• No results found

L. Meijer, Na de speeluren · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "L. Meijer, Na de speeluren · dbnl"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Na de speeluren

rijmpjes bij prentjes, voor lieve kinderen

L. Meijer

bron

L. Meijer, Na de speeluren. D. Noothoven van Goor, Leiden 1855

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/meij177nade01_01/colofon.php

© 2010 dbnl

(2)
(3)

3

De onbevreesde willem.

Zou ik voor de dieven vreezen, Schijnen van hen bang te wezen?

Neen 'k wil toonen wat ik kan, 'k Zal mijn moeders huis bewaren, En het met mijn zwaard wel klaren, Moed heb ik voor zeven man.

Mina, kom, gij moet mij lichten, O de boozen zullen zwichten, Philax! spoor het wild eens op, - Suze mag niet mede strijden, Zij zal beter zich verblijden Met haar nieuwe kleine pop.

Hé waar zit je nou, schavuiten!

Spoedig als de droes naar buiten,

L. Meijer, Na de speeluren

(4)

t.o. 3

L. Meijer, Na de speeluren

(5)

4

Spreekt vriend Willem, stout van taal:

's Naasten goed durft gij begeeren, 'k Zal die lust u wel verleeren, Zie, het vuur springt uit mijn staal.

Willem's moed was overbodig, Zwaard en licht had hij niet noodig.

Want, de poes had slechts gespeeld:

Maar ge moogt aan Willem vragen, Voor u al zijn moed te wagen, Zoo een dief soms bij u steelt.

L. Meijer, Na de speeluren

(6)

5

De kleine dief.

Foei, wie zoo jong reeds brooden steelt. - En wordt het kwade niet geheeld,

Hem zal gewis de straf eens treffen, Maar die het goede voorbeeld mint, Wordt zeker een heel deugdzaam kind,

En zal hij wel zijn pligt beseffen. - Andries, een jongen uit de buurt, Werd om een boodschap eens gestuurd,

Zag bij baas Trog de brooden rooken, En, zonder dat hij honger had,

Werd een' dier brooden vlug gevat En onder 't grove buis gestoken, Maar van der Trog was ook niet mal, Die zag wel dat men hem bestal,

L. Meijer, Na de speeluren

(7)

t.o. 5

L. Meijer, Na de speeluren

(8)

6

En ging terstond de dienders halen, En toen Andries naar huis zou gaan, Wip, pakte hem de dienders aan,

En moet hij nu zijn schuld betalen.

Denkt kind'ren steeds om het gebod, Dat ons gegeven werd van God,

En luid: ‘gij kind'ren moogt niet stelen.’

Voor hem die dit gebod vergeet, Is altijd daad'lijk straf gereed

En moet hij dus de schande deelen.

L. Meijer, Na de speeluren

(9)

7

De dierenplager.

Foei Frits! hoe kan u dat behagen? Die lieve dieren zoo te plagen, Is dat een vracht voor de arme hond? Papa zal 't zeer onedel vinden, Een Eendje voor een Hond te binden, - Zoo gij het al pleizierig vond. Toont gij nu reeds zoo wreed te wezen, 't Zal niet verbet'ren is te vreezen, Als gij eens op uw zelf zult staan, Niet waar? dan zal u niemand minnen, Gij zult geen liefde ooit verwinnen, Maar eenzaam uwen weg begaan.

L. Meijer, Na de speeluren

(10)

t.o. 7

L. Meijer, Na de speeluren

(11)

8

De goede God heeft 't dierbaar leven, Aan 't dier tot ons genot gegeven, Bedenkt, die wreedheid siert u niet. O wil dan toch de boosheid mijden, En onzen lieven Heer verblijden, Die elke daad van 't menschdom ziet.

L. Meijer, Na de speeluren

(12)

9

De trouwe hond.

Philax vangt de meeste Hazen, Kent de plekjes, o! zoo fijn, Hij weet beter dan zijn meester,

Waar de beste snippen zijn.

Jan, die altijd met zijn vader, 's Morgens vroeg uit jagen gaat.

Krijgt hier weer een flink patrijsje, Van Philax, zijn beste maat.

Anna, streelt den trouwe wachter;

En, vraagt om 't geschoten dier;

Moeder zal het heerlijk braden, Vader doet het wis plaisir.

‘Ja,’ zegt Jan, ‘en tot belooning

‘Krijgt Philax zijn deel er van,

‘Hij erkangt de lekk're beentjes

‘Omdat hij zoo loopen kan.’

Zoo zijn ze alle drie tevreden, Elk een staartje van de visch:

Niemand ooit zijn loon te onthouden, 'k Weet, dat dit uw wensch ook is.

L. Meijer, Na de speeluren

(13)

t.o. 9

L. Meijer, Na de speeluren

(14)

10

Het kerkhof.

Lieve kindren! schaamt u niet Als een traantje u welt uit de oogen, Wen ge een somber kerkhof ziet, Waar de dooden slapen mogen, Menig kindje rust reeds daar, Eens de vreugde zijner moeder, En viel al 't verliezen zwaar, 't Is bij God, den Albehoeder, Leer het, bij dat graven tal,

Hoe eens ieder mensch moet sterven, En na hij hier einden zal,

't Eeuwge leven zal beërven,

L. Meijer, Na de speeluren

(15)

t.o. 10

L. Meijer, Na de speeluren

(16)

11

Leeft dan als een deugdzaam kind, Jezus minnende in dit leven, Dat ge uw lieve ouders mind, Die u kleed en voedsel geven, - Schuwt het sombre kerkhof niet, Maar, laat het u wijsheid leeren, Dat bij de indruk die het biedt, Gij naar Jezus blijft begeeren.

L. Meijer, Na de speeluren

(17)

12

De kleine postillon.

Rinkelekink de post komt aan, Met een aantal nieuwe brieven, - Deze brengt hij blijdschap aan, Andren mooglijk kleine grieven. -

‘Kees! voor u is van Mama, O! zoo een dik paket gekomen,

'k Heb van Berthes zijn Papa, Dit klein briefje meê genomen.

Hier Cornelis, kleine guit,

Neem mijn zweep en mijn trompetje, Jan, trek jij mijn stevels uit, Breng mijn rok maar bij Annetje.’ -

't Port breng dat maar bij oom Chris, Denkt er aan vat vlug te loopen,

Opdat wij bij Neef van Gis, Weêr een aardig boekje koopen,

Dan ga ik morgen welgemoed, Weer met laarsen en met sporen,

Naar 't station waar 'k wezen moet, En 'k laat mijn trompetje hooren.

L. Meijer, Na de speeluren

(18)

t.o. 12

L. Meijer, Na de speeluren

(19)

13

De brave moeder.

Zachtjes vlood de ranke boot, Over 't water in de vijver:

En der kind'ren pret was groot;

Bij die moederlijke ijver, Ziet al roeijende ongestoord,

Glijdt het bootje rustig voort.

Maar Annetje zat niet stil, En wat ook Mama haar zeide, 't Scheen, zij had daartoe geen wil.

Doch, hoort wat haar nu verbeidde Toen zij weer aan 't schom'len was,

Viel zij in den kouden plas.

Moeder sprong haar achterna, Kende geen gevaar of vreezen, En zij redde Annetje dra,

Die nooit weer zoo stout zou wezen.

Daarom kind'ren weest bedaard, Als gij in den vijver vaart.

L. Meijer, Na de speeluren

(20)

t.o. 13

L. Meijer, Na de speeluren

(21)

14

Het kleine pronkstertje.

Nu Lizet! hoe staat die strik? -

‘Wel wat kleurig en te dik,

Zou ik naar mijn kennis meenen,’

Maar, hoe vind je mijn japon, Met dat keurige galon?

Zie, je ziet niets van mijn beenen.

Och rijg jij die laars eens toe?

Want ik moet nog naar mijn Moe, Zij zou mij haar broche geven.

En mijn zijden parasol,

Maakt als 't waar de maat nog vol. - Lize ik heb een prettig leven.

Spiegeltje, kom zeg het maar, Immers, keurig zit mijn haar,

L. Meijer, Na de speeluren

(22)

t.o. 15

L. Meijer, Na de speeluren

(23)

15

O! het glimt van de pomade, 'k Ging van morgen vroeg met Mie Naar het damrak, bij courdy:

'k Sla mij zelf nu nog eens gade, Lieve Lize, 'k ben zoo blij!

Ziet, de koets wacht al op mij.

Nu, bonjour! 'k zal 't al vertellen Wat op 't bal zoo is geschiedt: -

Zeg eens Lize! wou je niet Dat je mij ook mogt vergezellen?

L. Meijer, Na de speeluren

(24)

16

De kleine luchtbal.

Ballonnetje, ballonnetje, Stijg nu eens tot aan 't zonnetje,

En tot de blaauwe lucht, Vliegt over al de daken heen, Draag 't kleine schuitje dan met een

Terwijl het windje zucht.

Misschien zij toen de kleine Wim, Gaat onze luchtbal naar de Krim,

En laat bij al de dapperen, Zijn aardig vaantje wapperen, 't Plooit al zijn kleine zijdjes uit, Ei zie, hoe schommeld reeds de schuit, Het stuift en slingert, wel verduld, Als 't paard dat trapt van ongeduld.

L. Meijer, Na de speeluren

(25)

t.o. 16

L. Meijer, Na de speeluren

(26)

17

't Drijft moog'lijk wel naar Spanje, Misschien ook neemt het wel de reis, Naar al het mooije van Parijs, Of ook naar Groot Brittanje;

Of 't brengt van onze tante Kee, Wat lekk're krakelingen mee;

Balonnetje, balonnetje, De groete aan het zonnetje,

En aan de blaauwe lucht;

Laat maar uw vaantje wapperen, En 't kleine schuitje klapperen,

Terwijl het windje zucht.

L. Meijer, Na de speeluren

(27)

18

De brand.

De vlam sloeg uit Buur Martha's hoeve, En klonk haar angstkreet door de lucht, Wilt kindren u met haar bedroeven, Die naauw de vlammen was ontvlugt, Haar man, die eens de kleine woning, Door zorg en vlijt had opgebouwd, Leefde op zijn erfje als een Koning,

Die grootheid, eer en roem aanschouwt, Maar 't mogt den goeden God behagen,

Die 't leven geeft en 't leven neemt, Hem van deze aarde op te vragen. -

Dit kindren! klinkt u toch niet vreemd.

L. Meijer, Na de speeluren

(28)

t.o. 18

L. Meijer, Na de speeluren

(29)

19

En nu kwam God de vrouw bedroeven, Die gij hier op dit plaatje ziet, Alleenlijk om haar te beproeven,

Want plagen, kindren! doet God niet.

De vlammen mogen 't erf vernielen, De weduw troostloos zijn en bang, De Heer schenkt zijn getrouwe zielen Steeds hulpe heel hun leven lang.

L. Meijer, Na de speeluren

(30)

20

De milddadige mina.

't Is zoet voor 't harte, we te doen, Den armen van zijn Goud te deelen:

En 't kind dat wonden tracht te heelen, Verdient van de ouders wel een zoen, Volg daarom 't lieve meisje na

Dat van haar overvloed wil geven, Zoo jong reeds balsem biedt voor 't leven Naar 't waardig voorbeeld van Mama,

Waar 't kindje van den armen schreit, Is Mina, met haar liefde gaven,

Naar 't voetspoor van zoo vele braven Tot nedrig weldoen steeds bereid.

Neem 't voorbeeld naar dit lieve kind, En worde 't helpen uw begeeren;

Die de armoe weldoet leent den Heere In wien God steeds zijn eere vindt.

L. Meijer, Na de speeluren

(31)

t.o. 20

L. Meijer, Na de speeluren

(32)

21

De goede grootvader.

De oude Dirk is een man, Die een fiks end loopen kan;

En al is hij oud van dagen, Hij durft meen'gen tocht te wagen.

Maar de kindren, lieve tijd!

Och! wat wordt er niet geschreid, Duurt zijn komst al eens wat langer,

Bang en banger,

Teekent zich der kleinen spijt.

Niet om 't geen de mand bevat;

Turen zij langs 't lange pad, Of de goede man mogt komen, Neen, naauw is zijn komst vernomen,

L. Meijer, Na de speeluren

(33)

22

Of uit regte kindermin, Blij van zin,

Leiden zij hem 't huisjen in.

De een brengt blij zijn sloffen aan, De ander, wil zijn stok bezorgen;

En naakt weder de andren morgen, Dan zien zij hem treurig gaan. - Zulke liefde past een kind:

Dat ook gij uw oudren mint, Welgezind

Zult gij dan uw pad volenden; - Moog' de Heer zijn zegen zenden, Die in u zijn blijdschap vindt.

L. Meijer, Na de speeluren

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

daoen-daoen boenga itoe. Bermoela diboeat djahitan berkeliling, laloe djahitkan oedjoeng benang soetra berpintal itoe sehoentai ditepi daoen dekat pangkalnja dan

De Ambtenaar van den

vens gaende copie van rijpe deliberatie ende in bysondere betrach- tinge nemende,dat hij,Vriesen,ende saecke vande M a r i e nberger thijn- den,waerop dese querelle

Voor onze U11 meisjes die voor het eerst 3-3 gaan spelen en ook voor het eerst echt gaan volleyballen, is deze reeks echt geweldig.. Een goede beslis-

Als gy, enz. en Everhard Kracyvanger, zie Hfdst. Meijer, Pieter Langendyk. Zijn leven en werken.. Uit deze woorden zien wij duidelijk, dat alleen de beschrijving van Don Quichot

op den duur alleen nog maar een figurantenrol vervullen, een bijrol, dat ik alleen nog maar mag logeren bij mensen die nog steeds de hoofdpersonen zijn, dat ik deel drie vorm van

Lezen is in deze opvatting niet affectief, maar technisch: een literaire tekst kan alleen begrepen worden door nauwgezette analyse van de intrinsieke opbouw en de organisatie van

It was one of those curious quirks of history when in 1783, barely a year after Elizabeth Wolff and Aagje Deken published their first realist novel in Dutch, Rhijnvis Feith