• No results found

De rol van algemene en individuele factoren bij suïcide onder transgenders

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De rol van algemene en individuele factoren bij suïcide onder transgenders"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Rol van Algemene en Individuele Factoren

bij Suïcide onder Transgenders

Mattijs Burger

Studentnummer: 10167129 Onderwerp: Seksuologie Begeleid door: Martijn Koning Aantal woorden abstract: 118

(2)

Inhoudsopgave

pag.

Inhoudsopgave 2

Abstract 3

De Rol van Algemene en Individuele factoren 4

bij Suïcide onder Transgenders

De Rol van Algemene factoren bij Suïcide 7

onder Transgenders

De Rol van Algemene en Individuele factoren bij Suïcide 13

onder Transgenders

Conclusie & Discussie 19

(3)

Abstract

In dit literatuuroverzicht worden verschillende factoren onderzocht die een rol spelen bij suïcide onder transgenders. Transgenders zijn een risicogroep wat betreft suïcide, ongeveer 1/3 geeft aan ooit een suïcidepoging te hebben ondernomen (Kenagy, 2005). In de literatuur worden twee soorten factoren gevonden. Algemene factoren zijn factoren die de meeste transgenders meemaken zoals discriminatie terwijl individuele factoren per persoon verschillen zoals o.a. impulsiviteit. In de eerste paragraaf blijkt dat algemene factoren een rol spelen bij suicidaliteit onder transgenders. Algemene factoren blijken echter niet voldoende verklarend. In de tweede paragraaf blijkt dat naast algemene factoren ook individuele factoren een rol spelen. Een model met zowel algemene als individuele factoren lijkt dus het best om suïcide onder transgenders te

(4)

De Rol van Algemene en Individuele Factoren bij Suïcide onder Transgenders

Suïcide staat in de meeste westerse landen in de top vier doodsoorzaken (World Heath Organisation, 2012). In de maanden voorafgaande aan de suïcidepoging is er spraken van chronische stress en vlak voor de poging acute stress (Marttunen, Aro & Lonnqvist, 1993). Niet alleen de personen zelf lijden door suïcide, suïcidepogingen en gedachten maar ook hun naasten. Na dat een dierbaren suïcide heeft ondernomen vergroot dit de kans op het ontwikkelen van depressie en

posttraumatische stressstoornis (Brent & Mann, 2010). Uit eerder onderzoek van Dixen, Maddever, & van Maasdam (1984, aangehaald in Haas et al., 2012) blijkt dat ongeveer 1/4 van de transgenders ooit een suïcidepoging heeft ondernomen. In recenter onderzoek blijkt zelf dat 1/3 van de

transgenders ooit een suïcidepoging heeft ondernomen (Clements-Nolle, Noelle, & Guzman., 2001).Ook is gebleken dat een cross-gender role een voorspeller is voor suïcide (Fitzpatrick, Euton, Jones en Smith, 2005).

De term genderidentiteit betekend de identificatie die men heeft met de sekse man, vrouw of beide. Meestal heeft men een genderidentiteit die overeenkomt met het geboren geslacht en zal men ook gedrag vertonen dat als normaal wordt gezien bij dit geslacht, de genderexpressie.

Transgenders zijn personen bij wie de genderidentiteit en genderexpressie niet overeenkomen met het geboren geslacht. Incongruente genderidentiteit houdt in dat men een andere genderidentiteit heeft dan het geboren geslacht. Een ambivalente genderidentiteit houdt in dat men een

genderidentiteit heeft die deels overeenkomt met het geboren geslacht maar ook deels met het andere. In Nederland rapporteert 0.5% van de mannen en vrouwen een incongruent genderidentiteit te hebben en 5.1% een ambivalente genderidenteit (Kuypers, 2012). Genderidentiteit staat los van seksuele oriëntatie hoewel voorheen transgenders vaak onder homoseksuelen werden gerekend. Transgenders kunnen een homoseksuele, heteroseksuele of biseksuele geaardheid hebben (Haas et. al, 2012). De term transgender is een overkoepelende term en bevat meerdere groepen zoals onder andere, transseksuelen, cross-dressers, genderqueers en dragqueens of dragkings. Transseksueel houdt in dat een persoon een sterke drang heeft te leven als het andere geslacht en zich compleet

(5)

identificeert als iemand van het andere geslacht (DMS-VI). Deze subgroep zal dan ook het meest geneigd zijn een geslachtsveranderende operatie te ondergaan. Transvrouwen zijn mannen die als vrouw door het leven gaan en transmannen zijn vrouwen die als man door het leven gaan. De Amsterdamse Gender Dysforie Kliniek heeft vastgesteld dat er ongeveer 1:10.000 transvrouwen en 1:30.000 transmannen zijn (Van Kesteren et al., 1997). Cross-dressers zijn personen die zich kleden als het ander geslacht maar niet per se willen leven als het ander geslacht. Hoe vaak zij dit doen verschilt per persoon. Geschat wordt dat crossdressers tien keer zoveel voorkomen als

transseksuelen (Taylor, 2007). Dragqueens of dragkings zijn personen die zich glamoureus kleden als het andere geslacht, vaak ook in het openbaar en soms mensen entertainen op deze manier. De term genderqueer houdt in dat een persoon zich niet of man of vrouw voelt maar daartussen zit. Dit literatuuroverzicht is gericht op de gehele groep transgenders en niet exclusief op transseksuelen. In onderzoek wordt vaak de term LGBT gebruikt wat staat voor Lesbian, Gay, Bisexual en

Transgender.

Uit eerder onderzoek blijkt dat suïcide meer voorkomt bij seksuele minderheden dan bij heteroseksuelen (Haas et al., 2012). Onder seksuele minderheden behoren vooral homoseksuelen, biseksuele en transgenders. Binnen deze groep seksuele minderheden rapporteren transgenders vaker suïcidepogingen en gedachten dan homoseksuelen en biseksueel (Mathy, 2002). Om de gezondheid van deze groep te waarborgen is het van belang dat factoren worden onderzocht die een rol spelen bij suïcide in deze groep. Met deze informatie kan vervolgens gewerkt worden aan suïcide preventie, educatie en therapie.

Er is echter nu nog veel onduidelijkheid over dit onderwerp. Er is veel onderzoek gedaan naar de LGB groep seksuele minderheden maar onderzoek naar alleen transgenders blijft achter (Haas et al., 2012). Juist omdat deze groep meer suïcide, suïcidepogingen en gedachten rapporteert is onderzoek naar de factoren die een rol spelen bij suïcide van cruciaal belang.

Er zijn twee modellen die een verklaring bieden voor suïcide onder seksuele minderheden. Het Minority Stress Model (Meyer, 2003) is gericht op de mentale gezondheid van seksuele

(6)

minderheden, de auteur meld dat het ook gebruikt kan worden om suïcide te verklaren. Een schematische uitwerking van dit model is onderaan deze pagina te zien. Dit model ziet verstoorde mentale gezondheid als gevolg van vooral stress die ervaren wordt door het behoren tot een seksuele minderheid en hieraan gerelateerde discriminatie en mishandeling. Deze situaties maken helaas de meeste seksuele minderheden mee en zou men kunnen zien als algemene factoren die schade aanrichten op de mentale gezondheid van deze minderheden. Ook geeft het model aan dat het behoren tot een seksuele minderheid invloed heeft op sociale support en coping. Deze sociale support en coping hebben weer invloed op de ervaren stress. Binnen deze seksuele minderheden is een groep waar suïcide nog hoger ligt dan de andere. Transgenders ervaren meer discriminatie en geweld dan andere seksuele minderheden (Herek, 1992). Aan de hand van het Minority Stress Model is het logisch dat transgenders eerder depressief of angstig worden omdat zij ook meer gediscrimineerd ervaren. Deze toegenomen depressie en angst zal vervolgens tot meer suïcide kunnen leiden. Dat suïcide het gevolg kan zijn staat niet in het model maar wordt in het artikel (Meyer, 2003) wel genoemd als een consequentie van schade aan de mentale gezondheid.

(7)

Een ander model betreft de mentale gezondheid en suïcide onder seksuele minderheden is het minder bekende Cumulative Factor Model (Rutter, 2008). Dit model beschrijft dat naast algemene factoren zoals discriminatie ook individuele verschillen een rol spelen bij suïcide. De factoren hebben volgens dit model invloed op elkaar. In dit model wordt sociale steun meer beschouwd als een factor die verschilt per individu en niet zoals het Minority Stress Model beschrijft dat sociale support laag is omdat deze personen tot een seksuele minderheid behoren. Individuele factoren die in dit model zijn toegevoegd zijn optimisme en resilince . Onder resilience, behoren emotionele stabiliteit, interal protective en external protective. Interal protective zijn het zelfbeeld en tevredenheid met het eigen leven. External protective zijn de hulpbronnen die transgenders kunnen inschakelen als zij zich depressief voelen of suïcidegedachten hebt. Dit zijn bijvoorbeeld vrienden, familie of een transgender hulpgroep. Volgens het Cumulative Factor Model heeft ook middelen misbruik invloed op suïcide.

Cumulative Factor Model (Rutter, 2008)

De twee theorieën komen in zekere zin overeen met elkaar maar verschillende betreft bepaalde factoren of de rol die deze hebben. Het Minority Stress Model heeft meer focus op de

(8)

algemene negatieve factoren die een rol spelen. Het behoren tot een seksuele minderheid en de gevolgen daarvan zijn de grootste oorzaak van een verstoorde mentale gezondheid. Het Cumulative Stress Model bevat naast algemene factoren beschreven in het Minority Stress Model ook

individuele verschillen zoals onder andere optimisme, drugsgebruik en resilince. Het Cumulative Stress Model is uiteindelijk gericht op suïcide terwijl het Minority Stress Model meer gericht is op de gehele mentale gezondheid.

Tot dus ver is nog niet bekend of het Minority Stress Model of het Cumulative Factor Model naast homoseksuele, lesbiennes en biseksueel ook suïcide onder transgenders kan verklaren. Het is van belang om te weten welk model het beste suïcide onder transgenders kan verklaren omdat er dan een zo precies mogelijk beeld kan worden gecreëerd over welke factoren een rol spelen. Hoe meer factoren in het model zijn opgenomen die een significante bijdragen leveren hoe beter men kan inschatten welk risico een patiënt loopt. De accuraatheid van een model is van belang om te bepalen wat voor suïcide preventie iemand nodig heeft en in welke mate.

In dit literatuuroverzicht wordt gekeken naar de rol van algemene en individuele factoren bij suïcide onder transgenders. In de eerste paragraaf wordt de invloed van algemene factoren

besproken en hun rol op suïcide onder transgenders onderzocht. In de tweede paragraaf wordt de rol van algemene factoren en individuele factoren bij suïcide onder transgenders onderzocht.

De rol van algemene factoren bij suïcide onder transgenders

Het meemaken van transfobie is sterk gecorreleerd met het ontwikkelen van een depressie (Rotondi, 2012). Bekend is dat depressie weer sterk correleert met suïcide. Het behoren tot een seksuele minderheid en de algemene factoren die hier bij gepaard gaan zou mogelijk suïcide onder transgenders kunnen verklaren. In deze paragraaf word onderzocht of algemene factoren suïcide onder de transgender populatie kan verklaren.

Ducan en Hatzebuehler (2014) bestudeerde de relatie tussen discriminatie & geweld tegen seksuele minderheden en suïcide. In deze studie waren 1292 deelnemers waarvan 8,36% tot

(9)

seksuele minderheden behoorden. Deze studenten maakte allemaal de Boston Youth Survery. Een onderdeel van de BYS was het uitvragen van de seksuele oriëntatie en suïcide. Het aantal hate-crimes en LBGT gerelateerde hate-hate-crimes werden verkregen uit de Boston Police Department Comminuty Disorders Unit. Van het aantal slachtoffers waren 203 homoseksueel, 3 transgender en 0 biseksueel. Vervolgens werden de antwoorden op de suïcide vragenlijst vergeleken met de wijk waar de deelnemers in woonde en het aantal hate-crimes dat in deze wijken voorkomt. In wijken waar meer LGBT hate-crimes plaatsvonden werd een hogere score op suïcide vragenlijst gescoord. Hogere score op deze vragenlijst werd niet gevonden in wijken waar wel veel hate-crimes plaats vonden maar deze niet LGBT gerelateerd waren.

Geconcludeerd werd dat hoge mate van geweld en discriminatie tegen LGBT jeugd sterk samenhangt met een hogere percentages suïcide. Het transgender zijn op zich lijkt een rol te spelen in suïcide onder deze groep. Omdat deze jongeren tot de LGBT-jeugd hoort maakt dat zij risico lopen op het meemaken van LGBT gerelateerde hate-crimes wat samenhangt met een hoger percentage suïcide.

Dit artikel kan echter niet geheel antwoord geven op de vraag of het meemaken van

transgender gerelateerd geweld en discriminatie invloed heeft bij suïcide omdat in deze studie maar 3 transgenders deelnamen. Dit zijn te weinig transgenders om daadwerkelijke conclusies uit te trekken.

Testa et al. (2012) onderzochten ook het effect van geweld bij suïcide maar richten zich specifiek op transgenders. In hun studie participeerde 179 transvrouwen en 92 transmannen. Deelnemers werden verworven via transgender sites en hulpgroepen. Deelnemers vulde een vragenlijst in betreft fysiek geweld, seksueel geweld, suïcide en drugsgebruik. Na analyse van de onderzoeksgegevens bleek dat fysiek geweld zowel zorgde voor een hoger aantal suïcidegedachten als pogingen in vergelijking met transvrouwen die dit niet hadden mee gemaakt. Bij de transmannen was er alleen een verschil bij suïcidepogingen maar niet suïcidegedachten. Ook het aantal

(10)

ervaren, dit gelden voor transmannen en transvrouwen.

Aan de hand van deze resultaten kun je concluderen dat de algemene factoren die transgenders meemaken zoals verbaal en fysieke mishandeling hoogst waarschijnlijk invloed hebben op suïcidegedachten en pogingen

Uit eerder onderzoek (Kosciw, 2003) blijkt dat de transgender jeugd zich kwetsbaar voelt voor uitsluiting en discirminatie op de middelbare school, meer dan andere seksuele minderheden. Omdat de transgender jeugd verplicht is om met jongeren om te gaan die anders zijn dan zij, vindt er mogelijk meer discriminatie plaats dan op latere leeftijd omdat deze situaties deels vermeden kunnen worden.

Onderzoek naar de relatie tussen geweld en suïcide tijdens de puberteit is onderzocht door Goldbum et. al.(2012). In deze studie waren 290 transgenders die deelnamen. Zij maakte de Transgender Health Initiative Survey. Deze vragenlijst bestond uit vragen betreft geweld tegen transgenders, suïcidepogingen en het aantal suïcidepogingen. Van de 290 transgenders had 44,8% ervaring met transgender gerelateerd geweld en 28,5% melde in het verleden ooit suïcidepogingen te hebben ondernomen. Van deze 28,5% waren er 32,5% die ooit één suïcidepoging hebben gedaan, 28,56% twee en 39% drie of meer. Vervolgens werden deelnemers die ooit te maken hebben gehad met transgender gerelateerd geweld vergelijken met deelnemers die dit niet hebben mee gemaakt. Deelnemers die transgender gerelateerd geweld hadden meegemaakt rapporteerde vier keer zoveel suïcidepoging dan deelnemers die geen transgender gerelateerd geweld hadden meegemaakt.

Aan de hand van deze resultaten kan er geconcludeerd worden dat transgender gerelateerd geweld sterk samenhangt met suïcide. Aan de hand van dit artikel lijkt dit in grote mate het geval te zijn bij de puberteit /adolescentie, wat mogelijk kan komen omdat er in deze periode meer

transgender gerelateerde discriminatie en mishandeling plaats vindt.

Deze conclusie kan echter pas getrokken worden als men ervaren transfobie en suïcide gedachten & pogingen tijdens verschillende periodes in het leven vergelijkt

(11)

mishandeling op verschillende periodes in het leven van 571 transvrouwen bestudeerd. Gender gerelateerd misbruik (psychologisch en lichamelijk), suïcidegedachten en pogingen en depressie (DSM IV diagnose) tijdens vijf periodes in hun leven werd uitgevraagd aan de hand van het Life Chart Interview. Psychologische stress ervaren door gender gerelateerd misbruik was groter tijdens de jeugd en nam naarmate het ouder worden af. Suïcide en depressie waren het hoogst tijdens de adolescentie en sterk aanwezig bij personen die psychologisch en fysiek misbruik waren.

Ook uit dit onderzoek wordt geconcludeerd dat er een sterke samenhang bestaat tussen fysiek en verbaal geweld tegen transgenders en suïcide. Het lijkt inderdaad zo te zijn dat stress ervaren door transfobie in de adolescentie het hoogst is, naar maten men ouder wordt omdat men betere technieken ontwikkeld om hier op te reageren.

In het onderzoek van Nuttbrock et al. (2009) bestonden de deelnemers echter alleen uit transvrouwen. Om een beter beeld te krijgen van het effect van transgender gerelateerde

discriminatie en mishandeling bij suïcide onder transgenders is het ook nodig dat het effect onder transmannen wordt bekeken.

Clements-Noelle, Marx en Katz (2006) onderzochten het effect van discriminatie en mishandeling bij 392 transvrouwen en 192 transmannen. Deelnemers maakte vragenlijsten over depressie en suïcide . Daarnaast werden vragen gesteld over zelfvertrouwen, middelenmisbruik, discriminatie en geweld. Aan de hand van multivariate logistische regressie bleek dat leeftijd (<25), depressie, middelen misbruik, gedwongen seks, gender discriminatie en mishandeling samenhangen met suïcidepogingen. Dit werd ook gevonden als men controleerde voor zelfbeeld.

Uit dit artikel kan de conclusie getrokken worden dat algemene factoren zo als gender discriminatie en mishandeling samenhangt met suïcidepogingen voor zowel transvrouwen als transvrouwen. Dat deze samenhang ook werd gevonden als men controleerde voor zelfbeeld bevestigd dat deze algemene factoren zeker een rol spelen bij suïcide onder transgenders.

In de beschreven studies is vooral gekeken naar transseksuelen. De groep transgenders bestaat echter niet alleen uit transseksuelen maar ook cross-dressers en andere subgroepen zoals

(12)

genderqueer.

Maguen en Shippard (2010) onderzochten het aantal pogingen en risicofactoren van suïcide bij 153 transgenders. Van deze 153 transgenders melde 18% ooit een suïcidepoging gedaan te hebben. Hiervan waren 40% transmannen, 20% transvrouwen, 7% man-vrouw crossdressers, 7% vrouw-man crossdressers en de overige 32% behoorde tot andere groepen zoals. Zij vulden

vragenlijsten in betreft demografische en identiteitsgegevens, suïcide, medische hulp waaronder ook psychologische hulp, drugsgebruik en transgender gerelateerde discriminatie & geweld. Uit de analyses kwam naar voren dat angst/depressie therapie, de sekse vrouw, psychiatrische opname en vooral transgender gerelateerd geweld samenhangen met suïcide. Als deze factoren meer aanwezig waren werden er meer suïcidepogingen gerapporteerd. Ook leeftijd was van belang, jongere

personen rapporteerde vaker suïcidepogingen.

Algemene factoren waar transgenders mee te maken hebben correleren sterk met suïcide. Transgenders die transfobie, transgender gerelateerd mishandeling fysiek of verbaal hebben mee gemaakt rapporteren meer suïcidegedachten en suïcidepogingen dan transgenders die dit in mindere mate of helemaal niet hebben meegemaakt. Aan de hand van artikelen besproken in deze paragraaf lijkt het echter dat algemene factoren suïcide onder transgenders niet geheel kan verklaren.

Uit de artikelen van Nuttbrock (2009), Maguen en Shippard (2010) en Clements-Noelle, Marx en Katz (2006) blijkt dat ook factoren zoals leeftijd, psychiatrische opname, mate van sensatie zoeken en middelen misbruik samenhangen met suïcide. Deze individuele factoren zijn factoren die per individu kunnen verschillen en de kans op suïcide lijkt te verhogen of verlagen. In de volgende paragraaf wordt er naast de algemene factoren ook de rol van individuele factoren bij suïcide onder transgenders bestudeerd.

De rol van algemene en individuele bij suïcide onder transgenders

Uit eerder onderzoek is gebleken dat de meeste transgenders discriminatie ervaren maar niet alle transgenders suïcidegedachten hebben of suïcidepogingen ondernemen (Haas et al., 2014). In

(13)

de vorige paragraaf kwam naar voren dat algemene factoren wel een rol spelen bij suïcide onder transgenders maar dit niet volledig verklaard. Individuele spelen waarschijnlijk ook een rol. In deze paragraaf word de invloed van algemene en individuele factoren bij suïcide onder transgenders onderzocht.

Grossman & D'Augelli (2007) onderzochten levensbedreigend gedrag bij transgenders. In hun studie waren 55 deelnemers, hiervan waren 31 transvrouwen en 24 transmannen. Deze

deelnemers werden allemaal geïnterviewd, interviews werden gedaan door klinisch psychologen die ervaringen hadden met transgenders. In dit interview werd gevraagd naar suïcidegedachten,

pogingen, het transgender zijn, problemen met artsen of psychologen, gender non-conform gedrag in de kindertijd, verbaal en fysieke mishandeling van ouders en zelfbeeld. Suïcidepogingen kwamen vaker voor als de deelnemers ouderlijk geweld hadden mee gemaakt, gender non-conform gedrag in de jeugd en negatief zelfbeeld. De helft van de participanten melden één of meerdere

suïcidepogingen te hebben ondernomen. De helft van deze pogingen was gerelateerd aan transgender zijn.

Uit de resultaten kan de conclusie getrokken worden dat een deel van de suïcidepogingen te maken hebben met het transgender zijn en de negatieve algemene factoren die men hierdoor mee maakt. De helft van de suïcidepogingen waren niet gerelateerd aan het transgender zijn of het ervaren van algemene factoren zoals discriminatie. Er wordt bijvoorbeeld gevonden dat zelfbeeld ook een rol speelt, zelfbeeld verschilt per persoon en kan gezien worden als een individuele factor.

Het is nu echter nog niet duidelijk welke individuele factoren nog meer invloed hebben. Een mogelijke factor is sociale steun. Uit eerder onderzoek (Borowsky, Ireland, & Resnick, 2001) is gebleken dat bij homoseksuelen, lesbiennes en biseksuelen sociale steun een factor is die samenhangt met suïcide. Bij hoge mate van sociale steun worden minder suïcidepogingen gerapporteerd dan bij een lage mate van sociale steun. Dit zou bij transgenders ook het geval kunnen zijn.

(14)

hun studie maakte 573 transvrouwen een gestructureerde interview en vragenlijsten. Deze

transgenders hadden allemaal een geschiedenis met prostitutie en werden benaderd op straat. Drie kwart van de blanke transgenders melde ooit suïcidepogingen te hebben ondernomen. Blanke en Afro-Amerikaanse transgenders melde vaker transphobie te ervaren dan de Latijns Amerikaanse transgenders. Sociale support, transfobie, inkomen en educatie waren onafhankelijk van elkaar gecorreleerd met depressie. Geconcludeerd werd dat psychologische kwetsbaarheid mee genomen moet worden in therapie en er ook etniciteit van de transgenders gekeken moet worden.

Uit deze studie werd geconcludeerd dat naast algemene factoren zoals transfobie ook factoren die per persoon verschillen zoals sociale support en psychologische kwetsbaarheid met depressie samenhangen. Het lijkt er op dat individuele factoren ook een rol spelen bij suïcide onder

transgenders.

Depressie is gerelateerd aan suïcide maar niet iedereen die depressief is doet een

suïcidepoging, eerdere suïcidepogingen zijn een sterkere voorspeller voor suïcidepogingen (Brent & Mann, 2005). Ook is er in het vorige onderzoek alleen gebruik gemaakt van transvrouwen die in de prostitutie branche werken wat niet representatief is voor de gehele transgender gemeenschap. Deze twee punten zijn in het volgende onderzoek ondervangen.

Kenagy (2005) onderzocht de gezondheid van transgenders en suïcide. In hun studie participeerde 81 transgenders waarvan 49 transvrouwen en 32 transmannen. Algemene informatie werd als eerst gevraagd zoals het etniciteit, leeftijd, educatie, werk, inkomen en seksuele oriëntatie. Vervolgens werd gevraagd naar gezondheidszorg die de transgenders ontvingen. Ook werd

gevraagd naar publieke veiligheid. Een onderdeel van publieke veiligheid was het ervaren van geweld. Vervolgens werd er gevraagd naar suïcide, aan personen die suïcidepogingen hadden ondernomen werd gevraagd of dit te maken had met het feit dat ze transgender waren. Hiervan antwoorden 4 van de 31 dat dit inderdaad zo was. Tot slot werd gevraagd naar problemen met bepaalde diensten zoals hulp met het krijgen van een baan, studie, tandverzorging, algemene gezondheidszorg en bij het krijgen van een huis. Uit de resultaten bleek dat veel transgenders

(15)

problemen ervaren met het krijgen van bepaalde diensten en dit samenhing met suïcidegedachten en suïcidepogingen. Ook bleek dat het meemaken van geweld samenhing met suïcidepogingen en gedachten.

Uit dit onderzoek blijkt dat ook individuele factoren zoals het wel of niet krijgen van bepaalde diensten samenhangt met suïcide. Het ziet er dus naar uit dat een combinatie van zowel algemene als individuele factoren suïcide onder transgenders zou kunnen verklaren. Er is nu duidelijk dat het krijgen van bepaalde diensten, zelfbeeld en ouderlijk geweld een rol spelen. Om een goed beeld te krijgen van welke factoren allemaal een rol kunnen spelen bij suïcide onder transgenders is onderzoek naar meerdere factoren nodig.

Een onderzoek dat de rol van meerdere factoren op suïcidaal gedrag behandeld is die van Lui & Mutanski (2012). Hun studie was een longitudinaal onderzoek naar zelfbeschadiging waarin 246 LGBT jongeren participeerde en een gestructureerd interview aflegden betreft vragen over suïcide, gender non- conform gedrag, impulsiviteit en sensatie zoekend gedrag. Er werd vijf keer gemeten met een tussen periodes van zes maanden. Bij elk meet moment na dat de baseline meting had plaats gevonden participeerde de deelnemers in een gestructureerd interview over

zelfbeschadiging, suïcidegedachten, sociale steun, hopeloosheid en LGBT gerelateerd geweld. Uit de resultaten kwam naar voren dat een geschiedenis van suïcidepogingen, impulsiviteit, weinig sociale steun en LGBT gerelateerd geweld samenhangen met suïcidegedachten. Een geschiedenis van suïcidepogingen, vrouwelijk gender, sensatie zoeken, hopeloosheid, LGBT gerelateerd geweld en gender non-conform gedrag correleerde met zelfbeschadigend gedrag.

Aan de hand van deze resultaten kan geconcludeerd worden dat er veel individuele factoren zijn die samenhangen met zelfbeschadiging. Deze factoren waren onder andere sociale steun, hopeloosheid, impulsiviteit, en sensatie zoeken.

Een andere factor die per persoon kan verschillen is coping. Uit eerder onderzoek blijkt dat personen die suïcidepogingen hebben ondernomen verschillende soorten coping strategieën

(16)

suïcide onder transgenders. Ook werd in het vorige onderzoek gekeken naar zelfbeschadigend gedrag en niet naar suïcidepogingen of gedachten.

Terada et al. (2011) onderzochten coping en suïcidegedachten bij transseksuelen. In hun studie participeerde 500 cliënten die benaderd waren via de Gender Identity Disorder kliniek in het Okayama Universiteits Ziekenhuis. Er werd via een vragenlijst algemene informatie uitgevraagd zoals het educatie leven en inkomen. Vervolgens werden er vragen gesteld betreft automutilatie ,suïcidegedachten en pogingen aan de patiënten. Tot slot werd de participanten gevraagd hoe zij met deze suïcidegedachten omgingen. Van alle deelnemers melde 72% ooit suïcidegedachten gehad te hebben. Suïcidepogingen werd door 31% van de participanten gerapporteerd. Personen met een laag educatie niveau melden vaker te automutileren en suïcidepogingen te hebben ondernomen dan personen met een middel of hoge educatie. Personen met een ontwijkende coping stijl rapporteerde meer automutilatie, suïcidegedachten en pogingen.

Geconcludeerd wordt dat coping stijl inderdaad een rol te lijkt spelen bij suïcide onder transgenders. Ook educatie lijkt samen te hangen met suïcide onder transgenders.

Tot dus ver zijn voornamelijk algemene en individuele risicofactoren besproken. Beschermende factoren zijn echter ook van belang om te achterhalen. Door deze factoren te stimuleren kan suïcide mogelijk verminderd worden.

Moody (2014) onderzocht wat beschermende factoren zijn bij suïcide onder transgenders. In deze studie waren 134 deelnemers. Dit waren transgenders van 18 tot 79 waarvan 56 vrouw-man en 59 vrouw-man transgenders, verder bestond de optie genderqueer waar 3 personen zich mee

identificeerde en 15 bij anders. De transgenders maakte vragenlijsten betreft optimisme, sociale support van vrienden & familie, suïcide weerbaarheid, reden om te leven en tot slot werd gevraagd naar suïcidaal gedrag. Uit de analyses bleek dat vooral sociale support van familie, emotionele stabiliteit, optimisme en reden om te leven geassocieerd werden met minder suïcidaal gedrag.

Geconcludeerd werd dat er beschermende factoren bestaan tegen suïcide bij transgenders. In lijn met het Cumulative Factor Model lijkt goede sociale support, emotionele stabiliteit, optimisme

(17)

en reden om te leven beschermende factoren voor suïcide.

Moody (2014) meld in zijn artikel dat het nuttig is om naast beschermende factoren een studie te vinden waarin een zo gedetailleerd mogelijke weergaven van zowel risico als

beschermende factoren worden opgenomen.

Een studie die zowel risico als beschermende factoren probeert te achterhalen voor suïcide onder LGBT jeugd is de studie van Higa et al. (2014). In deze studie participeerde 68 jongeren. Van deze 68 waren er 34 man, 30 vrouw en 4 transgender. De negatieve factoren die gemeten werden waren slechte familie banden, school, relgie en de gemeenschap of buurt. De positieve factoren die hier gemeten werden waren de ontwikkelende identiteit, sociale netwerken en hulp van de LGBT gemeenschap. Bij deelnemers met slechte familie banden, weinig educatie en het wonen in slechte wijk rapporteerde vaker suïcide pogingen dan bij deelnemers bij wij die niet het geval was.

Deelnemers met goede sociale netwerken en hulp van de LGBT gemeenschap rapporteerde minder suïcide dan deelnemers die dit niet hadden.

Aan de hand van de besproken artikelen kan men concluderen dat naast algemene factoren zoals discriminatie ook individuele factoren een rol spelen bij suïcide onder transgenders..

Individuele factoren die een rol bleken te spelen bij suïcide onder transgenders waren; sociale support, het krijgen van bepaalde diensten, hulp van de LGBT gemeenschap, emotionaliteit,

optimisme, zelfbeeld, psychologische kwetsbaarheid, eerder suïcidepogingen, drugsgebruik, coping stijl en reden om te leven.

Conclusie & Discussie

In dit literatuuroverzicht is de invloed van algemene en individuele factoren op suïcide onder transgenders onderzocht. Gebleken is dat algemene factoren een rol spelen bij suïcide onder transgenders. Algemene factoren waren transgender o.a. gerelateerde discriminatie, transfobie en mishandeling. Transgenders die deze algemene factor in sterke mate mee maakte ondernemen vaker

(18)

suïcidepogingen. Uit verschillende artikelen bleek echter dat er meer factoren een rol speelde dan algemene factoren. Factoren die per persoon verschillen speelde ook een rol, de individuele factoren. Suïcide onder transgenders verklaren aan de hand van alleen algemene factoren lijkt dan een te simplistische methode. De combinatie van zowel de algemene als individuele factoren te achterhalen lijkt een betere manier om suïcide onder transgenders te verklaren.

In de literatuur zijn twee modellen voorgesteld voor het verklaren van suïcide onder

seksuele minderheden, het Minority Stress Model en het Cumulative Factor Model. Beide modellen zijn bestemd voor seksuele minderheden beschreven als homoseksuelen, lesbiennes en biseksuelen. Transgenders worden echter niet in deze modellen genoemd. Aan de hand van dit literatuur

overzicht blijkt dat de algemene factoren beschreven in het Minority Stress Model ook onder transgenders een rol spelen bij suïcide. In het Minority Stress Model is het behoren tot een seksuele minderheid vooral de oorzaak voor schade aan de mentale gezondheid en suïcide. Zo zou het behoren tot een seksuele minderheid invloed hebben op de sociale support en coping die men heeft. Uit de artikelen besproken in dit literatuuroverzicht blijkt echter dat deze factoren per persoon veel verschillen. Men zou deze factoren dus beter kunnen zien als individuele factoren. Het Cumulative Factor Model bestaat naast de algemene factoren ook uit verschillende individuele factoren en beschrijft sociale support wel als iets dat per individu sterk kan verschillen. Gevonden werd dat individuele factoren zoals emotionaliteit, drugsgebruik, resilince en mentale gezondheid beschreven in het Cumulative Factor Model ook bij transgenders samenhingen met suïcide. Het Cumulative Factor Model bevat factoren die een significante toevoeging hebben op het verklaren van suïcide onder transgenders die bij Minority Stress Model ontbreken. Het Cumulative Factor Model lijkt dus een meer accuraat model betreft het verklaren van suïcide onder de transgender populatie. Ondanks dat het Cumulative Factor Model beter lijkt te voorspellen wordt in de literatuur nog veel verwezen naar het Minority Stress Model. Aan de hand van informatie uit dit literatuuroverzicht is te hopen dat er meer aandacht komt voor het Cumulative Factor Model.Ook is het zo dat de algemene factoren die in het Minority Stress Model zijn beschreven zoals discriminatie en mishandeling

(19)

moeilijk te veranderen zijn. Transgender acceptatie en het terugbrengen van transfobie, transgender gerelateerde mishandeling en discriminatie zou de onmiddellijke aandacht van de overheid moeten krijgen maar is mogelijk moeilijk om snel te verminderen. Echter, het aanpakken van individuele factoren zoals beschreven in het Cumulative Factor Model is minstens zo belangrijk. Tijdens therapie kan er gewerkt worden aan individuele factoren zoals emotionaliteit en drugsgebruik maar kan men mogelijk minder doen aan algemene factoren zoals discriminatie. Het meenemen van individuele factoren tijdens suïcidepreventie is dus van belang.

Uit de besproken literatuur blijkt echter dat naast de individuele factoren die genoemd zijn in het Cumulative Factor Model er nog andere individuele factoren toegevoegde waarde hebben in het verklaren van suïcide onder transgenders. Zo werd gevonden dat het soort coping stijl, etniciteit, sensatie zoeken, eerdere suïcidepogingen, educatie, inkomen en seksueel misbruik samenhingen met suïcide. Men zou sensatie zoeken onder impulsiviteit kunnen scharen en coping stijl is mogelijk een deel van internal protective maar zelfs dan blijven er nog andere individuele factoren over die onafhankelijk van elkaar samenhangen met suïcide. Ondanks dat het Cumulative Factor Model suïcide waarschijnlijk beter suïcide onder transgenders kan verklaren dan het Minority Stress Model lijkt het toch nog een aantal factoren te missen.

Om een zo gedetailleerd mogelijk beeld te krijgen van suïcide onder transgenders is het dus belangrijk dat er een model wordt ontwikkeld waarin alle factoren worden opgenomen die van invloed zijn op suïcide onder transgenders. Hoe meer factoren worden gevonden die een

significante rol spelen bij suïcide onder transgenders hoe meer aanknoop punten er zijn bij suïcide preventie.Er bestaat een kans dat accurate suïcide preventie voorkomt dat iemand zich het leven ontneemt, verbeterde suïcide preventie is dus van groot belang.

Er zijn echter ook een aantal discussie punten aan te halen op de gebruikte onderzoeken in dit literatuuroverzicht. Ten eerste is het werven de participanten anders dan in andere onderzoeken. Er heeft geen randomisatie plaats gevonden. Proefpersonen zijn via purposive sampling en snowball sampling geworven. Purposive sampling houdt in dat proefpersonen aan bepaalde criteria moeten

(20)

voldoen. Snowball sampling betekend dat proefpersonen zelf andere proefpersonen proberen te werven. Dit heeft een negatieve invloed op de betrouwbaarheid en validiteit van de resultaten maar is voor onderzoek naar transgenders moeilijk te ondervangen. Transgenders zijn een relatief kleine groep in de bevolking en zijn daarom ook lastig te vinden. Via snowball sampling kan men toch genoeg proefpersonen vinden en omdat in ieder geval een deel van de proefpersonen transgender moet zijn is purposive sampling wel genoodzaakt. Het is dus helaas moeilijk om deze vormen van non-probabilty sampling te ondervangen.

Een beperking dat wel ondervangen kan worden is dat er in deze studies niks word

gemanipuleerd. Men heeft transfobie meegemaakt, heeft goede sociale steun of men heeft dit niet. Het is begrijpelijk dat men geen situatie manipuleert waarin een persoon transgender gerelateerde mishandeling moet meemaken, dit zou namelijk onethisch zijn. Welk kan men een studie doen waarin videobeelden worden laten zien waarin transgender gerelateerde discriminatie plaats vind. In een dergelijke studie zouden de deelnemers bijvoorbeeld in drie condities worden verdeeld; één groep bekijkt een video waarin niet transgender gerelateerde discriminatie wordt vertoont, één groep transgender gerelateerde discriminatie en een groep met random videobeelden. Vervolgens vullen de transgenders vragenlijsten in betreft suïcide. Mochten transgenders die de video zien met transgender gerelateerde discriminatie hoger scoren op suïcide vragenlijsten is er sterker bewijs dat de algemene factoren daadwerkelijk samenhangen met verhoogde suïcidegedachten. Het op deze manier manipuleren zou met meer factoren kunnen gebeuren door bijvoorbeeld video's van transgender hulpgroepen te laten zien en vervolgens naar suïcide te vragen. Er kan nog veel

onderzoek worden gedaan naar factoren die een rol spelen bij suïcide onder transgenders om sterker bewijs te vinden dat deze daadwerkelijk suïcide voorspellen.

Uit dit literatuuroverzicht kan men concluderen dat zowel algemene als individuele factoren een rol spelen. Meer onderzoek is nodig om suïcide preventie voor transgenders zo accuraat en uitgebreid mogelijk te maken.

(21)

Literatuur

Brent, A., & Mann, J. (2005). Family genetic studies, suicide and suicidal behavior. American Journal of Medial Genetics, 133, 13-24.

Borowsky, I, W., Ireland, M., Resnick, M, D. (2001). Adolescent suicide attempts risk and protectors. Pediatrics, 107, 485-492.

Clements-Nolle, K., Marx, R., Katz, M. (2008).The influence of gender-based discrimination and victimization. Journal of Homosexuality, 33, 53-69.

Duncan, D, T., Hatzenbuehler, M, L. (2014). Lesbian, gay, bisexual, and transgender hate crimes and suicidality among a population-based sample of sexual-minority adolescents in Boston. American Journal of Public Health, 104, 272-278.

Fitzpatrick, K, K., Euton, S, J., Jones, J, N., Schmidt, N, N. (2005). Gender role, sexual orientation and suicide risk. Journal of Affective Disorders, 87, 35-42.

Goldbum, P., Testa, R, J., Plfum, S., Hendricks, H, L., Bradford, J., Bongar, B. (2012) The

relationship between gender-based victimization and suicide attempts in transgender people. Professional Psychology-research and Practice, 43, 468-475.

Grossman, A, H., D'Augelli, A, R. (2010). Transgender youth and life-threatening behaviours. Suicide and Life-threatening Behavior, 37, 527-537.

Haas, A, P., Eliason, M., Mays, V, M., Mathy, R, M., Cochran, S, D., D’Augelli, A, R.,... Clayton, P, J. (2010). Suicide and suicide risk in lesbian, gay, bisexual and transgender populations: review and recommendations. Journal of Homosexuality, 58, 10-51.

Higa, D., Hoppe, M, J., Lindhorst, T., Mincer, S., Beadnell, B., Morrison, E, A., Wells, E, A., Todd, A., Mountz, A. (2012). Negative and positive facotrs associated with the well-being of lesbian, gay, bisexual, transgender, queer and question (LBGTQ) youth. Youth & Society. Kenagy, G, P. (2005). Transgender Health: findings from two needs assement studies in Philadelpia.

Heatlh & Socialwork, 60, 19-26.

(22)

our nation’s lesbian, gay, bisexual and transgender youth. New York: GLSEN. Kuypers, L. (2012). Transgenders in Nederland: prevalentie en attitudes. Tijdschrift voor

Seksuologie, 36, 129-135.

Marttunnen, M., Aro, H, M., Lonnqvist, J, K. (1993). Precipitant Stressors in Adolescent Suicide. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry. 32, 1178-1183. Mathy, R, M. (2003). Transgender identity and suicidality in a nonclinical sample: Sexual

orientation, psychiatric history, and compulsive behaviors. Journal of Psychology & Human Sexuality, 14, 47-65.

Meyers, I, H. (2003). In Lesbian, gay and bisexual populations: Conceptual issues and research evidence. Psychological Bulletin, 129, 674-669.

Moody, C., & Smith, N, G. (2013). Suicide protective factors among trans adults. Archives of Sexual Behavior, 42, 739-752.

Mutanski, B., Liu, R, T. (2012).Suicidal Ideation and Self-Harm in Lesbian, Gay, Bisexual, and Transgender Youth. American Journal of Preventive Medicine, 42, 221-228.

Mutanski, B., Liu, R, T. (2013). A Longitudinal Study of Predictors of Suicide Attempts Among Lesbian, Gay, Bisexual, and Transgender Youth. Archives of sexual behavior, 43, 437-448. Maguena, S., Shipherd, J, C.(2010). Suicide risk among transgender individuals. Psychology &

sexuality, 1, 33-43.

Lombardi, E.(2001). Enhancing transgender health care. American Journal of Public Health, 91, 869-872 .

Nemoto, T., Bödeker, B., Iwamato, M. (2011). Social Support, Exposure to Violence and

Transphobia, and Correlates of Depression Among Male-to-Female Transgender Women With a History of Sex Work. American journal of public health, 101, 1980-1988.

Nock, M, K., &Kessler, R, C. (2006) Prevalence of and risk factors for suicide attempts verscus scuide gesture: Analysis of the National Comorbidity Survey. Journal of Abnormal Psychology, 115, 616-623.

(23)

Nuttbrock, L., Hwahng, S., Bockting, W., Rosenblum, A., Mason, M., Marci, M., Becker, J. (2009). Psychiatric Impact of Gender-Related Abuse Across the Life Course of Male-to-Female Transgender Persons. Journal of Sex Research, 47, 12-23.

Rotondi, N, K. (2012). Depression in trans people: a review of the risk factors. Internation Journal of Transgenderism, 13, 104-116.

Rutten, P, A. (2008). Suicide protective and risk factors for sexual minority youth: apllying the cumulative factor model. Journal of LGBT Issues in Counseling, 2, 81-92.

Spirito, A., Overholser, J., Stark, L, J. (1989). Common problems and coping strategies II: Findings with adolescent suicide attempters. Journal of Abnormal Child Psychology, 16, 213-221. Taylor, J, K. (2007). Transgender identities and public policy in the United States. Administration

And Society, 39, 833-856.

Terada, S., Matsumoto, Y., Sato, Y., Okabe, N., Kishimoto, Y., Uchitomi, Y. (2011). Suicidal ideation among patients with gender identity disorder. Psychiatry Research, 190, 159-162. Testa, R, J., Sciacca, L, M., Wang, F., Hendricks, M, L., Goldblum, P., Bradford, J., Bongar, B.

(2012).Effects of violence on transgender people. Professional Psychology: Research and Practice, 43, 2012.

World Health Organization. (2001). Mental health: new understanding, new hope. World Health Organization.

(24)
(25)

Onderzoeksvoorstel, 2e deel bachelorthese Mattijs Burger

Suïcide onder Transgenders Verklaard

Studie waar in twee modellen worden vergeleken betreft het verklaren van suïcide onder transgenders

Korte Samenvatting

Er zijn meerdere modellen ontwikkeld die suïcide onder seksuele minderheden moet verklaren maar geen van deze modellen is gericht op suïcide onder transgenders. Onder transgenders is een hoger percentage suïcide dan homoseksuelen en lesbiennes (Mathy 2002; aangehaald in Mathy, 2003). Uit onderzoek is gebleken dat 30-50% ooit een zelfmoordpoging heeft gedaan (Haas et al., 2010). In de literatuur worden voornamelijk twee modellen aangehaald die suïcide onder seksuele minderheden verklaren, het Minority Stress Model (Meyer, 2003) en het Cumulative Factor Model (Rutter, 2008). In verschillende artikelen wordt bevestigd dat factoren in deze modellen ook een rol spelen bij suïcide onder transgenders. Welk model het best suïcide onder de transgender populatie kan

verklaren is echter niet bekend. Om het hoge percentage suïcide in deze groep te verminderen is het van belang om een model te kunnen gebruiken dat zo accuraat mogelijk suïcide kan verklaren. Hiermee kan men vervolgens bepalen wat voor suïcide preventie iemand nodig heeft en in welke mate.

Introductie

De term genderidentiteit houdt in de identificatie die men heeft met de sekse man, vrouw of beide. Meestal heeft men een genderidentiteit die overeenkomt met het geboren geslacht en zal men ook gedrag vertonen dat als normaal wordt gezien bij dit geslacht, de genderexpressie. Transgenders zijn personen bij wie de genderidentiteit en genderexpressie niet overeenkomen met het geboren geslacht. In Nederland rapporteert 0.5% van de mannen en vrouwen een genderidentiteit te hebben die niet hetzelfde is als hun geboren geslacht (Kuypers, 2012). Uit eerder onderzoek blijkt dat suïcide meer voorkomt bij seksuele minderheden dan bij heteroseksuelen (Haas et al., 2010). Binnen deze groep seksuele minderheden rapporteren transgenders vaker suïcidepogingen en gedachten dan homoseksuelen en biseksueel (Mathy, 2002).

In de literatuur worden voornamelijk twee modellen aangehaald die een verklaring bieden bij suïcide onder seksuele minderheden. Het Minority Stress Model (MSM) (Meyer, 2003) is gericht op de mentale gezondheid van seksuele minderheden maar wordt veel gebruikt om suïcide te voorspellen. Een schematische uitwerking van dit model is op de volgende pagina te zien. Dit model ziet suïcide als gevolg van vooral stress die ervaren wordt door het behoren tot een seksuele minderheid en de gevolgen hiervan zoals discriminatie. Uit onderzoek blijkt dat transgenders die transgender gerelateerde discriminatie en mishandeling hebben mee gemaakt vaker suïcide

pogingen doen dan personen die dit niet hebben meegemaakt (Goldbum et al., 2012). Ook geeft het model aan dat het behoren tot een seksuele minderheid invloed heeft op sociale support en coping. Deze sociale support en coping hebben weer invloed op suïcide. Uit verschillende studies is gebleken dat sociale support (Nemoto, Bödeker, Iwamato, 2011;Lui & Mutanski, 2012) en coping (Terada et al. 2011) een rol spelen bij suïcide onder transgenders.

(26)

Een ander model betreft de mentale gezondheid en suïcide onder seksuele minderheden is het minder bekende Cumulative Factor Model (CFM) (Rutter, 2008). Dit model betreft ook de factoren discriminatie en sociale support zoals in het Minority Stress Model. Het heeft echter als toevoeging drugsgebruik, optimisme en resilience. Eerder onderzoek wijst uit dat drugsbruik een rol speelt bij suïcide onder transgenders (Testa et al.,2012). Onder resilience, behoren emotionele stabiliteit, interal protective en external protective. Interal protective zijn het zelfbeeld en tevredenheid met het eigen leven. External protective zijn de hulpbronnen die transgenders kunnen inschakelen als zij zich depressief voelen of suïcidegedachten hebt. Dit zijn bijvoorbeeld vrienden en familie. Uit onderzoek van Moody (2014) is gebleken dat optisme, emotionaliteit, tevredenheid, zelfbeeld, hulpbronnen en tevredenheid met eigen leven een rol speelde bij suïcide onder transgenders. Cumulative Factor Model (Rutter, 2008)

(27)

Tot dus ver is nog niet bekend of het MSM of het CFM naast homoseksuele, lesbiennes en

biseksueel ook suïcide onder transgenders kan verklaren. Uit eerdere literatuur blijkt dat de factoren vermeld in beide modellen een rol spelen bij suïcide onder transgenders. Het CFM bevat echter meer factoren die samenhangen met suïcide onder transgenders. Het is van belang om te weten welk model het beste suïcide onder transgenders kan verklaren omdat de accuraatheid van een model cruciaal is om te bepalen wat voor suïcide preventie iemand nodig heeft en in welke mate. Hypothese

Het Cumulative Factor Model zal suïcide onder transgenders beter kunnen verklaren dan het Minority Stress Model.

Onderzoeksmethode

Proefpersonen moeten transgender zijn om deel te nemen aan dit onderzoek. Er zal aan

verschillende ziekenhuizen gevraagd worden of zij aan hun transgender cliënten kunnen contacten met de vraag of zij willen deelnemen aan een onderzoek wat bestaat uit een interview en het invullen van vragenlijsten, mochten zij hier toe bereid zijn word hun mail adres genoteerd en een mail gestuurd. Ook word een oproep gedaan op transgender sites, transgender bijeenkomsten en transgender uitgaansgelegenheden. Dit onderzoek bestaat uit een klinisch interview en het invullen van een aantal vragenlijsten waarvoor zij 20€ zullen ontvangen. Proefpersonen die aangeven zich volledig te identificeren met het geboren gender worden uitgesloten van het onderzoek.

Design

Het design bestaat uit een interview gedaan door een klinisch psycholoog die ervaring heeft met transgenders. Ook worden er vragenlijsten ingevuld. De deelnemers worden random verdeeld, de ene groep maakt eerste de vragenlijsten en krijgt daarna een interview, de andere groep krijgt eerst een interview en maakt daarna de vragenlijsten. De vragenlijsten betreffen impulsiviteit, emotionele stabiliteit, alcohol en drugsgebruik, sociale steun familie, steun van vrienden, coping, zelfbeeld, suïcide gedachten en suïcide pogingen, discriminatie en mishandeling. Vragenlijsten worden in een random volgorden aangeboden met uitzondering van discriminatie en mishandeling. Het direct stellen van deze vragen kan mogelijk erg heftig overkomen.

Klinisch Interview

Het klinisch interview word afgenomen door een klinisch psycholoog die ervaring heeft met transgenders. Om de mentale gezondheid te bepalen zullen de proefpersonen de vertaalde

Structured Clinical Interview for DSM-IV (SCID) AS-I afleggen (Van Groenestijn et al., 1999) en SCID AS-II (Weertman & Kerkhofs, 2000) aan de hand van as 1 en as 2 stoornissen wordt de mentale gezondheid door de psycholoog gescoord. Naast dat de SCID werd gemaakt werd de Suïcide Intentie Schaal (Diekstra, 1981) afgenomen. De SIS bevat 15 items om het verbale en non-verbale gedrag van de patiënt te kwantificeren voorafgaand aan de meest recente suïcidepoging. Ieder item kan worden gescoord op een ordinale schaal van 0 tot 2 . Een score van 0 staat voor laag risico, 1 voor middel en 2 voor hoog. Een voorbeeld vraag is ''Hoe schatte u de kans in dat u zou sterven als gevolg van wat u deed?''. De originele Suïcide Intent Scale (Beck, Schuyler, & Herman, 1974) heeft een Cronbach’s alfa variërende van .81 tot .93 en wordt als betrouwbaar gezien.

Transgender gerelateerde discriminatie, verbale en fysieke mishandeling werden aan de hand van 10 vragen vast gesteld. Een voorbeeld vraag van verbale mishandeling was: ‘Ben je uitgescholden omdat je transgender bent?’. De interviewer scoort dit van 0 tot 2 waarbij 0 staat voor nooit en 2 voor regelmatig.

Vragenlijsten

Impulsiviteit werd gemeten door een vertaalde versie van de Barratt Impulsiveness Scale (Lijffijt, & Barratt, 2005). Deze vragenlijst bevat 30, een voorbeeld item is ''Ik beslis altijd meteen''. Deze vragenlijst heeft een Cronbach's Alpha van .76 en is dus matig tot hoog betrouwbaar. Optimisme

(28)

word gemeten aan de hand van een vertaalde versie van Scheider, Carver en Bridges (1994) Life Orientation Rivesed. Deze bestaat uit 10 vragen, een voorbeeld is ''In onzekere tijden verwacht ik meestal het beste''. Vragen worden ingevuld aan de hand van een 5-punt Likert schaal waar 1 staat voor ''ik ben het hier totaal mee oneens'' en 5 voor ''ik ben het hier totaal mee eens''. De originele versie heeft een betrouwbaarheid tussen de .78 en .85. Sociale steun van vrienden en familie word gemeten met een vertaalde versie van de PSS-fr en PSS-fa (Procidano & Heller, 1983; aangehaald in Moody, 2014). Een voorbeeld vraag van de PSS-fr is ''Voor emotionele steun kan ik op mijn vrienden rekenen'' een voorbeeld vraag van de PSS-fa is ''Er is een familie-lid waar ik mee kan praten als ik me triest voel''. Antwoord opties zijn ja of nee. De originele versie van de PSS-fr heeft een betrouwbaarheid van .88 en de PSS-fa .90. Emotionele stabiliteit, zelfbeeld en externe hulp word gemeten met een vertaalde versie van Osman et al.'s (2004, aangehaald in Moody, 2014) Suicide Resilience Inventory en bestaat uit 25 vragen. Een voorbeeld vraag van emotionele stabiliteit is ''Ik kan de emotionele pijn ten gevolgen van afwijzing zonder suïcide te plegen''. Een voorbeeld vraag van zelfbeeld is ''Ik vind mezelf een leuk persoon'', een voorbeeld vraag van externe hulp is ''Ik kan openlijk over zelfmoord praten met mensen om mij heen als dit echt nodig is''. De betrouwbaarheid had een Cronbachs' Alpha van .90 en heeft een hoge betrouwbaarheid. Alcohol en drugsgebruik werd uitgevraagd via de vertaalde versie van de Nederlandse versie van de AUDIT (Schippers & Broekman, 2010) en de vergelijkbare DUDIT (Berman, Bergman,

Palmstierna, & Schlyter, 2005). Een voorbeeld vraag van de AUDIT is: ‘Hoe vaak drinkt U alcohol’. Er kan met een 5-puntschaal gescoord worden waar 0 staat voor ‘nooit’ en 4 staat voor ‘meer dan 4 keer per week’. De sensitiviteit van de Nederlandse AUDIT is 80% en de specificiteit 89% en wordt als valide gezien. De DUDIT heeft een Cronbach’s alpha van .80 en word als hoog betrouwbaar gezien. Suïcide risco, pogingen en gedachten werd gemeten met de vertaalde versie van de Suicide Probability Scale (Cull & Gill, 1988). Deze vragenlijst bevat 36 vragen en wordt gescoord met een 4-puntsschaal waarbij 1 staat voor nooit of bijna nooit en 4 voor altijd of bijna altijd. Een voorbeeld vraag is: ‘ Ik denk na over hoe ik suïcide zal plegen’. De originele vragenlijst heeft een Cronbach’s alpha tussen de .62 en .89 en word gezien als middel tot hoog betrouwbaar.

Analyses

Aan de hand van Structual Equation Modelling (SEM) in SPSS Amos zullen de twee modellen eerst worden gefit op de data. Dit houdt in dat de samenhang tussen de factoren wordt berekend aan de hand van de data. Vervolgens worden de twee gefitten modellen met elkaar vergeleken met een chi-kwadraat test. Wanneer dit significant is, dan is er een verschil tussen de modellen. Zo niet, dan is er geen een verschil tussen de modellen en kan men de hypothese verwerpen. Wanneer er wel een significant verschil is tussen de modellen, dan blijft het echter onduidelijk in welke richting dit verschil zit. In dat geval zullen de gefitten modellen met elkaar worden vergeleken aan de hand van de selectie criteria AIC, BIC, TIC en RMSA. Het model met de laagste criteria waarde is het beste model gegeven de data.

Verwachtingen

Verwacht wordt dat het Cumulative Factor Model beter fit op de data dan het Minority Stress Model. Dit wordt verwacht omdat Cumulative Factor Model meer factoren heeft die onafhankelijk samenhangen met suïcide dan het Minority Stress Model.

(29)

Literatuur

Berman, A, H., Bergman, H., Palmstierna, T., & Schlyter, F. (2005). Evaluation of the drug use disorder identification test (DUDIT) in criminal justice and detoxification settings and in a Swedish pouplation sampel. European Addiction Research, 11, 22-31.

Diekstra, R, F, W. (1981) Over suïcide: zelfdestructie, zelfbehoud en hulpverlening. Alphen aan den Rijn: Samson.

Clements-Nolle, K., Marx, R., & Katz, M. (2008).The influence of gender-based discrimination and victimization. Journal of Homosexuality, 33, 53-69.

Gull, J, G., & Gill, W, S. (1988). Suicide probability scale. Los Angeles: Western Psychological Services.

Goldbum, P., Testa, R, J., Plfum, S., Hendricks, H, L., Bradford, J., & Bongar, B. (2012) The relationship between gender-based victimization and suicide attempts in transgender people. Professional Psychology-research and Practice, 43, 468-475.

Grossman, A, H., & D'Augelli, A, R. (2010). Transgender youth and life-threatening behaviors. Suicide and Life-threatening Behavior, 37, 527-537.

Haas, A, P., Eliason, M., Mays, V, M., Mathy, R, M., Cochran, S, D., D’Augelli, A, R.,... Clayton, P, J. (2010). Suicide and suicide risk in lesbian, gay, bisexual and transgender populations: review and recommendations. Journal of Homosexuality, 58, 10-51.

Heering, C, & Kerkhof, A, J, F, M. (2000) Behandelingsstrategieën bij suïcidaliteit. Hout/Diegem: Bohn Stafleu van Loghum.

Kuypers, L. (2012). Transgenders in Nederland: prevalentie en attitudes. Tijdschrift voor Seksuologie, 36, 129-135.

Mathy, R, M. (2003). Transgender identity and suicidality in a nonclinical sample: Sexual

orientation, psychiatric history, and compulsive behaviors. Journal of Psychology & Human Sexuality, 14, 47-65.

(30)

evidence. Psychological Bulletin, 129, 674-669.

Moody, C., & Smith, N, G. (2013). Suicide protective factors among trans adults. Archives of Sexual Behavior, 42, 739-752.

Mutanski, B., & Liu, R, T. (2012).Suicidal Ideation and Self-Harm in Lesbian, Gay, Bisexual, and Transgender Youth. American Journal of Preventive Medicine, 42, 221-228.

Mutanski, B., & Liu, R, T. (2013). A Longitudinal Study of Predictors of Suicide Attempts Among Lesbian, Gay, Bisexual, and Transgender Youth. Archives of Sexual Behavior, 43, 437-448. Nemoto, T., Bödeker, B., & Iwamato, M. (2011). Social support, exposure to violence and

transphobia, and correlates of depression among male-to-female transgender women with a history of sex work. American Journal of Public Health, 101, 1980-1988. Rutten, P, A. (2008). Suicide protective and risk factors for sexual minority youth: applying the

cumulative factor model. Journal of LBGT Issues Counselling, 2, 81-92.

Saunders, J, B., Aasland, O, G., & Barbor, T, F. (1993). Development of the Alcohol Use Disorder Identification Test (AUDIT): Who collaborative project on early detection of persons with harmful alcohol consumption. Addiction, 88, 791-804.

Scheier, M, F., Carver, C, S., & Bridges, M, W. (1994). Distinguishing optimism from neuroticism (and trait anxiety, self-mastery, and selfesteem): A reevualuation of the life orientation test. Journal of Personality and Social Psychology, 67, 1065-1078.

Testa, R, J., Sciacca, L, M., Wang, F., Hendricks, M, L., Goldblum, P., Bradford, J., & Bongar, B. (2012). Effects of violence on transgender people. Professional Psychology: Research and Practice, 43, 2012.

Weertman, A., Arntz, A., & Kerkhofs, M, L, M. (2000). SCID II; Gestructureerd klinisch interview voor DSM-IV As-II persoonlijkheidsstoornissen. Amsterdam: Harcourt Test Publishers.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

proberen te sluiten B) idem maar nu aan de binnenkant, benen proberen te openen Beide oefeningen telkens (5x 10 sec.) houden en dan 10 sec. rustpauze, benen losgooien.

Het feit dat de afdelingsleiding niet accepteert dat bedrijfsgebonden factoren de oorzaken vormen voor (een deel van het) hoge verzuim, betekent dat zij de basis,

De in deze paragraaf bedoelde reductie of opzegging heeft slechts uitwerking na het verstrijken van een termijn van 30 dagen, te rekenen vanaf de verzending van een met de

• Individuele studietoeslag is voor jongeren die een opleiding volgen maar door een beperking niet kunnen werken naast hun studie?. • Heb je recht op studiefinanciering (WSF) of

Om dit te onderzoeken is een vragenlijst opgesteld voor kinderen van 8 tot 12 jaar die alledaags kansbegrip probeert te meten en ook informatie over achterliggende

Samen met onderwijs-en zorgexperts zijn onderwijsprogramma's vormgegeven voor het mbo-certificaat Individuele ondersteuning van de cliënt met (verstandelijke) beperking (niveau

Erfgrens: De overgang van kavel naar de gemeenschappelijke binnenstraat dient mee te worden ontworpen en is nadrukkelijk onderdeel van het ontwerp (VO en DO) dat wordt aangeleverd

Erfgrens: De overgang van kavel naar de gemeenschappelijke binnenstraat dient mee te worden ontworpen en is nadrukkelijk onderdeel van het ontwerp (VO en DO) dat wordt aangeleverd