• No results found

Wat is de relatie tussen autisme en depressie bij kinderen en adolescenten?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wat is de relatie tussen autisme en depressie bij kinderen en adolescenten?"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Wat is de Relatie Tussen Autisme en Depressie bij Kinderen en Adolescenten? Pedagogische Wetenschappen

Universiteit van Amsterdam Kelly Veenstra

10891781

Begeleider: Anna Plakas Amsterdam, 29-01-2017 Aantal woorden: 5471

(2)

Abstract

Ondanks de kennis over de hoge comorbiditeit tussen ASS en depressie, blijkt dat de diagnose van een depressieve stoornis naast ASS vaak fout te gaan. Dit terwijl een comorbide stoornis vaak bijdraagt aan de verslechtering van de klinische situatie en de belasting voor zowel ouder als kind. Daarom is er in dit onderzoek getracht te beantwoorden wat de relatie is tussen autisme en depressie bij kinderen en adolescenten. Hiervoor is een onderscheid

gemaakt tussen hoog-functionerend autisme en laag-functionerend autisme. Er is gevonden dat er een versterkende relatie is tussen ASS en depressie. Tevens is getracht om de aard tussen autisme en depressie te onderzoeken. Er is gevonden dat er zowel overlap als verschil is in de symptomen van deze stoornissen en dat een depressie zich anders uit bij mensen met ASS in vergelijking tot normaal ontwikkelende kinderen en adolescenten.

(3)

Inhoudsopgave Abstract...2 Inleiding...4 Hoofdstuk 1...9 Hoofdstuk 2...12 Hoofdstuk 3...16 Conclusie en discussie...19 Literatuurlijst...22

(4)

Wat is de Relatie Tussen Autisme en Depressie bij Adolescenten?

Er is bekend dat autisme spectrum stoornissen, ook wel ASS, hoge comorbiditeit hebben met verschillende andere psychiatrische stoornissen (Cooper & Hanstock, 2009). Depressie is de meest voorkomende comorbide stoornis bij een ASS (Bitsika & Sharpley, 2015b). De prevalentie hiervan ligt volgens de meeste literatuur tussen 14% en 42%

(Mazefsky, Conner & Oswald, 2010; Mattila et al., 2010; Mayes, Calhoun, Murray, Ahuja & Smith, 2011). Ondanks deze cijfers blijkt de diagnose van een depressieve stoornis in

combinatie met een ASS vaak fout te gaan (Cooper & Hanstock, 2009). Een voorbeeld hiervan is dat een correcte diagnose vaak vertraagd is, wat volgens Cooper en Hanstock (2009) verklaard kan worden door een overlap van symptomen van ASS en een depressieve stoornis. Om deze reden is het belangrijk om meer kennis te vergaren over een comorbide depressie bij ASS. Deze samenhang zal onderzocht worden bij zowel kinderen als

adolescenten omdat zij in deze leeftijdsperiodes een verhoogde kans hebben om een depressie te ontwikkelen in vergelijking met hun leeftijdsgenoten zonder een ASS (Gurney, McPheeters & Davis, 2006).

ASS is een neurologische aandoening waarvan de symptomen zich voor het eerst uiten in de vroege ontwikkeling (American Psychiatric Association, 2013). Soms worden de

symptomen echter pas zichtbaar als er van het kind maximale inspanning op het gebied van sociale interacties wordt verwacht. De kernsymptomen van deze stoornis hebben betrekking op twee gebieden in het dagelijks leven van een individu (Cooper & Hanstock, 2009). Ten eerste wordt autisme gekenmerkt door tekortkomingen op het gebied van sociale interactie en communicatie en ten tweede door het vertonen van gelimiteerde, repetitieve patronen van gedrag, interesses en activiteiten (American Psychiatric Association, 2013). De eerste tekortkoming uit zich bijvoorbeeld in het hebben van moeite met sociaal-emotionele

(5)

sociale interactie. Daarnaast hebben zij tekortkomingen in non-verbale communicatie, wat zich kan uiten in moeilijkheden met het begrijpen of gebruiken van gebaren. Tot slot hebben zij moeite met het ontwikkelen, behouden en begrijpen van sociale relaties. Dit kan ervoor zorgen dat zij geen interesse hebben in leeftijdsgenoten. Het tweede kenmerk kan zich bijvoorbeeld uiten in extreme ontregeling na kleine veranderingen of een sterke verbondenheid met objecten. De tekortkomingen mogen geen gevolg zijn van een intellectuele ontwikkelingsstoornis of algemene ontwikkelingsachterstand (American

Psychiatric Association, 2013). Medische en genetische condities kunnen een rol spelen bij de ontwikkeling van autisme, evenals omgevingsfactoren zoals een laag geboortegewicht. In Nederland wordt geen onderzoek gedaan naar het aantal diagnoses van ASS (Nederlands Jeugdinstituut, 2015). Cijfers van de World Health Organisation (2016) tonen dat 6,25 op de 1000 kinderen een ASS heeft.

Binnen ASS valt op basis van het IQ onderscheid te maken tussen twee vormen, namelijk hoog-functionerend autisme (HFA) en laag-functionerend autisme (LFA). Kinderen met LFA hebben een benedengemiddeld IQ (Dawson, Soulieres, Ann Gernsbacher &

Mottron, 2007). Daarnaast ervaren zij vaak problemen op het gebied van taalvaardigheid (Boucher et al., 2009). Deze groep beslaat het grootste deel van de individuen met een ASS (Cooper & Hanstock, 2009). Van HFA wordt gesproken als het individu beschikt over een gemiddeld IQ of hoger (Cooper & Hanstock, 2009). Zij ervaren ook problemen op het gebied van gedrag en sociale contacten, die vervolgens invloed hebben op hun sociale, emotionele en academische ontwikkeling (Mitchell, Mrug, Patterson, Bailey, & Bart Hodgens, 2014). In tegenstelling tot de individuen met LFA, hebben individuen met HFA vaak een normale taalontwikkeling (Boucher et al., 2009).

Een depressie wordt gekenmerkt door het hebben van een depressieve stemming of verlies in interesses of plezier (American Psychiatric Association, 2013). Symptomen van

(6)

depressie zijn bijvoorbeeld erg veel of juist weinig slapen, vermoeidheid, verlies van energie, gevoel van waardeloosheid en niet meer in staat zijn te kunnen concentreren. Deze

symptomen veroorzaken problemen op bijvoorbeeld sociaal en academisch gebied. De oorzaak van een depressie kan genetisch zijn, maar ook de omgeving en het temperament van een individu spelen een rol. Om gediagnostiseerd te worden met een depressie moeten

minimaal vijf symptomen aanwezig zijn geweest gedurende twee weken. Minimaal één van deze symptomen moet een depressieve stemming of het verlies van interesse/plezier zijn. Daarnaast moet er een significante verandering zijn opgetreden in het functioneren van het individu ten opzichte van de periode voor de symptomen.

Hoewel er voldoende literatuur bestaat over de samenhang tussen ASS en depressie, komt hieruit geen eenduidige prevalentie. Zoals eerder genoemd lopen de percentages in de literatuur erg uiteen, verschillend van 14% tot 42% in onderzoeken van onder andere Matilla et al. (2010), Mayes, Calhoun, Murray en Ahuja (2011) en Mazefsky et al. (2010). Hieruit vloeit het belang om te onderzoeken wat eventuele oorzaken zijn van deze uiteenlopende percentages. Gjevik, Eldevik, Fjæran-Granum en Sponheim (2011) suggereren dat

inconsistenties in resultaten voort kunnen komen uit verschillen in steekproeven. Een andere verklaring die zij aandragen is dat verschillen in de interpretatie en definiëring van

symptomen als gevolg van overlap tussen een ASS en comorbide stoornissen een rol spelen. Hoewel de prevalentie niet eenduidig is, zijn er wel mogelijke verklaringen over de aard van de samenhang tussen ASS en depressie. Stewart, Barnard, Pearson, Hasan en O’brien (2006) suggereren dat er sprake is van een maskerend effect van ASS op een depressie. Een

voorbeeld hiervan is dat individuen met een ASS door een depressie hun interesse verliezen in het vertonen van repetitief of obsessief gedrag. Dit kan in de praktijk gezien worden als een vooruitgang, aangezien het gedrag wat voortkomt uit een ASS verminderd. Deze afname kan echter verklaard worden door een depressie. Tot slot suggereren deze auteurs tevens dat er

(7)

sprake kan zijn van een versterkende relatie, waarin de komst van een depressie zorgt voor een verergering van de kernsymptomen van een ASS. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij sociale isolatie.

Onderzoek naar de relatie tussen ASS en depressiviteit is om verschillende redenen van belang. Ten eerste vanwege de bovengenoemde onderdiagnostisering van depressiviteit onder jeugdigen met een ASS (Cooper & Hanstock, 2009). Omdat een comorbide stoornis kan bijdragen aan de verslechtering van de klinische situatie en een extra belasting voor kind en omgeving is, is een snelle diagnose juist van belang (Leyfer et al., 2006). Een verklaring voor de onderdiagnostisering is dat autisme en depressie enigszins lijken te overlappen wat betreft de symptomen. Kennis over typische symptomen van een depressie in kinderen en adolescenten met een ASS kan ervoor zorgen dat een diagnose sneller wordt gesteld. Volgens de DSM-5 (American Psychiatric Association, 2013) kan er bij een depressie sprake zijn van psychomotorische onrust, wat zich kan uiten in het wrijven over of herhaaldelijk aanraken van objecten. Deze handeling zou verward kunnen worden met het herhaaldelijk gebruik van objecten, wat volgens de DSM-5 een symptoom is van ASS. Dit is een voorbeeld van

symptomen die kunnen overlappen bij deze twee stoornissen. Daarnaast blijkt dat individuen met autisme vaak atypische symptomen van een depressie vertonen, waardoor deze vaak moeilijk te signaleren is (Chandrasekhar & Sikich, 2015). Onder andere hyperactiviteit, agressiviteit, onrust en irriteerbaarheid zijn voorbeelden van symptomen die normaliter niet gangbaar zijn bij een depressie maar wel regelmatig worden vertoond door individuen met een ASS en depressie (Magnuson & Constantino, 2011). Ten tweede kan kennis over welke specifieke ASS-symptomen bijdragen aan de ontwikkeling van een depressie zorgen voor effectievere behandeling voor deze groep (Bitsika & Sharpley, 2015b). Een interventie zou zich in dat geval namelijk kunnen richten op de symptomen die gerelateerd zijn aan de ontwikkeling van een depressie, zodat de ontwikkeling hiervan vermeden kan worden.

(8)

Interventies die zich richten op de specifieke symptomen die een individu vertoont blijken volgens Bitsika en Sharpley (2015b) namelijk effectiever dan behandelingen die niet kijken naar het individuele profiel van symptomen. Een interventie zou dus gericht moeten worden op het individuele profiel van symptomen, wat een specifieke behandeling mogelijk maakt. Om deze redenen moet er meer duidelijkheid ontstaan over de relatie, verschillen en

overeenkomsten tussen depressie en autisme (Cooper & Hanstock, 2009). Zo kunnen diagnoses correct en tijdig worden gesteld en kan er specifieke hulp geboden worden.

De onderzoeksvraag die in deze studie centraal staat is: “Wat is de relatie tussen autisme en depressie bij kinderen en adolescenten?”. Om de precieze aard tussen ASS en depressiviteit te onderzoeken wordt in de eerste deelvraag antwoord gegeven op de vraag: “Wat zijn de verschillen en overeenkomsten in de ontwikkeling en uiting van autisme en depressie?” Hier wordt verwacht dat er zowel overlap als verschil is in de uiting van de stoornissen, zoals in het onderzoek van Cooper en Hanstock (2009) naar voren komt. In dit onderzoek zal vervolgens onderscheid gemaakt worden tussen HFA en LFA. Onder LFA worden kinderen en adolescenten verstaan met een IQ lager dan of gelijk aan 85 en onder HFA worden kinderen en adolescenten verstaan met een IQ hoger dan 85. Dit onderscheid wordt gemaakt omdat uit onderzoek van onder andere Greenlee, Mosley en Shui (2016) blijkt dat er een relatie is tussen IQ en de ontwikkeling van een depressie bij kinderen en adolescenten met een ASS. Overeenkomstig is de tweede deelvraag die onderzocht zal worden: “Wat is de relatie tussen de ontwikkeling en uiting van laag-functionerend autisme en depressie bij kinderen en adolescenten?” en tot slot de derde deelvraag: “Wat is de relatie tussen de ontwikkeling en uiting van hoog-functionerend autisme en depressie bij kinderen en adolescenten?” Er wordt verwacht dat in beide groepen de relatie versterkend of maskerend is (Stewart et al., 2006).

(9)

Wat zijn de Verschillen en Overeenkomsten Tussen de Ontwikkeling en Uiting van Autisme en Depressie?

Eerst zullen de symptomen van een comorbide depressie met autisme worden besproken. Daarna wordt besproken welke verschillen er zijn in de uiting van depressie en autisme. Vervolgens wordt besproken welke depressieve symptomen mensen met een ASS vaak vertonen. Tot slot wordt de invloed van de ontwikkeling van een depressie op de symptomen van autisme besproken.

Symptomen die Zowel Horen bij Depressie als ASS

Verschillende symptomen kunnen zowel het gevolg zijn van autisme als een depressie (Cooper & Hanstock, 2009). Voorbeelden van symptomen die overlappen zijn sociale isolatie en een abnormaal spraakpatroon (Stewart et al., 2006). De achterliggende mechanismen van deze gedragingen bij de stoornissen verschillen echter. Sociale isolatie kan bij een depressie het gevolg zijn van lusteloosheid. Bij autisme kan het een gevolg zijn van de tekortkomingen op het gebied van sociale interactie wat een kenmerk van ASS is volgens de DSM-5

(American Psychiatric Association, 2013). Een abnormaal spraakpatroon kan tevens een symptoom zijn van ASS (Stewart et al., 2006). Dit wordt echter vaak verward met psychomotorische retardatie, terwijl dat een symptoom is van een depressie. In klinisch onderzoek zou daarom ook aandacht moeten zijn voor de herkomst van deze klachten. Indien dit achterwege blijft, bestaat het risico dat een comorbide depressie onopgemerkt blijft.

Andere overlappend symptomen zijn matte en gelimiteerde emoties (Chandrasekhar & Sikich, 2015). Doordat de emoties van iemand met autisme van nature al mat en gelimiteerd zijn, zal het contrast met de emoties tijdens de depressieve stoornis subtiel en moeilijk te observeren zijn. Daarnaast kunnen ook problemen met emotionele wederkerigheid en desinteresse in relaties symptomen zijn van zowel een depressieve stoornis als ASS

(10)

zien in de symptomatologie. Voorbeelden hiervan zijn moeite hebben met het verwerken van sterke prikkels, angstgevoelens, gebrek aan gezichtsuitdrukking en gebrek aan vitaliteit. Verschil in Symptomen

Een verschil in uiting van depressie en autisme is dat een depressie kan zorgen voor het niet meer ervaren van vreugde naar aanleiding van activiteiten waar een individu dat voor een depressie wel ervoer (Chandrasekhar & Sikich, 2015). Tevens kunnen activiteiten die voor de depressie structuur boden aan het individu, tijdens een depressie worden geweigerd. Tot slot is een verschil dat tijdens een depressie een individu met autisme zichzelf fysiek kan gaan verwaarlozen. Dit zijn symptomen die bij slechts een diagnose van autisme niet vertoond zullen worden.

Welke Depressieve Symptomen Laten Mensen met een ASS Vaak Zien? Om te beginnen zijn symptomen van een comorbide depressie met autisme

bedroefdheid, huilerigheid, apathie, het vermogen om geen plezier meer te voelen, het verlies van interesses en verminderd vermogen om voor zichzelf te zorgen (Gotham, Unruh & Lord, 2014). Andere symptomen van een depressie die zich vaak voordoen bij mensen met een ASS zijn verhoogde irriteerbaarheid, agitatie, verandering van het karakter van de obsessie van het individu en toegenomen compulsief gedrag. Een aantal depressieve symptomen die weinig voorkomt bij mensen met autisme is gevoelens van waardeloosheid of schuld. Dit kan verklaard worden doordat kinderen en adolescenten, als gevolg van hun autistische stoornis, moeite kunnen hebben met het uiten van emoties middels zelfreflectie. Shalom et al. (2006) hebben gevonden dat de fysiologische reactie op stimuli hetzelfde is bij kinderen met en zonder autisme, maar dat zij deze reactie vervolgens anders vastleggen in zelfrapportage. Invloed van een Comorbide Depressie op ASS

Ten eerste zijn er gevallen waarin de comorbide depressie kan zorgen voor het

(11)

2006). De kans bestaat dat de tekortkomingen in de sociale interacties, een kernsymptoom van autisme, toenemen als gevolg van een comorbide depressie. Deze kans bestaat ook bij het belang bij structuur. Magnuson en Constantino (2011) hebben verklaard dat autisme in dit geval de sociale isolatie secundair kan veroorzaken. Het kan daarnaast primair veroorzaakt worden door een depressie.

Ten tweede bestaat de kans dat een comorbide depressie zorgt voor het versterken van symptomen die vaak geassocieerd worden met autisme (Chandrasekhar & Sikich, 2015). Dit kan het geval zijn bij concentratieproblemen, irriteerbaarheid, agressie en zelf-verwonding. Deze kans bestaat ook bij de mate en de inhoud van de communicatie van het individu (Chandrasekhar & Sikich, 2015). De communicatie kan bijvoorbeeld meer morbide of somberder worden. Daarnaast vertonen autisten die minimaal verbaal zijn vaak

neurovegetatieve symptomen zoals verandering in gewicht of eetlust en psychomotorische retardatie (Chandrasekhar & Sikich, 2015).

Tot slot is het mogelijk dat de symptomen van een depressie gemaskeerd worden door de reeds bestaande symptomen van autisme (Gotham et al., 2014). Voorbeelden hiervan zijn slaapproblemen, het concentratievermogen en het vermogen om te kunnen communiceren middels gezichtsuitdrukkingen of intonatie.

Concluderend kan worden gesteld dat er een aantal symptomen is van ASS en depressie die overlappen, zoals matte en gelimiteerde emoties (Chandrasekhar & Sikich, 2015). Ook is er een aantal symptomen die verschillen, zoals fysieke verwaarlozing en het verliezen van interesse in activiteiten (Chandrasekhar & Sikich, 2015). Daarnaast zijn er symptomen die individuen met ASS en een depressie vaak vertonen, zoals verhoogde

irriteerbaarheid en verandering in het karakter van een obsessie (Gotham et al., 2014). Tot slot zijn er verschillende manieren waarop een comorbide depressieve stoornis invloed kan

(12)

symptomen die vaak worden geassocieerd met een ASS bijvoorbeeld versterken

(Chandrasekhar & Sikich, 2015). Daarnaast is het volgens Gotham et al. (2014) mogelijk dat de symptomen van een depressieve stoornis worden gemaskeerd door de reeds bestaande symptomen van autisme. Enige verandering in het niveau van het dagelijks functioneren of een toename van ongewenst gedrag kan al duiden op een comorbide depressie bij individuen met ASS (Chandrasekhar & Sikich, 2015). Naar aanleiding van deze kennis kan worden gesteld dat het voor behandelaren van belang is om rekening te houden met de hoeveelheid verschillende depressieve symptomen die vertoond kunnen worden bij individuen met ASS.

Wat is de Relatie Tussen Laag-Functionerend Autisme en Depressie bij Kinderen en Adolescenten?

In dit hoofdstuk zullen ten eerste verschillende onderzoeken met betrekking tot de relatie tussen LFA en depressie bij kinderen en adolescenten worden aangehaald. Hierbij zal onderscheid gemaakt worden tussen studies die een depressie stoornis hebben onderzocht en studies depressieve symptomen hebben onderzocht. Tot slot zal er getracht worden om de relatie tussen autisme en depressie bij kinderen en adolescenten te verklaren.

Relatie Tussen Depressieve Stoornis en Laag-Functionerend Autisme

Greenlee et al. (2016) hebben 1272 participanten tussen 6 en 17 jaar onderzocht. Het percentage jongen was 84.8%. Uit de resultaten van de Health and Mental Health History vragenlijst die de ouders van de participanten hadden ingevuld, kwam naar voren dat 7% van de participanten ooit een depressie had gehad. Ook komt uit dit onderzoek naar voren dat de participanten die een depressie hadden gehad, een hoger IQ hadden dan de participanten die geen depressie hadden gehad. Ter vergelijking kan de prevalentie van depressies voor normaal ontwikkelende kinderen worden aangehaald. Deze ligt tussen één en twee procent voor kinderen en tussen vier en acht procent voor adolescenten (Vogel, 2012). Daarnaast

(13)

hebben Rosenberg, Kaufmann, Law & Law (2011) 1170 kinderen met LFA onderzocht. Het IQ van de participanten was lager dan 70 maar informatie over het gemiddelde IQ is niet beschikbaar. De participanten waren tussen 5 en 18 jaar oud en 83.47% was jongen. Depressie werd gemeten door de ouders te vragen of hun kind een depressie had, wat bij 8.21% van de participanten van toepassing was. Leyfer et al. (2006) hebben 109 kinderen met autisme tussen de leeftijd van 5 en 17 onderzocht. 94.29% van de participanten was jongen en het gemiddelde IQ was 82.55. Depressie werd in dit onderzoek gemeten middels de Autism Comorbidity Interview-Present and Lifetime Version. De resultaten tonen dat 12.9% van hun participanten voldeed aan de DSM-5 classificatie voor een depressie. Daarnaast hebben Bradley en Bolton (2006) 36 participanten onderzocht tussen 14 en 21 jaar. Zij hadden een IQ van 75 of lager en 72.2% was jongen. Depressie werd in dit onderzoek gemeten middels de Schedule Assessment of Psychiatric Problems Associated with Autism. Dit is een semi-gestructureerd interview met een informant. De resultaten tonen dat 22.2% van de participanten een depressieve stoornis had of had gehad.

Relatie Tussen Depressieve Symptomen en Laag-Functionerend Autisme

In het eerdergenoemde onderzoek van Leyfer et al. (2006) hebben zij ook depressieve symptomen onderzocht. Het percentage participanten dat depressieve symptomen vertoonde was in dit onderzoek 24%. Ook Mayes, Calhoun, Murray en Ahuja (2011) hebben depressieve symptomen onderzocht bij 117 participanten tussen 6 en 16 jaar. 86% was jongen en het gemiddelde IQ was 59. Om depressieve symptomen te meten werd gebruik gemaakt van de Pediatric Behavior Scale. Uit de resultaten kwam naar voren dat 42% van de participanten depressieve symptomen vertoonde. Tot slot hebben Mayes, Calhoun, Murray en Zahid (2011) onderzoek gedaan onder 224 kinderen met LFA. Het onderzoek werd uitgevoerd onder 627 participanten in de leeftijd 1 tot en met 17 jaar met een IQ van lager dan 80. 85.6% van de participanten was jongen. Depressieve symptomen werden in dit onderzoek tevens gemeten

(14)

middels de Pediatric Behavior Scale. Uit de resultaten komt naar voren dat 58% van de participanten af en toe tot vaak depressieve symptomen vertoonde.

Naar aanleiding van de besproken onderzoeken kan geconcludeerd worden dat de prevalentie van een comorbide depressie onder kinderen met LFA erg uiteenloopt. De laagst gevonden prevalentie uit de bovenstaande literatuur is 7% in het onderzoek van Greenlee et al. (2016). De hoogste prevalentie was 58% en kwam naar voren uit het onderzoek van Mayes, Calhoun, Murray en Zahid (2011). Een eventuele verklaring voor deze verschillen is dat er in de onderzoeken gebruik wordt gemaakt van verschillende methodes en informanten om depressiviteit te meten. In het merendeel van de studies wordt gebruik gemaakt van instrumenten die een depressieve stoornis meten, maar er worden ook studies aangehaald die depressieve symptomen meten. Aangezien de classificatie voor het ontvangen van een diagnose voor een depressieve stoornis strenger is dan voor het classificeren van depressieve symptomen, kan dit een verklaring zijn voor de verschillen in de eerdergenoemde resultaten. In de aangehaalde studies die depressieve symptomen hebben gemeten, zijn de resultaten dan ook hoger dan de studies waar een depressieve stoornis is gemeten. Tevens is er in de

onderzoeken verschil in wie de informant is. In de besproken onderzoeken treden zowel ouder(s) als kind als informant op. Uit onderzoek van Johnson, Filliter en Murphy (2009) komt naar voren dat er discrepanties kunnen zijn tussen rapportage van ouders en kinderen met ASS. Het gebruik van verschillende informanten zou daarmee ook de verschillen in de prevalentie kunnen verklaren. Daarnaast verschillen de leeftijdsgroepen tussen de studies enigszins, waardoor de resultaten mogelijk verschillen. Tot slot kan een verklaring van de verschillen zijn dat het aantal participanten verschilt tussen de groepen.

Mogelijke Verklaringen Voor Samenhang

Ten eerste wordt een mogelijke verklaring voor de relatie tussen autisme en depressie aangehaald in het onderzoek van Greenlee et al. (2016). Naar aanleiding van Vickerstaff,

(15)

Heriot, Wong, Lopes en Dossetor (2007) suggereren zij dat de relatie verklaard kan worden aan de hand van verminderde sociale competentie in combinatie met verhoogd zelfbewustzijn bij kinderen met ASS.

Ten tweede is er een etiologische verklaring. Beide stoornissen zijn namelijk (deels) neurologisch van aard en in beide gevallen functioneert een aantal hersengebieden afwijkend (Theunissen et al., 2010). Een voorbeeld hiervan is dat de activiteit in de frontale cortex lager is dan bij mensen zonder autisme of depressie. De frontale cortex zorgt onder andere voor de executieve functies en de mogelijkheid om je te verplaatsen in iemand anders. Daarnaast noemen Theunissen et al. (2010) dat het hersenvolume in beide gevallen afwijkend is. Een kleinere cingulaire cortex is ook een gevolg van deze stoornissen. De cingulaire cortex bestaat uit twee delen, waarvan één deel zorgt voor de uitvoer van executieve functies en één deel voor de evaluatie hiervan. Met name dit eerste deel is aangetast bij individuen met depressie en/of autisme.

Tot slot is een mogelijke verklaring dat een laag IQ samenhangt met een hogere mate van ASS-symptomen, wat vervolgens weer leidt tot een verhoogde kans op de ontwikkeling van een depressieve stoornis (Mazurek & Kanne, 2010). Volgens Mayes, Calhoun, Murray en Zahid (2011) heeft depressie een directe link met autisme en het IQ en is een depressieve stoornis zelfs gedeeltelijk te voorspellen naar aanleiding van het IQ.

Samenvattend kan gesteld worden dat er aanwijzingen zijn dat autisme en depressie een overeenkomst in de etiologie hebben. Om hier meer zekerheid over te creëren zal hier echter in de toekomst meer onderzoek naar gedaan moeten worden. Daarnaast is er een relatie tussen IQ en depressie die gemodereerd wordt door de mate van ASS-symptomen. Tot slot is er een voorspellende relatie van ASS op de ontwikkeling van een depressie te onderscheiden. Opvallend aan de besproken onderzoeken is oververtegenwoordiging van jongens. Het percentage jongens ligt in de onderzoeken tussen 72.2% en 94.3%.

(16)

Wat is de Relatie Tussen de Ontwikkeling en Uiting van Hoog-Functionerend Autisme en Depressie bij Kinderen en Adolescenten?

In dit hoofdstuk zullen ten eerste onderzoeken met betrekking tot de relatie tussen HFA en depressie bij kinderen en adolescenten worden aangehaald. Hierbij zal wederom onderscheid gemaakt worden tussen een depressieve stoornis en depressieve symptomen. Tot slot zal getracht worden om verklaringen te geven voor de relatie tussen autisme en depressie bij kinderen en adolescenten.

Relatie Tussen Depressieve Stoornis en Hoog-Functionerend Autisme

Andersen, Skogli, Hovik, Egeland en Øie (2015) hebben 34 kinderen tussen 11 en 16 jaar onderzocht met een gemiddeld IQ van 99.9. 83.35% van de participanten was jongen. Om depressieve symptomen te meten werd de Moods and Feelings questionnaire ingevuld.

Daarnaast vulden de ouders de Child Behavior Checklist in. Uit de resultaten kwam naar voren dat geen van de participanten een depressieve stoornis had. Memari, Ziaee, Mirfazeli en Kordi (2012) hebben 91 participanten tussen 6 en 14 jaar onderzocht. 80% van de

participanten was jongen. Ouders vulden een vragenlijst in met informatie over het medisch verleden van het kind. 1.10% van de participanten had een depressie. In het eerdergenoemde onderzoek van Rosenberg et al. (2011) werden 3156 participanten met HFA onderzocht. Bij 12.04% was een depressie geconstateerd. Ook Strang et al. (2012) hebben 95 kinderen en adolescenten onderzocht met een gemiddeld IQ van 104.87. 86% van de participanten was jongen. De Child Behaviour Checklist werd gebruikt om depressie te meten. Uit de resultaten komt naar voren dat 44.31% van de participanten een depressieve stoornis had. Bitsika en Sharpley (2015a) hebben daarnaast 70 mannelijke (pre-)adolescenten met HFA onderzocht. De participanten waren in de leeftijd van 8 tot 18 jaar en het gemiddeld IQ was 96.21. De data werd verkregen middels de Child and Adolescent Symptom Inventory. De schaal die

(17)

depressie meet is gebaseerd op de DSM-V. Er kwam naar voren dat 45% van de participanten leed aan een depressie.

Relatie Tussen Depressieve Symptomen en Hoog-Functionerend Autisme

In het eerdergenoemde onderzoek van Mayes, Calhoun, Murray en Ahuja (2011) hebben zij tevens 233 participanten met HFA onderzocht. De participanten waren tussen 6 en 16 jaar oud en 91% van hen was jongen. Het gemiddelde intelligentiequotiënt van de

participanten was 103. Depressie werd gemeten middels de Pediatric Behavior Scale. 42% van de participanten ervoer af en toe depressieve symptomen. Een ander eerdergenoemd onderzoek is het onderzoek van Mayes, Calhoun, Murray en Zahid (2011). Zij hebben 404 participanten onderzocht met een IQ gelijk aan of hoger dan 80. 72% van hen ervoer af en toe tot vaak depressieve symptomen.

Wederom kan uit bovenstaande literatuur geconcludeerd worden dat de prevalentie van depressie onder kinderen en adolescenten met HFA sterk verschilt tussen de onderzoeken. Het onderzoek dat de laagste prevalentie vond was het onderzoek van Andersen et al. (2015). Zij vonden namelijk dat geen van hun participanten leed aan een comorbide depressieve stoornis. De hoogste prevalentie die is gevonden in de bovenstaande literatuur is uit het onderzoek van Mayes, Calhoun, Murray en Zahid (2011). Zij vonden namelijk dat 72% van hun participanten leed aan depressieve symptomen. Eveneens als bij de studies naar de relatie tussen LFA en depressie kunnen de verschillen in de bovengenoemde onderzoeken verklaard worden door methodologische verschillen. In veel studies zijn verschillende instrumenten gebruikt om depressie te meten. Daarnaast is in een aantal gevallen niet een depressieve stoornis maar depressieve symptomen gemeten. Tevens geldt hier dat het verschil mogelijk te verklaren is door het verschil in informaten, aangezien uit onderzoek van Johnson et al. (2009) blijkt dat er discrepanties kunnen zijn tussen de data die verschillende informanten

(18)

verstrekken. Tot slot geldt hier ook dat de leeftijdsgroepen en het aantal participanten fluctueren tussen de studies, wat mogelijk kan zorgen voor verschillen in de resultaten. Mogelijke Verklaringen voor Samenhang

Een eventuele verklaring voor de relatie tussen HFA en depressie wordt genoemd in het onderzoek van Mayes, Calhoun, Murray en Zahid (2011). Zij suggereren dat kinderen met HFA over het algemeen meer moeten integreren met leeftijdsgenoten dan kinderen met LFA. Door deze integratie ervaren zij ook meer omgang met leeftijdsgenoten en daardoor meer sociale stimulatie. De stress die voortkomt uit de eis om sociaal gedrag te vertonen kan vervolgens weer leiden tot depressieve gevoelens. Ook in het onderzoek van Strang et al. (2012) wordt een mogelijk verklaring voor deze relatie gegeven. Zij stellen namelijk dat een hoger IQ leidt tot meer zelfbewustzijn in individuen met ASS. Het zelfbewustzijn zou vervolgens weer leiden tot het realiseren van de moeite die zij hebben met sociaal contact initiëren en behouden. Het besef van het sociaal falen leidt op haar beurt weer tot emotionele pijn. Daarnaast wordt tevens verwacht dat het gemiddelde tot bovengemiddelde IQ van

individuen met HFA zorgt voor een hogere verwachting naar hen zelf toe om erbij te horen bij leeftijdsgenoten, waardoor het gevoel van het sociale falen nog groter wordt (Chandrasekhar & Sikich, 2015). In het onderzoek van Mayes, Calhoun, Murray en Ahuja (2011) komt tevens naar voren dat adolescenten met HFA een significant lager gevoel van eigenwaarden hebben wanneer zij worden vergeleken met hun leeftijdsgenoten met laag-functionerend autisme of een normale ontwikkeling. Ook hier geldt dat dit vervolgens weer kan leiden tot de

ontwikkeling van een depressieve stoornis. Kortom, het intelligentiequotiënt is een factor die de aanwezigheid van depressie in adolescenten met een ASS beïnvloed. ASS is een

aangeboren stoornis die vanaf de kindertijd aanwezig is, terwijl een depressieve stoornis over de hele levensloop kan ontstaan (American Psychiatric Association, 2013). Concluderend kan hier worden gesteld dat depressie geen invloed kan hebben op de ontwikkeling van ASS,

(19)

terwijl ASS deze versterkende invloed wel kan hebben op de ontwikkeling van een depressie. Er kan daarom gesproken worden over een uni-directionele relatie tussen ASS en depressie. Daarnaast werd in het vorige hoofdstuk gesproken over een neurofysiologische verklaring samenhang, welke ook geldt voor de relatie tussen HFA en depressie.

Conclusie en Discussie

Het doel van deze studie was om de relatie tussen autisme en depressie te

onderzoeken. De eerste deelvraag luidde: “Wat zijn de verschillen en overeenkomsten in de ontwikkeling en uiting van autisme en depressie?”. Naar aanleiding van deze vraag kan geconcludeerd worden dat er zowel overlap als verschil is in de symptomen van een depressie en autisme (Chandrasekhar & Sikich, 2015). Daarnaast is er gevonden dat de komst van een depressie kan zorgen voor het versterken van de kernsymptomen van ASS of symptomen die vaak hiermee worden geassocieerd (Gotham et al., 2014).

De tweede deelvraag luidde vervolgens: “Wat is de relatie tussen de ontwikkeling en uiting van laag-functionerend autisme en depressie?”. Naar aanleiding van deze deelvraag kan worden gesteld dat de prevalenties in de besproken onderzoeken zeer uiteenlopend zijn. De prevalentie varieert tussen 7% in het onderzoek van Greenlee et al. (2016) en 58% in het onderzoek van Mayes, Calhoun, Murray en Zahid (2011). De verschillen in de resultaten zijn zoals eerder genoemd te verklaren door het variëren van de onderzoeksgroepen in leeftijd en omvang en de methodologische verschillen. Zoals verwacht komt uit de meeste onderzoeken naar voren dat de aanwezigheid van een depressie of depressieve gevoelens hoger is bij kinderen en adolescenten met ASS wanneer dit percentage wordt vergeleken met depressie onder normaal ontwikkelende kinderen uit het onderzoek van Vogel (2012). Mogelijke verklaringen van de relatie zijn verminderde sociale competentie in combinatie met een verhoogd zelfbewustzijn, etiologische overeenkomsten en een relatie tussen het IQ en de mate

(20)

van ASS-symptomen (Vickerstaff et al., 2007; Theunissen et al., 2010; Mazurek & Kanne, 2010).

Tot slot luidde de derde deelvraag: “Wat is de relatie tussen de ontwikkeling en uiting van hoog-functionerend autisme en depressie?”. Naar aanleiding van deze deelvraag kan worden geconcludeerd dat de prevalentie eveneens zeer uiteenlopend is, variërend van 0% in het onderzoek van Andersen et al. (2015) tot 72% in het onderzoek naar depressieve

symptomen van Mayes, Calhoun, Murray en Zahid (2011). Ook hier geldt dat de verschillen in de onderzoeksgroepen en de gebruikte instrumenten de uiteenlopende resultaten kunnen verklaren. Mogelijke verklaringen voor de relatie zijn een lage mate van eigenwaarden, hogere eisen aan de ontwikkeling en in stand houding van sociale relaties en een hoger zelfbewustzijn (Mayes, Calhoun, Murray & Ahuja, 2011; Mayes, Calhoun, Murray & Zahid, 2011; Strang et al., 2012). Daarnaast speelt ook hier de neurologische verklaring van

Theunissen et al. (2010) een rol. Het mechanisme achter deze samenhang is mogelijk anders dan bij de LFA. Een hoger intellectueel vermogen wordt namelijk gezien als een risicofactor voor de ontwikkeling van mentale problemen, omdat deze groep de intelligentie heeft om zich bewust te zijn van hun sociale moeilijkheden (Strang et al., 2012).

Een beperking van de besproken onderzoeken zijn de verschillen in de

onderzoeksgroepen, waaronder leeftijd en de oververtegenwoordiging van jongens. Als gevolg hiervan zijn de resultaten mogelijk niet te vergelijken en dit maakt de resultaten moeilijk te generaliseren naar meisjes. Daarnaast is het onderzoek van onder andere Strang et al. (2012) uitgevoerd onder een onderzoeksgroep van kleine omvang. De resultaten moeten daarom voorzichtig worden geïnterpreteerd. Tot slot is een tekortkoming dat de methodologie verschilt tussen de onderzoeken. Zo wordt in een deel van de onderzoeken gebruik gemaakt van instrumenten die een depressieve stoornis meten, terwijl andere onderzoeken gebruik maken van instrumenten die depressieve symptomen meten. Ook deze methodologische

(21)

verschillen hebben invloed op de resultaten van de onderzoeken en daarmee op de generaliseerbaarheid hiervan.

Een sterk punt is dat er in de onderzoeken voornamelijk gebruik is gemaakt van data die verstrekt is door ouders. Gotham et al. (2014) geven namelijk aan dat zelf-rapportage niet betrouwbaar genoeg is als het gaat om individuen met autisme, aangezien zij moeite hebben met hun gevoelens onder worden te brengen en te begrijpen. Data die verkregen is door een ouder van het kind is ook om die reden betrouwbaarder. Rapportage door slechts één

informant kan echter tegelijkertijd een tekortkoming zijn. Uit onderzoek van Johnson, Filliter en Murphy (2009) komt bijvoorbeeld naar voren dat er discrepanties kunnen zijn tussen rapportage van ouders en kinderen met ASS.

Voor vervolgonderzoek is het van belang om HFA en LFA met elkaar te vergelijken en te onderzoeken welke mechanismen ten grondslag liggen aan de ontwikkeling van een depressie in beide groepen en hoe die overeenkomen en verschillen. Daarnaast is het van belang om in de toekomst tevens de rapportage van kinderen en adolescenten mee te nemen, in plaats van alleen de rapportage van ouders. Dit zal de betrouwbaarheid van de resultaten verhogen.

Uit het bovenstaande valt te concluderen dat het van belang is om meer aandacht te vestigen op de comorbiditeit van depressies bij ASS. Het gaat hier echter niet slechts om het onderzoeken van de prevalentie van de comorbiditeit, maar voornamelijk om het ontwikkelen en implementeren van passende en effectieve behandelingen om de extra belasting voor kinderen en adolescenten met ASS en een comorbide depressies tegen te gaan.

(22)

Referenties

American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders: DSM-5 (5e ed.). doi:10.1176/appi.books.9780890425596.514988 Andersen, P. N., Skogli, E. W., Hovik, K. T., Egeland, J., & Øie, M. (2015). Associations

among symptoms of autism, symptoms of depression and executive functions in children with high-functioning autism: A 2 year follow-up study. Journal of Autism and Developmental Disorders, 45, 2497-2507. doi:10.1007/s10803-015-2415-8 Bitsika, V., & Sharpley, C. F. (2015a). Differences in the prevalence, severity and symptom

profiles of depression in boys and adolescents with an autism spectrum disorder versus normally developing controls. International Journal of Disability, Development and Education, 62, 158-167. doi:10.1080/1034912x.2014.998179

Bitsika, V., & Sharpley, C. F. (2015b). The association between social responsivity and depression in high-functioning boys with an autism spectrum disorder. Journal of Developmental and Physical Disabilities, 28, 317-331. doi:10.1007/s10882-015-9470-0

Boucher, J., Bowler, D., Boucher, J., Mayes, A., Bigham, & Sally. (2009). Memory, language and intellectual ability in low-functioning autism. Geraadpleegd op https://core.ac.uk/ download/pdf/75631.pdf

Bradley, E., & Bolton, P. (2006). Episodic psychiatric disorders in teenagers with learning disabilities with and without autism. The British Journal of Psychiatry, 189, 361-366. doi:10.1192/bjp.bp.105.018127

Chandrasekhar, T., & Sikich, L. (2015). Challenges in the diagnosis and treatment of depression in autism spectrum disorders across the lifespan. Dialogues Clinical Neuroscience, 17, 219-227. Retrieved from http://www.dialogues-cns.org

(23)

Cooper, K. L., & Hanstock, T. L. (2009). Confusion between depression and autism in a high functioning child. Clinical Case Studies, 8(1), 59-71. doi:10.1177/1534650108327012 Dawson, M., Soulieres, I., Ann Gernsbacher, M., & Mottron, L. (2007). The level and nature

of autistic intelligence. Psychological Science, 18, 657-662. doi:10.1111/j.1467-9280.2007.01954.x

Fung, S., Lunsky, Y., & Weiss, J. A. (2015). Depression in youth with autism spectrum disorder: The role of ASD vulnerabilities and family–environmental stressors. Journal of Mental Health Research in Intellectual Disabilities, 8, 120-139. doi:10.1080/ 19315864.2015.1017892

Gjevik, E., Eldevik, S., Fjæran-Granum, T., & Sponheim, E. (2011). Kiddie-SADS reveals high rates of DSM-IV disorders in children and adolescents with autism spectrum disorders. Journal of Autism and Developmental Disorders, 41, 761-769. doi:10. 1007/ s10803-010-1095-7

Gotham, K., Unruh, K., & Lord, C. (2014). Depression and its measurement in verbal adolescents and adults with autism spectrum disorder. Autism, 19, 491-504. doi:10.1177/1362361314536625

Greenlee, J. L., Mosley, A. S., Shui, A. M., Veenstra-VanderWeele, J., & Gotham, K. O. (2016). Medical and behavioral correlates of depression history in children and adolescents with autism spectrum disorder. Pediatrics, 137, 105-114. doi:10.1542/ peds.2015-2851i

Gurney, J. G., McPheeters, M. L., & Davis, M. M. (2006). Parental report of health conditions and health care use among children with and without autism. Archives of Pediatrics & Adolescent Medicine, 160, 825. doi:10.1001/archpedi.160.8.825

Johnson, S. A., Filliter, J. H., & Murphy, R. R. (2009). Discrepancies between self- and parent-perceptions of autistic traits and empathy in high functioning children and

(24)

adolescents on the autism spectrum. Journal of Autism and Developmental Disorders, 39, 1706-1714. doi:10.1007/s10803-009-0809-1

Leyfer, O. T., Folstein, S. E., Bacalman, S., Davis, N. O., Dinh, E., Morgan, J., … Lainhart, J. E. (2006). Comorbid psychiatric disorders in children with autism: Interview development and rates of disorders. Journal of Autism and Developmental Disorders, 36, 849-861. doi:10.1007/s10803-006-0123-0

Magnuson, K. M., & Constantino, J. N. (2011). Characterization of depression in children with autism spectrum disorders. Journal of Developmental & Behavioral Pediatrics, 32, 332-340. doi:10.1097/DBP.0b013e318213f56c

Mattila, M., Hurtig, T., Haapsamo, H., Jussila, K., Kuusikko-Gauffin, S., Kielinen, M., … Moilanen, I. (2010). Comorbid psychiatric disorders associated with asperger

syndrome/high-functioning autism: A community- and clinic-based study. Journal of Autism and Developmental Disorders, 40, 1080-1093. doi:10.1007/s10803-010-09582 Mayes, S. D., Calhoun, S. L., Murray, M. J., Ahuja, M., & Smith, L. A. (2011). Anxiety,

depression, and irritability in children with autism relative to other neuropsychiatric disorders and typical development. Research in Autism Spectrum Disorders, 5, 474-485. doi:10.1016/j.rasd.2010.06.012

Mayes, S. D., Calhoun, S. L., Murray, M. J., & Zahid, J. (2011). Variables associated with anxiety and depression in children with autism. Journal of Developmental and Physical Disabilities, 23, 325-337. doi:10.1007/s10882-011-9231-7

Mazefsky, C. A., Conner, C. M., & Oswald, D. P. (2010). Association between depression and anxiety in high-functioning children with autism spectrum disorders and maternal mood symptoms. Autism Research, 3, 120-127. doi:10.1002/aur.133

(25)

Mazurek, M. O., & Kanne, S. M. (2010). Friendship and internalizing symptoms among children and adolescents with ASD. Journal of Autism and Developmental Disorders, 40, 1512-1520. doi:10.1007/s10803-010-1014-y

Memari, A., Ziaee, V., Mirfazeli, F., & Kordi, R. (2012). Investigation of autism

comorbidities and associations in a school-based community sample. Journal of Child and Adolescent Psychiatric Nursing, 25, 84-90. doi:10.1111/j.1744-6171.2012.003- 25.x

Mitchell, E. S., Mrug, S., Patterson, C. S., Bailey, K. J., & Bart Hodgens, J. (2014). Summer treatment program improves behavior of children with high-functioning autism spectrum disorder. Journal of Autism Developmental Disorders, 45, 2295-2310. doi:10.1007/s10803-014-2241-4

Nederlands Jeugdinstituut. (2015, October 14). Autisme - Cijfers. Geraadpleegd op http://www.nji.nl/nl/Databank/Cijfers-over-Jeugd-en-Opvoeding/Cijfers-per-onderwerp/Cijfers-per-onderwerp-Autisme

Rosenberg, R. E., Kaufmann, W. E., Law, J. K., & Law, P. A. (2011). Parent report of community psychiatric comorbid diagnoses in autism spectrum disorders. Autism Research and Treatment, 2011, 1-10. doi:10.1155/2011/405849

Shalom, D. B., Mostofsky, S. H., Hazlett, R. L., Goldberg, M. C., Landa, R. J., Faran, Y., … Hoehn-Saric, R. (2006). Normal physiological emotions but differences in expression of conscious feelings in children with high-functioning autism. Journal of Autism and Developmental Disorders, 36, 395-400. doi:10.1007/s10803-006-0077-2

Stewart, M. E., Barnard, L., Pearson, J., Hasan, R., & O’Brien, G. (2006). Presentation of depression in autism and Asperger syndrome: A review. Autism, 10(1), 103-116. doi:10.1177/1362361306062013

(26)

Strang, J. F., Kenworthy, L., Daniolos, P., Case, L., Wills, M. C., Martin, A., &

Wallace, G. L. (2012). Depression and anxiety symptoms in children and adolescents with autism spectrum disorders without intellectual disability. Research in Autism Spectrum Disorders, 6, 406-412. doi:10.1016/j.rasd.2011.06.015

Theunissen, A., Dijkstra, J., & Prickaerts, J. (2010). Comorbiditeit tussen autisme en depressie nader bekeken. Neuropraxis, 14, 93-103. doi:10.1007/bf03089799

Vickerstaff, S., Heriot, S., Wong, M., Lopes, A., & Dossetor, D. (2007). Intellectual ability, self-perceived social competence, and depressive symptomatology in children with high-functioning autistic spectrum disorders. Journal of Autism and Developmental Disorders, 37, 1647-1664. doi:10.1007/s10803-006-0292-x

Vogel, W. (2012). Depression in children and adolescents. Continuing Medical Education, 30, 114-117. doi:10.4324/9781315667447

World Health Organization. (2016, January). Autism spectrum disorders. Geraadpleegd op http://www.who.int/mediacentre/factsheets/autism-spectrumdisorders/en/

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De resultaten van het onderzoek laten geen verschillen zien tussen de narratieven van de kinderen met ASS en typisch ontwikkelende kinderen met betrekking tot

If the AUT is deviated from the coordinate origin of the measure- ment set-up, the conventional algorithm requires larger mea- surement range and smaller sampling interval than the

Several studies of the Austrian breast and colorectal study group showed excellent survival data in both premenopausal (Jakesz et al, 2002; Gnant et al, 2009, 2011) and

Naar aanleiding van deze literatuur kan er met enige voorzichtigheid worden gesteld dat slaapproblemen wel kunnen leiden tot het ontstaan van enkele symptomen van ADHD maar niet

Simulated (a) Output common mode voltage (b) Differential latch output (c) Tail current profile (d) Pre-amplifier differential voltage (gain) of the two comparators and (e)

We demonstrate that the ends of the genomic DNAs generated from hydrodynamic shearing can be ligated by T4 ligase and the fragmented DNAs can be used as templates for polymerase

Participation in the study was fully voluntary and anonymous, with no explicit incentives provided for participation. We succeeded in achieving a 100% response rate on the

Schwarz et al., “Accuracy of dynamic computed tomography adenosine stress myocardial perfusion imaging in estimating myocardial blood flow at various degrees of coronary artery