• No results found

Verlichte misdadigers. Over de achttiende-eeuwse rechtszaken van Frederik Gerard Meijer en Harmen Alfkens.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verlichte misdadigers. Over de achttiende-eeuwse rechtszaken van Frederik Gerard Meijer en Harmen Alfkens."

Copied!
58
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Verlichte misdadigers

Over de achttiende-eeuwse rechtszaken van Frederik Gerard Meijer en Harmen

Alfkens

Vera van Geldern

10611363

Masterscriptie Redacteur/editor

Universiteit van Amsterdam

23 augustus 2020

Begeleider: mw. prof. dr. E.M.P. van Gemert

Tweede lezer: dhr. dr. F.R.E. Blom

(2)

2

Inhoudsopgave

Inleiding………...4

Hoofdstuk 1: Een roerige tijd………6

De situatie in de Republiek in de achttiende eeuw………...6

Religie………...7

Verlichtingsfilosofie……….8

De criminele biografie……….10

Humanisering van het strafrecht………..11

De doodstraf……….13

Het leven in de stad………..13

Hoofdstuk 2: Een kwellend geweten: de zaak F.G. Meijer……….16

Archiefstukken uit de zaak F.G. Meijer………16

Over Brieven van den predikant Scharp over F.G. Meijer………19

Een welopgevoede, beschaafde jongeling……….22

Het ongeloof………..23

Vrijspraak………..24

Hart en verstand……….26

De executie……….27

Het leven van Meijer………..28

De brieven van Meijer………....30

De gratieverzoeken………...31

Vierde brief………...32

Goddelijke rechtvaardigheid, deugd en ondeugd………35

Vijfde en laatste brief………..39

Hoofdstuk 3: De melancholische misdaad: de zaak Harmen Alfkens……….41

Harmen Alfkens………..41

Het verhaal van de daad………..42

Wat bewezen moet worden……….44

De bewijzen……….46

(3)

3 De melancholie………...48 De straf………...49 De sociale controle……….52 Conclusie………...54 Bibliografie………56

(4)

4

Inleiding

In het voorjaar van 1796 werd de Deense jongeman Frederik Gerard Meijer in Rotterdam ter dood veroordeeld nadat hij in verschillende Nederlandse steden meerdere inbraken in

logementen had gepleegd. Hij was slechts drie weken als dief actief geweest, maar de rechter wilde met deze zaak een voorbeeld stellen, mogelijk ook omdat Meijer geen Nederlander was. Er was echter iets vreemds aan de hand: op het moment dat Meijer werd opgehangen, was hij al dood. Hij had vlak voor zijn executie in zijn cel zijn keel opengesneden: niet alleen had hij berouw over zijn daden, hij gruwde van angst voor de openbare vernedering van de dood aan de galg. Maar daaronder zat nog iets diepers: Meijer was ten prooi gevallen aan hevige twijfel over Gods genade.

We kennen deze zaak doordat Jan Scharp er uitvoerig verslag over heeft gedaan in het boek Brieven van den predikant Scharp over F.G. Meijer in 1796.1 Hij was de predikant die Meijer tijdens zijn laatste weken bijstond en na het doodvonnis erg zijn best had gedaan om te pleiten voor gratie. Ik zal betogen dat Scharp en Meijer vertegenwoordigers zijn van ideeën die in de late verlichting in de Nederlandse gemeenschap leefden en bovendien fel

bediscussieerd werden, omdat ze normen en waarden uit verschillende levensopvattingen van vakgebieden met elkaar confronteerden. De belangrijkste hiervan waren religie, filosofie, jurisdictie en sociale gewoonten. Dit zal ik ondersteunen met een tweede casus.

In 1795 werd Harmen Alfkens uit Amsterdam gearresteerd voor diefstal en de moord op twee van zijn kinderen. Deze aan lager wal geraakte arbeider had uit hongersnood

brandhout gestolen, en nadat hij daarop betrapt was, twee van zijn kinderen vermoord opdat ze niet zouden hoeven leven met de schande van een criminele vader.

Deze zaak kennen we vooral uit de uitvoerige verslaglegging die de advocaten Van Hall en Van Hamelsveld ervan hebben gegeven in het boek Harmen Alfkens of eene wijsgeerige en rechtskundige bijdraage tot de geschiedenis van het lijfstraflijk recht uit 1798.2 Evenals bij Meijer was bij Alfkens de vraag voor de rechters of hij ter dood

veroordeeld moest worden. Nadat hij veroordeeld was tot levenslang, hebben Van Hall en Van Hamelsveld de procesgang precies gereconstrueerd. Ze zijn alle overwegingen nagegaan en hebben een oordeel geveld over het besluit van de rechter.

1 Scharp, Jan. Brieven van den predikant Scharp over F.G. Meijer. Rotterdam: Johannes Hofhout en Zoon, 1796. 2 Hall, M.C. van en W.Y. van Hamelsveld. Harmen Alfkens of eene wijsgeerige en rechtskundige bijdraage tot de geschiedenis van het lijfstraflijk recht. Amsterdam: J. ten Brink, Gerritsz., 1798.

(5)

5

In beide zaken is de verslaglegging niet alleen bedoeld voor de rechters in kwestie, maar uitdrukkelijk ook voor de Nederlandse burgers – als richtlijn voor morele

verantwoording van moeilijke maatschappelijke kwesties. Wat moest de rol van de rechtbank zijn in dit soort gevallen? Welke jurisdictie kon gevolgd worden, welke factoren over de sociale omstandigheden in het algemeen en van de criminelen in kwestie moesten in de beschouwing gewogen worden en op welke wijze? En welke moreel-ethische beschouwingen moesten bij de oordeelsvorming betrokken worden, wat in het geval van de late achttiende eeuw betekende: welke theologische en filosofische denkbeelden?

Zo brachten deze twee voorbeelden van omgang met criminaliteit me naar de hoofdvraag van mijn scriptie: hoe werd het criminele gedrag van Meijer en Alfkens door tijdgenoten geanalyseerd en beoordeeld en welke conclusies kunnen daaruit getrokken worden over de relatie tussen de behandeling van deze twee strafzaken en de invloed van de late verlichting in Nederland?

Bij de boeken zal gekeken worden naar de strijd tussen het geloof en de ziel, de omgang met het strafrecht, zielsziekten zoals melancholie, zedelijke vrijheid, kijk op de doodstraf, ongeloof en sociale omstandigheden.

Voorafgaand aan de analyse van de afzonderlijke gevallen (hoofdstuk 2 en 3) geef ik in hoofdstuk 1 een kort overzicht van de situatie in de Nederlandse Republiek in de late achttiende eeuw, en bespreek daarin religie, filosofie, misdaad, de doodstraf en het alledaagse leven. Na de analyses zal ik in de conclusie de bevindingen van hoofdstuk 2 en 3 met elkaar confronteren om tot een eindoordeel over de hoofdvraag te komen.

(6)

6

Hoofdstuk 1: Een roerige tijd

De situatie in de Republiek

Het eind van de achttiende eeuw was een roerige tijd voor de politiek in de Republiek. De rijkdom van de zeventiende eeuw was verleden tijd. Na 1750 kwam de Republiek in crisis door de gekelderde economie. Het bestuur was niet meer daadkrachtig doordat het te veel met zichzelf bezig was in plaats van met het besturen van het land.3

De verslechtering van de economische omstandigheden en de onmacht van het bestuursapparaat om de invloedrijke positie van de Nederlandse republiek in de wereld te herstellen, had al vanaf het begin van de achttiende eeuw tot onvrede onder de burgers geleid. In de tweede eeuwhelft ontwikkelde het onbehagen zich tot verzet, bijvoorbeeld onder de patriotten en de dissenters – de gelovigen die niet lid waren van de publieke kerk. Zelfs de stedelijke middenlagen in Holland namen deel aan deze beweging, die haar oorsprong vond in antistadhouderlijke tradities. In het patriottische programma stond dat de macht, die nu bij de Oranjes lag, zou worden overgedragen aan volksvertegenwoordigers.

Via kranten en weekbladen was het bereik van de beweging groot, en spreidde het zich uit over de gehele Republiek. Er werd in de kranten een sfeer van solidariteit gekweekt, die zelfs de katholieken en dissenters omvatte. Stadhouder Willem V voelde zich bedreigd door de botsingen in de steden en week uit naar Nijmegen, terwijl de patriotten in Den Haag zegevierden. De regenten in de Staten-Generaal waren geschrokken door de eisen van de patriotten over de stadshervormingen, en overlegden in het geheim met de Oranjepartij. Als gevolg van dit overleg ondernam de vrouw van Willem V, Wilhelmina, de zus van de koning van Pruisen, in 1787 een reis naar Den Haag, die eindigde met de beroemde aanhouding van Wilhelmina door een patriottisch vrijkorps bij Goejanverwellesluis. De aanhouding vormde voor haar broer, de koning van Pruisen, de aanleiding om met een groot leger het land binnen te vallen. Het gezag van stadhouder Willem V werd hersteld en de patriotten vluchtten naar de Zuidelijke Nederlanden en Frankrijk.4

De Franse revolutie in 1789 was een inspirerende gebeurtenis voor de patriotten. De Fransen wilden de revolutie ook naar Nederland brengen, en samen met de patriotten werden ze als bevrijders ontvangen toen ze in de winter van 1795 over de bevroren rivieren de Republiek binnenvielen. Willem V vluchtte naar Engeland, de patriotten namen de macht

3 Kloek & Mijnhardt, p. 27. 4 Kloek & Mijnhardt, p. 28.

(7)

7

over en veranderden de naam van het land in ‘De Bataafse Republiek’.5

Religie

In de hele Republiek was de (orthodox-)gereformeerde, calvinistische religie de heersende godsdienst. De verschillen met andere christelijke gezindten, zoals de rooms-katholieken en protestantse groepen zoals de doopsgezinden, remonstranten en lutheranen, bleken het duidelijkst in de steden. In de steden woonden de meeste religieuze minderheden, en daar werden ze ook getolereerd. Dat hield bijvoorbeeld in dat katholieken wel hun schuilkerken mochten bouwen, maar geen ambten in dienst van de staat – zoals een regentschap in de Staten of een stadsbestuur – mochten bekleden. De dissenters, zoals de lutheranen, remonstranten en doopsgezinden, waren eveneens uitgesloten van het vervullen van staatsambten, maar mochten wel hun eigen kerken bouwen. De tolerantie was in de achttiende eeuw een politiek probleem dat steeds weer anders werd aangepakt. Zo was het niet mogelijk om iedere religie officieel gelijk te berechten, omdat er in de regeringscolleges op alle niveaus te veel calvinistische regenten zaten.

Toch werd de gereformeerde kerk niet tot staatskerk verheven. Door de vele

verschillende religies kon het evenwicht alleen behouden worden door middel van relatieve tolerantie.6 De ideologische tolerantie van de Republiek kwam voort uit de calvinistische religie en de tolerantieopvattingen van Erasmus tot Voltaire, wat ervoor zorgde dat er niet te veel vage grenzen naar beide kanten werden overschreden. Aan het einde van de achttiende eeuw werd de ideologische opvatting steeds belangrijker, maar pas in 1798 was er ook daadwerkelijk sprake van gelijkberechting van godsdiensten.7

Voltaire schreef in 1763 Traité sur la tolérance. Een jaar later verscheen het in het Nederlands, en de discussie over dit boek, vooral vanuit de orthodoxe hoek, kondigde het nieuwe tolerantiedenken aan.8 Voltaire baseerde de tolerantie tegenover godsdiensten op het natuurrecht, waarbij elke burger het recht zou moeten hebben om zijn eigen geloof te

beoefenen. De meeste Nederlanders zetten vraagtekens bij Voltaire, dat lag niet aan zijn opvattingen over het natuurrecht, maar meer over het theoretische karakter ervan. Alle geloven die werden beoefend in Nederland, zelfs in Amsterdam, waren te herleiden tot de joods-christelijke traditie, waardoor de Nederlanders dit ook als uitgangspunt zijn gaan

5 Kloek & Mijnhardt, p. 29. 6 Kloek & Mijnhardt, p. 51. 7 Kloek & Mijnhardt, p. 52. 8 Kloek & Mijnhardt, p. 189.

(8)

8

nemen. Er was dus geen grote variëteit in de beoefende geloven, wat het stuk van Voltaire iets te abstract maakte voor de Nederlanders.9

Vlak voor de Bataafse revolutie (1794-1799) vond men dat er binnen de kerken absolute verdraagzaamheid zou moeten zijn, waarbij alle christelijke kerkgenootschappen zouden moeten opgaan in een brede volkskerk. Staat en samenleving stonden inmiddels los van elkaar; verdraagzaamheid had niet alleen nog maar met het christendom te maken, maar werd een maatschappelijke deugd die naast de deugden spaarzaamheid en gematigdheid kwam te staan. Voorheen konden niet-gereformeerden geen overheidsfuncties krijgen, maar de nieuwe burgerschapsdefinitie omarmde ook niet-gereformeerde religies, ook al werd er nog steeds neergekeken op het katholicisme. Voltaire betoogde op zijn beurt tegen het Franse katholicisme, waardoor de protestantse Nederlanders erg tevreden met hem waren.10

Verlichtingsfilosofie

In de zeventiende eeuw werd het christelijke denken nog vooral bepaald door het leven na de dood. Over de maatschappij werd in religieuze termen gedacht, omdat het leven op aarde in het teken van het leven in het hiernamaals stond. Maarten Luther (1483-1546) ging in de zestiende eeuw al tegen dit gedachtegoed in. Volgens Luther zou een zondig mens de kloof tussen God en de mens niet kunnen overbruggen. Alleen door de genade van God kon deze kloof overbrugd worden. Vanwege de zondeval zouden mensen niet vreedzaam samen kunnen leven, en de Goddelijke genade zou ervoor zorgen dat mensen elkaar niet te lijf gingen. Genade vormde zo de grondslag voor de Christelijke samenleving, zowel in de protestantse als katholieke geloofsleer.11

In de zeventiende eeuw probeerden filosofen te bedenken of er ook een leefbare samenleving mogelijk was zonder deze Goddelijke genade, een samenleving die gebaseerd was op de eigen mogelijkheden van de mensen. In de Republiek was er sprake van

geloofsvrijheid en was er geen officiële staatsgodsdienst, waardoor de staat, de kerk en de samenleving meer gescheiden waren dan elders in de wereld. Nederlandse filosofen waren tijdens de Republiek dan ook voorlopers van dit gedachtegoed. Hugo de Groot (1583-1645) was een Nederlandse rechtsgeleerde die met dit gedachtegoed rechtsprincipes trachtte te formuleren. Als God zich niet meer met de wereld zou bemoeien, en er dus geen sprake zou zijn van Goddelijke genade, zou eigenliefde het enige principe zijn voor het menselijk

9 Kloek & Mijnhardt, p. 190. 10 Kloek & Mijnhardt, p. 191. 11 Kloek & Mijnhardt, p. 67.

(9)

9

handelen dat nog overbleef. De Groot bedacht een natuurrechtelijk stelsel rondom het recht op zelfverdediging, waarbij men verplicht was letsel aan anderen te vermijden. Dit zorgde volgens De Groot voor een juridisch fundament voor een menselijke moraal zonder Goddelijke inbreng.12

De mens werd moreel bevrijd uit de beperkingen van het christelijke geloof, en werd daarmee zelfstandig. De mens diende nu te handelen uit eigenbelang, wat volgens de Engelse filosoof Thomas Hobbes (1588-1679) leidde tot het tot het weigeren van het dwingende gezag, met alle gevolgen van dien. Als enige oplossing zag hij politiek gezag met absolute bevoegdheden.13

John Locke (1632-1704), een Engelse filosoof die een deel van zijn ideeën als balling in de Republiek had opgedaan, kwam met een nieuwe oplossing. Een stabiel bestuur berustte volgens Locke niet op de Goddelijke genade, maar simpelweg op een overeenkomst tussen mensen. De machtsuitoefening mocht niet absoluut zijn, maar diende volgens de natuurlijke rechten van de geregeerden te gaan. Locke gebruikte hiervoor het begrip eigendom.14

De revolutionaire gedachte dat de mens een soeverein individu is was binnen een paar generaties gemeengoed geworden. De samenleving werd als maakbaar gezien, en het was mogelijk om de mechanismen die ten grondslag lagen aan de werking van de mens en de samenleving, bloot te stellen. De klassieken of de Bijbel golden niet meer als maatstaf voor het tegengaan van verandering, en werden bestudeerd in het publieke debat. De verlichte elite in de republiek was ervan overtuigd dat het nieuwe sociabele omgangsmodel had het

publieke debat had doorstaan. De seculiere visie was niet nieuw, maar kreeg een echte omslag in de tweede helft van de achttiende eeuw.15

De achttiende eeuw wordt ook wel de eeuw van de verlichting genoemd. Het begrip is lastig te definiëren, maar het komt in grote lijnen neer op gelijktijdig proces van

secularisering, humanisering en emancipatie.16 Men nam een meer losse, autonome houding aan ten opzichte van de kerk en religie. Secularisering kan daarmee wel het proces van de emancipatie van de cultuur uit haar christelijke conventies genoemd worden. Men wordt hersteld in het vertrouwen van zijn eigen kunnen, omdat door onder andere medische vooruitgang het leven in de Republiek aangenamer en voorspelbaarder werd.17 Er wordt

12 Kloek & Mijnhardt, p. 68. 13 Kloek & Mijnhardt, p. 69. 14 Kloek & Mijnhardt, p. 69. 15 Kloek & Mijnhardt, p. 80.

16 Buisman, J.W. Tussen vroomheid en verlichting. Zwolle: Waanders, 1992, p. 16. 17 Buisman, p. 17.

(10)

10

uitgegaan van het maakbare geluk dat ieder mens zelf in handen heeft.18

Adam Smith (1723-1790) was een Schotse filosoof die één wet wilde maken die het sociale gedrag van mensen zou reguleren: sympathie. Volgens Smith was sympathie de basis van deugd en fatsoen. Dat gold in de privésfeer van de familie- en vriendenkring, in de semi-publieke wereld van salon en koffiehuis, en ook in de samenleving als geheel.19 Volgens Smith lag de ware deugd in het afstemmen van gevoelens op elkaar, zoals instrumenten in een orkest. De emotie speelde een grote rol in de beschouwingen van Smith, maar hij schreef de rede niet af: het balanceren van sensibiliteit en zelfbeheersing zorgde volgens hem voor deugdzaam gedrag.

Dat rede en emotie de beginselen waren voor verantwoord sociaal gedrag is terug te vinden in de literatuur uit die tijd. In de roman werd de vorming van groepsnormen in de huiselijke en vriendschappelijke kring beschreven, waardoor de lezer betrokken werd bij de gemeenschap. In de tweede helft van de achttiende eeuw was de briefroman ontzettend populair. De deugd en harmonie van de huiselijke of vriendschappelijke kring dienden in de briefroman als voorbeeld voor de maatschappij zelf. Dat gebeurde ook met de preken van de verlichte predikanten. De preken dienden niet enkel tot het verspreiden van het geloof. Het voornaamste doel van de preken was het bespelen van het geloof. De Schotse predikant Hugh Blair was immens populair met zijn bundels Sermons (1777-1801). Het waren internationale bestsellers waar veel imitaties op volgden.20

De criminele biografie

Een genre dat in de achttiende eeuw in Nederland floreert, is het genre van de criminele biografie, antiquarisch vaak aangeduid als ‘Levens van beruchte Personen.’ Het zijn sensationele en soms moraliserende levensbeschrijvingen van misdadigers.21 Het genre behoorde tot de populaire literatuur van de achttiende eeuw:

‘Geen tak onzer literatuur, indien wij de Liefdesgeschiedenissen uitzonderen, viel meer in den smaak van het volk dan deze. De levens van groote bandieten, zee-en wegroovers, bankroetiers, moordgeschiedenissen, beruchte diefstallen, executien,

18 Buisman, p. 18.

19 Kloek & Mijnhardt, p. 72. 20 Kloek & Mijnhardt, p. 73.

21 Buijnsters, P.J. Levens van beruchte Personen. Over de criminele biografie in Nederland gedurende de 18e eeuw. Utrecht: HES Publishers, 1980, p. 7.

(11)

11

vormen eene gansche bibliotheek. Men heeft ze vertaald en oorspronkelijk, met of zonder platen en portretten, in allerlei vorm en op allerlei papier gedrukt.’22

De populariteit van de levens van misdadigers was niet nieuw, al sinds de zeventiende eeuw waren criminele pamfletten in omloop met een kort verslag van het misdrijf, de sententie en de laatste woorden van de misdadiger. Deze pamfletten werden tijdens de executie te koop aangeboden aan het publiek.23

De criminele biografie kwam in Nederland op gang aan het eind van de zeventiende eeuw en bereikte zijn hoogtepunt tussen 1730 en 1810, waarbij vooral de vele herdrukken van Uitvoerig Verhaal over Jacob Frederik Muller alias Jaco (1717, 10 edities), het Leven van Cartouche (1722, 12 edities) en de biografie van Anna Katharina Merks (1764, 11 edities) opvallend zijn.24

In de laatachttiende-eeuwse criminele biografie wordt nu en dan de psyche van de misdadiger uitgediept. De misdadiger wordt niet enkel gezien als een verfoeilijk persoon, maar juist als een raadselachtig wezen. De boeken over Meijer en

Alfkens zijn daar voorbeelden van.25

Humanisering van het strafrecht

De situatie van de Republiek had invloed op hoe er met

criminaliteit werd omgegaan. In het cultuurhistorisch onderzoek van Jan Willem Buisman, opent het hoofdstuk over strafrecht met een citaat uit 1797 van M.C. van Hall, een van de advocaten en schrijvers van het boek over Harmen Alfkens dat later besproken zal worden:

Afbeelding 1. M.C. van

Hall, door R. Vinkeles.

‘Wanneer men de verlichting, welke onze eeuw

onderscheidt, door niets anders bewijzen kan dan door den

22 Schotel, G.D.J. Vaderlandsche volksboeken en volkssprookjes van de vroegste tijden tot het einde der 18e eeuw. II. Arnhem: Gysbers & Van Loon, 1975, p. 213. Geciteerd in: Buijnsters, p. 10.

23 Buijnsters, p. 11. 24 Buijnsters, p. 14. 25 Buijnsters, p. 29, 30.

(12)

12

geest der menschlijkheid, welke in de lijfstraflijke regtsgedingen van deze tijd schittert, dan zelfs, was zij

genoegzaam aangetoond.’26

Van Hall is ervan overtuigd dat de verlichte ideeën het Nederlandse strafrecht ingrijpend veranderd hebben. De nieuwe humanitaire opvattingen zouden binnen het strafrecht in Amsterdam al voor 1795 in daden zijn omgezet. Van Hall was een vooraanstaande naam in de Amsterdamse rechterlijke wereld, en zijn opvattingen hebben dan ook de geschiedenis bepaald. Buisman twijfelt hieraan. De tortuur werd afgeschaft in 1798, maar er zouden nog steeds veel lijfstraffen hebben plaatsgevonden. Men riep wel op tot de humanisering van het strafrecht, maar de Amsterdamse justitie trad nog steeds hardvochtig op.27

Op ideologisch vlak veranderde in ieder geval een hoop. Er ging van de verlichting een menslievende impuls uit, en die bewoog mensen ertoe zich uit te spreken tegen de tortuur. Publicaties van Montesquieu, Voltaire en de Italiaanse markies Beccaria zorgden ervoor dat men zich afvroeg of het wel juist was om iemand te martelen tot er een verklaring kwam, omdat er ernstige verdenken tegen hem waren. Ook op het pijnigen van een

veroordeelde om namen van medeplichtigen los te krijgen, werd steeds meer neergekeken. De tortuur zou een middel zijn om zwakke onschuldigen te veroordelen en sterke schuldigen vrij te spreken.28

De voorstanders van de tortuur brengen hier tegenin dat een verklaring op de pijnbank altijd binnen 24 uur herhaald moet worden zonder te worden gepijnigd. Maar als de

verklaring werd ingetrokken en de rechter geloofde de verdachte niet, dan mocht men

opnieuw op de pijnbank plaatsnemen. Bovendien waren de regels van de tortuur gedateerd en onduidelijk; er mocht tortuur worden toegepast als er sprake was van half bewijs.29

Een tweede argument tegen de tortuur is dat de pijnbank een Middeleeuwse erfenis is uit de tijd van brandstapels en heksen. Bovendien kreeg de tortuur in Nederland institutionele waarde ten tijde van het Spaanse tirannieke bewind, rond 1570. Tegen de tortuur zijn

betekende dus voor de vrijheid zijn.30 Daarbij strookte de tortuur in geen enkel opzicht met de christelijke ethiek.31 26 Buisman, p. 269. 27 Buisman, p. 269, 270. 28 Buisman, p. 273. 29 Buisman, p. 274. 30 Buisman, p. 275. 31 Buisman, p. 276.

(13)

13

Het belangrijkste argument voor de tortuur was die van de maatschappelijke veiligheid. De tortuur gaf kracht aan de verhoren binnen het Nederlandse strafrecht, zodat alle misdaden boven tafel kwamen en gestraft konden worden.32 Bij de voorstanders woog duidelijk het belang van de orde zwaarder dan het belang van de misdadiger, en ze gaven waarschijnlijk niet veel om persoonlijke vrijheid.33

De doodstraf

De doodstraf een stuk minder omstreden dan de tortuur tijdens de verlichting. Niet alle verlichte mensen waren tegen de doodstraf, maar het aantal moest volgens velen omlaag geschroefd worden. Wel was er een afkeer van de gewoonte om de lijken tentoon te stellen op het galgenveld. De voorstanders van de doodstraf vonden juist vooral de

afschrikwekkendheid een positieve bijkomstigheid van de doodstraf. 34

De tegenstanders van de doodstraf beargumenteren vooral dat de straf in strijd is met het maatschappelijk belang. Dwangarbeid zou bijvoorbeeld nog de maatschappij goed

kunnen doen. Men zou bovendien niet het recht hebben om over het leven of de dood van een ander te beschikken; de staat zou hierdoor als God optreden, en de macht over het menselijk leven behoort alleen tot God.35

Er waren ook ethische bezwaren; het gaat hier enkel om bevrediging van

wraakgevoelens. Daarnaast kreeg de misdadiger op deze manier geen kans om zijn leven te beteren. Ten derde zouden de openbare terechtstellingen de zeden van het publiek eerder verruwen dan verbeteren.36

Het leven in de stad

De gelijkheid van de mensen was een belangrijk gedachtegoed in de verlichting. Binnen de steden waren echter niet alle inwoners even gelijk. Er werd een juridisch onderscheid gemaakt tussen burgers en ingezetenen. De republiek was een corporatieve staat, waarbij de gilden, waartoe instellingen, gebieden, steden en beroepen behoorden, een eigen juridisch statuut hadden met eigen plichten en privileges.37 Pas als men het poorterschap verwierf kon

men een burger worden, daarna kon je ook nog lid worden van de gilden of schutterijen. Door

32 Buisman, p. 277. 33 Buisman, p. 278. 34 Buisman, p. 281, 282. 35 Buisman, p. 282, 283. 36 Buisman, p. 283.

(14)

14

een lidmaatschap bij een gilde of schutterij kon de burger zijn politieke en economische verlangens verdedigen, alhoewel de stedelijke oligarchieën de corporaties buiten spel hadden gezet bij de politieke benoemingen. De burgers hadden voorheen veel meer zeggenschap gehad en daar waren ze zich van bewust, ze beriepen ze zich dan ook op de oude privileges als ze meer inspraak eisten. De bestuurlijke elite kon dit niet zo maar afwimpelen, omdat de schutterijen verantwoordelijk waren voor de orde in de stad.38

Er was sprake van een sociale piramide binnen de steden. Onderaan stond de proletariaat; de bedelaars, straathandelaren en het dienstpersoneel. Bovenaan stond het regentenpatriciaat, en in het midden de burgerlijke stand. De burgerlijke stand bestaat ook uit drie lagen, met de eenvoudigste ambachtsbazen onderaan, de tweede laag uit de hoger

geschoolden zoals de boekhouders, en de hoogste laag was voor de kooplieden en academici, zoals de juristen en predikanten. De plaats in de onderste rang van de burgerij was onzeker; economische achteruitgang en persoonlijke rampen zoals ziekte konden een gezin zo van de sociale ladder stoten.39

In de Republiek was het met de armenzorg goed geregeld, omdat de armen permanent gesteund werden. Als gevolg van de economische achteruitgang rond kwamen er rond 1770 steeds meer werklozen, waarna de Hollandse steden steeds meer verpauperden.40

Er waren geen aparte woongebieden voor verschillende sociale groepen, waardoor er een hoge mate van tolerantie nodig was om de stad leefbaar te houden. Afwijkend gedrag werd zeker niet altijd geaccepteerd, maar er werd wel veel geduld. In de Jordaan woonden bijvoorbeeld de welgestelde families aan de brede straten, maar onder de huizen waren vele kelderwoningen en er woonden mensen in kleine huizen op de achtererven die met kleine steegjes aan elkaar verbonden waren.41

Er waren informele buurtorganisaties die zich over een paar stegen ontfermden. De zelfbenoemde functionarissen zorgden voor de armen en voor het schoonhouden van de straten, en bij een sterfgeval droeg de hele buurt de overledene naar het graf. De

buurtorganisaties moesten de onderlinge verhoudingen goed houden en daarmee zorgen voor orde en rust. Ze hadden buurtboeken opgesteld waarin boetes stonden vastgelegd voor de kleine vergrijpen en ruzies. Er werd zo veel mogelijk geprobeerd om eigen rechter te spelen, en als dat niet meer ging werd het stedelijke rechtssysteem aangesproken. Er was in de

38 Kloek & Mijnhardt, p. 47. 39 Kloek & Mijnhardt, p. 47. 40 Kloek & Mijnhardt, p. 48. 41 Kloek & Mijnhardt, p. 49.

(15)

15

Nederlandse steden van de Republiek een zelfregulerend systeem van sociale controle.42

(16)

16

Hoofdstuk 2: Een kwellend geweten: de zaak F.G. Meijer

Archiefstukken uit de zaak F.G. Meijer

In de nacht van 2 op 3 januari 1796 werd bij de kastelein Bartholomeus Hazemond van logement de Stadsherberg in Den Haag een diefstal gepleegd. In het stadsarchief van

Rotterdam bevinden zich documenten waarin de misdaden uitvoerig beschreven staan, zoals op afbeelding 2 te zien is. Ook zijn er verhoren met de verdachte en de getuigenverklaringen bewaard gebleven. De verhoren zijn met de hand uitgeschreven, evenals de

getuigenverklaringen.43

Afbeelding 2. Extract N01. Pro Justitia. Extract uit het Register der Inspectien, berustende ter Secretarie van ’s Hage.

43 Criminele attestatien, verhooren en verdere stukken, mitsgaders sententie betreffende den zich noemende

(17)

17

Transcriptie:

Op heden den 3e Januari 1796 hebben

Wij Mr Carel Eduard Schoon, en Leonard van de Kasteele, Scheepenen van ’s Hage, als commissarissen, hebbende bij absentie van den Secretaris tot adjunct Johan- nes van Balen, Eerste clercq ter Secretarie deezer Steede Ons vervoegt des middags omtrend een úúr ten huize van Bartholomeus Hazemond, Kastelein in het Loge- ment genaamd de Stadsherberg aan het Delfsche Schuiten- veer al hier tot het neemen van visie en inspectie van een Diefstal, welke volgens het zeggen van gemelde Bartholo- meus Hazemond, heeden nagt was gepleegd.

En hebben wij commissarissen bevonden dat in de tweede kamer uitziende op de Thuin een Bureau stond welke open was gemaakt, gelijk ook een klein kasje in dezelve waar van het slootje los in de opengeschoven bak der ge melde bureau geleegen was.

Dat er twee Laadjes uit de Linker zijde der Bureau op een stoel stonden, in welke volgens opgaaven van gemelde Hazemond gelegen hadden doch als nu uit ge stolen waaren het volgende als

1 Zilvere soeplepel

In de extracten wordt uit de doeken gedaan wat en waar er precies gestolen is. Bij het

logement de Stadsherberg in Den Haag werd uit het bureau in een kamer aan de tuinzijde van het gebouw zilver bestek en meerdere zakken met honderden guldens meegenomen. De dief zou via de hooizolder zijn binnengekomen.44 Bij meneer de Neufville bij de Zeeperij de Olifant op de Hoogstraat in Rotterdam werd op 5 januari 1796 ingebroken. Het dakvenster zou met geweld zijn opengebroken en vervolgens werd het comptoir45 beneden leeggeroofd.46

44 Extract N01. Pro Justitia. Extract uit het Register der Inspectien, berustende ter Secretarie van ’s Hage. 45 “Comptoir.”: kantoor, schrijfkamer, handelshuis. Uit: Kunstwoordenboek.

https://www.dbnl.org/tekst/weil004kuns01_01/weil004kuns01_01_0003.php#c1107

46 Extract N03. Pro Justitia. Extract uit het Register der Actens van Inspectienen Bevindinge gedaan & genomen

(18)

18

Op 13 januari volgde een derde inbraak: ditmaal werd bij de rijstuin47 van Groenevelt, De

Roos en Zoon in Rotterdam drie- à vierhonderd gulden gestolen.48 Bij het logement van

Anthony Kaa in de Warmoesstraat in Amsterdam werd de buit vervolgens opgeslagen, meldden getuigen. Twee dienstmeiden en twee knechten getuigden dat een Amerikaanse schipper veel geld op zak had en logeerde bij Anthony Kaa. Er werd een nijptang en een boortje gevonden en het geld was verdwenen.49 In Rotterdam werd op 22 januari in de Doelen bij kastelein Hinn een kabinet50 met geweld opengebroken.51

Jean Joseph de Bievre van het logement St. Lucas, Wouter van Vastenouw van de rijstuin en Jan George Muck van het Schippershuys getuigden dat er een zeker persoon met een flinke berg geld op zak bij hen was komen logeren. Pieter van Duyl en Anna van Lier uit Rotterdam vertelden dat dezelfde persoon een hakmes, een draadtangetje en twee beitels bij ze heeft gekocht. Allen noemden dezelfde naam: Frederik Gerard Meijer.52 Hij zou het zijn die de inbraken en diefstallen met deze gereedschappen gepleegd zou hebben. Frederik Gerard Meijer werd uiteindelijk schuldig bevonden aan vijf diefstallen, waarvan er twee gepaard gingen met het openbreken van de dakvensters.

Ook de uitgeschreven verhoren zijn bewaard gebleven. Tijdens de verhoren bekent Meijer zijn diefstallen en beschrijft hij hoe hij de logementen is binnengekomen.

47 “Rijstuin.”: omheinde plaats of werf waar rijshout (bepaaldelijk dat wat aan een gemeente toebehoort)

bewaard werd. Uit: WNT.

http://wnt.inl.nl/iWDB/search?actie=article&wdb=WNT&id=M060076.re.45&lemma=rijstuin&domein=0&conc =true

“Rijshout.”: Takken en twijgen van boomen, afgebroken, afgesneden of afgehouwen, en voor verschillende doeleinden gebezigd. Uit: WNT.

http://wnt.inl.nl/iWDB/search?actie=article&wdb=WNT&id=M060091

48 Extract N04. Pro Justitia. Extract uit het register der actens van Inspectien en Bevindinge gedaan en genomen

door Schepenen der Stad Rotterdam.

49 Extract N05. Geminuteerd op een zegel van twaalf stuivers. J.H. Zilver, notaris.

50 “Kabinet.”: zeker meubel, aanvankelijk een met deurtjes gesloten kastje, van fijn en dikwijls kostelijk

materiaal, soms ook bekleed, inwendig voorzien van vele laadjes en loketten, veelal met ivoor, gesteenten enz. ingelegd. Uit: WNT.

http://wnt.inl.nl/iWDB/search?actie=article&wdb=WNT&id=M029401&lemma=kabinet&domein=0&conc=tru e

51 Extract N08. Pro Justitia. Extract uit ‘t Register der actens van Inspectien en Bevindingen gedaan & genomen

by schepenen der stad Rotterdam.

52 Extract N09. Extract uit ’t register der crimineelen attestatien gepasseerd voor schepenen der stad

(19)

19

Over Brieven van den predikant Scharp over F.G.

Meijer

De Rotterdamse predikant Jan Scharp vertelt over de misdadiger Frederik Gerard Meijer in het boek Brieven van den predikant Scharp over F.G. Meijer, uitgegeven bij Johannes Hofhout en Zoon in 1796. Op de titelpagina bevindt zich een

inhoudsbeschrijving van het boek. Het boek bevat een karakterschets van Frederik Gerard Meijer, zijn zeldzame

levensgeschiedenis, gesprekken, brieven, gevoelens en dood. Het is vermengd met wetenswaardigheden over godgeleerdheid, rechtsgeleerdheid en wijsbegeerte.53

Afbeelding 3. Jan Scharp

door J.W. Caspari.

Uit titelpagina van het boek kan al opgemaakt worden dat de lezer Scharp als deskundige moeten beschouwen. We moeten vertrouwen op zijn informatie over Meijer en Scharps oordeel en conclusies daarover.

Het motto van het boek is afkomstig uit Mengeldichten van het Genootschap Kunst Wordt Door Arbeid Verkregen, wat een indicatie kan zijn dat Scharp lid was van dit genootschap, het ledenbestand is echter na 1794 niet meer bijgehouden.54 Het motto luidt

Men straft, naar pligt, tot heil van ’t Land, Maar met een vaderlijke hand; -

Het bloed zelfs uit gekorven strotten Gaat met den romp, veracht en vuil. Niet zonder lijkklacht in den kuil:

En ’t bloedend hart ontzegt geen traanen aan schavotten.55

Volgens het motto is het onze plicht tegenover ons land dat we straffen uitdelen zoals God dat doet. We moeten inzien dat de misdadigers lijden, en daar bovendien mededogen voor

53 Scharp, p. 1.

54Thobokholt, Bert. Het taal- en dichtlievend genootschap ‘Kunst wordt door arbeid verkreegen’ te Leiden, 1766-1800. Utrecht: Instituut De Vooys, 1983, p. 67.

(20)

20

opbrengen. De straffen moeten volgens het motto dus uitgevoerd worden met medelijden voor de misdadiger.

Het boek is opgedragen aan de bailliuw56 en scheepenen57 van het committé van justitie van Rotterdam. Predikant Scharp bedankt ze voor hun vriendelijkheid en bidt ze toe58 dat ze genade en barmhartig zal toekomen bij de dag van God, dat ze op de Dag des Oordeels genade zullen krijgen van God en de hemel binnen mogen gaan.

Met het Voorbericht begint Scharp het boek met de vraag: ‘zal het nog al interessant zijn?’59 Volgens Scharp zal het zeker interessant zijn, en niet vanwege de stijl of de

uitvoering, maar vanwege het onderwerp. Scharp bespreekt het karakter en de

levensgeschiedenis van een jonge misdadiger die veroordeeld is tot het schavot en zelfmoord pleegt. De zaak moet volgens Scharp wel interessant zijn, gezien het ook beoordeeld is door de rechtelijke autoriteiten. De belangrijkste drijfveer voor het schrijven van het boek is de lezer overtuigen van het belang van God:

Konde ik ’er maar één eenigen Jongeling, van hooger of minder stand, door behouden van ligtzinnig het oor te leenen aan de valsche redeneeringen van spotternijen over den Godsdienst en de waarheden van het hoogste aanbelang!60

Scharp schrijft het voor een algemeen publiek, voor ouders en hun kinderen, en hoopt simpelweg zo veel mogelijk mensen te bereiken en duidelijk te maken dat het belang van God erkend moet worden. De belangrijkste boodschap is dat het erkennen van God je weerhoudt van zedeloosheid.

De zaak van Meijer stond uitgebreid in de kranten, en Scharp kreeg brieven met het verzoek om de bijzonderheden van de misdadiger en Scharps bevindingen over hem mee te

56 “Baljuw.”: Benaming van den rechterlijken ambtenaar, die in een bepaald rechtsgebied als

vertegenwoordiger van den landsheer optreedt. Uit: WNT.

http://wnt.inl.nl/iWDB/search?actie=article&wdb=WNT&id=M005050&lemma=baljuw&domein=0&conc=true

57 “Schepen.”: Zeker voormalig overheidspersoon, oorspronkelijk een uit de bevolking van het rechtsgebied

gekozen lid van een college dat in eersten aanleg rechtsprak, vervolgens als lid der stedelijke overheid ook met wetgeving en bestuursfuncties belast. Uit: WNT.

http://wnt.inl.nl/iWDB/search?actie=article&wdb=WNT&id=M062515&lemma=schepen&domein=0&conc=tru e

58 “Toebidden.”: Door een gebed toewenschen. Uit: WNT. Scharps woorden uit Brieven van den predikant Scharp staan geciteerd bij het lemma “Toebidding” in het WNT.

http://wnt.inl.nl/iWDB/search?actie=article&wdb=WNT&id=M068739&lemma=toebidden&domein=0&conc=t rue

59 Scharp, p. 5. 60 Scharp, p. 6.

(21)

21

delen. Deze brieven beantwoordt Scharp in dit boek.

Het is opgedeeld in vijf brieven, met bijlagen, zoals de gedrukte sententie, die ook in het Stadsarchief in Rotterdam te vinden is. De eerste brief is gericht aan ‘M…’. De brieven waren gericht aan de mensen die Scharp om informatie hebben gevraagd, wie dat precies waren wordt niet vermeld, maar de ‘M…’ kan met deze interpretatie een afkorting van Meneer of Monsieur betekenen. Om tot een samenhangend betoog te komen heeft Scharp de brieven in deze volgorde gezet.

Scharp vertelt in de eerste brief over de diefstallen die Meijer gepleegd heeft. Het eerste wat over Meijer verteld wordt is dat hij een zeker eergevoel heeft, waardoor hij een openhartige bekentenis heeft gegeven van zijn daden. Er werd een predikant van de Waalse kerk bijgehaald: de heer Geraud. Geraud probeerde hem van de waarheid, verhevenheid en nuttigheid van de christelijke godsdienst te overtuigen. Meijer zat echter vol vooroordelen en losbandigheid, omdat hij bedorven was door het lezen van Engelse, Duitse en Franse

godsdienstbestrijders. Scharp somt een aantal redenen op waarom predikant Geraud een geschikte kandidaat was om Meijer tot inkeer te brengen, maar door andere bezigheden kon hij zijn taken niet voortzetten. Uiteindelijk neemt Scharp de zaak over, omdat anderen niet beschikbaar of niet bekwaam genoeg waren.

In de achttiende eeuw waren alle burgers volgens de christelijke verlichters gelijk. Mits je het juiste, dat wil zeggen het christelijke, geloof aanhing, namelijk dat van de dissenters, doopsgezinden of remonstranten, die aanhangers waren van de vrije wil. Dit kwam doordat men de verlichting opvatte als een beschavingsproces, waarmee automatisch een oordeel werd geveld over traditionele godsdienstige denkbeelden en praktijken. Zo werd neergekeken op de piëtisten, op de oude Dordtse orthodoxie, maar vooral op de rooms-katholieken.61

De predikant had hierbij een opvoedende rol in de vorming van goede Nederlandse burgers. De Bijbel was er rond 1800 niet meer voor om simpelweg uit het hoofd geleerd te worden. Het ging meer om het begrijpen van de tekst. De predikant kreeg de rol van de onderwijzer toebedeeld; hij moest zorgen voor de religieuze, cognitieve en maatschappelijke vorming van zijn gemeenteleden. Zo ging hij meer op huisbezoek en werd zijn baan ook professioneler van aard.62

Scharp was lid van veel gezelschappen en een beroemde redenaar. Hij streed voor de

61 Eijnatten, Joris van en Fred van Lieburg. Nederlandse religiegeschiedenis. Hilversum: Verloren, 2005, p. 250. 62 Kloek & Mijnhardt, p. 204.

(22)

22

emancipatie van de joden en vond onderwijshervormingen erg belangrijk. Hij was het perfecte voorbeeld van een aanhanger van de nieuwe laat achttiende-eeuwse burgeridealen. Zo was hij zelf een voorstander van de Oranjes, maar verdedigde ook de patriotse

predikanten. Dit heeft er uiteindelijk voor gezorgd dat hij zijn baan als Rotterdamse predikant verloor en moest vluchten naar Oost-Friesland. Hoewel hij de nieuwe burgerschapsidealen predikte, bestreed hij eveneens de verlichte ideeën waarop de idealen gebaseerd waren. Hij was het niet eens met de nieuwe plaats die religie in de samenleving kreeg, en dit boek is daar een goed voorbeeld van.63

Een welopgevoede, beschaafde jongeling

Scharp hield het niet voor mogelijk dat het zo’n zware taak zou worden. Voorheen had hij een moordenaar bijgestaan, waarbij het makkelijk was geweest om hem te onderwijzen. Deze moordenaar had namelijk geen gevoel, dacht niet na en had geen goede opvoeding gehad. Met Meijer had hij te maken met een welopgevoede, beschaafde jongeling. Meijer was een dief door omstandigheden, namelijk doordat hij de verkeerde boeken gelezen had. De behandeling van Meijer viel Scharp zwaar, hij noemt Meijer een ongelukkig jong mens met een gevoelige ziel. Maar bovenal heeft hij te doen met zijn ongelukkige denkbeelden over God, waarbij hij niet genoeg tijd kreeg om hem op andere ideeën te brengen.64

Meijer zag erg op tegen zijn eigen executie. Scharp beschrijft het proces van de ‘Capitale Voorstelling’,65 zoals het gewoonlijk in Rotterdam gebeurde. De gevangene wordt

drie tot vier dagen voor het vonnis ten aanzien van het volk naar buiten geleid en wordt aldaar gedagvaard op het straftoneel. Scharp benoemt dat Meijer zeer gevoelig is op het punt van eer, en de gevangene wilde niet ‘als een booswigt’66 tentoongesteld worden aan het volk. Scharp verzekerde hem ‘dat een welkdenkend man in de bewustheid zijner kwaade daaden, en niet zoo zeer in de straf, zijne schande vindt’.67 Meijer vond dit echter geen troost, het schandelijke gevoel dat hij zich misdragen had paste niet bij hem. In zijn eigen ogen en die van anderen vond hij zichzelf abominabel. Hij maakte Scharp duidelijk dat hij niet bang was voor de dood:

63 Kloek & Mijnhardt, 314, 315. 64 Scharp, p. 7.

65 Scharp, p. 8. 66 Scharp, p. 8. 67 Scharp, p. 8.

(23)

23

Dat hij liever heden dan morgen sterven wilde; maar dat hij nooit zou kunnen verdraagen de laage en schandelijke verneederingen, welke de straf moesten

vergezellen; dat hij zich niet andermaal gepaternosterd kon laaten ten toon stellen, en door een Scherprechter laaten binden, koorden en als een uitvaagzel der schepping ter galge sleepen.68

Vanaf dat moment zat het idee van zelfmoord in zijn hoofd, vreesde Scharp, Meijer had opium ingenomen tijdens zijn eerste dagen in de gevangenis. Meijer verzekerde echter dat hij de gedachte aan zelfmoord had laten varen. Twee gerechtsdienaars bewaakten zijn cel en Scharp dacht dat er middelen en instrumenten ontbraken om zelfmoord te plegen.

Het ongeloof

Het dilemma dat Scharp dwarszat was dat hij de rechtvaardigheid van de straf erkende, maar de strengheid van de wet betreurde.69 Hij was erg aangedaan door medelijden met de

gevangene. En hij was niet de enige: iedereen om de misdadiger heen had medelijden met hem, zelfs de hardvochtige gerechtsdienaars beklaagden het lot van Meijer.

Scharp beschrijft Meijer als een fatsoenlijke jongeman van goeden huize die een goede opvoeding heeft gekregen. Hij is in handen gevallen van verkeerd gezelschap, wat hem op het verkeerde pad heeft gebracht en hem leerde spotten met Godsdienst. Hij ‘smoort het geweeten door zich te versterken in het ongeloof.’70 Hij wordt gezien als een lieve jongen die

geestig, gevoelig en beschaafd is. In drie weken tijd is hij van een losbol in een schurk veranderd en daarvoor is hij nu ter dood veroordeeld.71 Scharp is van mening dat anderen dit ook kan overkomen, wat ook de reden was dat hij het boek wilde schrijven.

Scharp noemt een aantal filosofen die Meijer op het slechte pad hebben gebracht: Voltaire, D’alembert, Chubb, Morgan, Barhdt, Zwift en Nikolai.72 Zij zouden Meijer het

besef dat God geëerd moest worden en dingen van de mens eist hebben ondergraven, en bovendien als belachelijk hebben voorgesteld. Scharp spreekt de filosofen rechtstreeks aan:

68 Scharp, p. 9. 69 Scharp, p. 10. 70 Scharp, p. 10. 71 Scharp, p. 11. 72 Scharp, p. 12.

(24)

24

Ô Wijsgeeren deezer eeuw! Gij zoogenaamde Predikers der menschen-liefde! Wat nu doet uwe prediking van het ongeloof in de weereld? Wat voordeel geeft uwe

verlichting? In den naam van GOD, dien gij zegt te gelooven, ontneemt ons toch geenen JESUS, die het leeven en de onsterflijkheid aan het licht bragt door het Evangelie, zoo lang gij ons niets in de plaats kunt geeven bij het onzeeker toekoomstige, dan de ijsselijke73 hoop op eene moogelijke vernietiging, en, in de rampen of de beschuldigingen van het geweeten, geen anderen troost weet, dan een dolk, om die vernietiging te verhaasten!!74

Scharp smeekt de filosofen om te stoppen met het ontnemen van jezus aan de mensen, zolang ze de gevolgen daarvan, namelijk dat de mensen in gewetensnood raken en daardoor

zelfmoord plegen, niet kunnen voorkomen.

Vrijspraak

Niet alleen Scharp had erg met de misdadiger te doen. Er zouden ook pogingen door anderen gedaan zijn om hem te redden. Zo was er een Deense agent – Meijer kwam uit Denemarken – die zowel voor als na het vonnis om gratie vroeg. Zelfs de Baron Von Schubart, kamerheer van de koning van Denemarken, ondersteunde dit verzoek. Het verzoek zou alleen worden ingewilligd als de bestolen personen een verklaring zouden ondertekenen dat zij de

gevangene vergaven.75

Dat Meijer uit Denemarken komt, betekent ook wat voor de behandeling van de zaak. Als je in Nederland een burger was, dan beschikte je over bepaalde privileges. Een

vreemdeling, bijvoorbeeld iemand uit het buitenland, kon zomaar opgepakt worden en in de gevangenis worden gezet, terwijl voor de arrestatie van een burger in veel steden eerst vier handtekeningen van schepenen nodig waren.76

Het Hof van Holland neemt de zaak over, en even is er de hoop op opschorting van de doodstraf. De officieren en schepenen zeggen tegen Scharp dat hij Meijer erop moet

voorbereiden dat hij misschien toch vrijgesproken zou worden, gezien de bestolen mensen hem vergeven hebben. Scharp wordt omhelsd door Meijer, die het niet kan geloven dat deze

73 “IJselijk.”: Van wijze, in eigenlijken zin. Op eene ijselijke, t.w. schrik of huivering verwekkende wijze. Uit:

WNT.

http://wnt.inl.nl/iWDB/search?actie=article&wdb=WNT&id=M027134&lemma=ijselijk&domein=0&conc=true

74 Scharp, p. 13. 75 Scharp, p. 15.

(25)

25

mensen hem hebben vergeven, maar Meijer verlangt nog steeds liever naar een dood zonder schande dan een leven waarin hij steeds zou worden herinnerd aan zijn daden.77

Meijer schrijft dan, op aanraden van predikant Scharp, een brief aan zijn rechters, als een laatste smeekbede. De brief is te vinden in het archief in Rotterdam, en staat in het boek van Scharp zowel in het Frans als vertaald naar het Nederlands:

Na deze brief wordt de situatie steeds

onduidelijker voor Meijer. Wekenlang wacht hij in de gevangenis op antwoord van de rechters. Het verzoek van Meijer wordt uiteindelijk afgewezen. Meijer wordt veroordeeld tot de doodstraf ‘met de koorde’,78 dat zal plaatsvinden op 26 mei

1796.

Meijer wordt steeds zwakker, hij wordt ziek en eet niet meer. Hij lijkt zich neer te leggen bij de straf die hem is opgelegd. Zijn geest wordt niet aangetast, en hij blijft brieven aan Scharp schrijven in het Frans, die later in het boek worden behandeld. Zijn angst voor de dood neemt toe, evenals angst voor de schande die ermee gepaard gaat. Bovendien is er sprake van toenemende verwarring bij Meijer over zijn eigen situatie.79

Afbeelding 4. Pagina uit het boek Over brieven van den predikant Scharp over F.G. Meijer.

77 Scharp, p. 17. 78 Scharp, p. 19. 79 Scharp, p. 23.

(26)

26

Zijn angst voor de dood neemt toe, evenals angst voor de schande die ermee gepaard gaat. Bovendien is er sprake van toenemende verwarring bij Meijer over zijn eigen situatie.80

Afbeelding 5. Decreet. Afgeslagen het verzoek door F.G. Meijer, gedetineerde te Rotterdam, met opheffing der Surcheances. 17e Meij 1796. Omme. Den Bailliuw en Schepenen der Stad Rotterdam.

Hart en verstand

Meijer zit verwikkeld in een innerlijke strijd. Aan de ene kant luistert hij naar de filosofische uitgangspunten voor het leven, een aan de andere kant naar de theologische. Zijn ziel wordt op deze manier beïnvloed. Meijer zou graag willen geloven zoals Scharp dat doet:

‘Maar kunt gij mij eene andere ziel geeven? Kunt gij maaken, dat ik geloof, dat ik denk, gelijk gij? Duizend denkbeelden vliegen door mijn hoofd, en ik ben geen

(27)

27

meester om die te overwinnen, ik wenschte wel, dat ik dien troost van den Godsdienst hadde, dien gij hebt.’81

Meijer zou graag troost vinden in Godsdienst, maar dat lukt hem niet. Hij is bang voor de woede van God. Scharp probeert hem te laten bidden, en hem zo de genade en troost te tonen. Meijers hart werd wel overtuigd, maar zijn verstand niet. Meijer blijft steken op een onzeker misschien: misschien wil God zijn dwalingen en misdaden wel vergeven. Maar hij kan niet liegen en zeggen dat hij alles gelooft, omdat zijn verstand dat niet toelaat. Hij wantrouwt het evangelie, het verhaal van Jezus waarbij hij is gestorven voor onze zonde.82

Scharp gaat bevlogen te werk en probeert Meijer ervan te overtuigen dat geloven de uitkomst is. Maar Meijer gaat steeds verder achteruit. Hij wil niet meer over godsdienst praten en probeert het gesprek naar een ander onderwerp te leiden. Hij is wanhopig en omhelst en kust Scharp, die versteld staat van iets wat lijkt op een laatste afscheid. Scharp is bang dat Meijer weer aan zelfmoord denkt, ook al is hij ervan overtuigd dat hij niet de middelen daartoe heeft. Als Scharp zegt dat ze elkaar de volgende dag nog zullen zien, zegt Meijer dat er dan te veel mensen bij zullen zijn om echt afscheid te nemen.83

Scharp zegent Meijer en die werpt hem nog een ‘God bless you’ en ‘adieu’ toe, voordat Scharp de deur van zijn kerker vergrendelt.84 Meijer schrijft in de loop van de nacht

nog drie brieven aan Scharp, een aan een officier en een aan Doctor Van Noorden. Hij verzocht of men hem tot tien uur ’s ochtends met rust wilde laten. Vervolgens beschrijft Scharp wat hij de volgende ochtend aantreft.

De executie

Meijer heeft in de ochtend van 26 mei 1796 zijn keel opengesneden. Hij leefde nog, maar was niet meer aanspreekbaar. Scharp dacht bij zichzelf: ‘Zoo sterft een mensch, verward in zijne begrippen van God; blind in zijne uitzichten voor de eeuwigheid; zonder gegronde hoop, zonder kennis aan CHRISTUS, zonder troost.’85 Zowel de daden van Meijer als de tragische dood waren volgens Scharp dus te wijten aan het gebrek aan geloof. De brieven die Meijer in zijn laatste nacht had geschreven, werden door het Collegie van Justitie aan Scharp

overhandigd. In de brief aan de officier schrijft Meijer dat hij het mes heeft gekregen van

81 Scharp, p. 23. 82 Scharp, p. 24. 83 Scharp, p. 25. 84 Scharp, p. 26 85 Scharp, p. 28.

(28)

28

Alexander Medy, een andere gevangene, die met hem een cel deelde. Meijer vermeldt er expliciet bij dat de bewakers onschuldig zijn.

De executie wordt voortgezet. Scharps advies wordt gevraagd over wat er moet gebeuren met het gebed. Normaal gezien vindt dat plaats binnen de gevangenis, omdat het gebed voor de gevangene zelf bedoeld is. Maar door de ongewone omstandigheden wil Scharp het gebed in het openbaar voordragen. Zo kan het gebed ‘door het opwekken van gevoelige indrukken, algemeen nuttiger (…) gemaakt worden.’86 Scharp kan hiermee tonen hoe de godsdienst van Jezus met de ware deugdzaamheid, geluk en het nut van de

burgermaatschappij verbonden is.

Meijer wordt naar de ‘openbaare vierschaar’87 gedragen. Hij draagt een hemd en een broek, is blootvoets, bebloed, met een laken ingewikkeld en wordt op een stoel neergezet. Het bloed liep van de kerkers, over de trappen tot aan de vierschaar. Zijn lichaam vertoont

dierlijke stuiptrekkingen en hij reutelt als een huilende hond.88

Scharp spreekt tot het publiek dat je nog zo’n goede opvoeding kunt hebben gehad, maar dat je altijd ten prooi kunt vallen aan de grootste misdaden als je God verlaat. Er zijn duizenden mensen aanwezig, die allemaal doodstil luisteren. Ze vertonen tekenen van Godsdienstige eerbied, luisteren aandachtig en laten hun tranen vloeien.89

De executie zelf maakt Scharp niet mee. Hij haalt het verslag uit de verhalen van ooggetuigen. Het lichaam, dat nog stuiptrekkingen vertoont, wordt naar het schavot gebracht en aan de hals opgehangen. Hij hangt daar tot in de middag, wordt dan in een kist gelegd en stil begraven.90

De bijlage bij de eerste brief bevat een reconstructie van de misdaden en het vonnis, zoals ook in het stadsarchief van Rotterdam te vinden is.91

Het leven van Meijer

In de tweede brief begint Scharp met zijn afkeer tegen het ‘overdreevene, zotte en laffe

86 Scharp, p. 30.

87 “Vierschaar.”: In engeren zin, tijdens het landsheerlijk bewind en de Republiek. Rechtbank in eersten aanleg,

schepenbank, zoowel in burgerlijke als in strafzaken rechtsprekende, maar in het alg. taalgebruik blijkbaar vooral met betr. tot laatstgenoemde werkzaamheid gebezigd. Tevens in toepassing op rechtscolleges elders, die men daarmee overeen acht te komen. Uit: WNT.

http://wnt.inl.nl/iWDB/search?actie=article&wdb=WNT&id=M080070&lemma=vierschaar&domein=0&conc=t rue 88 Scharp, p. 31. 89 Scharp, p. 34. 90 Scharp, p. 35. 91 Scharp, p. 38.

(29)

29

Sentimenteele’92 dat toentertijd in de literatuur te vinden was. Alhoewel bij Scharp het gevoel

ook zijn werk doet, is hij zeker geen sentimentalist, de wereld is namelijk geen roman. Scharp noemt als voorbeeld Goethes Die Leiden des jungen Werthers, dat in 1774 verscheen, waarin verkeerde gevoeligheid leidde tot zelfmoord.93

Het verslag van het leven van Meijer dat Scharp in deze brief zal geven, is gebaseerd op wat Meijer hem zelf verteld heeft en is te controleren bij de justitie. Uit respect voor de gevangene zal hij geen namen noemen, omdat Meijer die uit eerzucht voor zijn familie verborgen heeft gehouden. Scharp vertrouwt erop dat Meijer de waarheid sprak, omdat er oprechtheid in zijn vertelling klonk.94

Meijer was van adellijke afkomst, zijn vader was een Deense graaf en zijn moeder kwam uit Schotland. Zijn moeder was een vrome vrouw die Meijer Luthers op heeft gevoed. Zijn vader spotte met de vroomheid van zijn vrouw en liet Meijer Voltaire lezen. Scharp spreekt alle vaders aan die dit lezen:

Rampzalige Vaders! Oirzaaken van het tijdelijk en eeuwig verderf uwer kinderen! Zo gij zelve wilt verlooren zijn, ontfermt u echter over uw kroost – Leest deeze

geschiedenis en beeft voor eene eeuwigheid, die voor U – voor U, - dubbel moet rampzalig zijn!95

Scharp gebruikt hier het voorbeeld van Meijer om de ouders te waarschuwen wat er mis kan gaan als ze hun kind niet met het geloof opvoeden.

Meijer kreeg een relatie met een getrouwde vrouw en nam haar mee naar Altona, in Hamburg. Omdat Meijer, die luitenant was van de cavalerie, het leger was ontvlucht nam hij de naam Frederik Gerard Meijer aan gaf Altona als geboorteplaats op. De relatie hield geen stand en Meijer vertrok naar Engeland. Zijn karakter werd aldaar verder bedorven, hij kreeg vermogende vrienden en smeet met geld. Hij onderhield twee maîtresses en het geld raakte op.96

Hij besloot op een schip te stappen waarvan hij dacht dat het naar Hamburg voer, maar hij eindigde in Holland. Daar kende hij niemand, en hij dreigde in armoede te vervallen. Zijn oplossing was om te gaan stelen. Meijer had hier zelf een verklaring voor bedacht:

92 Scharp, p. 51. 93 Scharp, p. 52. 94 Scharp, p. 53. 95 Scharp, p. 55, 56. 96 Scharp, p. 57, 58.

(30)

30

Ik ben een vreemdeling, aan niemand hier bekend; mijnen waaren naam kan ik niet ontdekken; – wat nu? – steelen mag ik niet; maar ik zal een soort van leening doen; (…) Spoedig is mijn fortuin hersteld, en ik zal aan de geenen, welke ik hier nu iets ontvreemde, alles, met den dubbelen interest, wederzenden, en hun, met verzwijging van mijnen naam, dan de geheele zaak ontdekken.97

Door zijn stelen als lenen voor te doen, kon hij zijn eigen geweten sussen. Volgens Scharp spreekt hier ook uit dat Meijer niet de intentie had om van stelen

zijn beroep te maken. Maar het stelen was met zo veel geweld gebeurd dat het vonnis toch terecht is.98

Scharp bespreekt het uiterlijk van Meijer en heeft een afbeelding van de misdadiger aan zijn boek toegevoegd. Meijer heeft veel gelezen en sprak zijn talen. Scharp beschrijft hem als eerzuchtig, waardoor hij niet over zijn verslechterde financiële toestand met zijn vrienden praatte en geen hulp aanvaardde. Ook vond hij het uiterst pijnlijk als een ander hem al misdadiger of dief bestempelde.99

Afbeelding 6: F.G. Meijer.

De brieven van Meijer

In de brieven die Meijer stuurde vlak voor zijn executie vraagt hij zich af hoe hij zo laag heeft kunnen vallen. Omdat de brief over zijn familie gaat, laat Scharp het grootste deel

achterwege. Hij schrijft dat zijn enige uitweg zelfmoord is, en vreest voor het oordeel van God daarover.100

Scharp analyseert de gedachten van de Meyer die in de brieven naar voren komen. Er spreekt een zekere aandoenlijkheid uit zijn karakter, waardoor men hem snel vertrouwde. Omdat Meijer zo dankbaar was voor alle hulp die hem geboden werd, was dit voor Scharp

97 Scharp, p. 61. 98 Scharp, p. 62. 99 Scharp, p. 64. 100 Scharp, p. 69.

(31)

31

weer een bewijs dat Meijer geen kwade inborst had.101

Meijer moest om vergiffenis vragen van de mensen bij wie hij gestolen had. Scharp vertelt hem de reacties van Castelein Hirn en Heer De Neufville, die allebei meteen hun vergiffenis ondertekenden en waarvan de laatste zelfs bij Meijer op bezoek kwam. De Neufville was zo onder de indruk van Meijers aandoenlijkheid dat hij alle mogelijke hulp bood voor de gratieverlening en er zelfs geld voor wilde neerleggen.102

Het meest bewondert Scharp de tegenwoordigheid van geest die uit de brieven spreekt.103 Hij schrijft in opdracht van Meijer nog een paar brieven aan Meijers dierbaren in Engeland, en verzwijgt daarin de echte doodsoorzaak.104 Ook laat Scharp de gedichten zien die Meijer aan hem schreef, vlak voor zijn dood. Hierin uit hij vooral zijn doodswens en dank naar predikant Scharp voor zijn hulp.105

De gratieverzoeken

De derde brief gaat over de gratieverzoeken die Scharp heeft gedaan. Dat hij de misdadiger zo sterk heeft bijgestaan, rechtvaardigt hij door een passages uit de bijbel te citeren van onder andere Salomo: ‘Indien gij traag zijt (om anderen te redden) dan zal ook, ten dage uwer eigenen verleegenheid, uwe sterkte gering zijn.’106 Ook haalt hij de wet aan, en vermeldt dat het iedereen vrijstaat om beroep te doen op een hogere rechtbank, ook als men niet nauw verwant is aan de veroordeelde.107 Scharp beroept zich op de filosofie, waarbij hij ervanuit

gaat dat de wijsbegeerte verstandige mensenliefde roemt, en verschillende filosofen opsomt die het hiermee eens zijn.108 Scharp vraagt zich hier hardop af, zijn eerbied voor het recht benadrukkend, of het niet soms zo zou kunnen zijn dat de doodstraf een onrechtvaardige straf is voor de veroordeelde.109 Als laatste ondersteuning van zijn gratieverzoek haalt Scharp het kerkelijk recht aan. Hij is van mening dat een predikant naast een leraar, ook nog een mens moet zijn die mensenliefde mag tonen.110

101 Scharp, p. 72. 102 Scharp, p. 73. 103 Scharp, p. 76. 104 Scharp, p. 79. 105 Scharp, p. 80-86. 106 Scharp, p. 91. 107 Scharp, p. 95. 108 Scharp, p. 97-100. 109 Scharp, p. 101. 110 Scharp, p. 108.

(32)

32

Het gratieverzoek van Minister111 Von Schubart, de kamergeleerde van de Deense

koning die al in de eerste brief werd aangehaald, probeerde Scharp te laten ondertekenen door geïnteresseerden. Von Schubart riep op tot vergeving van de gevangene en om op de

besluiten terug te komen en Scharp spoorde zijn vrienden en kennissen aan tot

medewerking.112 Andere pogingen uit officiële kringen, zoals een Deense agent, de diplomaat van de Deense koning en een rechtsgeleerde mochten niet baten.113

Een andere rechtsgeleerde, die volgens Scharp anoniem dient te blijven, schreef een adviserende memorie, waarbij hij zijn onderzoek aanhaalde naar de willekeurigheid in het handelen van justitie.114 De schepenen delibereerden over het voorstel maar het besluit tot de doodstraf blijft ongewijzigd. De justitie is op aarde de dienaar van God, en Scharp legt zich bij zijn oordeel neer.115 Hij erkent dat hij niet alles kan weten; hij is immers geen

rechtsgeleerde. Als hij wel een deskundige op dit gebied zou zijn, zou hij het ook niet doen omdat hij niet het aanzien van de rechtsgeleerdheid in de maatschappij wil schaden. Om zijn onpartijdigheid te bewijzen heeft Scharp de decreten van het Provintiaal Bestuur, waarin de brief van het Hof van Holland met de adviserende memorie zit, toegevoegd.116

Vierde brief

In de vierde brief behandelt Scharp de godsdienstige gevoelens van Meijer en de gesprekken die ze samen gevoerd hebben. Omdat Meijer nogal van de hak op de tak sprong wat betreft zijn opvattingen, zal Scharp niet Meijers hele antideïstische systeem uitleggen. De

gesprekken waren eentonig. Als Scharp hem vertelt over de troost die het evangelie biedt, is Meijers hart aangedaan, maar zijn verstand wordt niet overtuigd. Hij heeft bedenkingen tegen de waarheid van de godsdienst.117

Scharp is een gereformeerd predikant, en hij vertelt Meijer dat men vaak de leer van de predestinatie in een verkeerd daglicht zet. Volgens Scharp is de leer van de predestinatie niet hetzelfde als Gods besluit. De predestinatie heeft te maken met een inwendige

111 Minister: In toepassing op predikanten, inzonderheid bij Calvinisten en Lutherschen. Uit: WNT.

http://wnt.inl.nl/iWDB/search?actie=article&wdb=WNT&id=M039418&lemma=minister&domein=0&conc=tru e 112 Scharp, p. 116, 117. 113 Scharp, p. 118. 114 Scharp, p. 119. 115 Scharp, p. 121. 116 Scharp, p. 128. 117 Scharp, p. 130.

(33)

33

noodzakelijkheid, terwijl Gods besluit onafhankelijk en vrij is.118

In een uitgebreide voetnoot wordt het denkbeeld van Meijer met dat van Spinoza vergeleken. Spinoza is atheïstisch en stelt dat God en de wereld hetzelfde is. Meijer was niet een volledige spinozist, hij onderscheidde wel God van de wereld. Maar hij was van mening, volgens Scharp, dat alles wat gebeurt, door Gods wil is voortgebracht.119

Meijer heeft veel van Voltaire gelezen, op aanraden van zijn vader, wat volgens Scharp een grote bron is van Meijers ongeloof.120 Scharp legt Meijer uit dat hartstochten en driften de twijfel tegenover godsdienst voeden. Meijer zegt dat hij niet per se iets tegen de zedenleer van het evangelie heeft gehad, maar alleen tegen de leerstukken, waarmee hij doelt op de afspraken over geloofsuitoefening. Scharp zegt dat Meijer dan wel niets tegen het evangelie heeft, maar dat hij daar niet naar handelt:

‘Ik vroeg hem: of het niet hoogst zeldzaam was, dat hij, en zijne Philosofen, zoo onbegrijpelijk veel moeite deeden, om dingen te bestrijden, die zij zelve voor

onverschillig hielden, en juist dat, wat zij zeiden te prijzen, en voor noodzaakelijk te houden, zoo geheel verwaarloosden? En wat of hij dan gedaan hadt, om zijn hart en gedrag naar die schoone Zeedenkunde van het Evangelie te vormen?121

Scharp vindt het bedroevend dat Meijer ongelukkig is, maar zich niet laat troosten door in het evangelie te geloven. Meijer zou door het evangelie geholpen worden omdat dat heeft laten zien dat Christus op aarde kwam en stierf om de schulden van de mensen in te lossen en de weg naar de eeuwigheid te openen, een weg die Meijer niet zal kunnen bewandelen als hij blijft twijfelen.122

Meijer brengt hier tegenin dat theologen hun eigen systemen hebben waarvoor ze meer doen dan voor het evangelie. Er is geen sprake meer van vrijheid en onderzoek. Zo deden de theologen dus precies wat ze de filosofen verweten. Scharp gaat hier in een

voetnoot tegenin en zegt dat dit vrije Christendom, waarvan de Neologen de aanhangers zijn, leidt tot nutteloze discussie over de leerstukken waar Meijer over sprak. Hierdoor komt de kern van het geloof in moeilijkheden, namelijk simpelweg leven volgens het evangelie. Men moet de Bijbel niet gaan verklaren door middel van een aangenomen theologisch

118 Scharp, p. 131. 119 Scharp, p. 132. 120 Scharp, p. 138. 121 Scharp, p. 139. 122 Scharp, p. 140.

(34)

34

systeem. De bijbel is juist de maat waaraan de systemen getoetst moeten worden.123 Maar de

systemen hebben wel hun nut. Bij de rechtsgeleerdheid wordt ook niet alles aan een boek getoetst, maar vormen alle boeken over het recht samen een oplossing van een vraagstuk. Vanuit alle boeken kan dan weer een keuze worden gemaakt wat van toepassing is op een specifieke zaak.124

Het lijkt steeds verder van de zaak Meijer af te dwalen, maar Scharp geeft er een verklaring voor. Men laat geen kans onbenut om de christelijke formulieren te bespotten. Daarom wil Scharp iedere kans aangrijpen om zich te verdedigen. Men wil de Bijbel zo verklaren dat er geen natuurlijke godsdienst meer overblijft. Scharp heeft bij Meijer gezien dat deze aanval tegen de Bijbel heel veel vooroordelen met zich meebrengt tegenover het evangelie, en men weet inmiddels waar dat Meijer gebracht heeft. Scharp wil de lezer ervoor behoeden om op ditzelfde pad te belanden.125 Jongelingen worden hier het slachtoffer van, ze hebben nog niet alle middelen om zelf alle bronnen na te gaan. Ze laten zich te veel door hun meester leiden die hen volgens Scharp aan het misleiden is. Scharp vergelijkt het met een muzikant die voor zichzelf bepaalt in welke toon hij speelt, zonder op de symfonie te letten.126

Wat Scharp hiermee wil zeggen is dat de filosofen handelen zonder rekening te houden met de gevestigde verbanden. Dit is kwalijk en bovendien gevaarlijk, omdat zo’n instelling tot waandenkbeelden zal leiden. Als leidraad beveelt Scharp de gevangene aan om eenvoudig te zoeken naar waarheden in de Bijbel. Hij beloofde enkel over de Bijbel en het evangelie te spreken en te proberen zijn bedenkingen aan te horen en met oplossingen te komen.127

Scharp vertelt kort over de inhoud van de gesprekken die daarop volgen. De gesprekken verlopen niet gemakkelijk:

‘In onze nadere bijéénkoomsten werdt het gesprek meer bepaald; het scheelde echter veel van gereegelde orde en systhematischen voortgang. Hij was hier toe te

onbestendig, geduurig tot het voorige te rug keerende, en misschien ook te weinig waarheid-zoekende, of te bang om, door de volkoome overreeding der waarheid, te veel ontrust te worden, en zijn oogmerk te missen, om met onverschrokken moed,

123 Scharp, p. 144, 145. 124 Scharp, p. 146. 125 Scharp, p. 148. 126 Scharp, p. 149. 127 Scharp, p. 150.

(35)

35

als een Held, of gelijk hij het noemde, op eene Socratische wijze, te sterven.’128

Scharp heeft niet alles tot in detail opgeschreven in zijn aantekeningen, dat zou de lezer gaan vervelen vanwege de vele herhalingen. Hij beschrijft de theologische discussie die vanuit theologisch en filosofisch uitgangspunt wordt benaderd.

Meijer weerspreekt niet het bestaan van God, maar hij was er niet zeker van wie en wat God was. Voor hem heeft dit veel invloed op de leer van het zedelijke kwaad en de verantwoordelijkheid die we moeten afleggen aan God, en daaruit volgend ook op de leer van de straffen en beloningen van God. Hij durft Scharp echter niet tegen te spreken over het gegeven dat God het ‘allervolkoomenste Weezen’129 zou zijn.

Voor Meijer wringt het dat al onze kennis over God niet verkregen is door onze zintuigen, maar alleen door speculatie. Scharp wil ook geen voorstander zijn van de aangeboren denkbeelden die de filosofen verwerpen. Hierna somt hij een hele rits aan filosofen op die aan de haal zijn gegaan met de aangeboren denkbeelden die Descartes beschrijft, zoals Locke, Leibnitz en Kant. De filosofen bediscussiëren of er sprake is van aangeboren kennis, zoals het bestaan van God of het vermogen tot spreken.130 Meijer verwart een volledig denkbeeld van God met een duidelijk denkbeeld, dat hoewel het onvolledig is, wel waar is. Met zo’n denkbeeld kan een oneindig volmaakt wezen gevormd worden.131

Scharp zelf zondert het volmaakte van het onvolmaakte af waarmee hij één denkbeeld maakt van het perfecte wezen dat God is.132

Uit dit gedeelte wordt duidelijk hoe veel expertise Scharp en Meijer hebben. Ze proberen elkaar niet te slim af te zijn of klem te praten, ze hebben namelijk allebei hetzelfde doel: ze willen Meijer bevrijden van zijn gekwelde geweten.

Goddelijke rechtvaardigheid, deugd en ondeugd

Meijer kreeg van een vriend van Scharp een Franse bijbel aangeboden, omdat hij dat beter zou kunnen volgen dan de Nederlandstalige bijbel van Scharp, en Scharp vraagt hem er een paar passages te lezen. Volgens Scharp is God rechtvaardig en barmhartig. Meijer is bang dat hij God beledigd heeft en daarom bang dat hij geen vergeving zal krijgen. Maar God heeft al

128 Scharp, p. 151. 129 Scharp, p. 154. 130 Scharp, p. 159. 131 Scharp, p. 160. 132 Scharp, p. 163.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor de eerste keer dit seizoen kan Hennie van der Knaap bijna niet wachten tot de krant uitkomt, want zij heeft samen met wederhelft Jan weer eens een vermeldenswaar-

De beslissende tik in de laatste ronde tegen OSM hebben we niet meer uit kunnen delen.” Toch zien Algemeen voorzitter Bart Top en Seni- orenvoorzitter Hans Heere komend seizoen

Betekenissen van meer dan één woord .... Structuur

Maar als de stormhoed om zijn bruine slapen rees, Zijn fonklend vlammenzwaard naar buit of vijand wees, Als hij langs 't golvend meer of Mexicaansche velden Het donker roofschip

Want zelfs Hans voelde zich nog niet direct op zijn gemak op dit grote schip, waarvan zijn vader de kapitein was en waarmee hij zeker ook menige reis zou maken naar Engeland of naar

Naar 't station waar 'k wezen moet, En 'k laat mijn trompetje hooren.. Meijer, Na

op den duur alleen nog maar een figurantenrol vervullen, een bijrol, dat ik alleen nog maar mag logeren bij mensen die nog steeds de hoofdpersonen zijn, dat ik deel drie vorm van

Lezen is in deze opvatting niet affectief, maar technisch: een literaire tekst kan alleen begrepen worden door nauwgezette analyse van de intrinsieke opbouw en de organisatie van