• No results found

Schakelen met de feitenrechter : Over de hantering van schakelbewijs en de motivering van de schakelconstructie in het vonnis door de rechtbank en het gerechtshof

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Schakelen met de feitenrechter : Over de hantering van schakelbewijs en de motivering van de schakelconstructie in het vonnis door de rechtbank en het gerechtshof"

Copied!
43
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Schakelen met de feitenrechter

Over de hantering van schakelbewijs en de motivering van de schakelconstructie in het vonnis door de rechtbank en het gerechtshof ANP Lindsay van der Ent

(2)

Universiteit van Amsterdam Faculteit der Rechtsgeleerdheid Scriptieonderzoek Master Publiekrecht – track Strafrecht Begeleider: mw. mr. M. J. van Weerden Tweede lezer: dhr. mr. dr. K. C. J. Vriend

Schakelen met de feitenrechter

Over de hantering van schakelbewijs en de motivering van de schakelconstructie in het vonnis door de rechtbank en het gerechtshof Lindsay van der Ent Studentnummer: 11110090 Datum: 15 juli 2016

(3)

I

Samenvatting

Doel

Het doel van deze scriptie is om te achterhalen hoe de strafrechter in eerste en tweede aanleg het gebruik van schakelbewijs motiveert in zijn vonnis. Aangezien er geen strikte richtlijnen bestaan voor de betreffende bewijsconstructie is er voor deze scriptie een jurisprudentieonderzoek uitgevoerd om te kijken hoe de strafrechter schakelbewijs motiveert en of dit voldoet aan de regels die de Hoge Raad en het Europese Hof van de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) hebben opgesteld aangaande het gebruik van schakelbewijs en het motiveren van bewijsbeslissingen. Methode

Voor het jurisprudentieonderzoek zijn veertig zaken opgezocht op www.rechtspraak.nl waarin de strafrechter bij de bewijsbeslissing gebruik heeft gemaakt van schakelbewijs. De zaken zijn geanalyseerd en op basis daarvan is de motivering van schakelbewijs en de uitleg van schakelbewijs door de strafrechter in de bewijsmotivering inzichtelijk geworden.

Resultaten

Rechters motiveren het gebruik van schakelbewijs in een bewijsoverweging in het vonnis. De eisen van de redengevendheid – overeenkomende modus operandi en de betrokkenheid van de verdachte bij het soortgelijke delict – worden hierin uitgewerkt. Echter wordt er in de motivering beduidend minder aandacht besteed aan laatstgenoemde eis. Het gerechtshof motiveert het gebruik van schakelbewijs summierder dan rechtbanken, wat te herleiden is aan het stelsel van het voortbouwend appèl. Rechters stellen daarnaast verschillende eisen over wanneer er ‘geschakeld’ mag worden.

Conclusie

De resultaten laten zien dat er verschillen zijn in de manier waarop rechters het gebruik van schakelbewijs motiveren in het vonnis en in welke situaties zij het gebruik van schakelbewijs goedkeuren. Een opmerkelijke conclusie is dat rechters verschillend denken over of er voorafgaand aan het gebruik van schakelbewijs een bewezenverklaring, die zelfstandig bewezen is, moet zijn. Nu niet alle rechters beide eisen van de redengevendheid nader uitwerken in een bewijsoverweging kan de vraag worden gesteld of er aan de motiveringseisen van de HR en het EHRM wordt voldaan.

(4)

Inhoudsopgave

I SAMENVATTING ... 3 1. INLEIDING ... 5 1.1 INTRODUCTIE ... 5 1.2 ONDERZOEKSDOEL EN PROBLEEMSTELLING ... 7 1.3 OPZET ONDERHAVIG ONDERZOEK ... 7 1.4 LEESWIJZER ... 7

2. SCHAKELBEWIJS IN HET NEDERLANDSE STRAFRECHT ... 8

2.1 NEDERLANDS BEWIJSSTELSEL ... 8

2.2 SCHAKELBEWIJS ... 11

2.3 VEREISTEN AAN HET GEBRUIK VAN SCHAKELBEWIJS ... 13

2.4 BRONNEN SCHAKELBEWIJS ... 15

3. MOTIVEREN VAN SCHAKELBEWIJS ... 16

3.1 BELANG VAN MOTIVEREN ... 17

3.2 MOTIVERINGSEISEN ... 18

3.2.1 Motiveringseisen volgend uit de Nederlandse wetgeving en de Hoge Raad ... 18

3.2.2 Motiveringseisen volgend uit het EVRM en het EHRM ... 19

3.3 MOTIVERING VAN DE SCHAKELBEWIJSCONSTRUCTIE IN HET VONNIS ... 22

4. DE FEITENRECHTER EN HET SCHAKELBEWIJS ... 23

4.1 OPZET ONDERZOEK ... 24

4.2 ANALYSE ... 24

4.2.1 Verschillende feiten en vormen van schakelbewijs ... 24

4.2.2 Redengevendheid ... 26

4.2.3 Uitleg van het begrip schakelbewijs ... 28

4.2.4 Het tegelijkertijd ten laste leggen van feiten ... 30

4.2.5 Schakelbewijs gebruikt voor de overtuiging ... 30

4.2.6 Verschil in motivering tussen rechtbank en gerechtshof ... 31

5. CONCLUSIE EN DISCUSSIE ... 32

5.1 CONCLUSIE ... 32

5.1.1 De motivering van schakelbewijs in het vonnis ... 32

5.1.2 Schakelbewijs en motiveringseisen ... 33

5.1.3 Overige conclusies ... 34

5.2 DISCUSSIE ... 34

5.2.3 Motivering redengevendheid ... 34

5.2.2 Uitleg begrip schakelbewijs ... 35

5.2.3 Benoemen van schakelbewijs door de zittingsrechter ... 35

BIBLIOGRAFIE ... 38

LITERATUUR ... 38

JURISPRUDENTIE ... 40

(5)

1.

Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het onderwerp van deze scriptie nader toegelicht. Allereerst wordt in paragraaf 1.1 het onderwerp geïntroduceerd. Vervolgens wordt in paragraaf 1.2 de doel- en vraagstellingen geformuleerd. Aansluitend wordt de opzet van het onderzoek uiteengezet (paragraaf 1.3). Tenslotte wordt in pararaaf 1.5 de leeswijzer weergegeven.

1.1 Introductie

De schakelbewijsconstructie heeft vooral bekendheid gekregen door de spraakmakende zaak van Lucia de Berk. Deze zaak heeft goed naar voren gebracht welke gevaren er zijn ingeval er gebruik wordt gemaakt van schakelbewijs en tot wat voor ernstige gevolgen dit kan leiden.

Lucia de Berk werd verdacht van dertien moorden en een vijftal pogingen tot moord. Door de rechtbank Den Haag werd zij op 24 maart 2003 schuldig bevonden aan vier moorden en drie pogingen tot moord en kreeg zij een levenslange gevangenisstraf opgelegd. De rechtbank kwam tot een bewezenverklaring van twee feiten; de moord op slachtoffer [1] en de poging tot moord op slachtoffer [2]. De andere strafbare feiten werden opgehangen aan deze twee bewezenverklaarde feiten, aangezien er volgens de rechtbank sprake was van een aantal essentiële gelijkenissen met betrekking tot de omstandigheden waarin de incidenten hadden plaatsgevonden.1 In hoger beroep werd Lucia de Berk op 18 juni 2004 veroordeeld voor zeven moorden en drie pogingen tot moord tot levenslang en tbs. Het Gerechtshof Den Haag achtte ook hier de moord op slachtoffer [1] en de poging tot moord op slachtoffer [2] bewezen. Eveneens werden de andere feiten bewezenverklaard met behulp van een schakelbewijsconstructie. Bij schakelbewijs neemt de rechter het bewijs van het ten laste gelegde feit mede aan op grond van een ander, soortgelijk feit dat de verdachte heeft begaan.2 De twee op zichzelf staande bewezenverklaarde feiten worden als bewijs gebruikt voor de andere feiten die ten laste zijn gelegd indien het hof het als zeer aannemelijk aanmerkt, gelet op de gemeenschappelijke kenmerken, dat ook de andere feiten het gevolg zijn van

1 Rechtbank ’s-Gravenhage, 24 maart 2003, LJN AF6172. 2 De Wilde 2009, p. 563.

(6)

het strafbaar handelen van de verdachte.3 Wegens het feit dat de opgelegde

levenslange gevangenisstraf niet samen kon gaan met tbs, casseerde de Hoge Raad op 14 maart 2006.4 Op 13 juli 2006 kreeg Lucia de Berk door het Gerechtshof Amsterdam een levenslange gevangenisstraf opgelegd.5

Op 14 april 2010 oordeelde het Hof Arnhem in de tweede zaak in herziening dat er onvoldoende bewijs was voor een veroordeling en volgde er vrijspraak voor de moorden en pogingen tot moord. Bij de eerdere veroordeling speelde schakelbewijs een beslissende rol. Volgens het hof kon niet bewezen worden dat slachtoffer [1] door een misdrijf was overleden en dat er ook onvoldoende bewijs was voor de poging tot moord op slachtoffer [2]. Aangezien deze twee feiten niet konden worden bewezen, konden zij ook niet dienen als schakelbewijs voor de andere feiten en viel er geen bewijsconstructie meer te maken, of zoals het hof aangaf: “Zonder schakels kan er nu eenmaal geen ketting worden gemaakt.”6 Hoewel het schakelbewijs niet als enige punt van kritiek kan worden aangemerkt, heeft het toch een zeer belangrijke rol gespeeld bij de veroordelingen.

Tegenwoordig wordt schakelbewijs door de rechter nog steeds gebruikt om tot een bewezenverklaring te komen. Rechters passen schakelbewijs op verschillende manieren toe, waardoor er verschillende varianten schakelbewijs kunnen worden onderscheiden, waarvan één variant als het ‘echte’ schakelbewijs wordt bestempeld. In hoofdstuk 2.2 worden deze verschillende varianten nader uitgelegd. Schakelbewijs heeft, mede door de zaak Lucia de Berk, een dubieuze naam gekregen. Door middel van de schakelconstructie goed te motiveren, kan de rechter er echter mede voor zorgen dat het voor betrokkenen duidelijk is wat de redenatie is geweest van de rechter om schakelbewijs te gebruiken en zal het vonnis eerder maatschappelijke acceptatie vinden.

3 Gerechtshof ’s-Gravenhage 18 juni 2004, LJN AP2846.

4 Hoge Raad 14 maart 2006, LJN AU5496, NJ 2007, 345 m.n.t. P.A.M. Mevis. 5 Gerechtshof Amsterdam 13 juli 2006, LJN AY3864.

(7)

1.2 Onderzoeksdoel en probleemstelling

Deze scriptie heeft als doel inzicht te geven in het gebruik van schakelbewijs door de feitenrechter. Er zal worden gekeken hoe de rechter de schakelconstructie motiveert in zijn vonnis. Vanwege het ontbreken van duidelijke richtlijnen over het motiveren van een schakelbewijsconstructie zal er worden onderzocht op welke manier de rechter dit motiveert en of de motivering voldoende is naar de maatstaven die de Hoge Raad en het EHRM hiervoor hebben opgesteld.

1.3 Opzet onderhavig onderzoek

Om inzicht te krijgen in het gebruik van de hantering en motivering van schakelbewijs is er een jurisprudentieonderzoek uitgevoerd, bestaande uit het bestuderen van veertig zaken waarin schakelbewijs een rol heeft gespeeld. Hiervoor zijn twintig zaken van de rechtbank geanalyseerd en twintig van het gerechtshof. Alleen de zaken waarin schakelbewijs is aangenomen worden hierbij bestudeerd; in het onderzoek gaat het er namelijk om hoe de schakelbewijsconstructie is gemotiveerd en niet waarom de schakelconstructie niet is aangenomen. De jurisprudentie zal van www.rechtspraak.nl worden gehaald, waarop de uitspraken van rechtbanken, gerechtshoven en de Hoge Raad worden gepubliceerd. De zaken zijn willekeurig uitgekozen door uitspraken te pakken die teruggaan in de tijd met als beginpunt 17 mei 2016, de datum waarop het jurisprudentieonderzoek is gestart. Dit houdt in dat voor de zaken van de rechtbank de laatste uit 24 juni 2014 komt en die van het gerechtshof is gedateerd op 13 september 2010.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk twee behandelt het schakelbewijs in het Nederlands strafrecht. Het Nederlands bewijsstelsel zal kort worden besproken om daarna het begrip schakelbewijs uiteen te zetten. Er zal worden ingegaan op het concept schakelbewijs, de eisen die worden gesteld om schakelbewijs te gebruiken en de bronnen die worden gebruikt ten behoeve van een schakelbewijsconstructie. Hoofdstuk drie zal ingaan op het belang van motiveren, motiveringseisen en op welke manier het gebruik van

(8)

schakelbewijs dient te worden gemotiveerd in het rechterlijk vonnis. In hoofdstuk vier

worden de zaken van de rechtbanken en gerechtshoven geanalyseerd, waarbij de nadruk zal liggen op de motivering van het gebruik van schakelbewijs. De conclusie en discussie worden in hoofdstuk vijf besproken. Het antwoord op de centrale hoofdvraag zal in de conclusie worden beantwoord. De discussie bespreekt de resultaten van het onderzoek uitvoeriger en er worden enkele aanbevelingen gedaan op het gebied van het motiveren van het schakelbewijs in het vonnis en het gebruik van schakelbewijs.

2. Schakelbewijs in het Nederlandse strafrecht

In dit hoofdstuk zal allereerst in paragraaf 2.1 kort het Nederlands bewijsstelsel in het strafrecht uiteengezet worden. In vogelvlucht komt aan bod wanneer de rechter tot een bewezenverklaring kan komen. Daarnaast zullen enkele, voor schakelbewijs, belangrijke rechtsbeginselen worden besproken. Er zal niet worden ingegaan op alle uitzonderingen en uitbereidingen die het bewijsstelsel kent, gezien de aandacht in deze scriptie uitgaat naar de schakelbewijsconstructie. Om deze constructie goed te begrijpen is enige kennis nodig van het Nederlands bewijsstelsel in strafzaken. In paragraaf 2.2 wordt het concept schakelbewijs uitgewerkt. Paragraaf 2.3 zal inzicht geven wanneer schakelbewijs toelaatbaar is. Tenslotte zal in paragraaf 2.4 de bronnen die gebruikt kunnen worden als schakelbewijs worden toegelicht.

2.1 Nederlands bewijsstelsel

Nederland koos rond de totstandkoming van het Wetboek van Strafvordering in 1838 voor een wettelijke regeling inzake het strafrechtelijke bewijsrecht. Het wettelijk stelsel wordt als negatief-wettelijk gekwalificeerd.7 Het bewijs dat mag worden gebruikt voor een bewezenverklaring moet afkomstig zijn van de in de wet opgesomde bewijsmiddelen en de daaraan gekoppelde voorwaarden, zoals de bewijsminima. Het wettelijk bewijsstelsel is negatief, omdat de rechter daarnaast de

(9)

overtuiging moet hebben dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan,

voordat er een veroordeling kan volgen.8

De bewijstoelatingsregels bepalen wanneer bewijsmateriaal wordt toegelaten om mee te werken aan het bewijs van het ten laste gelegde feit. Artikel 338 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) regelt dat alleen de vijf bewijsmiddelen, genoemd in artikel 339 Sv, mogen worden gebruikt als bewijsmiddel. Alle onderdelen van de tenlastelegging moeten voor een bewezenverklaring over tenminste één bewijsmiddel beschikken. Daarnaast moet de tenlastelegging voor een bewezenverklaring als geheel kunnen worden aangetoond door een minimale hoeveelheid bewijsmateriaal. Hiervoor gelden de bewijsminimumregels. De bewijsminimumregels regelen wanneer er voldoende bewijsmateriaal is waaruit een bewezenverklaring kan volgen. De bewezenverklaring moet altijd op twee of meer bewijsgronden worden gebaseerd, waarbij de tweede bewijsgrond afkomstig moet zijn van een andere bron dan de eerste.9 Het uitgangspunt is dus een dubbele bevestiging.10 Het probandum (hetgeen bewezen moet worden) moet direct of indirect door meerdere bronnen worden ondersteund. Van directe bevestiging wordt gesproken indien de bewezenverklaring berust op bewijsmiddelen uit meer dan één bron. Indirecte bevestiging doet zich voor wanneer de rechter de deugdelijkheid van de informatie toetst aan een andere bron dan waaraan hij zijn overtuiging ontleent.11

Enkele beginselen zijn nog van belang te worden genoemd in verband met schakelbewijs, zoals later zal blijken in de discussie. De eerste is het beginsel van hoor en wederhoor. Dit algemene uitgangspunt houdt in dat de procespartijen van de rechter gedurende het onderzoek ter terechtzitting de gelegenheid moeten krijgen om hun standpunten kenbaar te maken. De rechter neemt bij zijn beslissing de verschillende standpunten mee; dit komt ten gunste van zijn beslissing en procespartijen hebben het gevoel dat ze zijn gehoord.12 De verdediging krijgt tijdens het onderzoek ter terechtzitting de mogelijkheid in het pleidooi te reageren op het

8 Corstens/Borgers 2014, p. 757. 9 De Wilde 2008, p. 269-275.

10 De uitzondering op de bewijsminimumregel is te vinden in artikel 344 lid 2 Sv. Uitbreiding op de

bewijsminimumregel is vastgelegd in art. 344a lid 1 en lid 4 Sv.

11 De Zoete e.a. 2014, p. 153. 12 Corstens/Borgers 2014, p. 47.

(10)

requisitoir van het Openbaar Ministerie (OM) en kan daarin zijn standpunt

uiteenzetten en toelichten.13

Het beginsel van hoor en wederhoor is daarnaast terug te vinden in het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens14 (EVRM) en het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten15 (IVBPR) onder de notie van een eerlijk proces. In het EVRM en het IVBPR zijn eveneens de verdedigingsbelangen neergelegd, inhoudende dat de verdachte op de hoogte wordt gesteld van de aard en reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging16, dat de verdachte zich behoorlijk op zijn verdediging moet kunnen voorbereiden17 en hij zich mag verdedigen18. Het internationale recht heeft in Nederland interne werking, waardoor bovengenoemde artikelen automatisch doorwerken in het Nederlandse recht met als gevolg dat de rechter, naast de wetgever en het bestuur, hieraan is gebonden. De meeste artikelen van het EVRM en IVBPR zijn eenieder verbindend, 19 ingevolge de artikelen 93 en 94 van de Grondwet kunnen burgers zich daarop beroepen bij de rechter en dient de rechter deze bepalingen toe te passen.20

Het tweede beginsel dat van belang is om te benoemen is het onmiddellijkheidsbeginsel. Deze houdt in dat de rechter recht doet met het materiaal dat ter terechtzitting door hemzelf of ten overstaan van hem naar voren is gebracht, teneinde de rechter alleen het bewijs gebruikt voor zijn eindbeslissing, waarvan hij zelfstandig de kwaliteit en betrouwbaarheid heeft kunnen nagaan. 21 Het onmiddellijkheidsbeginsel komt terug in de artikelen 348 en 350 Wetboek van Strafvordering, die de rechter verplichten te beraadslagen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting. Artikel 301 Wetboek van Strafvordering schrijft daarnaast voor dat schriftelijke stukken op de zitting moeten worden voorgelezen of samengevat.22

13 Dit is wettelijk vastgelegd in artikel 311 Wetboek van Strafvordering. 14 Artikel 6 lid 1 EVRM.

15 Artikel 14 lid 1 IVBPR.

16 Artikel 6 lid 3 sub a EVRM jo. artikel 14 lid 3 sub a IVBPR. 17 Artikel 6 lid 3 sub b EVRM jo. artikel 14 lid 3 sub b IVBPR. 18 Artikel 6 lid 4 sub c EVRM jo. artikel 14 lid 3 sub d IVBPR

19 Uitzondering is tot artikel 6 EVRM als het gaat om de uitbereiding van de rechtsmacht van de rechter door het

introduceren van een rechtsgang die niet in de wet is voorzien als gevolg van HR 18 februari 1986, NJ 1987, 62; HR 30 januari 1996, NJ 1996, 288.

20 Barkhuysen, Van Emmerk & Rieter 2008, p.15. 21 Garé 1994, p.78.

(11)

2.2 Schakelbewijs

Schakelbewijs, ook wel kettingbewijs of ketenbewijs genoemd, duikt geregeld op in rechterlijke uitspraken, maar wordt in de juridische literatuur weinig beschreven.23 De term schakelbewijs deed in 1928 zijn intrede in de jurisprudentie van de Hoge Raad.24 Van het begrip schakelbewijs is geen bepaling te vinden in het Wetboek van Strafvordering en het EVRM. Door het ontbreken van een bepaling voor schakelbewijs kan het begrip op verschillende wijzen worden ingevuld. Hiervoor zal moeten worden gekeken naar het geringe aantal artikelen dat over dit onderwerp is geschreven en naar de jurisprudentie van de Hoge Raad, die het gebruik van schakelbewijsconstructies in het algemeen goedkeurt.25 Voor deze goedkeuring dient de schakelconstructie wel goed te worden gemotiveerd in het arrest.

Er kan van schakelbewijs worden gesproken wanneer bewijsmateriaal – in de vorm van de inhoud van een of meer bewijsmiddelen – dat wordt gebruikt voor de bewezenverklaring van een bepaald feit of bepaalde feiten tevens een bijdrage levert aan de bewezenverklaring van een ander feit.26 De beeldspraak van een locomotief (het bewijs van een sterke zaak) die de wagon (de bewijstechnisch zwakkere zaak) trekt kan hiervoor worden gebruikt. De voorstelling van deze bewijsconstructie gaat echter niet op in de situatie waarin het bewijsmateriaal van verschillende zaken elkaar onderling versterkt en er geen sterke zaak, een locomotief, aan te duiden is.

De andere vorm van schakelbewijs is van toepassing wanneer een bewezenverklaring van een feit wordt gebruikt voor de bewezenverklaring van een ander feit. Bij deze vorm wordt er alleen gekeken naar de bewezenverklaring en niet naar ander bewijsmateriaal. Deze schakelconstructie kan worden gebruikt als de feiten tegelijkertijd ten laste zijn gelegd ingeval men wil aannemen dat een bewezenverklaring uitgesproken in hetzelfde vonnis kan gelden als een reeds bestaande bewezenverklaring die kan worden gebruikt voor het bewijs van een ander feit.27 Het gebruik van schakelbewijs doet vermoeden dat er bewijsnood is: het

23 De Wilde 2009, p. 563.

24 Hoge Raad 14 maart 2006, LJN AU5496, NJ 2007, 345 m.n.t. P.A.M. Mevis. 25 Demeersseman 2009, p.149.

26 Dreissen 2007, p. 206, Hof ‘s- Gravenhage 18 juni 2004, LJN AP2846. 27 Demeersseman 2009, p.149.

(12)

bewijsmateriaal schiet tekort om tot een zelfstandige bewezenverklaring te komen van

elk afzonderlijk feit.28

In de de jusrisprudentie zijn er drie varianten van schakelbewijs te onderscheiden. In de eerste variant gebruikt de rechter de bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan de bewezenverklaring van een bepaald feit ook voor de bewezenverklaring van een ander feit.29 De tweede variant betreft de situatie waarin de rechter voldoende bewijs heeft om tot een bewezenverklaring te komen, zonder dat er schakelbewijs hoeft te worden aangewend. Het schakelbewijs heeft dan de functie om de bewijsconstructie te verstevigen, waarbij de bewezenverklaringen van de aparte- soortgelijke- feiten elkaar versterken.30

Bij de derde variant is volgens Mevis31 en de Rechtbank Rotterdam32 sprake van ‘echt schakelbewijs’. Dit is het geval indien de bewezenverklaring van een bepaald feit als zodanig mede redengevend is voor de bewezenverklaring van een ander feit.33

‘Volgens de rechtbank is van “echt” schakelbewijs sprake als voor het bewijs, leidend tot de conclusie dat de verdachte een tweede, hem ten laste gelegd feit heeft begaan, wordt gebruikt de net daarvoor bereikte conclusie dat de verdachte een ander strafbaar feit heeft begaan.’34

Volgens Vriend kan alleen bij de derde variant worden gesproken van schakelbewijs. In de eerste variant zou er geen sprake zijn van schakelbewijs: er zou op geen enkele manier worden ‘geschakeld’. Er is geen noodzakelijk verband tussen de

bewezenverklaring van feit [1] en feit [2]. Indien het bewijsmiddel dat redengevend is voor feit [1] daarnaast ook redengevend is voor feit [2], blijft het een bewijsmiddel en wordt het daarmee geen schakelbewijs. Bij de tweede variant ontbreekt de noodzaak van het gebruik van schakelbewijs. Voor de verschillende feiten is afzonderlijk aan het bewijsminimum voldaan, wat de schakelbewijsconstructie derhalve onnodig maakt.35 In deze scriptie en bij de selectie van zaken is er geen onderscheid gemaakt

28 Demeersseman 2009, p. 149; Vriend 2013, p. 131. 29 Vriend 2013, p. 130.

30 Vriend 2013, p. 130-131.

31 Zie noot HR 14 maart 2006, LJN AU5496, NJ 2007, 345.

32 Rechtbank Rotterdam 12 april 2010, ECLI:NL:RBROT:2010:BM0727.

33 Vriend 2013, p. 131; Rechtbank Rotterdam 12 april 2010, ECLI:NL:RBROT:2010:BM0727. 34 Rechtbank Rotterdam 12 april 2010, ECLI:NL:RBROT:2010:BM0727 onder 3.2.4..

(13)

van zaken tussen de verschillende vormen. De nadruk ligt in deze scriptie op de

motivering van schakelbewijs, waarbij het niet uitmaakt welke vorm of variant de rechter heeft gebruikt. Bij het analyseren van de zaken zal er alleen onderscheid worden gemaakt tussen de twee vormen schakelbewijs; het gebruik van

bewijsmateriaal als schakelbewijs en het gebruik van een bewezenverklaring voor de bewezenverklaring van een ander feit, zodat er gekeken kan worden welke vorm het meest in de praktijk voorkomt.

Bij schakelbewijs kan een onderscheid worden gemaakt tussen direct en indirect schakelbewijs. Bij direct schakelbewijs blijkt de modus operandi en de betrokkenheid van de verdachte bij het soortgelijke feit uit één geschakeld bewijsmiddel. Bij indirect schakelbewijs blijken de modus operandi en/of de betrokkenheid van de dader niet uit een enkel bewijsmiddel, maar worden ze via een redenering afgeleid uit meerdere bewijsmiddelen.36

2.3 Vereisten aan het gebruik van schakelbewijs

Op grond van artikel 359 lid 3 Sv mag voor het bewijs alleen gebruik worden gemaakt van omstandigheden die redengevend zijn. Bij redengevendheid gaat het om een logisch verband tussen het gebezigde bewijsmateriaal en de tenlastelegging.37 Redengevendheid wordt ook voor het gebruik van schakelbewijs als centrale maatstaf gebruikt.38

Voor toelaatbaar gebruik van schakelbewijs spelen twee elementen een rol. Het eerste element is de modus operandi. De modus operandi zal ten aanzien van de verschillende feiten op essentiële punten overeen moeten komen. Tussen de verschillende feitencomplexen moeten met andere woorden voldoende overeenkomsten zijn. In een zaak waarbij de verdachte zich voordeed als politieman of medewerker van een energie- of postbedrijf om op die manier een pinpas met code afhandig te maken van hoogbejaarden, oordeelde de rechtbank dat hoewel de modus operandi in verband met de verschillende feitencomplexen hetzelfde was, een

36 De Wilde 2009, p. 569. 37 Dreissen 2009, p. 169. 38 De Wilde 2009, p. 566.

(14)

dergelijke handelwijze niet uniek genoeg is.39 In een andere zaak heeft het

gerechtshof een diefstal met verbreking van een brommer bewezenverklaard en overwoog hierbij dat de verdachte al eerder betrokken was geweest bij een poging diefstal van een bromfiets met onder andere een verbreking. De Hoge Raad casseerde deze zaak, omdat het hof de bewezenverklaring ontoereikend had gemotiveerd.40 Verbrekingen kunnen op verschillende manieren worden uitgevoerd en het gerechtshof had kennelijk onvoldoende gemotiveerd dat de twee verbrekingen op soortgelijke wijzen waren uitgevoerd. Het enkel vaststellen dat het soortgelijke feiten betreft is niet voldoende.41 De overeenkomsten moeten essentieel zijn; zij dienen een onderscheidend vermogen te hebben. Hierbij kan er naar inter-individuele variatie en intra-individuele variatie worden gekeken. De inter-individuele variantie houdt in dat het gedrag tussen verschillende personen voldoende moet variëren om bepaalde patronen te ontdekken. Intra-individuele variantie refereert aan de variatie van het gedrag van één persoon. 42 Met name de inter-individuele variatie is voor schakelbewijs belangrijk.

De soortgelijke feiten hoeven niet per definitie betrekking te hebben op dezelfde delicten. Verschillende soorten delicten kunnen namelijk op een overeenkomstige manier worden begaan. Hoewel de gedragingen onder verschillende strafbepalingen kunnen vallen, kan de materiële gedraging gelijksoortig zijn. Mede kan een poging tot een delict als een soortgelijk feit beschouwd worden van het voltooide delict.43 In de zaak van Lucia de Berk is dit aan de orde geweest; een poging tot moord en een voltooide moord werden als schakelbewijs gebruikt voor andere voltooide en gepoogde moorden.44 Bij deelneming aan een strafbaar feit kan, indien de modus operandi in verhouding tot de deelnemingshandeling te verschillend is, het voorkomen dat de twee feiten niet soortgelijk zijn. Dit kan zich voordoen als bijvoorbeeld een groep daders niet elke keer in dezelfde formatie handelt.45

39 Rechtbank ’s-Gravenhage 6 mei 2010, ECLI:NL:RBSGR:2010:BM3559. 40 Hoge Raad 15 januari 2008, NJ 2008, 61.

41 De Wilde 2009, p. 567.

42 Hoge Raad 15 november 2011, NJ 2012, 279 n.nt. Reijntjes. 43 De Wilde 2009, p. 568-569.

44 Gerechtshof Den Haag 18 juni 2004, LJN AP2846. 45 Hoge Raad 23 januari 2007, NJ 2007, 81.

(15)

Een andere eis naast de soortgelijke feiten waaraan voldaan moet zijn om

schakelbewijs te kunnen gebruiken, is dat de betrokkenheid van de verdachte bij zowel het bewezenverklaarde feit als bij het soortgelijke feit voldoende duidelijk moet zijn geworden. Is aan een van bovenstaande eisen niet voldaan, dan kan het eerste feit niet redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring van het andere feit. 46

Tijd en plaats kunnen een rol spelen bij de sterkte van de schakelconstructie, hoewel hieraan geen eisen zijn gesteld door de Hoge Raad. Als de feiten binnen een kort tijdsbestek zijn gepleegd en/of binnen een bepaald gebied, dan kan dit de constructie sterker maken.47

2.4 Bronnen schakelbewijs

Het zijn vaak getuigenverklaringen – veelal aangiften van andere slachtoffers – waaruit de feiten blijken die voor de schakelconstructie worden gebruikt. De verschillende feiten hoeven niet in dezelfde dagvaarding te zijn opgenomen; indien het feit dat wordt gebruikt voor schakelbewijs niet in de dagvaarding staat, kan het wel daarvoor worden gebruikt. Daarnaast kunnen ook verklaringen die zien op strafbare feiten waarvoor geen vervolging is ingesteld tegen de verdachte, en waar dus ook door de rechter geen bewezenverklaring voor is uitgesproken, worden gebezigd. Verder kunnen ook feiten wanneer zij ten laste zijn gelegd, maar waar vrijspraak op is gevolgd, als schakelbewijs worden toegepast.48 De Hoge Raad heeft in een zaak in 1952 een proces-verbaal met verklaringen omtrent de gepleegde feiten laten meewegen voor het bewijs van soortgelijke feiten, ook al was de verdachte van het eerdere feit vrijgesproken. De rechter overwoog dat deze eerdere vrijspraak niet betekende dat de feiten niet waren voorgevallen, maar dat er niet voldoende bewijs ingevolge artikel 338 Wetboek van Strafvordering was geleverd. 49 Uit deze overweging van de Hoge Raad kan volgens De Wilde worden afgeleid dat het aannemelijk is dat indien er is vrijgesproken omdat tijdens de terechtzitting duidelijk is geworden dat verdachte de feiten niet heeft gepleegd, deze feiten dan niet kunnen worden gebruikt voor de schakelconstructie. Bewijsmateriaal waarvan de onjuistheid

46 De Wilde 2009, p. 570. 47 De Wilde 2009, p. 570. 48 De Wilde 2009, p. 571-572.

(16)

is aangenomen kan tenslotte doorgaans niet gebruikt worden voor een

bewezenverklaring.50 Eveneens kan een soortgelijk feit dat niet strafbaar is51, of ten tijde van het begaan nog niet strafbaar was52, het bewijsmiddel waaruit het feit blijkt, door de rechter als bewijsmiddel worden gebruikt. Feiten die ad informandum zijn gevoegd, kunnen net als verjaarde feiten als schakelbewijs dienen.53

Bronnen waaruit de modus operandi niet blijkt, mogen volgens de Hoge Raad niet worden gebruikt voor een schakelconstructie. Een rechter moet de originele bron van kennis gebruiken om de modus operandi aan te tonen. Een document waaruit blijkt dat verdachte eerder met justitie in aanraking is gekomen, is dus niet voldoende, aangezien daaruit de soortgelijkheid van de feiten niet wordt aangetoond. 54 De rechter zal dus zelf kennis van deze bewijsmiddelen moeten nemen.

3. Motiveren van schakelbewijs

Het deugdelijk motiveren van een rechterlijk vonnis treft meerdere belangen en bedient meerdere functies. 55 In de introductie is reeds vermeld dat de schakelbewijsconstructie een dubieuze naam heeft gekregen, waardoor een deugdelijke motivering van het gebruik van schakelbewijs voor de zelfcontrole van de rechter misschien nog wel het belangrijkst is. In dit hoofdstuk wordt in paragraaf 3.1 uiteengezet wat het belang is van een behoorlijke motivatie. Vervolgens zullen de eisen die het Nederlands recht en het Europese recht stellen aan de motivering van het vonnis worden behandeld in paragraaf 3.2. De behandeling van de eisen die het EHRM stellen, bieden gelijk de mogelijkheid om de zaak Scheper tegen Nederland56 toe te lichten, een zaak waarbij schakelbewijs een rol speelt. Het hoofdstuk zal worden afgesloten met paragraaf 3.3, waarin van eisen aangaande de motivering van het gebruik van schakelbewijs in het rechterlijk vonnis uiteen worden gezet.

50 Uitzondering is het gebruik van de kennelijk leugenachtige verklaring van de verdachte. 51 Hoge Raad 26 augustus 1958, NJ 1959, 95.

52 Hoge Raad 29 juni 2004, LJN AO5710. 53 De Wilde 2009, p. 571-572.

54 Hoge Raad 20 oktober 1998, NJ 1999, 49. 55 Mevis 2009, p.531.

(17)

3.1 Belang van motiveren

De strafrechter legt om tot een beslissing te komen de feiten naast de wet en bekijkt of de wet is overtreden. Dit klinkt heel simpel, maar dat is het in werkelijkheid niet. De rechter zal eerst de informatie die aan hem wordt overgelegd moeten waarderen en de feiten van de betreffende zaak moeten vaststellen. Feiten in de rechtswetenschap zijn een interpretatie van wat de werkelijkheid is. Daarmee is de feitenvaststelling door de rechter een interpreterende en ordende activiteit. Tijdens de terechtzitting krijgt de rechter twee situatieschetsen voorgelegd, van het Openbaar Ministerie en van de verdediging. Middels de aangedragen bewijzen vormt de rechter zijn eigen derde situatieschets.57 Om tot deze schets te komen, zal hij vele keuzes moeten maken waarbij hij gegevens naast zich neerlegt, aanneemt en afwijst om uiteindelijk tot een innerlijke en beredeneerde overtuiging te komen.58 Vooral in complexe zaken gaat het om zoveel informatie, redeneringen, veronderstellingen en variabelen dat het voor de rechter lastig is om tot een logisch gefundeerde conclusie te komen.59

Bij het volgen van onbewuste, niet logische, denkprocessen kan de rechter neigen naar cirkelredeneringen, verdachtegeleid onderzoek en het toekennen van een te groot gewicht aan bepaald bewijsmateriaal. Daarnaast kan de rechter door gebrek aan tijd zijn geneigd om voorbij te gaan aan relevante stappen in het rechtsvindingproces. Dit kan leiden tot serieuze gevolgen voor procespartijen en het vertrouwen in de rechtsspraak. Wanneer de rechter in deze fase van proces zich heeft laten leiden tot onbewuste denkpatronen kan hij ongemerkt fouten maken.60 De rechter kan na een ingenomen standpunt voornamelijk veel nadruk leggen op bewijs dat dit standpunt bevestigt en bewijs dat het standpunt betwist juist onderwaarderen of naast zich neerleggen. Dit wordt de confirmation bias genoemd.61 Een andere valkuil is de overtuigingsparadox; als het om zwaarwegende zaken gaat lijkt de kans op een veroordeling groter. Het bewijs zal eerder worden aangenomen indien iemand wordt verdacht van een ernstig feit, omdat het negatieve gevolgen kan hebben als die verdachte ten onrechte niet wordt veroordeeld.62 Een andere valkuil is de valse bekentenis. wanneer Ingeval de verdachte zelf gelooft dat hij schuldig is, zal dit

57 Gommer 2007, p. 129-130. 58 Smith 2005, p. 70-72. 59 Gommer 2007, p. 130-131. 60 Gommer 2007, p. 132.

61 Crombag & Cohen 1991, p. 232-233. 62 Gommer 2007 p. 133.

(18)

onbewust doorwerken in de vooringenomenheid van de strafrechter.63 Om deze

valkuilen te omzeilen, is het overleg in de raadkamer een essentieel onderdeel van het rechtsvindingproces; de terugkoppeling die rechters elkaar geven dient om interpretatiefouten tegen te gaan.64

Rechtsvinding wordt derhalve als een ‘waarderende’ activiteit gezien. Voor vertrouwen in de rechtspraak en de aanvaarding van het oordeel van de rechter is een deugdelijke motivering van groot belang. De motivatie geeft legitimatie aan een rechterlijk oordeel. Het motiveren van een vonnis kent drie functies. De eerste functie is de inscherpingsfunctie, die voor zelfcontrole dient. De rechter wordt door het motiveren van zijn beslissing gedwongen om zijn redenering nogmaals goed door te nemen en na te gaan of zijn beslissing gegrond is op een adequate juridische basis. De tweede functie is de controlefunctie. Door de uitspraak te motiveren, kan deze worden gecontroleerd in hoger beroep en cassatie. De derde functie die men bij het motiveren van vonnissen kent, is de explicatiefunctie. De rechter geeft de betrokken partijen en de maatschappij inzicht in zijn oordeel en legt daarmee verantwoording af.65

3.2 Motiveringseisen

De motiveringsplicht die het Nederlands strafrechtelijk bewijsstelsel kent, komt voort uit de Nederlandse wetgeving en jurisprudentie. Het EVRM en de uitspraken van EHRM werken daarnaast ook door in het bewijsstelsel.

3.2.1 Motiveringseisen volgend uit de Nederlandse wetgeving en de Hoge Raad De verplichting om het rechterlijk vonnis te motiveren, is vastgelegd in artikel 121 van de Grondwet: “Met uitzondering van de gevallen bij de wet bepaald vinden de terechtzittingen in het openbaar plaats en houden de vonnissen de gronden in waarop zij berusten. De uitspraak geschiedt in het openbaar.”

63 Van Koppen 2010, p. 924. 64 Gommer 2007, p. 134. 65 Dreissen 2007, p. 375-400.

(19)

De rechter is verplicht de inhoud van de bewijsmiddelen te vermelden in het vonnis66,

al bestaan op deze eis meerdere uitzonderingen. Er zou kunnen worden volstaan met een verkort vonnis, waarin alleen de conclusie voor de bewijsbeslissing is terug te vinden. Bij het instellen van een rechtsmiddel wordt het vonnis vervolgens aangevuld met informatie die belangrijk is voor de bewijsbeslissing, waar bij alleensprekende rechters en bekennende verdachten de rechter kan volstaan met een verwijzing naar de vindplaats van het bewijsmateriaal in het dossier. In beginsel is het vermelden van het bewijsmateriaal zonder nadere toelichting afdoende. Ingeval de bewezenverklaring niet uit het bewijsmateriaal blijkt, zal de rechter dit nader moeten toelichten in een nadere bewijsoverweging in het rechterlijk vonnis. Dit is het geval indien de rechter een bijzondere bewijsconstructie ten grondslag legt aan zijn eindoordeel; de rechter zal dan de redengevendheid van het bewijsmateriaal nader uiteen moeten zetten in zijn vonnis. 67

3.2.2 Motiveringseisen volgend uit het EVRM en het EHRM

Artikel 6 EVRM beschermt het recht op een eerlijk proces. Een onderdeel daarvan is het openstaan van een effectief rechtsmiddel, dat kan alleen kan worden gebruikt indien de beklaagde weet op welke basis de rechter zijn beslissing heeft genomen. Het artikel noemt niet de motiveringsverplichting, maar het EHRM heeft wel geoordeeld dat de motiveringsverplichting een noodzakelijk onderdeel is van een eerlijk proces.68 De motivering van beslissingen moet worden gezien in het licht van het waarborgen van een behoorlijke rechtspleging. Door de motivering wordt de beslissing gelegitimeerd; partijen en het algemeen publiek worden in staat gesteld de beslissing te toetsen.69 De motivering houdt volgens het EHRM in dat de rechter met voldoende duidelijke gronden moet vermelden waarop zijn beslissing is gebaseerd, zodat de verdediging beroep kan instellen. 70 De Nederlandse strafrechter behoudt wel autonomie over de wijze en inhoud van de motivering. In de zaak Hurk tegen Nederland die voor het Europees Hof is gebracht, heeft het EHRM de motiveringsplicht verder gespecificeerd. Volgens het Hof is niet vereist dat in de rechterlijke uitspraak op alle door de partijen relevant geachte argumenten en

66 Artikel 359 lid 3 Wetboek van Strafvordering.

67 Dreissen 2007, p. 425-426.

68 EHRM 17 oktober 2000, nr. 38194/97, Karakasis t. Griekenland. 69 EHRM 1 juli 2003, nr. 37801/97, Suomunen t. Finland.

(20)

beschouwingen ter ondersteuning van hun stellingen wordt ingegaan om de

motivering deugdelijk te maken.71 In twee andere zaken, te weten Higgins e.a. tegen Frankrijk en Hiro Balani tegen Spanje, is duidelijk geworden dat de motiveringsplicht mede afhankelijk is van de aard van de beslissing en de omstandigheden van het geval.72 Het EHRM kijkt bij de vraag of artikel 6 lid 1 EVRM is geschonden naar de gehele rechtsgang. Gevolg is dat de bevestiging van een vonnis in eerste aanleg in hoger beroep met overneming van de gronden geen schending hoeft op te leveren. De rechtbank in eerste aanleg moet dan wel op een deugdelijke manier de redenen in het vonnis hebben toegelicht die aan de beslissing ten grondslag hebben gelegen. Daarnaast moet uit de behandeling in hoger beroep blijken dat de rechter naar alle relevante aspecten heeft gekeken.73 Daar het Hof naar de gehele procedure kijkt, kan het zijn dat er hogere eisen aan de motivering worden gesteld. Dit kan voorkomen ingeval er in dezelfde zaak twee keer hetzelfde bewijsmateriaal ten grondslag heeft gelegen aan de beslissing, maar doordat de uitkomst verschilt, er in het latere vonnis nadrukkelijk aandacht moet worden besteed aan de beweegredenen waardoor er tot een ander oordeel is gekomen. 74 Verder speelt het bestaan van een beroepsmogelijkheid nog een rol. Het vonnis moet dusdanig worden gemotiveerd dat partijen op een effectieve manier gebruik kunnen maken van openstaande beroepsmogelijkheden.75

Zoals hiervoor al is vermeld, worden er door het EHRM geen minimumeisen gesteld aan de nationale bewijssystemen die gelden in de strafprocedures. Dit is een aangelegenheid voor de nationale autoriteiten. De inrichting van het bewijsrecht is ter beoordeling van de staat zelf. Voor het EHRM staat de ‘eerlijkheid’ van de gehele strafprocedure centraal en hoe vorm is gegeven aan de in artikel 6 EVRM gelegen waarborgen. Als het EHRM toetst of er in het proces is voldaan aan de eisen van artikel 6 EVRM kan het gaan om de wijze waarop het bewijs is verzameld of om het gebruik van de bewijsmiddelen. Indien er inbreuk wordt gemaakt op verdedigingsrechten of andere onderdelen wil dat niet direct zeggen dat het hele

71 EHRM 19 april 1994, nr. 16034/90, Van de Hurk t. Nederland.

72 EHRM 19 februari 1998, nr. 20124/92, Higgins e.a. t. Frankrijk; EHRM 9 december 1994, nr. 18064/91, Balani

t. Spanje.

73 EHRM 30 november 2004, 26890/95, Kukkola t. Finland; EHRM 19 december 1997, nr. 20772/92 Helle t.

Finland en EHRM 21 mei 2002, nr. 28856/95, Jokela t. Finland.

74 EHRM 6 september 2005, nr. 65518/01, Salov t. Oekraïne. 75 EHRM 27 september 2001, nr. 49684/99, Hirvisaari t. Finland.

(21)

proces oneerlijk is geweest en artikel 6 EVRM is geschonden.76 Een voorbeeld van

een zaak waar de verdediging zijn ondervragingsrecht niet heeft kunnen uitoefenen, maar waar door het Hof geen schending is geconcludeerd, is de zaak Scheper77. Naast het gegeven dat in deze zaak een recht werd beperkt, is er ook gebruik gemaakt van schakelbewijs.

In de zaak Scheper werd aan de verdachte ten laste gelegd dat hij in de periode van augustus tot september 1998 in Amsterdam, Arnhem en Groningen drie prostituees had verkracht. Verdachte zou volgens de aangeefsters met drugs voor de seks betalen, maar hij zou deze toezegging niet zijn nagekomen. Verdachte gaf toe met de vrouwen seks te hebben gehad, maar ontkende dat dit tegen de wil van de vrouwen was gebeurd. De verdediging wilde de aangeefsters horen, maar van de verslaafde vrouwen was geen woon- of verblijfplaats bekend en derhalve waren ze niet gehoord ter terechtzitting. De verdachte kon derhalve zijn ondervragingsrecht niet uitoefenen, waardoor de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde feit uit ander bewijsmateriaal moest blijken.78 Ten aanzien van twee feiten werd het verhaal van de aangeefsters bevestigd door ander bewijsmateriaal. Voor het derde tenlastegelegde feit was geen nader bewijs voorhanden. Het gerechtshof achtte ook dit feit bewezen en beriep zich daarbij op de grote onderlinge gelijkenissen van de feiten. De Hoge Raad vond deze constructie toelaatbaar.79 Het EHRM keurde deze bewijsconstructie ook goed, aangezien de veroordeling van de verdachte niet ‘only or to a descisive extent’ op de verklaringen van de vrouwen was gebaseerd. Het EHRM nam daarbij in overweging dat uit de andere bewijsmiddelen bleek dat de drie vrijwel identieke incidenten een vergelijkbare modus operandi betroffen die zich in een betrekkelijk korte tijdspanne in drie verschillende plaatsen voor had gedaan.80

Door voldoende bevestiging in andere bewijsmiddelen kan onder andere de verklaring meewerken aan een veroordeling en zorgen dat het proces in zijn geheel eerlijk is. Aan dit steunbewijs, als tegemoetkoming van het beperkte ondervragingsrecht, zitten een aantal beperkingen. Het EHRM wenst van het steunbewijs dat het de

76 EHRM 9 juni 1998, nr. 44/1997/828/1034, Teixeira de Castro t. Portugal. 77 EHRM 5 april 2005, NJ 2005, 551, Scheper t. Nederland.

78 Dreissen 2009, p. 207.

79 Hoge Raad 11 juni 2002, NJ 2002, 459.

(22)

getuigenverklaring ondersteunt op het punt dat verdachte bij het strafbare feit

betrokken was. Het komt erop neer dat de bewezenverklaring van elk ten laste gelegde feit op meerdere bewijsmiddelen moet berusten. In de zaak Scheper overwoog het EHRM:

‘Since it proved impossible to secure the attendance of Ms A., Ms B. and Ms C. for the purposes of giving evidence, which practical impossibility was also recognised by the defence at the hearing held on 19 January 2001 before the Court of Appeal, it was open to the Court of Appeal, subject to compliance with the rights of the defence, to have regard to the statements given by Ms A., Ms B. and Ms C. to the police, especially since it could consider those statements to be corroborated by other evidence (…) Indeed, the Court observes that the applicant's conviction of the rape of Ms A., Ms B. and Ms C. did not rest solely on the statements made by them to the police. A number of leads, with which these witnesses had provided the police, had been followed up and had resulted in supporting evidence.’81

De zaak Scheper geeft indicaties dat het EHRM geen moeite heeft met het gebruik van schakelbewijs. Het Hof betrekt namelijk in zijn overwegingen bij het ondervragingsrecht de gelijke modus operandi van de verdachten ten aanzien van de verschillende feiten:

‘Bearing in mind that it concerned three nearly identical incidents with a similar modus operandi by the perpetrator and which occurred within a relatively short time span in three different towns, and having regard to all the material used in evidence against the applicant, including his own statements made before the police and the trial courts, the Court holds that the applicant's conviction cannot be said to have been based only or to a decisive extent on the statements given by Ms A., Ms B. and Ms C. to the police.’82

3.3 Motivering van de schakelbewijsconstructie in het vonnis

Het gebruik van schakelbewijs zal moeten worden vermeld in een (nadere) bewijsoverweging. De rechter is in beginsel niet genoodzaakt om een motivering te geven waarom hij het bewezenverklaarde opmaakt uit de gebezigde bewijsmiddelen, maar de motivering zal onvoldoende kunnen zijn als er geen toelichting wordt

81 EHRM 5 april 2005, NJ 2005, 551, Scheper vs. Nederland. 82 EHRM 5 april 2005, NJ 2005, 551, Scheper vs. Nederland.

(23)

gegeven bij een schakelconstructie.83 Dit doet zich voor in het geval een soortgelijk

feit dat niet ten laste is gelegd als schakelbewijs wordt gebruikt om aan het bewijsminimum te voldoen, gezien de bewezenverklaring zonder een toelichting niet uit het vonnis kan worden opgemaakt. Indien twee feiten wel op de tenlastelegging worden vermeld en beiden worden gebruikt als schakelbewijs voor elkaar zal de rechter ook een toelichting moeten geven in zijn bewijsconstructie. In het geval het soortgelijke feit niet juridisch vaststaat – en mogelijkerwijs ook niet ten laste is gelegd – zullen de regels moeten worden aangewend die zien op het opnemen van redengevende feiten en omstandigheden in nadere bewijsoverwegingen.84 De Hoge Raad beschouwt schakelbewijs als redengevend en een vonnis kan voldoende gemotiveerd zijn als in nadere bewijsoverwegingen wordt verwezen naar redengevende feiten of omstandigheden die niet naar voren komen uit het bewijsmateriaal. Noodzakelijk is dat de rechter dit met voldoende mate van nauwkeurigheid aanduidt en hij het wettige bewijsmiddel aangeeft waaruit die feiten of omstandigheden blijken.85

Naast de motivering van de bewijsconstructie moet de rechter ook het bewijsmiddel opnemen waaruit kan worden opgemaakt dat er zich een soortgelijk feit heeft afgespeeld. Het is niet vereist om het bewijsmiddel waaruit het schakelbewijs is ontleend op te nemen bij het feit dat door middel van schakelbewijs wordt bewezenverklaard. Bij soortgelijke feiten die zijn bewezenverklaard en onderling als schakelbewijs worden aangebracht, is het afdoende om per bewezenverklaard feit enkel die bewijsmiddelen op te nemen die rechtstreeks in verband staan met dat feit.86

4. De feitenrechter en het schakelbewijs

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek weergegeven. Paragraaf 1.4 behandelt de opzet van het onderzoek. De analyse van de zaken wordt uitgewerkt in paragraaf 4.2.

83 De Wilde 2009, p.16. 84 De Wilde 2009, p.16.

85 Hoge Raad 24 juni 2003, NJ 2004, 165. 86 De Wilde 2009, p. 16.

(24)

4.1 Opzet onderzoek

Via de website www.rechtspraak.nl zijn veertig zaken bestudeerd waar schakelbewijs een rol speelt in de bewijsvraag. De zaken zijn verzameld door op de website bij uitgebreid zaken zoeken te zoeken op “schakelbewijs” in het rechtsgebied strafrecht en bij de instanties rechtbank en gerechtshof. De resultaten zijn van de nieuwste publicatiedatum terug in de tijd geselecteerd, waarbij alleen de zaken zijn gebruikt waar de strafrechter een schakelbewijsconstructie heeft gehanteerd. Zaken van een medeverdachte, waarin hetzelfde bewijs voorhanden was en eenzelfde bewijsmotivering is gehanteerd, zijn buiten beschouwing gelaten. Van de geselecteerde resultaten is er gekeken naar hoe de rechter het schakelbewijs heeft gemotiveerd. Twee zaken zijn hetzelfde; hierbij is de zaak in eerste en in tweede aanleg behandeld.87 De rechtbank en het gerechtshof hebben beide het gebruik van schakelbewijs nader gemotiveerd in een bewijsoverweging, daarom zijn beide zaken meegenomen in het onderzoek.

4.2 Analyse

4.2.1 Verschillende feiten en vormen van schakelbewijs

Van de veertig zaken die in het onderzoek zijn geanalyseerd, zijn er twaalf vermogensmisdrijven. Van deze vermogensmisdrijven zijn in negen gevallen88 bewijsmiddelen geschakeld en in drie gevallen89 zijn bewezenverklaringen gebruikt als bewijs voor een ander feit. Vijfentwintig zaken betreffen geweldsmisdrijven, in elf gevallen daarvan is een zedendelict tenlastegelegd. Van de vijfentwintig zaken zijn in tweeëntwintig gevallen bewijsmiddelen van het ene feit gebruikt voor het bewijs van

87 Het betreft de zaken: Rechtbank Noord-Holland 24 juni 2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:5724 en Gerechtshof

Amsterdam 3 augustus 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:4554.

88 Rechtbank ’s-Gravenhage 7 april 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:3759; Rechtbank Overijssel 26 november

2015, ECLI:NL:RBOVE:2015:5242; Rechtbank Noord-Holland 30 oktober 2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:9445; Rechtbank Rotterdam 3 maart 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:1425; Rechtbank Noord-Holland 24 december 2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:12363; Rechtbank Rotterdam 10 december 2014, ECLI:NLRBROT:2014:10038; Gerechtshof Amsterdam 15 december 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:5698; Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 2 juli 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:2647; Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 15 mei 2012,

ECLI:NL:GHSHE:2012:BW6684.

89 Rechtbank Zeeland-West-Brabant 23 oktober 2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:6836; Rechtbank ‘s-Gravenhage

25 september 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:11142; Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 13 augustus 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:3200.

(25)

een ander feit90, in drie gevallen zijn bewezenverklaringen gebruikt voor het bewijs91.

De drie gevallen waarin een bewezenverklaring is geschakeld, betreffen de zedenzaken. De overige drie gevallen betreffen het invoeren van cocaïne92 en verboden groeihormonen93, waarbij er een bewijsmiddel afkomstig van het ene feit is gebruikt voor het bewijs van een ander feit. De laatste zaak betreft een brandstichting, waarbij de bewezenverklaring van verschillende brandstichtingen zijn gebruikt voor het bewijs van een andere brandstichting.94

De onderzochte zaken waarin door de rechter een schakelbewijsconstructie is gebruikt, zijn dus veelal vermogens- en geweldsmisdrijven, waaronder ook zedenzaken worden gerekend. Dat meer dan een kwart van de geanalyseerde zaken uit zedenzaken bestaat is niet verwonderlijk, gezien het feit dit soort zaken doorgaans moeilijk(er) te bewijzen zijn. Seksueel geweld speelt zich voornamelijk in het verborgene af, waardoor er vaak geen getuigen zijn. Als alleen de verklaring van het slachtoffer aanwezig is, is het vaak moeilijk om aan voldoende bewijs te komen. Daarnaast kan het voor de bewijsvoering moeilijk zijn ingeval het slachtoffer jaren later aangifte doet of wanneer het incident plaatsvond tussen bekenden of (ex)partners.95 Schakelbewijs zou dan, in zaken die het toestaan, een oplossing kunnen zijn om aan voldoende bewijs te komen voor een bewezenverklaring.

90 Rechtbank Overijssel 17 mei 2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:1687; Rechtbank Noord-Holland, 22 maart 2016,

ECLI:NL:RBNHO:2016:2306; Rechtbank Limburg 4 november 2015, ECLI:NL:RBLIM:2015:9315 (zedenzaak); Rechtbank Overijssel 30 oktober 2015, ECLI:NL:RBOVE:2015:4854; Rechtbank Gelderland 5 augustus 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:5210; Rechtbank Zeeland-West-Brabant 23 juli 2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:4870; Rechtbank Noord-Holland 25 maart 2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:2530 (zedenzaak); Rechtbank Gelderland 23 maart 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:1999; Rechtbank Noord-Holland 24 juni 2014,

ECLI:NL:RBNHO:2014:5724; Gerechtshof ‘s-Gravenhage, 30 oktober 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:5112; Gerechtshof Amsterdam,3 september 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3641; Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 25 juni 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:4428 (zedenzaak); Gerechtshof Amsterdam 26 april 2013,

ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ8885 (zedenzaak); Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 26 april 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:6093 (zedenzaak); Gerechtshof Amsterdam 6 november 2012,

ECLI:NL:GHAMS:2012:BY2562; Gerechtshof Arnhem 5 november 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BY4818 (zedenzaak); Gerechtshof Arnhem 26 juni 2012, ECLI:NL:GHARECL:NL:2012:BW9404 (zedenzaak); Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 23 februari 2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:BV6697; Gerechtshof Amsterdam 14 februari 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BW3326; Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 11 oktober 2011,

ECLI:NL:GHSHE:2011:BT7167 (zedenzaak); Gerechtshof Amsterdam, 13 september 2010,

ECLI:NL:GHAMS:2010:BN7812; Gerechtshof Amsterdam, 3 augustus 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:455.

91 Rechtbank Oost-Brabant 21 juli 2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:4306 (zedenzaak); Gerechtshof Amsterdam 18

maart 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1201 (zedenzaak); Gerechtshof Amsterdam, 21 december 2012 (zedenzaak).

92 Gerechtshof Amsterdam, 17 september 2012, ECLI:GHAMS:2012:BY0654. 93 Rechtbank Overijssel, 15 februari 2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:494. 94 Rechtbank Zeeland-West-Brabant 29 juli 2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:5364. 95 Van der Aa & Van Okur 2011, p. 919.

(26)

4.2.2 Redengevendheid

De manier waarop de rechter in eerste aanleg de schakelbewijsconstructie motiveert in het vonnis, verschilt. Dat is niet raar, aangezien er geen vaste richtlijnen bestaan over de wijze waarop de schakelbewijsconstructie precies moet worden gemotiveerd. Om aan de maatstaven van de Hoge Raad te voldoen, zal duidelijk moeten worden dat de verschillende feiten die met elkaar geschakeld worden met betrekking tot de modus operandi op essentiële punten overeen moeten komen en moet daarnaast uit de motivering de betrokkenheid van de beklaagde blijken.

Een goed voorbeeld waarbij deze twee punten uit de bewijsmotivering van de schakelconstructie blijken, is in de zaak die is voorgekomen bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Voordat de rechtbank overging tot een inhoudelijke beoordeling van de bewijsmiddelen en tot een oordeel met betrekking tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, heeft de rechter eerst een verduidelijking gegeven van het bewijs waar het gaat om het gebruik van schakelbewijs. De rechtbank beschrijft eerst de jurisprudentie van de Hoge Raad aangaande het gebruik van schakelbewijs en gaat hierbij in op essentiële overeenkomsten. De Hoge Raad licht toe dat die overeenkomsten in de bewijsmotivering uiteen moeten worden gezet en waarom ze essentieel zijn en een onderscheidend vermogen hebben. Vervolgens heeft de rechter de ‘ankerfeiten’, de incidenten waar de essentiële punten in voorkomen die op grond van wettige bewijsmiddelen bewezen zijn geacht, opgesomd. Daarna heeft de rechter uit de vijf ankerfeiten de essentiële overeenkomsten benoemd die onderscheidend vermogen hebben. Aan deze overeenkomsten heeft de rechtbank de overige incidenten getoetst en per feit beoordeeld of de aanwezige overeenkomsten voldoende kenmerkend en bepalend zijn om als schakelbewijs toe te passen. De overige incidenten worden daaropvolgend besproken met daarbij de vraag of de rechtbank van oordeel is of de incidenten voor wat betreft de strafbare feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Wanneer een incident bewezen wordt geacht, expliceert de rechtbank welke essentiële overeenkomsten er aanwezig zijn en of bepaalde gegevens het gebruik van schakelbewijs niet in de weg staan. De betrokkenheid van beklaagde blijkt uit de aangiften van de slachtoffers, maar wordt niet apart door de rechtbank benoemd als eis voor het eventueel gebruik kunnen maken van schakelbewijs.96

(27)

In een andere zaak waarbij meerdere diefstallen ten laste zijn gelegd, wordt verder

naast een toelichting van het begrip schakelbewijs de toelaatbaarheid daarvan voor het gebruik van bewijs en essentiële overeenkomsten niet specifiek de betrokkenheid van verdachte bij het soortgelijke feit aangehaald.97

In de zaak die is behandeld door rechtbank Noord-Holland is naast de uitleg van de toelaatbaarheid van schakelbewijs volgens de Hoge Raad de betrokkenheid van de beklaagde apart benoemd met aansluitend uit welke gegevens dit blijkt. De rechtbank wijst in deze zaak voor de redengevendheid van het schakelbewijs op het signalement van de dader, de modus operandi, het korte tijdsbestek en het gebruik van dezelfde telefoon in samenhang met de zendmastgegevens betreffende het telefoonnummer dat door de rechtbank aan verdachte wordt toegekend.98

In een zaak van rechtbank Gelderland wordt een geluidsfragment als schakelbewijs gebruikt. Het geluidsfragment laat bedreigingen horen die de verdachte heeft geuit jegens een ander slachtoffer. Het geluidsfragment wordt als schakelbewijs gebruikt voor het feit ten aanzien van het slachtoffer, de rechtbank stelt vast dat de bedreigingen die de beklaagde jegens slachtoffer [1]99 heeft geuit voor wat betreft de aard en de ernst overeenkomsten vertonen met de bedreigingen die de verdachte jegens slachtoffer [1] heeft geuit. De rechtbank redeneert tevens dat het geluidsfragment onomstotelijk aantoont dat verdachte in staat is dergelijke grove een ingrijpende bedreigingen te uiten en dat de relatie met slachtoffer [2] gekenmerkt werd door eenzelfde geweld en eenzelfde type bedreigingen. 100 Waaruit de bedreigingen jegens slachtoffer [1] precies bestonden, wordt uit de bewijsmotivering niet geheel duidelijk, alleen dat deze in aard en ernst overeenkomen met de bedreigingen die zijn geuit jegens slachtoffer [2] en dat er werd bedreigd met fors geweld. De rechtbank heeft in deze zaak weinig aandacht geschonken aan het motiveren van het gebruik van schakelbewijs.

Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft een methode van schakelbewijs toegepast en zich daarbij niet in algemene zin gebaseerd op een vaste modus operandi. De

97 Rechtbank Noord-Holland 24 december 2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:12363. 98 Rechtbank Noord-Holland 24 juni 2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:5724.

99 Voor de leesbaarheid is er voor gekozen om bij de verschillende slachtoffers met cijfers ([1] en [2]) te werken. 100 Rechtbank Gelderland 5 augustus 2015 ECLI:NL:RBGEL:2015:5210.

(28)

werkwijzen bij de verschillende woninginbraken waren te verschillend. Het hof noemt

wel een paar algemene karakteristieken die uit de bewezenverklaarde feiten kunnen worden gehaald, maar gaat daarna in op de specifieke handelswijze die beklaagde hanteert door een mobiele telefoon op bruikbaarheid te controleren ten tijde of kort na de woninginbraak. Volgens het hof is dit een kenmerkende methode, maar belangrijker is waar deze is toegepast. Volgens het hof is dit gebeurd met een simkaart die in verband is te brengen met beklaagde en zodoende is het niet zozeer de werkwijze die een wezenlijke bijdrage vormt, maar het feit dat de werkwijze een duidelijk verband heeft met de verdachte.101

Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft in bovenstaande zaak schakelbewijs gebruikt voor een bewezenverklaring van een feit, waar de modus operandi met de soortgelijke feiten niet werd aangenomen aangezien die te verschillend was. De schakelconstructie werd gebruikt omdat de specifieke handelwijze een duidelijk verband had met verdachte en deze werd toegepast tijdens of vlak nadat de strafbare feiten waren begaan. Doordat verdachte niet met een aannemelijke verklaring is gekomen om het bewijsvermoeden weg te nemen, heeft het gerechtshof de feiten waarin eerdergenoemde handelswijze voorkwam bewezenverklaard.

Uit bovenstaande zaken valt op de maken dat rechters verschillend omgaan met schakelbewijs. Niet alleen in de motivering en de uitgebreidheid hiervan in de bewijsoverweging, maar ook met betrekking tot de invulling van de criteria die gelden voor de redengevendheid van schakelbewijs.

4.2.3 Uitleg van het begrip schakelbewijs

Veel rechtbanken benoemen het gebruik van schakelbewijs in een apart stuk van de bewijsoverweging, waarbij een uitleg wordt gegeven over de eisen die worden gesteld aan het gebruik van schakelbewijs en de essentiële overeenkomsten worden benoemd. De uitleg die rechtbanken geven aan wat schakelbewijs inhoudt, verschilt. Zo licht rechtbank Den Haag schakelbewijs op de volgende manier toe:

‘Bij schakelbewijs wordt voor het bewijs van een ten laste gelegd feit gebruik gemaakt van bewijs dat de verdachte een ander,

(29)

soortgelijk feit heeft begaan. Bij het gebruik van schakelbewijs is de

modus operandi bij het bewezenverklaarde feit (vrijwel) identiek aan die bij het soortgelijke feit. De Hoge Raad gaat over het algemeen akkoord met bewijsconstructies met schakelbewijs, zolang daaruit een gelijksoortige modus operandi volgt ten aanzien van soortgelijke delicten. Criteria die de Hoge Raad hanteert zijn a) dat de wijze waarop het ene feit is begaan, soortgelijk is aan de wijze waarop het andere feit is begaan, waarbij zij opgemerkt dat sprake moet zijn geweest van een werkwijze die op essentiële punten overeenkomt met het bewezenverklaarde feit, waarbij de materiële gedraging en niet de kwalificatie van de feiten hierin doorslaggevend is en b) dat het duidelijk is dat verdachte bij beide feiten betrokken is geweest, waarbij zij opmerkt dat de betrokkenheid van verdachte niet slechts uit de modus operandi mag blijken.’102

De rechtbank heeft in bovenstaande zaak in het vonnis twee feiten bewezenverklaard. In de bewijsoverweging wordt daarna de modus operandi besproken en de rechtbank is van mening dat bij de feiten die later worden behandeld in het vonnis, schakelbewijs een bijdrage levert aan de bewezenverklaring van die feiten. Bij die feiten is namelijk de eerder besproken modus operandi toegepast door de verdachten.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant beschrijft schakelbewijs op de volgende manier: ‘Uit de rechtspraak vloeit voort dat het gebruik van schakelbewijs toelaatbaar is, mits feiten soortgelijk zijn in de zin dat de gang van zaken bij het ten laste gelegde feit op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met de gang van zaken bij andere feiten, waarvoor meer bewijs voorhanden is. Het gaat daarbij om een specifiek patroon in het gedrag van verdachte en de omstandigheden van het geval. Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad hoeft ook niet van het gebruik van schakelbewijs te worden afgezien indien de bewezenverklaring van een feit in overwegende mate berust op dit schakelbewijs.’103

Rechtbank Noord-Holland omschrijft de bewijsmotivering als volgt:

‘Tevens neemt de rechtbank in ogenschouw dat gebruik van schakelbewijs gelet op de geldende jurisprudentie slechts toelaatbaar is bij de bewezenverklaring van soortgelijke feiten en voor zover het bewijs voor het ene feit redengevend is voor het bewijs voor het andere feit, waarbij de bewezenverklaringen die worden geschakeld daarnaast zelfstandig moeten worden

102 Rechtbank ’s-Gravenhage 25 september 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:11142. 103 Rechtbank Zeeland-West-Brabant 23 oktober 2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:6836.

(30)

gefundeerd. Aan schakelbewijs mag immers geen overspannen

bewijskracht worden toegekend(..)’104

Rechtbank Gelderland benoemt het volgende in de bewijsmotivering:

‘De opvatting dat tenminste één feit zelfstandig bewezen moet worden geacht om verklaringen over handelingen ten aanzien van een kind te kunnen gebruiken als bewijs voor een handeling ten aanzien van een ander kind, vindt geen steun in het recht (vgl HR 17 juni 1940, NJ 1940, 822). Ook in het onderhavige geval kan naar het oordeel van de rechtbank gebruik worden gemaakt van dergelijk schakelbewijs.’105

Deze drie uitspraken laten zien dat rechtbanken anders kijken naar het begrip schakelbewijs en in welke gevallen een schakelbewijsconstructie mag worden gebruikt. Wanneer de ene rechtbank de eis stelt dat er sprake moet zijn van bewezenverklaard feit om te schakelen en de andere rechtbank stelt die eis niet, dan zou dat tot verschillende eindoordelen kunnen leiden.

4.2.4 Het tegelijkertijd ten laste leggen van feiten

In alle zaken wordt het feit dat wordt gebruikt voor de schakelconstructie ook tenlastegelegd. Het Gerechtshof Amsterdam heeft daarnaast in een zaak van belang geacht dat precies dezelfde modus operandi eerder door beklaagde is gehanteerd, namelijk bij drie berovingen waarvoor hij eerder onherroepelijk is veroordeeld, terwijl geen andere zaken met een andere verdachte bekend zijn geworden waarbij sprake is van een combinatie van een signalement met een modus operandi die in de huidige zaak aan de orde was.106 Hoewel in de literatuur ook aandacht wordt besteed aan feiten die niet ten laste zijn gelegd, komt dat in de praktijk niet vaak voor.

4.2.5 Schakelbewijs gebruikt voor de overtuiging

Het Gerechtshof Amsterdam heeft in de zaak van Robert M. de schakelbewijsconstructie niet gebruikt om aan het bewijsminimum te voldoen, maar heeft door het schakelbewijs in het bijzonder de overtuiging bekomen dat verdachte

104 Rechtbank Noord-Holland 25 maart 2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:2530. 105 Rechtbank Gelderland 23 maart 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:1999.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

(dus: Jan zei, dat zijn broer ziek is geweest). Aldus werd het kaartbeeld vertroebeld en misschien gedeeltelijk onjuist. Het is inderdaad waarschijnlijk dat de tijd van het hulpww.

Het bevat een brede waaier aan rechten die vaak al in andere mensenrechtenverdra- gen voorkwamen, maar die nu voor het eerst met een specifi eke focus op personen met een

Deze ambitieniveaus bieden een terugvaloptie Het verdient aanbeveling om het ambitieniveau naar beneden bij te stellen als onvoldoende voldaan kan worden aan de voorwaarden voor

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat veel organisaties in de quartaire sector brieven registreren (van 51% in het onderwijs tot 100% of bijna 100% in iedere sector in het

Een nadere analyse waarin naast de in de vorige regressieanalyse genoemde controlevariabelen ook alle individuele campagne-elementen zijn meegenomen, laat zien dat

Als hij/zij een ernstige fout heeft gemaakt Als hij/zij niet integer is geweest Als inwoners gemeente geen vertrouwen meer hebben Als gemeenteraad geen vertrouwen meer heeft