ‘In hoeverre verloopt de verwerking van boodschappen over overgewicht met een fear

appeal conform de voorspellingen van het Extended Parallel Process Model?’.

Er is voor gekozen om hier onderzoek naar te doen omdat er nog weinig onderzoek gedaan is naar de effecten die angstaanjagende boodschappen (fear appeals), met betrekking tot overgewicht, hebben op het geïntendeerde gedrag van studenten. Met behulp van dit onderzoek kan inzicht verkregen wordt in de effecten van angstaanjagende boodschappen (fear appeals) op het geïntendeerde ontbijtgedrag van studenten. Aan de hand van deze inzichten kan bepaald worden of het gebruik van

fear appeals een geschikte manier is om de kennis van studenten te verrijken en invloed uit te

oefenen op het gedrag. Daarnaast is het onderzoek van belang omdat de theorie van Witte (1998) over het Extended Parallel Process Model (EPPM) getest is. Er is nagegaan of de verwerking van de boodschappen verloopt zoals het EPPM (Witte, 1998) voorspeld. Aan de hand van deze informatie kon bepaald worden of dit onderzoek de theorie van Witte (1998) wel of niet steunt.

Persuasieve communicatie wordt ingezet om attitudeverandering of gedragsverandering teweeg te brengen (Brehm, Kassin, Fein & Mervielde, 2000). In dit onderzoek is gebruik gemaakt van angstaanjagende boodschappen (fear appeals) en dit is één van de manieren hoe persuasieve communicatie vormgegeven kan worden (Witte, 1992; Knobbout & Van Wel, 1996; Baan, 2008). Er zijn verschillende verklaringen voor de waargenomen effecten die angstaanjagende boodschappen

(fear appeals) teweeg kunnen brengen (O’keefe, 2002). Er zijn twee modellen waar uitgebreid

onderzoek naar gedaan is: de Protection motivation theory van Rogers (1975) en het Extended

parallel process model van Witte (1998). Aan de hand van het EPPM kan achterhaald worden

(3)

Uit onderzoek van Allen en Witte (2000) is naar voren gekomen dat sterke angstaanjagende boodschappen (fear appeals) met een hoge mate van effectiviteit (efficacy) grotere gedragsverandering teweeg brengen dan angstaanjagende boodschappen (fear appeals) met een lage mate van effectiviteit (efficacy) (Allen & Witte, 2000). Dit komt overeen met de voorspellingen die met het EPPM van Witte (1998) gedaan kunnen worden. De onderzoekresultaten van Hertgers en Jansen (2006) bieden weinig steun voor het EPPM (Witte, 1998). Doordat Hertgers en Jansen (2006) geen rekening gehouden hebben met mogelijk interfererende variabelen kan het zijn dat de resultaten beïnvloed zijn, waardoor mogelijk geen steun is gevonden voor het EPPM van Witte (1998).

Om na te gaan of angstaanjagende boodschappen (fear appeals) effect hebben op het geïntendeerde gedrag van studenten en het EPPM (Witte, 1998) te toetsen is er online een experiment uitgevoerd met behulp van een enquête. De enquête is op te delen in twee onderdelen: vragen die persoonlijke gegevens opleveren en stellingen met betrekking tot de variabelen van het EPPM (Witte, 1998). Elke proefpersoon is blootgesteld aan deze enquête. Er is echter wel verschil gemaakt in de soort advertentie waaraan de proefpersonen blootgesteld zijn. Zo zijn er vier groepen onderscheiden waarvan de eerste drie blootgesteld zijn aan een advertentie met een angstaanjagende boodschap

(fear appeal) en de vierde groep zonder angstaanjagende boodschap (fear appeal). Bij groep één tot

en met drie is er gevarieerd in de mate waarin ze bedreiging (threat) en effectiviteit (efficacy) zouden oproepen bij de proefpersonen. De eerste groep is blootgesteld aan een advertentie met een hoge bedreiging (threat) en hoge effectiviteit (efficacy), de tweede groep is blootgesteld aan een advertentie met een hoge bedreiging (threat) en lage effectiviteit (efficacy) en de derde groep aan een advertentie met een lage bedreiging (threat) en hoge effectiviteit (efficacy). In totaal hebben 116 proefpersonen aan het experiment deelgenomen. Het gaat hier om studenten die een Hbo of Wo -opleiding volgen, binnen de leeftijdscategorie van zestien en dertig jaar.

Uit het onderzoek is gebleken dat angstaanjagende boodschappen (fear appeals) geen positief effect hebben op de gevaarcontrole modus (danger control mode) en dit betekent dat angstaanjagende boodschappen (fear appeals) geen invloed hebben op het geïntendeerde ontbijtgedrag van studenten. Daarnaast kan geconcludeerd worden dat de verwerking van angstaanjagende boodschappen (fear appeals) over overgewicht niet conform de voorspellingen van het Extended

Parallel Process Model (Witte, 1998) verloopt. Angstaanjagende boodschappen (fear appeals) bleken

niet voldoende effectief om het geïntendeerde ontbijtgedrag te beïnvloeden. Om studenten voor te lichten over het belang van het ontbijten en gedragsverandering teweeg te brengen wordt er, naar aanleiding van de resultaten uit dit onderzoek, geadviseerd om geen gebruik te maken van angstaanjagende boodschappen. Daarnaast kan gesteld worden dat de resultaten van dit onderzoek weinig steun bieden voor het EPPM van Witte (1998), net als het onderzoek van Hertgers en Jansen (2006).

(4)

Hierdoor kunnen de resultaten een vertekend beeld geven van de werkelijkheid en dit heeft een negatieve invloed gehad op de betrouwbaarheid van het onderzoek. Voor vervolgonderzoek wordt geadviseerd om de voorlichting te verdiepen door specifieker in te gaan op het ontbijt. Door bijvoorbeeld in te gaan op de gevolgen van het nuttigen van een slecht ontbijt (bijvoorbeeld koekjes) en van een goed ontbijt (bijvoorbeeld brood). De persoon scoort mogelijk hoger op vatbaarheid

(susceptibility) omdat in het voorlichtingsmateriaal zijn ontbijtinvulling wordt weergegeven als

(5)

Woord vooraf

Studeren gaat vaak samen met op jezelf wonen, keuzes maken, zelfstandig worden en voor jezelf zorgen: schoonmaken, je bed verschonen en koken. Door de drukte rondom je studie en de verleiding van sociale activiteiten kan een ontbijtje er dan wel eens bij inschieten met alle gevolgen van dien. Hoewel deze eerste maaltijd een belangrijke functie heeft, slaan veel studenten het ontbijt over om verschillende redenen. Dit kan voor vele studenten betekenen dat het gewicht gestaag toeneemt. Hoe kunnen deze studenten aangezet worden om wel de dag te starten met een ontbijt? In dit onderzoeksrapport wordt er verslag gedaan van een onderzoek naar de effecten die fear

appeals, met betrekking tot het ontbijtgedrag, hebben op het geïntendeerde gedrag van studenten.

In deze 'angstaanjagende beelden' wordt er gewaarschuwd voor overgewicht waarbij als aanbeveling, om dit te voorkomen, het belang van het ontbijt benadrukt wordt. In het onderzoek wordt nagegaan of fear appeals een positief effect hebben op het geïntendeerde gedrag. Daarnaast wordt gekeken welke effectverschillen er voorkomen.

In dit voorwoord maak ik gebruik van de mogelijkheid om een aantal mensen te bedanken. Allereerst wil ik Yfke Ongena bedanken, mijn scriptiebegeleidster, voor de ondersteuning en begeleiding bij het uitvoeren van het experiment en het schrijven van dit onderzoeksrapport. Zowel via de mail als bij de spreekuren kreeg ik waardevolle feedback waardoor ik weer goed verder kon werken. Verder wil ik mijn zus, vader en vriend bedanken. Saskia, bedankt voor het controleren van mijn scriptie vanuit wetenschappelijk oogpunt. Jaap, aan de hand van jouw feedback heb ik aanpassingen kunnen doen zodat dit rapport ook goed leesbaar is voor mensen buiten mijn vakgebied. Bedankt hiervoor.Robert, bedankt voor de laatste taalkundige controle en alle steun tijdens het schrijven van mijn scriptie. Ook wil ik de tweede lezer van mijn scriptie, Carel Jansen, bedanken. Daarnaast bedank ik alle proefpersonen die deel hebben genomen aan het onderzoek, zonder jullie was het experiment niet uit te voeren.

(6)

Inhoudsopgave

1. INLEIDING ... 1

1.1AANLEIDING ONDERZOEK ... 1

1.1.1 Overgewicht bij studenten ... 1

1.1.2 Oorzaken overgewicht studenten ... 1

1.1.3 Ontbijtgedrag studenten ... 2

1.1.4 Nut van ontbijten ... 2

1.1.5 Kennis over belang van ontbijt ... 2

1.2VRAAGSTELLING ... 3

1.3LEESWIJZER ... 3

2. THEORETISCH KADER ... 5

2.1PERSUASIEVE COMMUNICATIE ... 5

2.1.1 Intenties en gedragsverandering ... 5

2.1.2 Voorspellen en begrijpen van gedrag ... 5

2.2FEAR APPEALS ... 6

2.3VERWERKING VAN FEAR APPEALS ... 6

2.3.1 Protection motivation theory... 7

2.3.2 Extended Parallel Process Model ... 7

2.3.3 Verantwoording keuze model ... 9

2.4FEAR APPEALS IN GEZONDHEIDSVOORLICHTING ... 10

2.4.1 Vormgeving afbeeldingen fear appeals ... 10

2.4.2 Effectiviteit fear appeals in gezondheidscampagnes ... 10

2.4.3 Effectiviteit fear appeals met betrekking tot overgewicht ... 11

2.5HYPOTHESES ... 12

2.5.1 Hypotheses bij hoofdvraag één ... 13

2.5.2 Hypotheses bij hoofdvraag twee ... 13

(7)

4.3VARIANTIEANALYSE VERGELIJKEN GROEPEN ... 24

4.3.1 Vergelijking met betrekking tot mate efficacy ... 24

4.3.2 Vergelijking met betrekking tot mate van threat ... 24

4.3.3 Vergelijking met betrekking tot effect fear appeal ... 25

4.3.4 Toetsing hypothese 1 ... 27

4.3.5 Toetsing hypothese 2 ... 27

4.4CORRELATIES... 27

4.4.1 Samenvoegen variabelen ... 28

4.4.2 Correlatie tussen perceived threat en fear ... 28

4.4.3 Toetsing hypothese 3 ... 29

4.4.4 Correlatie tussen perceived efficacy en danger control mode ... 29

4.4.5 Toetsing hypothese 4 ... 30

4.4.6 Correlatie tussen perceived efficacy en fear control mode ... 30

4.4.7 Toetsing hypothese 5 ... 31

4.5VARIANTIEANALYSE INTERFERERENDE VARIABELEN ... 31

4.5.1 Mogelijk interfererende effecten op de variabele perceived threat ... 31

4.5.2 Mogelijk interfererende effecten op de variabele fear ... 32

4.5.3 Mogelijk interfererende effecten op de variabele fear control mode ... 32

4.5.4 Mogelijk interfererende effecten op de variabele perceived efficacy ... 32

4.5.5 Mogelijk interfererende effecten op de variabele danger control mode ... 32

5. CONCLUSIE ... 34

6. DISCUSSIE ... 36

BIBLIOGRAFIE ... 38

BIJLAGEN ... 41

BIJLAGE I:PROTECTION MOTIVATION THEORY ... 42

BIJLAGE II:AFBEELDINGEN UIT ONDERZOEK HERTGERS EN JANSEN (2006) ... 43

BIJLAGE III:OVERZICHT VARIABELEN ... 44

BIJLAGE IV:ONDERZOEKSMATERIAAL ... 46

BIJLAGE V:INHOUD ENQUÊTES MET BETREKKING TOT VARIABELEN ... 50

BIJLAGE VI:ENQUÊTE ... 53

BIJLAGE VII:BETROUWBAARHEIDSANALYSE CRONBACH'S ALPHA... 57

BIJLAGE VIII:OPERATIONALISATIE TERMEN MET BETREKKING TOT DE HOOFDVRAGEN ... 65

BIJLAGE IX:VARIANTIEANALYSE (VERGELIJKEN VAN DE GROEPEN) ... 66

BIJLAGE X:CORRELATIEANALYSE ... 73

BIJLAGE XI:VARIANTIEANALYSE (INTERFERERENDE VARIABELEN) ... 74

(8)

1. Inleiding

Om inzicht te geven in het belang van dit onderzoek wordt in dit hoofdstuk beschreven wat de aanleiding is geweest van dit onderzoek (§1.1). Daarnaast wordt de vraagstelling geïntroduceerd (§1.2) en de opbouw van dit onderzoeksrapport beschreven (§1.3).

1.1 Aanleiding onderzoek

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), Edith Schippers luidt in januari 2012 de noodklok omdat ongeveer de helft van de Nederlanders met overgewicht kampt (RTLNIEUWS, 2012). Uit onderzoek van het RIVM (2012) blijkt dat maar liefst 60%van de mannen in Nederland te zwaar is en bij de vrouwen is dat 44%. Één op de zeven personen uit deze groepen is zelfs zo zwaar, dat er een ernstig gezondheidsrisico bestaat (RIVM, 2012). In deze paragraaf wordt beschreven hoeveel van de Hbo- en WO-studenten anno 2012 overgewicht hebben. Er wordt ingegaan op de oorzaken die aan het overgewicht ten grondslag liggen, hoe het met het ontbijtgedrag gesteld is en wordt beschreven wat het nut van ontbijten is.

1.1.1 Overgewicht bij studenten

In 2010 had maar liefst 42% van de Hbo-studenten te maken met overgewicht (CBS, 2012). Daarvan had 8% ernstig overgewicht (CBS, 2012). In hetzelfde jaar had 37% van de WO-studenten overgewicht, waarvan 4% kampten met een ernstig overgewicht (CBS, 2012). Wanneer iemand eenmaal overgewicht heeft is afvallen erg moeilijk en als het wel lukt dat zitten de kilo's er gemiddeld na een twee à drie jaar weer aan (Ten Broeke & Veldhuizen, 2010). Uit onderzoek blijkt zelfs dat tweederde van de mensen die gaan lijnen uiteindelijk zwaarder worden dan eerst (Traci Mann, 2010). Het Voedingscentrum (2012) stelt dat overgewicht zowel lichamelijke klachten als geestelijke klachten met zich meebrengt. Bij lichamelijke klachten kan het gaan om hart- en vaatziekten, diabetes en gewrichtsklachten. Bij geestelijke klachten kan het gaan om sociaal-emotionele problemen zoals een negatief zelfbeeld (Voedingscentrum, 2012). Het is duidelijk geworden dat een relatief grote groep Hbo en WO-studenten overgewicht heeft en dit kan vele klachten met zich mee brengen. De vraag is hoe dit voorkomen kan worden en daarvoor is het van belang om eerst te kijken naar de oorzaken die hieraan ten grondslag liggen.

1.1.2 Oorzaken overgewicht studenten

(9)

gezinsleven een belangrijke plaats inneemt (quality time). Naar aanleiding van dit gegeven is er nagegaan hoe het met het ontbijtgedrag van studenten gesteld is.

1.1.3 Ontbijtgedrag studenten

Studenten vertonen lang niet allemaal goed ontbijtgedrag blijkt uit onderzoek van de Radboud Universiteit Nijmegen (2012). Er wordt gesteld dat vooral mannen en studenten die een bètastudie doen, een ontbijt overslaan. Zo blijkt dat 20% van de mannen niet ontbijt en 7% van de vrouwen (Radboud Universiteit Nijmegen, 2012). Volgens Schutte (2012) weten de meeste Nederlanders wel dat ontbijten belangrijk is, maar bijna niemand weet dat het overslaan van een ontbijt verstrekkende gevolgen kan hebben. Schutte (2012) stelt dat Nederlanders niet goed beseffen dat het overslaan van een ontbijt veel invloed heeft op het lichaam van de mens.

1.1.4 Nut van ontbijten

Het nuttigen van een ontbijt is van belang voor een gezond eetpatroon (Voedingscentrum, 2012). Door het ontbijt wordt de spijsvertering en de darmen aan het werk gezet en wordt de stoelgang gestimuleerd (Voedingscentrum, 2012). Het ontbijt vormt een belangrijk deel voor de dagelijkse aanbevolen hoeveelheid voedingstoffen (Vansant, 2000; Schutte, 2012). Door te ontbijten krijg je de broodnodige energie binnen waardoor de concentratie bevorderd wordt (Voedingscentrum, 2012). Daarnaast is het van belang voor het behouden van een gezond gewicht (Voedingscentrum, 2012). Volgens het Voedingscentrum (2012) komt dit onder andere doordat het overslaan van het ontbijt leidt tot later op de ochtend gaan snoepen of snacken. Hierdoor wordt de dagelijkse hoeveelheid energie snel gehaald en overschreden met als gevolg het krijgen van het overgewicht (Voedingscentrum, 2011).

Het overslaan van een ontbijt gaat gepaard met overgewicht (Guggenbühl, 2006). Daarnaast stelt Guggenbühl (2006) dat bij mensen met een normaal gewicht die niet ontbijten de gewichtstoename veel sneller gaat dan bij mensen die wel ontbijten. Het nuttigen van een ontbijt biedt alleen maar voordelen (Guggenbühl, 2006). Zo is gebleken dat het nuttigen van een ‘klein’ ontbijt al remmend werkt op gewichtstoename ondanks dat er in de loop van de dag een hogere calorie-inname hebben (Guggenbühl, 2006). Daarnaast blijkt dat mensen die wel ontbijten hoger scoren op de cognitieve functies en er komt bij deze groep minder vaak absenteïsme voor (Guggenbühl, 2006). Het dagelijks nuttigen van een ontbijt heeft dus niet zowel lichamelijke als psychische voordelen.

1.1.5 Kennis over belang van ontbijt

(10)

1.2 Vraagstelling

In dit onderzoek wordt gericht op het geven van voorlichting aan studenten met betrekking tot het ontbijtgedrag. Er wordt ingegaan op de negatieve gevolgen van het overslaan van het ontbijt zodat studenten hier beter van op de hoogte zijn. Wanneer studenten over deze kennis beschikken bestaat de kans dat ze het belang van ontbijten inzien en daardoor beter ontbijtgedrag vertonen.

De vraag is hoe deze voorlichting het beste vormgegeven kan worden. In gezondheidscommunicatie wordt veel gebruik gemaakt van fear appeals. Fear appeals zijn angstaanjagende boodschappen die gebruikt kunnen worden in gezondheidsvoorlichting. Allen en Witte (2000) stellen dat het van belang is om krachtige angstaanjagende boodschappen (fear appeals) te gebruiken met een hoge mate van effectiviteit (efficacy) omdat deze het meest effectief zouden moeten zijn volgens het EPPM (Witte, 1998). Hertgers en Jansen (2006) stellen dat het EPPM (Witte, 1998) alleen gebruikt kan worden om de ervaren bedreiging (perceived threat) en de angstopwinding (fear arousal) te voorspellen. Naar aanleiding van deze verschillende berichten is er voor gekozen om nogmaals na te gaan of het EPPM voorspelt wat het volgens Witte (1998) zou moeten voorspellen zodat ofwel de visie van Allen en Witte (2000) gesteund kan worden of die van Hertgers en Jansen (2006). Daarnaast levert het inzicht in het feit of fear appeals effectief zijn om de kennis over het belang van ontbijten te vergroten en het ontbijtgedrag van studenten te veranderen.

Aan de hand van bovenstaande informatie zijn de volgende hoofdvragen geformuleerd:

1. ‘In hoeverre hebben fear appeals, met betrekking tot ontbijten, effect op het geïntendeerde gedrag van studenten?’

2. ‘In hoeverre verloopt de verwerking van boodschappen over overgewicht met een fear appeal conform de voorspellingen van het Extended Parallel Process Model?’

Voor de eerste hoofdvraag is gekozen omdat het antwoord op de vraag inzicht geeft in de reactie van studenten op angstaanjagende boodschappen (fear appeals) in advertenties met als onderwerp: het voorkomen van overgewicht door te ontbijten. Het geeft inzicht in het feit of studenten angst ondervinden na blootstelling aan de angstaanjagende boodschap (fear appeal) en daarnaast kan nagegaan worden of ze wel of niet de intentie hebben om het aanbevolen gedrag uit te voeren. Wanneer blijkt dat angstaanjagende boodschappen (fear appeals) een positief effect hebben op het geïntendeerde gedrag van de studenten, kunnen deze gebruikt worden in voorlichtingsmateriaal met als gevolg een toename aan studenten met beter ontbijtgedrag. Dit zou een afname in studenten met overgewicht (mede veroorzaak door slecht of niet ontbijten) als gevolg kunnen hebben. Daarnaast geeft het inzicht in de effectiviteit van het gebruik van angstaanjagende boodschappen

(fear appeals) in voorlichtingsmateriaal dat zich richt op preventie van overgewicht. De tweede

hoofdvraag is geformuleerd zodat, zoals eerder genoemd, nagegaan kan worden of er steun gegeven kan worden aan Allen en Witte (2000) of Hertgers en Jansen (2006). In bijlage XIII worden de termen

fear appeals, ontbijt, student en geïntendeerd gedrag geoperationaliseerd.

1.3 Leeswijzer

(11)
(12)

2. Theoretisch kader

In dit hoofdstuk wordt een bredere context van het onderzoek geschetst. Met behulp van de relevante theorieën wordt verantwoord waarom er verwacht wordt dat de interventie effect heeft. Eerst wordt besproken wat er onder persuasieve communicatie verstaan wordt (§2.1) en er wordt ingegaan op fear appeals (§2.2). Vervolgens worden er twee modellen besproken die betrekking hebben op het voorspellen van de effecten van fear appeals (§2.3). In §2.5 wordt ingegaan op de effectiviteit van fear appeals met betrekking tot overgewicht. Vervolgens worden de hypothesen geïntroduceerd (§2.5).

2.1 Persuasieve communicatie

Dagelijks wordt er geprobeerd om mensen te overtuigen hun gedrag te veranderen door te spiegelen met een bepaald rolmodel (Michels, 2006). Er wordt bijvoorbeeld verteld dat de ene tandpasta beter is dan de andere, dat het beter is om niet te roken in plaats van wel en dat het belangrijk is om gezond te leven. We worden dagelijks met persuasieve gezondheidscommunicatie geconfronteerd. Dit soort communicatie is niet meer weg te denken uit ons leven. Perloff (2010: 12) definieert persuasieve communicatie als volgt: “a symbolic process in which communicators try to convince

other people to change their attitudes or behavior regarding an issue through the transmission of a message, in an atmosphere of free choice”. Samengevat is overreding het proces van de

attitudeverandering of gedragsverandering (Brehm, Kassin, Fein & Mervielde, 2000). In deze paragraaf wordt ingegaan op hoe gedrag veranderd, voorspeld en begrepen kan worden.

2.1.1 Intenties en gedragsverandering

Volgens Fishbein en Ajzen (1980) vormt de intentie om bepaald gedrag te vertonen een centrale variabele om gedragsverandering te realiseren. De gedragsintentie is de directe factor voor het gedrag zelf (Fishbein & Ajzen, 1980; Fishbein, 1980). De variabele 'gedragsintentie' wordt vervolgens beïnvloed door attitudes, perceptuele controle en subjectieve normen (Fishbein & Ajzen, 1980). Een attitude is volgens Fishbein en Ajzen (1980) een aangeleerde bereidheid om op een consistent (on)gunstige manier te (re)ageren. Perceptuele controle heeft betrekking op de waargenomen bronnen (interne en externe controleovertuigingen) om zijn eigen gedrag te controleren en succesvol uit te kunnen voeren (Schifter & Ajzen, 1985; Ajzen & Madden, 1986; Ajzen 1991). Een subjectieve norm is een functie van de individuele overtuiging dat de sociale contactpersonen zoals familie en vrienden verwachten dat men een bepaald gedrag wel of niet vertoont en de individuele motivatie om daar aan te voldoen (Fishbein, 1980; Johnston & White, 2003). Volgens de theorie van Fishbein en Ajzen (1980) speelt de gedragsintentie een cruciale rol bij het realiseren van gedragsverandering. In persuasieve communicatie is het van belang om rekening te houden met het belang van de gedragsintentie en de factoren die hier invloed op hebben omdat de kans op gedragsverandering hiermee vergroot kan worden (Fishbein & Ajzen, 1980).

2.1.2 Voorspellen en begrijpen van gedrag

(13)

of reasoned action. Zowel uit het health belief model als uit de social cognitive theory komt naar

voren dat het van belang is dat de persoon gelooft dat de voordelen van het gewenste gedrag opwegen tegen de nadelen van het gewenste gedrag (Fishbein & Yzer, 2003). Uit het health belief

model komt nog een tweede variabele naar voren: de persoon moet geloven dat hij/zij risico loopt

om de serieuze, ernstige, negatieve gezondheidseffecten op te lopen.Fishbein & Yzer, 2003). Als dit gelooft wordt dan kan pas het gewenste gezondheidsgedrag uitgevoerd worden. De derde variabele is afkomstig uit de social cognitive theory: de persoon moet volgens deze theorie denken dat hij of zij in staat is om het gewenste gedrag uit te voeren (Fishbein & Yzer, 2003). In de theory of reasoned

action wordt gesteld dat het uiten van het gewenste gedrag primair bepaald wordt door de kracht

van de intentie van de persoon om het desbetreffende gedrag uit te voeren (Fishbein & Yzer, 2003). Volgens deze theorie wordt de intentie om het gegeven gedrag te uiten bepaald door twee factoren: de attitude van de persoon om het gedrag te uiten en de subjectieve norm tegenover het gedrag (Fishbein & Yzer, 2003). Dit is vergelijkbaar met wat Fishbein en Ajzen (1980) stellen. Zij stellen daarnaast dat perceptuele controle ook invloed heeft op de intentie (Fishbein en Ajzen, 1980). Aan de hand van deze informatie is duidelijk geworden dat persuasieve communicatie van belang is om zowel de attitude- als gedragsverandering teweeg te brengen. De vraag is hoe dit het beste vormgegeven kan worden.

2.2 Fear appeals

Persuasieve communicatie kan op verschillende manieren vormgegeven worden. Een manier van vormgeven is het gebruik van een fear appeal (Witte, 1992; Knobbout & Van Wel, 1996; Baan, 2008). Bij fear appeals gaat het om angstaanjagende boodschappen die mensen op een shockerende wijze confronteren met de negatieve gevolgen van bepaald risicogedrag met als doel om het risicogedrag niet meer te vertonen (SWOV, 2011). Een angstaanjagende boodschap (fear appeal) heeft meestal een confronterende inhoud in de vorm van direct, persoonsgericht taalgebruik en harde of pijnlijke beelden (Witte, 1992; Knobbout & Van Wel, 1996). Daarnaast bevat de boodschap meestal een heldere en toepasbare aanbeveling om de negatieve gevolgen te vermijden (Witte, 1992; Knobbout & Van Wel, 1996). Volgens Baan (2008) wordt er geprobeerd om met angstaanjagende boodschappen (fear appeals) mensen bang te maken, waardoor de attitude tegenover het risicogedrag veranderd kan worden. Dit heeft vervolgens weer invloed op het geïntendeerde gedrag (Fishbein & Ajzen, 1980). In de volgende paragraaf wordt beschreven hoe deze veranderingen tot stand kunnen komen.

2.3 Verwerking van fear appeals

Er zijn verschillende verklaringen voor de waargenomen effecten die angstaanjagende boodschappen

(fear appeals) teweeg kunnen brengen (O’keefe, 2002). Er zijn twee modellen waar al uitgebreid

onderzoek naar gedaan is: de Protection motivation theory van Rogers (1975) en het Extended

parallel process model van Witte (1998). In deze paragraaf worden beide modellen beschreven.

(14)

2.3.1 Protection motivation theory

Het eerste model dat beschreven wordt is de Protection motivation theory van Roger (1975), ook wel afgekort met PMT. Het is een theorie die ingaat op het verklaren en voorspellen van de effecten die angstaanjagende boodschappen (fear appeals) teweeg kunnen brengen. De meest recente versie van het model is in bijlage I van dit rapport te vinden. Wanneer naar het model van Roger (1975) gekeken wordt is te zien dat het model een verschil laat zien tussen twee processen: beoordeling van de bedreiging (threat appraisal process) en de beoordeling van het aangebevolen gedrag (coping

appraisal process).

Bij de beoordeling van de bedreiging (threat appraisal process) gaat het om de evaluatie van de factoren die invloed hebben op de kans dat het ongezonde gedrag (overslaan van een ontbijt) vertoond zal worden. De ontvanger gaat door met het ongewenste gedrag als de beloning van het ongezonde gedrag groter is dan de ervaren ernst (severity) en vatbaarheid (vulnerability) van het gevaar (Roger, 1975). In dit geval beschouwt de persoon de gevolgen van het overslaan van een ontbijt niet als ernstig en verwacht hij/zij niet vatbaar te zijn voor het krijgen van overgewicht als het aanbevolen gedrag niet uitgevoerd wordt.

Bij de beoordeling van het aanbevolen gedrag (coping appraisal process) gaat het om de evaluatie van de factoren die invloed hebben op de kans dat het gezonde gedrag (wel ontbijten) wel vertoond zal worden. Voor deze evaluatie geldt: hoe hoger de mate waarin verwacht wordt dat aanbevolen gedrag effectief is (response-efficacy) en de mate waarin men verwacht het aanbevolen gedrag zelf uit te kunnen voeren (self-efficacy) hoe groter de kans is dat het gewenste gedrag uitgevoerd wordt (Roger, 1975). Het komt er op neer dat wanneer iemand verwacht dat dagelijks ontbijten effectief is om overgewicht te voorkomen en inschat dat hij of zij zelf in staat is om dagelijks te ontbijten eerder overgaat tot het aanbevolen gedrag (ontbijten). Hoe hoger de kosten van de reactie (response cost) om het gewenste gedrag uit te voeren, hoe kleiner de kans dat er overgegaan wordt op het gewenste gedrag (Roger, 1975). Wanneer het bijvoorbeeld veel tijd of geld kost om dagelijks te ontbijten kan voor iemand de motivatie verminderen om het aanbevolen gedrag (ontbijten) uit te voeren.

In het Protection motivation theory model van Roger (1975) speelt angst (fear) een indirecte rol bij het accepteren van berichten door de beoordeling van de ernst van de situatie (severity). In het

Extended Parallel Process Model van Witte (1998) speelt angst (fear) een centrale rol (Witte, 1998).

Het EPPM (Witte, 1998) verder waar het PMT gebleven is. Volgens Witte (1998) is het ervaren van angst (fear) de eerste voorwaarde om gedragsverandering teweeg te brengen. Wanneer er geen angst ontstaat na het zien van een angstaanjagende boodschap (fear appeal) dan ziet de persoon het gevolg waarvoor gewaarschuwd wordt niet als ernstig (severity) of ze denken er niet vatbaar (susceptibility) voor te zijn (Witte, 1998). In de volgende subparagraaf wordt het EPPM van Witte (1998) uitgebreid beschreven.

2.3.2 Extended Parallel Process Model

(15)

berichtafwijzing (message rejection) en uiteindelijk tot angstcontrolerend gedrag (fear control mode) leiden. In figuur 1 wordt een schematische weergave gegeven van het EPPM (Witte, 1998).

Figuur 1: Schematische weergave EPPM-model van Witte (1998)

Met het Extended Parallel Process Model van Witte (1998) kunnen effecten van angstaanjagende boodschappen (fear appeals) voorspeld worden. Uit het model van Witte (1998) is te concluderen dat angstaanjagende boodschappen (fear appeals) de kans vergroten dat ontvangers het aanbevolen gedrag gaan vertonen als aan een aantal voorwaarden is voldaan. Volgens het model zijn er twee fases te onderscheiden. Bij de eerste fase moet de bedreiging (threat) beoordeeld worden en bij de tweede fase moet de effectiviteit (efficacy) beoordeeld worden.

Het beoordelen van de bedreiging (threat) kan een angstig gevoel (fear arousal) veroorzaken. Individuele verschillen kunnen invloed uitoefenen op de mate waarin angst (fear) ervaren wordt. Het gaat hier om de angst voor de dreiging waarvoor in de advertentie gewaarschuwd wordt. In dit geval gaat het om de negatieve gevolgen die kunnen ontstaan doordat studenten niet ontbijten. Dit gebeurt wanneer de waargenomen ernst (perceived severity) en de waargenomen vatbaarheid voor het gevaar (perceived susceptibility) groot genoeg zijn. Bij de waargenomen ernst gaat het om het feit of de student de negatieve gevolgen (dik worden) als ernstig beschouwd. Bij waargenomen vatbaarheid gaat het om het feit of de student zelf denkt dat de negatieve gevolgen ook bij hem of haar voorkomen kunnen worden wanneer ze wel dagelijks ontbijt.

(16)

Wanneer er voldoende angst ervaren is gaat de verwerking van de boodschap verder naar de tweede fase: beoordelen of het aanbevolen gedrag effectief is om de negatieve consequenties te voorkomen. De ervaren effectiviteit (perceived efficacy) wordt beoordeeld aan de hand van de waargenomen effectiviteit (response-efficacy) en de zelfeffectiviteit (self-efficacy). Met de waargenomen effectiviteit wordt bedoeld in welke mate de ontvanger het aanbevolen gedrag (in dit geval: wel ontbijten) als effectief beschouwen om de negatieve gevolgen waarvoor gewaarschuwd wordt (dik worden) te voorkomen. Met waargenomen zelfeffectiviteit gaat het om de mate waarin de ontvanger denkt het aanbevolen gedrag (wel ontbijten) zelf uit te kunnen voeren. De individuele verschillen kunnen invloed uitoefenen op de beoordeling van de effectiviteit.

De mate waarin het aanbevolen gedrag als effectief wordt beschouwd heeft invloed op de gedragsintentie. Wanneer de waargenomen effectiviteit (perceived response-efficacy) van de voorgestelde maatregel en de waargenomen zelfeffectiviteit (perceived self-efficacy) genoeg zijn wordt er overgegaan op de gevaarcontrole modus (danger control mode). In dit geval heeft de ontvanger de intentie om het aanbevolen gedrag uit te voeren (protection motivation) en het bericht wordt geaccepteerd (message acceptance). Wanneer de waargenomen effectiviteit

(response-efficacy) en de waargenomen zelfeffectiviteit (self-(response-efficacy) niet hoog genoeg zijn gaan de ontvangers

over op de angstcontrole modus (fear control mode). Wanneer dit het geval is sluit de ontvanger zich bewust af van de communicatie die de angstgevoelens teweeg heeft gebracht (defensive motivation) en wordt het bericht afgewezen (message rejection).

2.3.3 Verantwoording keuze model

Hoewel het PMT van Roger (1975) en het EPPM van Witte (1998) veel met elkaar gemeen hebben zijn er verschillen te constateren. Het PMT is een model dat meer ingaat op de cognitieve aspecten en het EPPM gaat meer op emoties. Zo wordt er niet alleen ingegaan op de evaluatie van de effectiviteit van het aanbevolen gedrag (perceived efficacy) maar er wordt ook rekening gehouden met het persoonlijke gevoel van de waargenomen bedreiging (perceived threat). Dit laatste element bepaalt de mate van intensiteit van de reactie op het bericht. Elke persoon evalueert de componenten van een bericht in relatie tot zijn of haar ervaringen, cultuur en persoonlijke karakteristieken.

Daarnaast specificeert het EPPM (Witte, 1998) niet alleen de variabelen en processen die leiden tot gewenst gedrag maar de variabelen en processen die leiden tot het ongewenste gedrag. Hierdoor kan inzicht verkregen worden in de motivatie van studenten om wel of niet over te gaan tot het aanbevolen gedrag. Aan de hand van het EPPM (Witte, 1998) kan achterhaald worden waarom angstaanjagende boodschappen (fear appeals) falen en dit kan niet met het PMT (Roger, 1975). Het PMT (Roger, 1975) richt zich alleen op de beschermende motivatie (protection motivation) die aanzet tot berichtacceptatie en niet op de defensieve motivatie (defensive motivation) die aanzet tot berichtafwijzing. Wanneer verklaard kan worden waarom angstaanjagende boodschappen (fear

appeals) niet optimaal gewerkt hebben, is er een mogelijkheid om de advertentie aan te passen

(17)

2.4 Fear appeals in gezondheidsvoorlichting

Er zijn verschillende onderzoeken gedaan naar de effectiviteit van angstaanjagende boodschappen (fear appeals) in gezondheidscommunicatie. In deze paragraaf worden relevante onderzoeken besproken die inzicht geven in hoe angstaanjagende boodschappen (fear appeals) vormgegeven moeten worden om het grootste effect teweeg te brengen. Daarnaast wordt ingegaan op de effectiviteit van angstaanjagende boodschappen (fear appeals) in gezondheidscampagnes en de effectiviteit van angstaanjagende boodschappen met betrekking tot overgewicht.

2.4.1 Vormgeving afbeeldingen fear appeals

Angstaanjagende boodschappen (fear appeals) kunnen zowel tekst als visualisaties bevatten (Baan, 2008). Seo (2008) heeft onderzoek gedaan naar de effectiviteit van visualisaties in gezondheidscommunicatie. Uit het onderzoek is gebleken dat visualisaties effectiever zijn om angst teweeg te brengen dan wanneer er enkel tekst gebruikt wordt (Seo, 2008). Dit komt doordat de percepties van het negatieve aspect (het gevolg waarvoor gewaarschuwd wordt) verbeterd wordt (Seo, 2008). Dit betekent dat visualisaties de betekenis van een verbale tekst kunnen verduidelijken (Seo, 2008; Messaris, 1997).

Uit onderzoek van Jansen et al. (2005) naar angstaanjagende boodschappen (fear appeals) in tabaksadvertenties is gebleken dat het gebruik van verbaal-visuele advertenties met expliciete afbeeldingen meer effect heeft op gedragsintenties dan verbaal-visuele advertenties met metaforische, indirecte illustraties. Afbeeldingen op tabaksadvertenties waaruit het gevaar van roken op een hele expliciete manier werd duidelijk gemaakt (bijvoorbeeld door een afbeelding van een keel met een gezwel) leidden tot een versterking van het idee dat roken ernstige gevolgen kan hebben en tot een versterking van de intentie om niet te roken (Jansen et al., 2005). Andere onderzoekers stellen echter dat angst, gevoed door gevoelens van kwetsbaarheid en ernst, niet de belangrijkste drijfveer voor gedragsverandering blijkt te zijn (Ruiter en Kok, 2005).

2.4.2 Effectiviteit fear appeals in gezondheidscampagnes

Er zijn verschillende onderzoeken gedaan naar de effectiviteit van angstaanjagende boodschappen

(fear appeals) in gezondheidscommunicatie. Allen en Witte (2000) hebben een meta-analyse van

angstaanjagende boodschappen (fear appeals) gedaan waarbij ingegaan werd op de implicaties van effectieve gezondheidscampagnes. De data voor de analyse werd gevormd door meer dan 100 artikelen met als onderwerp angstaanjagende boodschappen (fear appeals). Het doel van de analyse van Allen en Witte (2000) was het verstrekken van een overzichtelijk evaluatie en het geven van een update op het gebied van angstaanjagende boodschappen (fear appeals). Daarnaast hadden Allen en Witte (2000) het doel om te beoordelen hoe mensen reageren op berichten met een angstaanjagende boodschap (fear appeal).

Uit het onderzoek van Allen en Witte (2000) komt naar voren dat sterke angstaanjagende boodschappen (fear appeals) een hogere mate van ernst (severity) en vatbaarheid (susceptibility) produceren en dat deze overtuigender zijn dan zwakkere angstaanjagende boodschappen (fear

appeals). Daarnaast indiceren de resultaten dat angstaanjagende boodschappen (fear appeals)

(18)

boodschappen (fear appeals) met een hoge mate van effectiviteit (efficacy) de grootste gedragsverandering teweeg brengen, terwijl sterke angstaanjagende boodschappen (fear appeals) met een lage mate van effectiviteit (efficacy) een grotere mate van defensieve reacties teweeg brengen (Allen & Witte, 2000). Dit komt overeen met de voorspellingen die met het EPPM van Witte (1998) gedaan kunnen worden.

Allen en Witte (2000) hebben onderzoek gedaan naar de effectiviteit van angstaanjagende boodschappen (fear appeals) in gezondheidscommunicatie. Er is echter ook onderzoek gedaan naar de effectiviteit van angstaanjagende boodschappen (fear appeals) die specifiek inspeelden op het voorkomen van overgewicht.

2.4.3 Effectiviteit fear appeals met betrekking tot overgewicht

Hertgers en Jansen (2006) hebben onderzoek gedaan naar de effectiviteit van het gebruik van angstaanjagende boodschappen (fear appeals) met betrekking tot overgewicht. Het onderzoek heeft zich gericht op de effectiviteit van voorlichtingsmateriaal van SIRE, waarbij kinderen tussen de twaalf en zestien jaar de doelgroep vormden (Hertgers & Jansen, 2006). De effectiviteit van deze materialen is voorspeld met behulp van het Extended Parallel Process Model van Witte (1998). In het onderzoek is ingegaan op twee punten. Ten eerste is er nagegaan wat voor rol consequentiebetrokkenheid vormt bij de verwerking. Consequentiebetrokkenheid wordt in het onderzoek beschreven als de betrokkenheid die ontstaat als ontvangers van een boodschap er veel belang bij hebben om voor zichzelf een juiste keuze te maken ten aanzien van het onderzoek van de boodschap (Hertgers & Jansen, 2006). Ten tweede is er ingegaan op het resultaat van angstaanjagende boodschappen (fear

appeals) in obesitasvoorlichting. Zo is nagegaan in hoeverre de verwerking van

obesitasboodschappen met een angstaanjagende boodschap (fear appeal) conform de voorspellingen van het EPPM (Witte, 1998) verlopen zijn. In het onderzoeksmateriaal is gebruik gemaakt van verbale en visuele elementen waarmee ingespeeld wordt op de variabele: ernst

(severity), vatbaarheid (susceptibility), effectiviteit (response-efficacy) en zelfeffectiviteit (self-efficacy) uit het EPPM (Hertgers & Jansen, 2006).

Uit de resultaten van het onderzoek van Hertgers en Jansen (2006) is naar voren gekomen dat consequentiebetrokkenheid significant positief correleert met de variabelen van het EPPM (Witte, 1998): ervaren vatbaarheid (perceived susceptibility), ervaren bedreiging (perceived threat), angstopwinding (fear arousal), ervaren reactie-effectiviteit (perceived response-efficacy) en de gevaarcontrole modus (danger control mode). Daarnaast is uit het onderzoek (Hertgers & Jansen, 2006) voren gekomen dat er alleen een significante correlatie was tussen de ervaren bedreiging

(perceived threat) en de angstopwinding (fear arousal). Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dus

(19)

In bijlage II van dit rapport zijn afbeelding drie (figuur 9) en vier (figuur 10) uit het artikel van Hertgers en Jansen (2006) toegevoegd. In afbeelding drie wordt een versie getoond waarmee zowel een hoge mate van bedreiging (threat) als een hoge mate van effectiviteit (efficacy) opgewekt zou moeten worden. Afbeelding vier was bedoeld om een lage mate van bedreiging (threat) en een lage mate van effectiviteit (efficacy) te laten ervaren bij de proefpersonen. De afbeeldingen verschillen van elkaar zodat de verschillende waarden van bedreiging (threat) en effectiviteit (efficacy) ervaren worden door de proefpersonen. Bij de advertentie die bij de participanten een hoge mate van effectiviteit (efficacy) zou moeten oproepen wordt de participant opgeroepen om het gedrag te veranderen en daarnaast wordt er verwezen naar een website en een telefoonnummer die hulp kunnen bieden om het gewenste gedrag uit te voeren. Bij de versie waardoor de participant een lage mate van effectiviteit (efficacy) zou moeten ervaren is de proefpersoon alleen opgeroepen om het gedrag te veranderen. Deze elementen zijn allen in verbale vorm weergegeven.

In de afbeeldingen wordt geprobeerd om de participanten een hoge mate van bedreiging (threat) te laten ervaren. Dit is zowel visueel als verbaal vormgegeven. Zo wordt er nadruk gelegd op de gevolgen van overgewicht zodat de ernst benadrukt van de situatie benadrukt wordt (severity). Dit is vormgegeven in een afbeelding van een ambulance waarin een obesitaspatiënt afgevoerd wordt. Daarnaast wordt er een slogan gebruikt waarin gerefereerd wordt aan gezondheid- en uiterlijke aspecten. Ook wordt er ingespeeld op de vatbaarheid (susceptibility) door afbeeldingen te gebruiken waar zowel jongens als meisjes met de leeftijd van de doelgroep afgebeeld worden en er is een vraag geformuleerd: ‘Laat jij het zover komen?’. In de versies die bedoeld waren om de participanten een lage mate van threat te laten ervaren, werden er geen schokkende afbeeldingen gebruikt en werd impliciet gerefereerd naar de risico’s die overgewicht met zich meebrengt.

Zoals eerder aangegeven zijn er verschillen te zien, in andere variabelen dan de beoogde, wanneer er gekeken wordt naar de twee advertenties. Zo worden in advertentie drie wel mensen afgebeeld en in advertentie vier niet. In advertentie drie zijn meer foto’s te zien dan in advertentie vier. In advertentie vier komt wel een slogan voor en in advertentie drie niet. In advertentie drie is meer tekst te zien dan in advertentie vier. Ook de indeling van de visualisaties en de tekstelementen verschillen erg van elkaar. Door de advertenties enkel te laten verschillen op de elementen die invloed hebben op het ervaren van een lage of hoge mate van bedreiging (threat) en effectiviteit

(efficacy), kunnen eventuele interfererende effecten beperkt worden. Doordat er geen rekening is

gehouden met deze mogelijk interfererende variabelen kan het zijn dat de resultaten beïnvloed zijn, waardoor mogelijk geen steun is gevonden voor het EPPM van Witte (1998). Er is voor gekozen om onderzoek te doen naar het EPPM (Witte, 1998) om na te gaan of er wel steun gevonden wordt voor het EPPM (Witte, 1998) wanneer de advertenties minder verschillen van elkaar.

2.5 Hypotheses

(20)

2.5.1 Hypotheses bij hoofdvraag één

De eerste hypotheses zijn geformuleerd bij de hoofdvraag: ‘In hoeverre hebben fear appeals, met

betrekking tot ontbijten, effect op het geïntendeerde gedrag van studenten?’. Het is van belang om

na te gaan in welke mate er effecten zijn wanneer er gekeken wordt naar angst (fear) en de gevaarcontrole modus (danger control mode). Dit is van belang omdat de score op angst (fear) invloed heeft op de gevaarcontrole modus (danger control mode). Wanneer er hoog genoeg gescoord wordt op angst (fear) wordt de kans vergroot dat de student over gaat op de gevaarcontrole modus (danger control mode). Het is van belang dat studenten overgaan op de gevaarcontrole modus (danger control mode) omdat ze dan de intentie hebben om het aanbevolen gedrag uit te voeren. Daarom zijn er hypothesen geformuleerd die betrekking hebben op deze twee variabelen.

Hypothese 1:

Ha: Studenten die aan een advertentie met een fear appeal blootgesteld worden, scoren gemiddeld

hoger op fear dan studenten die aan een advertentie zonder deze fear appeal elementen blootgesteld zijn.

Hypothese 2:

Ha: Studenten die aan een advertentie met een fear appealblootgesteld worden, scoren gemiddeld

hoger op danger control mode dan studenten die aan een advertentie zonder deze fear appeal elementen blootgesteld zijn.

2.5.2 Hypotheses bij hoofdvraag twee

De volgende hypotheses zijn geformuleerd bij de volgende hoofdvraag: ‘In hoeverre verloopt de

verwerking van boodschappen over overgewicht met een fear appeal conform de voorspellingen van het Extended Parallel Process Model?’. In §2.4.2 is het EPPM (Witte, 1998) uitgebreid beschreven.

Hier is naar voren gekomen dat de score op de ervaren bedreiging (perceived threat) invloed heeft op de angst (fear) die ervaren wordt. Wanneer er voldoende angst ontstaat gaat de verwerking van de boodschap verder met het bepalen van de effectiviteit van het aanbevolen gedrag (perceived

efficacy) en deze heeft vervolgens invloed op het gedrag: de angstcontrole modus (fear control mode) of de gevaarcontrole modus (danger control mode). Om het model te toetsen zijn de volgende

drie hypothesen geformuleerd:

Hypothese 3:

Ha: Studenten die hoog scoren op perceived threat scoren gemiddeld hoger op fear dan studenten

die lager scoren op perceived threat. Hypothese 4:

Ha: Studenten die hoog scoren op perceived efficacy scoren gemiddeld hoger op danger control mode

dan studenten die lager scoren op perceived efficacy.

Hypothese 5:

Ha: Studenten die laag scoren op perceived efficacy scoren gemiddeld hoger op fear control mode

(21)

Door de vijf hypotheses te toetsen kan nagegaan worden of angstaanjagende boodschappen (fear

appeals) effect hebben op het geïntendeerde ontbijtgedrag van studenten. Daarnaast kan getoetst

(22)

3. Methode

Om antwoord te krijgen op de onderzoeksvraag is er een experiment opgezet. In dit hoofdstuk wordt beschreven welke onderzoeksmethode er gebruikt is (§3.1) en hoe het experimenteel design er uit heeft gezien (§3.2). Vervolgens wordt het instrumentarium beschreven (§3.3), er wordt beschreven hoe de data verzameld is (§3.4) en er wordt een beschrijving gegeven van de proefpersonen uit het experiment (§3.5).

3.1 Onderzoeksmethode

Om na te gaan of angstaanjagende boodschappen (fear appeals) effect hebben op het geïntendeerde gedrag van studenten en het EPPM (Witte, 1998) te toetsen is er online een experiment uitgevoerd in de vorm van een enquête. Een enquête bood de mogelijkheid om de vragenlijst via internet te versturen. Dit had zowel praktische als financiële voordelen: het kostte weinig tijd om proefpersonen te werven, minder papier, er kon een grootschalige doelgroep bereikt worden en de resultaten hoefden niet stuk voor stuk ingevoerd te worden. Daarnaast gaven de proefpersonen antwoorden op de vragen op een voor hun gelegen moment en hoefden ze enkel op een paar knoppen te drukken om de resultaten te versturen. Een nadeel van het digitaal enquêteren is dat er een grotere kans is op satisficing (haastig invullen) wordt (Krosnick, 1991). Dit is ondervangen doordat het invullen van de enquête maar vijf minuten in beslag nam. De enquête is te vinden in bijlage VI van dit rapport. In paragraaf 3.3. wordt beschreven hoe de enquête vormgegeven is. Voordat hier op ingegaan wordt zal eerst het design van het experiment besproken worden.

3.2 Experimenteel design

Nu de onderzoeksmethode bekend is kan het experimentele design beschreven worden. Voor het experiment zijn er vier groepen onderscheiden. In tabel 1 wordt schematisch weergegeven welke groepen in dit experiment onderscheiden zijn en welke stimulus aan de groepen gegeven is.

Tabel 1: Overzicht indeling proefpersoongroepen

In tabel 1 is te zien dat er in het experiment vier groepen onderscheiden zijn. Groep één, twee en drie zijn blootgesteld aan een advertentie met angstaanjagende boodschap (fear appeal), terwijl deze bij groep vier afwezig was. Alle vier groepen hebben vervolgens vragen voorgelegd gekregen in de vorm van een enquête. Er is gekozen om verschillende advertenties met angstaanjagende boodschappen (fear appeals) te gebruiken zodat het toeval, dat de ene angstaanjagende boodschap

(fear appeal) effect heeft, verminderd wordt. De drie advertenties met angstaanjagende boodschap (fear appeal) zijn vergelijkbaar, maar verschillen op twee punten: de mate waarin ze bedreiging

Groep Groep 1 Groep 2 Groep 3 Groep 4

(23)

(threat) en effectiviteit (efficacy) oproepen. De advertenties zijn gemanipuleerd zodat uit de

resultaten van de drie groepen valt af te leiden of de boodschap wordt verwerkt is zoals het EPPM (Witte, 1998) voorspelt. In de vierde groep worden de proefpersonen blootgesteld aan een advertentie zonder angstaanjagende boodschap (fear appeal). Deze groep vormt de controlegroep zodat nagegaan kan worden of een eventueel effect, dat uit het experiment naar voren kan komen, toe te schrijven is aan de angstaanjagende boodschappen (fear appeals). Nu duidelijk is hoe het experiment ontworpen is zal het instrumentarium beschreven worden.

3.3 Instrumentarium

Bij dit experiment is gebruik gemaakt van een enquête bestaande uit een advertentie met vragenlijst. De vormgeving van de advertentie beschreven en verantwoord. Daarnaast wordt beschreven hoe de enquête vormgegeven is en als laatste wordt ingegaan op de validiteit van het meetinstrument.

3.3.1 Vormgeving advertentie

Voorafgaand aan de enquête zijn de proefpersonen blootgesteld aan een advertentie die een interventie vormt tegen overgewicht. Drie van deze advertenties bevatten een visuele en tekstuele angstaanjagende boodschap (fear appeal) waarbij expliciet ingegaan wordt op de (mogelijke) gevolgen van het overslaan van het ontbijt. Omdat er nog niet eerder onderzoek gedaan was naar de werking van angstaanjagende boodschappen (fear appeals) met betrekking tot ontbijtgedrag van studenten, zijn de resultaten van het onderzoek van Jansen et al. (2005), Hertgers en Jansen (2006) en Seo (2008) als uitgangspunt genomen. Dit betekende concreet dat er verbaal-visuele advertenties ontwikkeld zijn met expliciete teksten en afbeeldingen. Waarbij getracht is om de advertenties enkel te laten verschillen op de variabelen uit het EPPM (Witte, 1998): ernst (severity), vatbaarheid

(susceptibility), reactie-effectiviteit (response-efficacy) en zelfeffectiviteit (self-efficacy). Tevens is hier

voor gekozen om hiermee de kans op een maximaal effect te vergroten. Bij de vierde advertentie is geen gebruik gemaakt van een angstaanjagende boodschap (fear appeal) omdat deze groep als controlegroep diende. Zo kon nagegaan worden of eventuele effecten toe te schrijven waren aan de angstaanjagende boodschap (fear appeal). De vier advertenties zijn in bijlage IV van dit rapport te vinden.

(24)

Tabel 2: Schematische weergave manipulaties van de advertenties

De vierde advertentie bevat geen angstaanjagende boodschap (fear appeal) en er wordt dan ook niet ingespeeld op de variabelen uit de tabel. Daarom wordt de vierde advertentie apart beschreven. De bovenste helft van advertentie vier is gevuld met een afbeelding van mensen, net als de andere drie advertenties. In de eerste twee regels wordt ingegaan op het ongewenste gedrag en daar wordt met de volgende zinnen op ingespeeld: 'Ontbijten om op een gezond gewicht te blijven' en 'De kans op overgewicht is groter als je niet ontbijt'. Daarnaast wordt er ook ingespeeld op het aanbevolen gedrag met de volgende zin en link: 'Start de dag met een ontbijt zodat je later op de dag minder gaat snoepen' en 'www.voedingscentrum.nl'. Nu de vormgeving van de advertenties bekend is zal ingegaan worden op de vormgeving van de enquête.

3.3.2 Vormgeving enquête

In dit onderzoek is gewerkt met een enquête om na te gaan of angstaanjagende boodschappen (fear

appeals) effect hebben op het geïntendeerde ontbijtgedrag van studenten. De enquête is op te delen

in twee onderdelen: vragen die persoonlijke gegevens opleveren en stellingen met betrekking tot de variabelen uit het EPPM (Witte, 1998). In bijlage V van dit rapport is de inhoud van de enquête te vinden. In de vragen wordt er ingegaan op persoonlijke gegevens die mogelijk invloed kunnen hebben op het geïntendeerde gedrag. In de stellingen wordt er ingegaan op de voorwaarden uit het EPPM (Witte, 1998) zodat nagegaan kon worden of de mate van bedreiging (threat) invloed heeft gehad op de variabele angst (fear), of de score op angst (fear) invloed heeft gehad op de angstcontrole modus (fear control mode) en de mate van effectiviteit (efficacy) invloed heeft gehad op de score op de angstcontrole modus (danger control mode). Zo kon nagegaan worden of de verwerking verloopt via het EPPM (Witte, 1998). In bijlage V wordt verantwoord waarom welke stellingen in de enquête gebruikt zijn en in bijlage VI is de werkelijke enquête die voor het experiment gebruikt is te vinden.

Groep nummer Groep 1 Groep 2 Groep 3

Waarden Hoge threat

Hoge efficacy Hoge threat Lage efficacy Lage threat Hoge efficacy THREAT

Severity Visueel Persoon met overgewicht in ziekenhuis

Persoon met overgewicht in ziekenhuis

Personen met overgewicht Verbaal Niet ontbijten leidt tot

overgewicht

Niet ontbijten kan leiden tot overgewicht

Niet ontbijten kan leiden tot overgewicht

Susceptibility Visueel - - -

Verbaal Ook jij kan zo dik worden als je niet ontbijt!

Ook jij kan zo dik worden als je niet ontbijt!

Ook jij kan zo dik worden als je niet ontbijt!

EFFICACY

Self-efficacy Visueel - - -

Verbaal Ga naar

www.voedingscentrum.nl om te kijken welk ontbijt

bij jou past!

www.voedingscentrum.nl Ga naar

www.voedingscentrum.nl om te kijken welk ontbijt

bij jou past! Response

efficacy

Visueel - - -

Verbaal Start de dag met een ontbijt en verklein daarmee de kans op

overgewicht.

Start de dag met een ontbijt en verklein daarmee de kans op

overgewicht.

Start de dag met een ontbijt en verklein daarmee de kans op

(25)

3.3.3 Validiteit instrumentarium

Nadat het instrumentarium ontwikkeld was is er een pretest gedaan om de validiteit van het meetinstrument te vergroten. In de pretest is nagegaan of de meetmethode inhoudelijk het beoogde effect afdekte. Om te testen of dit voor dit experiment daadwerkelijk het geval was, is er een pretest gedaan onder een vijftal studenten, met een verschillend opleidingsniveau (twee HBO en drie WO) en van verschillende leeftijden (variërend van 18 tot 27). Er is gevraagd om de enquête in te vullen. Vervolgens is de inhoud van de enquête besproken om na te gaan of er stellingen zijn die niet duidelijk geformuleerd waren en begrepen werden. Daarnaast is achteraf besproken of deze studenten ook verwachtten dat door dit onderzoeksmateriaal de informatie verkregen wordt om vervolgens de hoofdvraag te kunnen beantwoorden. Omdat naar aanleiding van de pretest geen wijzigingen meer doorgevoerd hoefden te worden kon er gestart worden met het verzamelen van de data.

3.4 Dataverzameling

Zoals eerder aangegeven is er gebruik gemaakt van een online enquête welke verspreid is via het internet. In deze paragraaf wordt beschreven hoe de wervingsprocedure er uit heeft gezien en via welke kanalen de proefpersonen geworven zijn.

3.4.1 Beschrijving procedure

De wervingsprocedure heeft er als volgt uit gezien. De proefpersonen zijn gevraagd om deel te nemen aan dit experiment. Er is aangegeven vanuit welke studierichting (CIW) het experiment uitgevoerd wordt en vanuit welke instelling (Rijksuniversiteit Groningen) het afkomstig is. Daarnaast is aangegeven aan welke voorwaarden men moest voldoen om aan het experiment te kunnen deelnemen (studeren en tussen de zestien en dertig jaar zijn). Vervolgens konden de proefpersonen op vrijwillige basis deelnemen aan het experiment door op de bijgevoegde link te klikken die ze naar de online enquête bracht. De enquêtes zijn opgesteld via de website www.thesistools.nl waarin de vier versies (zie tabel 1) at random verdeeld zijn over de proefpersonen. Met at random wordt bedoeld dat de enquêtes op willekeurige volgorde onder de proefpersonen verdeeld worden. De proefpersonen krijgen geen beloning voor de deelname. Vervolgens kwam men bij één van de enquêtes terecht. In bijlage VI is de enquête te vinden die gebruikt is voor het experiment. In deze bijlage worden ook de teksten gegeven die voorafgaand, tussendoor en achteraf aan de proefpersonen getoond zijn. Na het versturen van de enquête is er een mogelijkheid geboden om een e-mailadres achter te laten zodat de resultaten van het experiment te zijner tijd opgestuurd kunnen worden. Geen één proefpersoon heeft van deze optie gebruik gemaakt.

3.4.2 Werving proefpersonen

(26)

zoals studentenforum.net en studentenforum.nl. Op het eerste forum was een speciale map aangemaakt om proefpersonen te werven met het idee om enquêtes voor elkaar in te vullen (mits je tot de doelgroep behoorde). Ook via deze weg zijn meerdere proefpersonen geworven. In de volgende paragraaf wordt een beschrijving gegeven van de proefpersonen die aan het experiment deelgenomen hebben.

3.5 Proefpersonen experiment

(27)

4. Resultaten

Nu de methode van het onderzoek beschreven is kan ingegaan op de resultaten uit de statistische analyses. Eerst wordt de onderzoeksgroep beschreven en wordt aangegeven of de randomisatie gelukt is. Daarna worden de uitkomsten van de betrouwbaarheidsanalyse (Cronbach’s alpha) beschreven. Vervolgens is een variantieanalyse uitgevoerd met een one-way ANOVA test om na te gaan in hoeverre de resultaten van de verschillende groepen verschillen. Door correlaties te berekenen kon nagegaan worden of de verwerking van de boodschap overeenkomt met de voorspellingen van het EPPM (Witte, 1998). Als laatste is er een variantieanalyse uitgevoerd door ANOVA testen te doen zodat nagegaan kon worden of de mogelijk interfererende variabelen werkelijk een interfererend effect hebben gehad. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste en meest opvallende resultaten besproken. Doordat de resultaten op hele percentages afgerond is, bestaat de kans dat de som van de percentages op 101% uitkomt in plaats van 100%. In de verschillende bijlagen waarnaar verwezen wordt,zijn de exacte percentages te vinden.

4.1 Onderzoeksgroep en randomisatiecontrole

In de methode is aangegeven dat de enquêtes at random verdeeld zijn over de proefpersonen. In deze paragraaf wordt beschreven hoe de woonsituatie, de leeftijdsopbouw, de opleiding en het ontbijtgedrag van de totale groep proefpersonen er uit zag. Daarnaast is per groep bekeken hoe de verdeling is zodat nagegaan kon worden of het gelukt is om de groepen at random te verdelen. In bijlage XII zijn de resultaten van de chikwadraattoetsen te vinden.

4.1.1 Verdeling woonsituatie

Wanneer er gekeken wordt naar de verdeling van de woonsituatie kan gesteld worden dat 26% van de proefpersonen thuis woonden bij ouder(s)/verzorger(s), 23% woonde samen met een partner en 5% woonde samen met een vriend(in). Verder woonde 31% in een studentenhuis, 12% woonde alleen en 3% van de proefpersonen gaf aan anders te wonen (met partner en kinderen/ met twee zussen en één broer/ op kamers met MBO scholier).

(28)

Groep 1 Groep 2 Groep 3 Groep 4

Groepsgrootte 30 35 24 27

Woonsituatie

Thuiswonend 27% 34% 21% 19%

Samenwonend (met partner) 40% 11% 21% 22%

Samenwonend (met vriendin) 3% - 4% 15%

Studentenhuis (met meerdere studenten) 27% 26% 38% 37%

Alleen 3% 23% 13% 7%

Anders - 6% 4% -

Tabel 3: Overzicht verdeling woonsituatie per groep 4.1.2 Verdeling leeftijd

Wanneer er gekeken wordt naar de verdeling van leeftijd over de gehele populatie kan er gesteld worden dat het grootstel van de proefpersonen een leeftijd had tussen de twintig en zesentwintig jaar (75%). Veertien procent gaf aan tussen de zestien en twintig jaar te zijn en 10% gaf aan een leeftijd te hebben tussen de vijfentwintig en eenendertig jaar.

In tabel 4 wordt een overzicht gegeven van de leeftijdsverdeling per groep. Uit de tabel is af te lezen dat gemiddeld 14% per groep een leeftijd had tussen de zestien en twintig jaar. Gemiddeld gezien heeft 75% van de proefpersonen per groep een leeftijd tussen de twintig en zesentwintig jaar. Deze percentages liggen relatief dicht bij elkaar. Uit de chikwadraattoets is gebleken dat er geen significant verschil bestaat tussen de groepen wat betreft de leeftijd (X² = 42,2 ; df = 39; p = n.s.). Aan de hand van deze resultaten kan gesteld worden dat de randomisatie gelukt is.

Groep 1 Groep 2 Groep 3 Groep 4

Groepsgrootte 30 35 24 27

Leeftijd

16-20 10% 14% 13% 18%

21-25 77% 77 % 66% 78%

26-30 14% 9% 21% 4%

Tabel 4: Overzicht verdeling leeftijd per groep 4.1.3 Verdeling opleiding

Kijkend naar de verdeling in opleiding van de gehele populatie kan er gesteld worden dat 21% van de proefpersonen een studie heeft gedaan of nog bezig met een studie die gerelateerd is aan het onderwerp. Voorbeelden van dit soort opleidingen zijn Biologie en Geneeskunde. 79% van de proefpersonen heeft aangegeven een opleiding gevolgd te hebben of te volgen die niet gerelateerd is aan het onderwerp.

(29)

groepen wat betreft de opleiding (X² = 4,6 ; df = 3; p = n.s.). Ook hier kan gesteld worden dat de randomisatie op gebied van deze variabele gelukt is.

Groep 1 Groep 2 Groep 3 Groep 4

Groepsgrootte 30 35 24 27

Opleiding

Wel gerelateerd 10% 23% 33% 18%

Niet gerelateerd 90% 77% 67% 82%

Tabel 5: Overzicht verdeling opleiding per groep 4.1.4 Verdeling ontbijtgedrag

Wanneer er gekeken wordt naar de resultaten van de gehele populatie kan er gesteld worden dat ongeveer de helft van de proefpersonen aan heeft gegeven dagelijks te ontbijten (41%) of gemiddeld zes keer per week te ontbijten (10%). Dit betekent dat 59% van de proefpersonen minimaal één keer per week het ontbijt overslaat. 5% van de proefpersonen hebben aangegeven gemiddeld vijf keer per week te ontbijten, 4% gaf aan gemiddeld vier keer per week te ontbijten, 2% gaf aan gemiddeld drie keer te ontbijten, 3% gaf aan gemiddeld twee keer per week te ontbijten, 1% gaf aan gemiddeld één keer per week te ontbijten en ook gaf 1% aan nooit te ontbijten. Van 39 proefpersonen kan niet achterhaald worden hoe het huidige ontbijtgedrag er uit heeft gezien omdat deze vraag later in het proces toegevoegd is toen er al 39 enquêtes ingevuld waren.

In tabel 6 wordt de verdeling van het ontbijtgedrag per groep weergegeven. Voordat ingegaan wordt op de verdeling van het ontbijtgedrag moet eerst gemeld worden dat niet elke proefpersoon een vraag heeft gehad over het huidige ontbijtgedrag omdat deze vraag later aan de enquête toegevoegd is. In tabel 6 is vermeld hoeveel proefpersonen per groep de vraag niet voorgelegd hebben gekregen. Wanneer er gekeken wordt naar de resultaten van het ontbijtgedrag vallen een aantal scores op. Ten eerste valt op dat relatief weinig proefpersonen uit de eerste groep de vraag wel voorgelegd gekregen hebben. Dit komt doordat er voor de toevoeging van de vraag al meer volledig ingevulde enquêtes waren in vergelijking met de andere groepen. Logisch gevolg is dat uit de chikwadraattoets is gebleken dat er significante verschillen zijn tussen de groepen wat betreft het ontbijtgedrag (X² = 59,8 ; df = 24; p < 0.001).

(30)

Groep 1 Groep 2 Groep 3 Groep 4 Groepsgrootte 30 35 24 27 Ontbijtgedrag Elke dag 17% 49% 38% 63% 6 x per week - 11% 13% 15% 5 x per week 3% 6% 4% 7% 4 x per week - 6% 8% 4% 3 x per week - - 8% - 2 x per week - 3% 8% - 1 x per week - - 4% - Nooit - 3% - - Niet gevraagd 80% 23% 17% 11%

Tabel 6: Overzicht verdeling ontbijtgedrag per groep

Met de informatie uit deze paragraaf kan gesteld worden dat de randomisatie gelukt is en is positief voor de betrouwbaarheid van het onderzoek.

4.2 Betrouwbaarheidsanalyse

De volgende stap betrof een betrouwbaarheidsanalyse om na te gaan of het gerechtvaardigd is om bij de afhankelijke variabelen te mogen spreken van een betrouwbare, intern samenhangende schaal. Dit geldt voor de volgende afhankelijke variabelen: ernst (severity), vatbaarheid

(susceptibility), reactie-effectiviteit (response-efficacy), zelfeffectiviteit (self-efficacy), angst (fear),

gevaarcontrole modus (danger control mode) en de angstcontrole modus (fear control mode). Om deze variabelen te meten zijn er per variabele meerdere stellingen geformuleerd (items). Om na te gaan of deze stellingen (per variabele) samengenomen konden worden tot de betreffende variabele, is de Cronbach’s alpha berekend. Wanneer deze hoger lag dan 0,60 (bij vijf items of minder) of 0,80 (bij zes items of meer) werd de schaal als intern consistent beschouwd. De resultaten van alle betrouwbaarheidsanalyses zijn in bijlage VII te vinden. In bijlage V worden de stellingen per variabele gegeven. De stellingen waarnaar in deze paragraaf verwezen wordt, zijn in deze bijlage te vinden. Uit de resultaten is naar voren gekomen dat er sprake is van een interne consistente schaal als er gekeken wordt naar de items van ernst (severity), zelfeffectiviteit (self-efficacy), reactie-effectiviteit

(response efficacy), angst (fear) en de gevaarcontrole modus (danger control mode). In tabel 4

worden de resultaten weergegeven (Cronbach's alpha), het aantal items en de bijbehorende nummers van de stellingen (zie bijlage V).

Cronbach’s Alpha Aantal items Nummers stellingen

Severity 0.600 3 1-3

Susceptibility 0.621 2 4 en 6

Self-efficacy 0.854 3 7- 9

Fear 0.852 3 13- 18 en 24

Response – efficacy 0.852 3 10-12

Danger control mode 0.901 9 27-34

Fear control mode 0.704 5 21-26

Referenties

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN

obesitas Reguliere zorg Advisering leefstijl: gezonde voeding meer bewegen Verwijzen naar huisarts/kinderarts na 3-6 maanden contact Gewicht en lengte meten.. in groeidiagram zetten

De voor onderzoek aanbevolen doseringen bedragen bij toepassing vóór de op- komst van peen 9 à, 12 kg geformuleerd produkt per hectare en bij aanwending over het gewas 6 à 9 kg«

een gering negatief effect (14 x negatief, 0 x positief, gemiddeld - 1,59%), met grote spreiding en geen verband houdend met jaar of grond- soort. 5) geeft voor het

Deze workshop werd voor een zeer beperkt aantal NRL’s georganiseerd, en ook omdat RIKILT al in 2012 heeft meegedaan, hebben we in 2013 niet opnieuw deelgenomen aan deze

Toelichting van begrippen • Arbeidsopbrengst ondernemer = de vergoeding voor de arbeid die de ondernemer levert inclusief leidinggeven en het door hem gedragen ondernemersrisico in

§ bezit kennis van alle voorkomende machines, gereedschappen en hulpmiddelen voor het leggen van parketvloeren zoals zaagtafels, tackers, schuurmachines, plaatsingsmaterialen

Sylvia Verschueren en Stef Mermuys Bij deze Afzettingen is een enquête over excursies en web-..

Responsgroepen voor de gevoeligheid van soorten voor klimaatverandering 33 4.1 Afbakening analyse responsgroepen 33 4.2 Temperatuurstijging leidt tot areaalverschuivingen 34