• No results found

Weg van het eurocentrisme. Representatie van de Congolese stemmen in Congo: een geschiedenis

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Weg van het eurocentrisme. Representatie van de Congolese stemmen in Congo: een geschiedenis"

Copied!
66
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Weg van het

eurocentrisme

Representatie van

Congolese stemmen in

Congo: een geschiedenis

YVES OTTEN

5742846

(2)

Vak: Masterscriptie Scriptiebegeleider: dr. P.A.L. Bijl Tweede lezer: dr. J.A.T. Rock

Opleiding: ma Nederlandse Taal en Cultuur Moderne letterkunde

Universiteit van Amsterdam Datum: 13-06-2014

Naam: Yves Otten Studentnummer: 5742846 E-mailadres:

(3)

Ons innerlijk is een bioscoop met een doorlopende voorstelling. We blijven maar geschiedenissen consumeren en produceren. Alles wat er gebeurt, wordt verteld, alle feiten worden in vorm van anekdotes te gelde gemaakt, het doel van geschiedenis is om een verhaal te worden.

(4)

Inhoudsopgave

Inleiding 1

1 Theoretisch kader 7

1.1 Can the subaltern speak? 7

1.2 Postcolonial theory, a critical introduction 12

1.3 Barthes’ reality effect en de willing suspension of disbelief 16

1.4 Focalisatie 19

2 Van Reybroucks doel en het schrijven over Congo 23

2.1 Van Reybroucks doel 23

2.1.1 Eerste aanleiding 24

2.1.2 Bronnen 24

2.1.3 Schrijven over Congo: een eurocentrische traditie 27

3 Receptie Congo: een geschiedenis 31

3.1 Recensies uit het Engelstalig gebied 31

3.2 Recensies uit het Nederlandstalig gebied 34

4 Tekstanalyse Congo: een geschiedenis 38

4.1 Disasi Makulo: stem uit het verleden 40

4.2 Herinnering en anekdote 46 4.2.1 Etienne Nkasi 47 4.2.2 Jamais Kolonga 51 4.3 De hedendaagse stem 54 5 Conclusie 57 6 Bibliografie 61

(5)

1

Inleiding

De AKO-literatuurprijs werd in 2010 uitgereikt aan David van Reybrouck, die met zijn

Congo: een geschiedenis veel lof oogstte. De jury omschreef het boek als 'een knap

gecomponeerd verhaal over slavernij en kolonialisme, veerkracht en overleven. Een meeslepend geschiedeniswerk van een historicus en romancier.'1 Het commentaar laat duidelijk zien wat de jury goed vindt aan het boek, maar de combinatie van ‘historicus en romancier’ heeft het boek ook veel kritiek opgeleverd.

In Congo: een geschiedenis beschrijft Van Reybrouck de geschiedenis van een land dat voor het eerst in kaart gebracht werd door de ontdekkingsreiziger Stanley – in Congo sprak hij een van de meest memorabele zinnen uit de mondiale koloniale geschiedenis uit: 'Doctor Livingstone, I presume?'2 – en een land dat een roerige geschiedenis te wachten stond. Van Reybrouck begint zijn geschiedenis in de inleiding met vijf dia’s waarin hij het leven van een Congolese jongen beschrijft in de vijf tijden waaruit de dia’s stammen. Zijn eerste

hoofdstuk begint Van Reybrouck op het moment dat de Europeanen het land betreden. Vanaf dat moment neemt hij de lezer aan de hand en leidt hem langs het Congo zoals de

ontdekkingsreizigers het zagen, Congo als Belgische kolonie, de onafhankelijkheidsstrijd en het bewerkstelligen van deze onafhankelijkheid tot en met het Congo zoals Van Reybrouck het zag ten tijde van het schrijven van Congo: een geschiedenis. Hij eindigt op het punt waar 'de geschiedenis nog warm is, vers en ongrijpbaar.'3 Van Reybrouck schreef een ongekend omvangrijk boek over de geschiedenis van dit land. De vraag die mij echter interesseert is: waarom schreef hij dit omvangrijke boek?

Van Reybrouck had een duidelijke reden om Congo: een geschiedenis te schrijven. Hij kon niet het boek over de geschiedenis van Congo vinden dat hij graag wilde lezen. In de inleiding van Congo: een geschiedenis beweert Van Reybrouck dat hij ter voorbereiding van een reis naar Congo enkele boekhandels bezocht, maar daar niet het soort boek vond dat hij zocht.

1 AKO-literatuurprijs. 9 juni 2014.

http://www.akoliteratuurprijs.nl/nieuws/archief/7/van-reybrouck-winnaar-ako-literatuurprijs-2010/.

2

Reybrouck, D. van, Congo: een geschiedenis. Amsterdam: Bezige Bij, 2010: 48.

(6)

2 Misschien moet ik het zelf dan maar schrijven, bedacht ik me toen, want ik behoor

kennelijk tot het slag schrijvers dat nu eenmaal de boeken schrijft die het zelf had willen lezen.4

Hij wilde een boek schrijven dat een genuanceerd – of genuanceerder dan de boeken die al verschenen waren – beeld van de Congolese geschiedenis schetst. Volgens Van Reybrouck is er geen boek met een dergelijk genuanceerd beeld. Ceuppens en De Mul constateerden enkele jaren voordat Congo: een geschiedenis verscheen onder andere ook dat een dergelijk boek niet voor handen was. In een artikel waarin ze, naar aanleiding van het

onafhankelijkheidsjubileum, de geschiedschrijving over Congo onderzoeken, beweren ze het volgende:

Er zijn in het Nederlands weinig goede populariserende boeken over het Belgisch koloniale verleden van 1885 tot 1960 geschreven. Het is een teken aan de wand voor de schaarste aan genuanceerde inzichten die het publieke debat voeden.5

Van Reybrouck heeft met Congo: een geschiedenis getracht een dergelijk genuanceerd boek toe te voegen aan de reeks boeken over Congo en het Belgisch koloniaal verleden. De genuanceerdheid moet blijken uit de hoeveelheid perspectieven die Van Reybrouck probeert te laten zien in Congo: een geschiedenis. Op die manier meent Van Reybrouck dat hij een andere geschiedenis heeft geschreven dan de boeken die al verschenen zijn over Congo. Hij wil het Congolese perspectief zichtbaar – of meer zichtbaar – maken. Van Reybrouck vond het schrijven van deze geschiedenis 'pas zinvol indien ik zoveel mogelijk Congolese stemmen aan het woord kon laten.'6 Hij is van mening dat de Congolees te weinig aan het woord komt in de traditie van boeken over Congo; de focus ligt teveel op Europa. Door zoveel mogelijk Congolezen aan het woord te laten, wil Van Reybrouck ten opzichte van de andere

geschiedenissen over Congo een ander geluid laten horen. Hij is van mening dat 'er natuurlijk niet een Congolese versie is van de geschiedenis, net zomin als er een Belgische, Europese of domweg 'blanke' versie bestaat.'7 Wat hij lijkt te zeggen, is dat ‘er niet slechts één waarheid geschreven en getoond kan worden, maar dat er op z’n minst sprake is van parallel

4

Reybrouck, van. Congo: 586.

5 Ceuppens, B., en De Mul, S. 'De vergeten Congolees. Kolonialisme, postkolonialisme en multiculturalisme in

Vlaanderen.' Een Leeuw in Een Kooi: De Grenzen Van Het Multiculturele Vlaanderen (2009): 58.

6

Reybrouck, van. Congo: 13.

(7)

3

histories.’8 De geschiedenis kan – en moet wellicht – vanuit allerlei perspectieven geschreven worden.

Zoals ik in het begin van deze inleiding al schreef, werd Congo: een geschiedenis niet alleen lovend ontvangen. Het boek kreeg ook de nodige kritiek te verduren, vaak toegespitst op het doel waarmee Van Reybrouck dit boek heeft geschreven. De lovende woorden van de jury van de AKO-literatuurprijs waarin Van Reybrouck weggezet wordt als 'historicus en romancier' is in enkele recensies terug te vinden als kritiek in plaats van een compliment. Een historicus en een romancier zijn haast tegenpolen. Een ander punt van kritiek is de manier waarop Van Reybrouck de geschiedenis van Congo reconstrueert. Ludo de Witte, onder andere Congo-kenner, uit deze kritiek.

Van Reybrouck steunt te veel op analyses en 'informanten' die het neokoloniale perspectief genegen zijn. […] Het volstaat echter niet om anekdotes, herinneringen en meningen van tientallen mensen samen te brengen om een geschiedenisgang te reconstrueren.9

Enerzijds is er dus het doel van Van Reybrouck om zoveel mogelijk Congolezen aan het woord te laten, anderzijds is er de kritiek dat er op die manier geen verleden gereconstrueerd kon worden. In dit onderzoek zal ik ingaan op de manier waarop Van Reybrouck een verleden reconstrueert aan de hand van herinneringen en anekdotes. Ik zal niet onderzoeken of de feiten die Van Reybrouck presenteert in Congo: een geschiedenis waar zijn. Mijn aandacht zal enkel uitgaan naar de anekdotes en herinneringen van de Congolezen die Van Reybrouck gebruikt in Congo: een geschiedenis en de problematiek daarvan. De kritiek uit de recensies gebruik ik als opstap naar een uitgebreid onderzoek naar de stemmen van de Congolezen in

Congo: een geschiedenis. Een vraag die ik in dit onderzoek zal proberen te beantwoorden is

hoe de Congolese stemmen, herinneringen en anekdotes in Congo: een geschiedenis weergegeven worden en welke rol ze spelen in het verhaal. Ik zal hierbij letten op de representatie van de Congolese stemmen en de mogelijke vertroebeling van de grens tussen non-fictie en fictie. Tevens zal ik in dit onderzoek twee andere vragen proberen te

beantwoorden. Ten eerste welk doel Van Reybrouck voor ogen had met het schrijven van

Congo: een geschiedenis en ten tweede hoe Congo: een geschiedenis is ontvangen in zowel

binnen- als buitenland.

Om te beginnen zal ik in het eerste hoofdstuk een theoretisch kader schetsen. Ik zal

8

Jones, G. ‘De Slavernij is onze geschiedenis (niet)’, Low Countries Historical Review, vol. 127-4, 2012, 72.

(8)

4

hierbij ingaan op verschillende teksten die het instrument zullen vormen waarmee ik later de representatie van de Congolese stemmen, herinneringen en anekdotes zal analyseren. In het theoretisch hoofdstuk zal ik allereerst ingaan op een essay van Spivak, Can the subaltern

speak?. In dit essay schetst zij de problemen rondom de representatie van de zogenoemde subaltern. Een subaltern is volgens Spivak een persoon of bevolkingsgroep die onderdrukt is

en, volgens Spivak, niet bij machte is zijn of haar stem te laten horen. Ik zie hier een overeenkomst met de positie van de Congolezen. Vervolgens zal ik ingaan op het boek

Postcolonial theory, a critical introduction van Leela Ghandi. Dit werk biedt mij een kader

waarbinnen ik naar Congo: een geschiedenis zal kijken. Gandhi heeft in haar eerste hoofdstuk een korte introductie van postkolonialisme, een stroming binnen het literatuuronderzoek dat een bepaald perspectief met zich meebrengt. Tevens gaat Gandhi in op het essay van Spivak.

Om de analyse te kunnen doen, is het noodzakelijk enkele concepten uiteen te zetten, welke ik zal gebruiken bij mijn analyse van de Congolese stemmen, herinneringen en

anekdotes. Ik bespreek achtereenvolgens het reality effect van Barthes en de willing

suspension of disbelief van Coleridge. Het reality effect van Barthes omvat het idee dat een

auteur tijdens het schrijven van een boek actief bezig is met het boek zo ‘echt’ mogelijk te maken. Belangrijk hierbij is de toevoeging van onnodige details die het verhaal ‘echter’ lijken te maken, maar geen bijdrage hebben aan het verhaal op zich. Ik heb het vermoeden dat Van Reybrouck hiervan gebruikt maakt, wat het schrijven van een geschiedenis problematiseert. Tevens kan de auteur bij het schrijven van een boek een beroep op de lezers willing

suspension of disbelief. De auteur verlangt van de lezer dat deze wat hij schrijft voor waar

aanneemt, ondanks dat dit niet altijd het geval is. Er wordt dus van de lezer verlangd om mee te gaan in de fictie van een auteur, omdat het lezen van een boek anders onmogelijk lijkt te zijn. In Congo: een geschiedenis komen tekstelementen voor waarvan ik niet zeker ben of het fictie is of niet, waardoor de willing suspension of disbelief bij de lezer aanwezig moet zijn om het werk als geschiedenis te kunnen lezen. Ter afsluiting van het theoretisch hoofdstuk bespreek ik een stuk uit Mieke Bals Narratology over het concept ‘focalisatie’, een concept waarmee aangeduid kan worden wie er in een verhaal aan het woord is. Door het gebruik van deze concepten kan ik de manier waarop Van Reybrouck de Congolese stemmen weergeeft analyseren.

In het tweede en derde hoofdstuk zal ik ingaan op enerzijds het doel van Van Reybrouck en anderzijds de receptie van Congo: een geschiedenis. Om het doel van Van Reybrouck duidelijk te maken, maak ik gebruik van de inleiding uit Congo: een geschiedenis en enkele interviews. Tevens zal ik een paragraaf wijden aan de context en discussie over de

(9)

5

koloniale geschiedschrijving met betrekking tot Congo waarbinnen het boek gepubliceerd werd. Ik wil hierbij een beeld schetsen van de positie die Congo: een geschiedenis inneemt in de discussie en het debat over de postkoloniale geschiedschrijving ten opzichte van eerder verschenen werken over Congo. De beschrijving van de context is naar aanleiding van Van Reybroucks opmerking dat hij 'de Congolezen zoveel mogelijk aan het woord laat om het eurocentrisme dat hem ongetwijfeld parten zou spelen op zijn minst uit te dagen' en het feit dat er volgens Van Reybrouck niet een eenduidige geschiedenis bestaat, maar dat alles afhangt van perspectief.10 Van Reybrouck lijkt zich namelijk duidelijk af te zetten tegen en kritiek te hebben op hetgeen eerder gepubliceerd is over Congo. In het derde hoofdstuk zal ik kijken naar de receptie van het boek door middel van een analyse van enkele recensies. Ik zal hierbij naast recensies uit het Nederlandstalig gebied, tevens recensies uit het Engelstalig gebied bespreken, omdat sinds maart 2014 het boek Congo: een geschiedenis vertaald is naar het Engels en uitgegeven is onder de naam Congo: the epic history of a people. Ik zal de recensies niet enkel analyseren op de kritiek; het noemen van enkel de kritiek op een dergelijk bewierookt boek zou een verkeerde weergave van de receptie ten gevolge hebben. De kritiek op het boek, waarvan ik hierboven al een eerste weergave heb gegeven, zal een illustratie vormen bij het probleem dat ik bij het lezen van Congo: een geschiedenis heb geconstateerd en in de rest van mijn onderzoek verder zal uitwerken middels een analyse van de

representatie van enkele Congolese stemmen, herinneringen en anekdotes. Ik zal hierbij letten op de plaats die de stemmen innemen in de geschiedenis die Van Reybrouck weergeeft en de eventuele fictionele elementen van deze representaties van de Congolezen.

Congo: een geschiedenis is, naar de woorden van De Witte, gebaseerd op de

anekdotes en herinneringen van informanten, veelal Congolezen. In de omvangrijkheid van zijn boek heeft Van Reybrouck een groot aantal Congolezen de revue laten passeren. Om een duidelijk overzicht te kunnen geven van de representatie van verschillende Congolese

informanten, heb ik ze ingedeeld in drie categorieën op basis van de tijd waarin de Congolese informanten leefden of leven en op welke manier hun stemmen, herinneringen en anekdotes tot Van Reybrouck zijn gekomen en door hem zijn gepresenteerd in het boek. De eerste categorie bestaat uit Congolezen die niet meer in leven zijn en derhalve geen directe getuigen zijn. Hun anekdotes en herinneringen zijn op een indirecte manier bij Van Reybrouck

gekomen. De tweede categorie bestaat uit Congolezen die nog in leven zijn en door middel van herinneringen hun verleden met Van Reybrouck delen. Tevens zijn er van Congolezen uit

(10)

6

deze categorie geschreven bronnen die Van Reybrouck heeft kunnen gebruiken. De derde categorie bestaat louter uit Congolese informanten uit het heden. Van Reybrouck kan deze Congolezen dus rechtstreeks spreken, maar bij de gesprekken ligt de focus niet op het

verleden van de informanten, maar juist op het heden. Deze informanten zijn actief deelnemer van de geschiedenis. Per categorie analyseer ik twee Congolezen en hun herinneringen, anekdotes en stemmen. Ik zal hierbij ingaan op de manier waarop de herinneringen, stemmen en anekdotes in de tekst gepositioneerd worden als onderdeel van het verhaal. Daarbij zal ik letten op concepten als focalisatie, fictionaliteit en authenticiteit. Op die manier hoop ik een antwoord te formuleren op de vraag welke plek de Congolese stemmen, herinneringen en anekdotes innemen in Van Reybroucks Congo: een geschiedenis.

(11)

7

1 Theoretisch kader

In dit hoofdstuk zal ik het theoretisch kader van mijn onderzoek. Om de representatie van de Congolese stemmen te kunnen onderzoeken, heb ik allereerst een probleem nodig. Van Reybrouck laat zoveel mogelijk Congolezen aan het woord, maar volgens Spivak is het niet mogelijk voor een subaltern om te spreken of zich te laten horen. Ik zal de termen subaltern en representatie bespreken aan de hand van Spivaks essay Can the subaltern speak? en Gandhi’s Postcolonial theory, a critical introduction. Vervolgens zal ik de concepten bespreken die ik nodig heb een analyse te kunnen maken. Dit zijn het reality effect van Barthes, het concept willing suspension of disbelief en de term ‘focalisatie’.

1.1 Can the subaltern speak?

Aan het begin van haar essay maakt Spivak een tweedeling. In haar beleving is er sprake van een Subject – of subject – en een Object – of object. Spivak speelt in haar essay met het hoofdlettergebruik bij de termen subject en object. Hiermee probeert ze mijns inziens de vergankelijkheid en de relativiteit van deze twee begrippen aan te geven. Maar wat is het Subject? En wat is het Object volgens Spivak?

Volgens Spivak is het Westen het Subject11, wat het Object het tegenovergestelde maakt. In het begin van haar essay spreekt ze niet over het Object, maar ligt haar focus op het Subject. Het Object komt enkel voort als product van de denkwijzen van het Subject.

It is not only that everything they [Subject] read, critical or uncritical, is caught within the debate of the production of that Other, supporting or critiquing the constitution of the Subject as Europe.12

Spivak lijkt te beweren dat alles wat het Subject schrijft en leest, bijdraagt aan de productie van het Object, oftewel de ander. Maar volgens Spivak is dit niet de manier om een

geschiedenis te beschrijven.

This is not to describe “the way things really were” or to privilege the narrative of history as imperialism as the best version of history. It is, rather, to offer an account of how an explanation and narrative of reality was established as the normative one.13

11 Spivak, G. C. 'Can the subaltern speak?.' In: The Post-colonial Studies Reader, 2e editie, Londen/New York:

Routledge, 2006: 24.

(12)

8

Spivaks bezwaar lijkt te zijn dat er sprake is van een geschiedenis die de norm vormt. En deze geschiedenis kent weinig tot geen concurrentie. Een dergelijke geschiedenis, geschreven vanuit het perspectief van het Subject, is eenkennig en biedt weinig tot geen ruimte tot

aanpassingen. Tevens ontbreekt er een geschiedschrijving vanuit een afwijkend perspectief. In het licht van deze bewering lijkt Congo: een geschiedenis juist een geschiedschrijving vanuit een ander perspectief, aangezien hij geprobeerd heeft het eurocentrisme uit te dagen.14 Met de observatie dat schrijven vanuit enkel het perspectief van het Subject te eenduidig is, bouwt Spivak op naar de introductie van het begrip subaltern en de vraag die zij over de subaltern stelt. Maar wat is een subaltern? De subaltern staat voor een onderdrukte positie in de maatschappij waarbij de subaltern beperkte mogelijkheden heeft om zich te uiten. De positie van de subaltern en de positie van de Congolees in Congo: een geschiedenis lijken

overeenkomstig. Ze zijn niet bij machte zich te laten horen en hebben daar iemand anders voor nodig. Volgens Foucault en Deleuze kan de subaltern, onder de juiste condities, wel spreken.

According to Foucault en Deleuze […] the oppressed, if given the chance (the problem of representation cannot be bypassed here) [...] can speak and know their conditions.15

Spivak heeft echter haar twijfels hierbij. Zij vraagt zich af of die onderdrukten – in haar vocabulaire de subaltern – überhaupt kunnen spreken. Vandaar dat Spivak de vraag stelt: can

the subaltern speak?16 Verder meent Spivak dat het probleem van de representatie niet

genegeerd kan worden. Dit probleem zal ik nader verklaren in de volgende paragraaf. De vraag of de subaltern kan spreken, is een vraag die volgens Spivak continu gesteld moet worden door academici: ‘They must ask, Can the subaltern speak?’17 De academici die deze vraag stellen, zijn bekend onder de naam Subaltern Studies. Vanuit deze groep academici is er een discussie ontstaan over de – nationalistische – geschiedschrijving van India.

The historiography of Indian nationalism has for a long time been dominated by elitism – colonialist elitism and bourgois-nationalist elitism… shar[ing] the prejudice that the making of the Indian nation and the development of the consciousness-nationalism which confirmed this process were exclusively or predominantly elite achievements. In the

13

Spivak. ‘Can the subaltern speak?’: 25.

14 Reybrouck, van. Congo: 13.

15 Spivak. ‘Can the subaltern speak?’: 25. 16

Ibidem

(13)

9 colonialist and neo-colonialist historiographies these achievements are credited to British colonial rulers, administrators, policies, institutions, and culture; in the nationalist and neo-nationalist writings – to Indian elite personalities, instructions, activities and ideas.18

De geschiedenis van India wordt geschreven vanuit een Brits kolonisator-perspectief. En vanuit dat perspectief is er geen ruimte voor de niet-elite, oftewel de Other dan wel object. Spivak beweert dat de geschiedenis geschreven is, en wordt, vanuit het perspectief van het Subject, zonder aandacht voor het verhaal van de Other. Alles wat in de geschiedenis terecht komt, is bepaald door het Subject, de elite. Op dit punt valt de opvatting van Spivak goed te rijmen met die van Van Reybrouck. Ook Van Reybrouck is van mening dat er een ander geluid moet komen, dat er in de geschiedschrijving meer aandacht moet komen voor de Other, de subaltern, of in het geval van Congo: een geschiedenis, de Congolees. Volgens Spivak moet er een tegengeluid komen voor het geluid van de elite. In het geval van Van Reybrouck biedt hij een tegengeluid aan de heersende opvatting over Congolese geschiedschrijvingen, waarin het eurocentrisme en het elitaire, academische perspectief leidend zijn.

Against the indigenous elite we may set what Guha calls “the politics of the people”.19

Tegenover dit elitaire, academische perspectief moet een perspectief vanuit het volk, vanuit de onderdrukte staan. Er schuilt hier echter een probleem. De informanten die de meest waardevolle informatie en inzichten over de onderdrukte groep kunnen geven aan het Subject, zijn de intellectuelen die uit het oorspronkelijke land komen. Het probleem met deze

informanten is dat ze tot de elitaire laag behoren.

Certain varieties of the Indian elite are the best native informants for first-world

intellectuals interested in the voice of the Other. But one must nevertheless insist that the colonized subaltern subject is irretrievably heterogeneous.20

Guha is, volgens Spivak, van mening dat er meerdere lagen zijn die aan het woord kunnen komen. Ik zal hieronder de vier lagen die Guha presenteert weergeven. De eerste twee lagen behoren tot de elite, de onderste twee lagen tot de ‘people’.

18 Spivak. ‘Can the subaltern speak?’: 25-26. 19

Spivak. ‘Can the subaltern speak?’: 26.

(14)

10 1. Dominant foreign groups

2. Dominant indigenous groups on the all-India level 3. Dominant indigenous groups at the regional level

4. The terms ‘people’ and ‘subaltern classes’ [are] used as synonymous throughout [Guha’s definition]. The social groups and elements included in this category represent the demographic difference between the total Indian population and all those whom we have described as the ‘elite’.21

Deze vier lagen representeren mogelijke informanten, stemmen vanuit alle lagen van de bevolking. Deze lagen kunnen per gebied verschillen. Het doel van onderzoek is ‘to investigate, identify and measure the specific nature and degree of the deviation of [the] elements from the ideal and situate it historically.’22

De deviatie staat voor de mate waarin een geschiedenis die gebruik maakt van deze vier lagen afwijkt van het ideaal, de normatieve geschiedenis, oftewel de geschiedenis vanuit het perspectief van het Subject.

Ik wil nog nader ingaan op de onderste laag uit de verdeling hierboven, aangezien deze voor mijn onderzoek het meest relevant is. Van Reybrouck probeert namelijk Congolezen aan het woord te laten, die volgens mij tot die laag gerekend kunnen worden.

For the “true” subaltern group, whose identity is its difference, there is no unrepresentable subaltern subject that can know and speak itself; the intellectual’s solution is not to abstain from representation.23

Voor deze groep is er geen subject, of zij kunnen geen subject zijn van een nog lagere groep. Eerder heb ik geschreven dat de subaltern het best gerepresenteerd kunnen worden door de elitaire, academische laag. Het lijkt dus zo te zijn dat een bepaalde laag de beste informant is voor een laag eronder. Aangezien de subaltern in de onderste laag gepositioneerd is, kunnen zij geen informant zijn voor een laag eronder. De subaltern is in alles een object. De vragen die we moeten stellen, als we deze laag willen onderzoeken, is hoe we hun bewustzijn kunnen raken en met welke stem de subaltern zou kunnen spreken.24 Foucault stelt:

To make visible the unseen can also mean a change of level, addressing oneself to a layer of material which had hitherto had no pertinence for history and which had not been recognized as having any moral, aesthetic or historical value.25

21

Spivak. ‘Can the subaltern speak?’: 26.

22 Spivak. ‘Can the subaltern speak?’: 27. 23 Ibidem

24

Ibidem

(15)

11

Volgens Foucault is het mogelijk om iets zichtbaar te maken, door van niveau, van laag te wisselen. Spivak stelt vervolgens:

When we come to the concomitant question of the consciousness of the subaltern, the notion of what the work cannot say becomes important.26

Volgens Spivak is het belangrijk te onderzoeken wat er niet gezegd kan worden. Het is wellicht wel mogelijk voor een subaltern om te spreken. Het probleem ligt echter in hetgeen er gezegd kan worden. Is het voor de subaltern mogelijk om vrijuit te spreken en alles te zeggen wat de subaltern wil. Of zijn hier ook restricties aan? Ik ga in Congo: een

geschiedenis onderzoeken welke positie de stemmen, herinneringen en anekdotes innemen en

hoe Van Reybrouck ze gebruikt. Zijn ze leidend in zijn geschiedenis, of wellicht slechts een illustratie?

Er is een dus probleem. Wanneer de academici de subaltern gaan bestuderen, dan worden zij de elite, de groep intellectuelen die over de subaltern gaan schrijven. Zij nemen een positie in, waarvan zij eerder afstand namen en waaruit hun onderzoek ontstond. Spivak stelt voor, zoals blijkt uit bovenstaand citaat, dat er onderzocht moet worden wat een tekst niet kan zeggen. Wat er niet kan zeggen, zegt volgens Spivak meer, dan wat er wel gezegd kan worden. De subaltern schuilt in de tekst in de elementen die niet gezegd worden. Al wat gezegd wordt, zoals ze al eerder aangaf, is het werk van de intellectuele elite. Maar iets wat er niet is, kan niet onderzocht, laat staan gevonden worden. Het is dus zaak eerst te onderzoeken wat er wel gezegd en geschreven kan worden, om vanuit daar iets te zeggen over hetgeen dat niet gezegd kan worden. Om dit te doen zal ik de Congolezen in Congo: een geschiedenis analyseren op basis van hoe ze gerepresenteerd worden en welke rol ze innemen in het verhaal van Van Reybrouck. Positioneert hij de Congolezen enkel als personen, informanten die hij gesproken heeft, of vertroebelt met de weergave van de Congolezen de grens tussen non-fictie en fictie? Om dat te kunnen bepalen, moet ik duidelijk kunnen maken wanneer een tekst gelezen kan worden als fictie of als non-fictie. Om dit te kunnen doen, bespreek ik de

willing suspension of disbelief, alsmede het reality effect van Roland Barthes. Ook het

concept ‘focalisatie’ vormt een handvat voor mijn analyse. In de volgende paragraaf zal ik eerst Gandhi’s Postcolonial theory, a critical introduction bespreken. In haar boek geeft Gandhi een introductie op het veld van de postkoloniale studies. Verder wijdt zij nog ook nog uit over de concepten subaltern en representatie.

(16)

12

2.2 Postcolonial theory, a critical introduction

In haar introductie op het postkoloniale tijdperk, een tijdperk dat begon op het moment dat de koloniën zelfstandige naties werden, noemt Gandhi het begrip subaltern, wat zij als volgt beschrijft:

By “subaltern” Spivak meant the oppressed subject [...] or more generally those “of inferior rank”.27

Volgens Gandhi doelt Spivak, als zij de term subaltern gebruikt, op de onderdrukten, of op een algemenere wijze zij van een inferieure rang. Het gebruik van subaltern duidt op een sterke tweedeling in een bevolking, een indeling op basis van ‘onderdrukker’ versus

‘onderdrukte’, dus op basis van het niveau van de laag die ze innemen in de bevolking. Het label van subaltern kan op basis van verschillende kenmerken toebedeeld worden, namelijk op basis van ‘class, caste, age, gender and office or in any other way.’28

De problematiek van de subaltern wordt door een groep academici onderzocht, bekend als de Subaltern Studies.

[Subaltern studies] defined itself as an attempt to allow the ‘people’ finally to speak within the jealous pages of elitist historiography and, in so doing, to speak for, or to sound the muted voices of, the truly oppressed.29

Wat is het probleem waarmee de subaltern te maken heeft? Ze worden niet gehoord of hebben geen vrijheid om te spreken, op de pagina’s van de elitaire geschiedschrijving. De

subaltern is dus onderdrukt en wordt door de overheersende partij – ik noem ze de ‘elite’ – uit

de geschiedenis gehouden.

Een treffend voorbeeld hiervan is de NTR-serie ‘De Slavernij’ die in 2012 op de Nederlandse televisie werd uitgezonden. In deze serie werd aandacht besteed aan het koloniale verleden en het slavernijverleden van Nederland. Het doel van de serie was ‘het doorbreken van de stilte rondom het Nederlandse slavernij verleden.’30

In de serie waren twee presentatoren aan het woord, namelijk Daphne Bunskoek – een blanke vrouw – en Roué Verveer – een donkere man. Verveer had in de serie ‘een bijrol als onwetende’, terwijl

27 Gandhi, L. Postcolonial theory: A critical introduction. Edinburgh: Edinburgh University Press, 1998: 1. 28 Ibidem

29

Gandhi. Postcolonial theory: 2.

(17)

13

Bunskoek ‘voor het grote, serieuze verhaal stond.’31

Onderzoeker en publicist Sandew Hira zei er het volgende over:

Een van de dingen die lachwekkend is aan de serie is de verhouding tussen Roué Verveer en Daphne Bunskoek. Dat is Sjors en Sjimmie voor mij. Eigenlijk is de verhouding zo: een zwarte man weet niks van zijn geschiedenis. En een blanke vrouw gaat vertellen hoe die geschiedenis in elkaar zit. […] Je zou een zwart persoon moeten hebben die de serie draagt vanuit kennis van slavernij en zo’n blanke persoon zou dan opgevoed moeten worden. […] Het is alsof de Duitser de Jood gaat uitleggen hoe de Holocaust in elkaar zat.32

Wat uit dit voorbeeld blijkt, is dat de geschiedenis tot op de dag van vandaag vanuit de elitaire positie verteld wordt. Het is de blanke die het verhaal vertelt en de zwarte die als onwetend wordt afgeschreven. Hij wordt in de positie van de subaltern geplaatst. De blanke, elitaire intellectuelen zijn nog steeds nodig om de geschiedenis te vertellen. Congo: een geschiedenis is eenzelfde wijze opgebouwd. Van Reybrouck – de blanke intellectueel – vertelt de

geschiedenis van Congo, terwijl de Congolezen de positie van de onwetenden in nemen. Over het ontbreken van de subaltern in de elitaire geschiedschrijving schrijft Spivak dat de academici van de Subaltern Studies tegen een problematische relatie aanlopen tussen de ‘investigator and the (un)knowing subject of subaltern histories.’33

Als vervolg hierop stelt Spivak twee vragen: ‘can we touch the consciousness of the people, even as we investigate their politics?’ en ‘with what voice-consciouness can the subaltern speak?’34

Door deze vragen te stellen, plaatst Spivak zichzelf en degene die onderzoek doen naar de subaltern middenin het bekende en problematische veld van representation en representability.’35 De problematiek ligt dus tussen de twee begrippen representation en representability. De eerste staat voor de representatie, de weergave van de subaltern. De vraag is hier niet of de

subaltern weergegeven kan worden, maar hoe dit gebeurt. Representability staat voor de

mogelijkheid om überhaupt gerepresenteerd te worden. De vraag bij dit concept is niet hoe het gebeurt, maar of het mogelijk is. In dit onderzoek zal ik kijken naar het concept

representation. Van Reybrouck biedt de lezer verschillende perspectieven in zijn boek en

sommige Congolezen lijken op het eerste gezicht te kunnen spreken. Ik zal mij richten op de manier waarop dit gebeurt en de rol die de stemmen innemen in het verhaal.

31

Jones. ‘De Slavernij is ons verleden (niet)’: 70.

32 Jones. ‘De Slavernij is ons verleden (niet)’: 70. 33 Gandhi. Postcolonial theory: 2.

34

Ibidem

(18)

14

De onderzoeker die zich bezighoudt met dit vraagstuk loopt volgens Gandhi echter tegen een probleem aan.

How can the historian/investigator avoid the inevitable risk of presenting herself as an authoritative representative of subaltern consciousness?36

Het probleem voor de historicus/onderzoeker is dus dat het schier onmogelijk is om over de

subaltern te schrijven zonder de positie van de elite in te nemen. ‘The complex notion of

subalternity is pertinent to any academic enterprise which concerns itself with historically determined relationships of dominance and subordination.’37

Voor Van Reybrouck zal dat inhouden dat hij, ondanks zijn voornemen zoveel mogelijk Congolezen aan het woord te laten, altijd een bepaalde positie blijft innemen ten opzichte van de Congolezen waarover hij schrijft. De vraag of de subaltern kan spreken, is ‘utterly unanswerable, serious and half-pariodic, this question circulates around the self-consciousness scene of postcolonial texts, theory, conferences and conversations.’38

De vraag die Spivak stelt, is niet te beantwoorden en vooral bedoeld om over na te denken. Daarom onderzoek ik ook de manier waarop Van Reybrouck de Congolese stemmen verwerkt in zijn verhaal, in plaats van een antwoord te formuleren op de vraag of het überhaupt mogelijk is.

De vraag can the subaltern speak? is dus een vraag die niet te beantwoorden is met een simpel ‘ja’ of ‘nee’. De vraag dient als een handvat, als achtergrondinformatie. Het is een belangrijke vraag die je jezelf moet stellen wanneer je onderzoek doet naar postkoloniale teksten. Deze vraag is zeer relevant voor mijn onderzoek, niet zozeer omdat ik een eenduidig antwoord hierop zal kunnen geven, maar het zorgt wel voor een problematisering van Van Reybroucks voornemen de Congolezen aan het woord te laten. Wat Van Reybrouck ook doet om ze aan het woord te laten, de meeste Congolezen nemen ten opzichte van de auteur een

subaltern-positie in39, terwijl Van Reybrouck zich, volgens Spivak, zal profileren als een academicus uit de elitaire laag.

Een ander concept uit het boek van Gandhi dat ik wil bespreken is dekolonialisatie. Het proces van dekolonialisatie gaat volgens Gandhi gepaard met een ‘will-to-forget’.40 De vroegere kolonisator wil het pijnlijke verleden uitwissen en een nieuwe start maken. Gandhi

36 Gandhi. Postcolonial theory: 2. 37

Ibidem

38 Ibidem

39 Lumumba en andere invloedrijke, politieke Congolezen vallen buiten deze bewering. Met ‘de meeste

Congolezen’ doel ik op wat Van Reybrouck de ‘gewone Congolees’ noemt.

(19)

15

noemt het ook wel ‘postcolonial amnesia’41

, post-koloniale vergeetachtigheid. Als reacties op de vergeetachtigheid – wanneer de koloniën weer zelfstandige landen zijn – is in de

academische wereld een nieuwe stroming ontstaan, namelijk de postcolonial studies. Gandhi stelt:

It is a disciplinary project devoted to the academic task of revisiting, remembering and, crucially, interrogating to colonial past.42

Het is de taak van het postkolonialisme in actie te komen tegen het – willen – vergeten van het koloniale tijdperk. Men moet actief bezig blijven met het verleden door middel van, zoals hierboven genoemd staat, het herbezoeken en herinneren van de geschiedenis. Als

belangrijkste taak wordt academici echter opgelegd om in gesprek te blijven gaan met het verleden, opdat niks vergeten wordt. De vraag die Spivak stelt, is hierin een belangrijk handvat. Met Congo: een geschiedenis probeert Van Reybrouck de dialoog met het verleden aan te gaan. In een lange traditie van boeken over de voormalige kolonie publiceert Van Reybrouck het als een tegengeluid. Hij is van mening dat in de boeken die eerder

gepubliceerd zijn over Congo er een eenzijdig beeld geschetst wordt. Ik zal deze traditie nog nader bespreken.

In bovenstaande paragrafen heb ik een beeld geschetst van het probleem met betrekking tot het weergeven van de subaltern. Onder andere Spivak is van mening dat een

subaltern niet kan spreken, maar ook over de representeerbaarheid van de subaltern wordt

gediscussieerd. In mijn analyse van Congo: een geschiedenis ga ik er echter vanuit dat een

subaltern wel weergegeven kan worden, vandaar dat ik mij bezighoud met de manier waarop

ze worden weergegeven, niet of het mogelijk is. Om dit te kunnen doen, heb ik enkele

concrete handvatten nodig. Concepten die aanwijsbaar zijn in een tekst en iets kunnen zeggen over de manier waarop de Congolees wordt weergegeven in Congo: een geschiedenis. In de volgende twee paragrafen bespreek ik achtereenvolgens Barthes’ reality effect en het gebruik van useless details, de willing suspension of disbelief en het begrip van ‘focalisatie’.

41

Gandhi. Postcolonial theory: 4.

(20)

16

2.3 Barthes’ reality effect en de willing suspension of disbelief

In zijn boek The Rustle of Language wijdt Roland Barthes een hoofdstuk aan wat hij het

reality effect noemt. Een van de aspecten van dit reality effect is de rol die de auteur speelt in

het scheppingsproces van een tekst. Als een auteur in zijn tekst iets beschrijft, probeert hij ervoor te zorgen dat zijn tekst zo ‘echt’ mogelijk lijkt. Om dit te bewerkstellingen voegt een auteur volgens Barthes useless details toe.

Even if they are not numerous, the “useless details” therefore seem inevitable: every narrative, at least every Western narrative of the ordinary sort nowadays, posseses a certain number.43

Het toevoegen van deze useless details is volgens Barthes dus onvermijdelijk. De hoeveelheid ervan kan verschillen, maar ze zijn aanwezig in elk – in ieder geval Westers – narratief. Maar wat zijn die useless details dan?

Barthes begint zijn hoofdstuk met beschrijving uit een boek waar op een gegeven moment op de deur van een cel geklopt wordt: ‘after an hour and a half, there was a gentle knock at a little door behind her.’44 Volgens Barthes zitten er in deze korte passage enkele

useless details.

[…] in Michelet’s sentence, we have the same difficulty in accounting structurally for all the details: that the executioner came after the painter is all that is necessary to the account; how long the sitting lasted, the dimension and location of the door are useless (but the theme of the door, the softness of the death’s knock have an indisputable symbolic value).45

Een tekst is dus doordrongen van details die geen directe bijdrage leveren aan de

begrijpelijkheid van het verhaal. De details worden toegevoegd om de tekst aannemelijker te maken. De auteur wil de lezer het gevoel geven dat hij de werkelijkheid leest. Maar maken de

useless details het geheel ook geloofwaardiger? Brengt het de tekst dichter naar de

werkelijkheid? Barthes schrijft hier het volgende over:

43 Barthes, R. ‘From history to reality’. In: The rustle of language. California: University of California

Press,1989: 142.

44

Barthes. ‘From history to reality’: 143.

(21)

17 The writer here fullfills Plato’s definition of the artist as a maker in the third degree, since he imitates what is already the simulation of an essence.46

Barthes vergelijkt het schrijven met het uitbreiden van een schilderij: je voegt elemenenten toe aan iets wat al een afspiegeling is van de werkelijkheid. Dus in plaats van dat de useless

details een tekst een stapje dichter bij de werkelijkheid brengen, vervreemd een tekst volgens

Barthes dus juist verder van de werkelijkheid wanneer een tekst op een dergelijke manier wordt aangekleed. Op deze manier problematiseert Barthes wat hij het reality effect noemt. Om een tekst aannemelijk te maken, zijn useless details nodig. Zij zorgen voor het reality

effect; door een tekst echter te laten lijken, moet die dichter bij de werkelijkheid komen. Maar

eigenlijk vindt er volgens Barthes dus een beweging plaatst weg van de werkelijkheid. Een voorbeeld:

Zijn vader deed in palmolie. Met zijn machete klom hij hoog in de palmboom om de trossen vette noten los te hakken. Daarna perste hij die trossen tot het prachtige sap eruit liep,

dieporanje, een soort vloeibaar koper dat als sinds mensenheugenis de rijkdom van deze streek uitmaakte.47

In dit citaat beschrijft Van Reybrouck Makulo’s vader die de boom inklimt. Om deze weergave levendiger, werkelijker te maken, voegt de schrijver enkele useless details toe die niks bijdragen aan het verhaal zelf. ‘Het prachtige sap’ en ‘een soort vloebaar koper’ zijn elementen in de tekst die het geheel echter moeten laten lijken. Volgens Barthes werkt dit juist averechts. De useless details vervreemden een tekst van de werkelijkheid, maar zonder de useless details lijkt de tekst minder realistisch voor de lezer. Het gebruik van useless

details48 is ook aanwijsbaar bij de weergave van Congolese stemmen.

De lezer heeft een duidelijke rol bij Barthes. De lezer is een kritisch publiek dat de schrijver voor zich moet winnen. De auteur moet dus proberen de lezer iets voor te leggen wat de werkelijkheid niet te ver uit het oog verliest, waardoor de lezer blijft geloven in de

aannemelijkheid van de tekst. De auteur is bij een fictioneel werk dus sterk afhankelijk van de

willing suspension of disbelief van de lezer. Deze term is geïntroduceerd door Samuel Taylor

Coleridge en staat voor het volgende:

It [willing suspension of disbelief] implies a contract between the author and reader: the reader is encouraged to imagine that what is portrayed is real or possible rather than

46 Barthes. ‘From history to reality’: 145. 47

Reybrouck, van. Congo: 41-42.

(22)

18 remain querulously aware of its fictionality and impossibility, and hopes thereby to attain satisfactions and discoveries for which involvement, not distance, is required.49

De willing suspension of disbelief houdt dus in dat de lezer bij het lezen van een tekst

vertrouwen moet hebben in de auteur en dat de lezer, tot op zekere hoogte, mee moet gaan in de verbeelding van de auteur. De auteur op zijn beurt moet ervoor zorgen dat de lezer niet teveel argwaan krijgt jegens de tekst. De willing suspension of disbelief is een wisselwerking tussen auteur en lezer die uitgaat van een relatie waarbij de auteur de lezer een werkelijkheid wil presenteren en de lezer de auteur en de tekst de ruimte moet geven iets te doen wat in het dagelijks leven niet per se aannemelijk is. De lezer moet goedgelovig zijn en het lijkt erop dat van de lezer verwacht wordt enkele zaken met een korreltje zout te nemen. De lezer moet de wil hebben de constructie om de tekst heen even te vergeten tijdens het lezen. Als voorbeeld gebruik ik hetzelfde citaat als bij de overbodige details. Nadat Van Reybrouck verteld heeft wat Makulo’s ouders doen, beschrijft hij de manier waarop ze dit doen.

Zijn vader deed in palmolie. Met zijn machete klom hij hoog in de palmboom om de trossen vette noten los te hakken. Daarna perste hij die trossen tot het prachtige sap eruit liep, dieporanje, een soort vloeibaar koper dat als sinds mensenheugenis de rijkdom van deze streek uitmaakte.50

Hetgeen hierboven staat, is niet gebaseerd op enige documentatie. De schrijver gebruikt zijn verbeelding om het beroep van Makulo’s vader te illustreren. Daarmee doet Van Reybrouck een beroep op de lezer en de willing suspension of disbelief. De lezer moet de constructie even vergeten en meegaan met de auteur en zijn verhaal, alhoewel de betrouwbaarheid en echtheid te betwijfelen is.

Van Reybrouck schreef met Congo: een geschiedenis een historisch werk, wat impliceert dat fictie geen plaats heeft in het boek. Maar dat is niet zo makkelijk te zeggen. In mijn analyse zal blijken dat ik in Congo: een geschiedenis fictieve elementen heb gevonden. Het feit dat deze mij zijn opgevallen, heeft te maken met mijn willing suspension of disbelief als lezer, die niet verstrekkend genoeg was. Hetgeen ik in deze paragraaf heb geschreven geeft voor mij de mogelijkheid weer dat ik commentaar kan hebben met betrekking tot fictie in een boek, in een genre, waar fictie in principe uitgesloten is. Onderdeel van de fictie waar ik over schrijf, is de wisseling tussen perspectieven en het verschijnsel ‘aan het woord laten’. Om goed te kunnen analyseren wie er in de tekst aan het woord, zal ik in de volgende

49

Childs, P., R. Fowler, ed. The Routledge dictionary of literary terms. Londen/New York: Routledge, 2005: 18.

(23)

19

paragraaf het begrip ‘focalisatie’ introduceren en uitleggen. Deze term wordt uitgelegd in

Narratology van Mieke Bal.

2.4 Focalisatie

In haar boek Narratology, introducton to the theory of narrative geeft Mieke Bal een overzicht van alle technische termen, alle begrippen die een literatuurwetenschapper kan gebruiken op het gebied van tekstanalyse op het niveau van de narratologie. Een van de begrippen die zij omschrijft is dat van ‘focalisatie’. In deze paragraaf zal ik uitleggen wat het inhoudt en hoe ik het kan gebruiken gedurende mijn onderzoek.

Whenever events are presented, they are always presented from within a certain “vision”.51

Met deze uitspraak geeft Bal aan dat er altijd sprake is van een bepaald punt van waaruit een situatie wordt beschreven, een bepaalde hoek, een bepaald perspectief. Dit is altijd het geval, of het nou gaan om historische feiten of om fictieve gebeurtenissen.52

It is possible, both in fiction and in reality, for one person to express the vision of another. This is a key feature of language and it happens all the time.53

Doordat er altijd een bepaalde hoek is van waaruit evenementen en gebeurtenissen bekeken worden, is het onmogelijk om op een honderd procent objectieve manier te schrijven. De notie van objectiviteit is belangrijk om mee te nemen in mijn analyse van Congo: een

geschiedenis.

”Objectivity” is an attempt to present only what is seen or is perceived in some other way. All comment is shunned and implicit interpretation is also avoided. Perception, however, is a psychosomatic process, strongly dependent on the position of the perceiving body; a small child sees things in a totally different way from an adult, if only as measurements are concerned.54

51 Bal, M. Narratology: Introduction to the theory of narrative. University of Toronto Press, 2009: 145. 52 Ibidem

53

Bal. Narratology: 146.

(24)

20

Een objectieve weergave geven is dus slechts een benadering van de werkelijkheid. Van Reybrouck kampt mijns inziens met hetzelfde probleem. Zijn streven is een genuanceerde geschiedenis te schrijven. Maar wat houdt dat ‘genuanceerd’ in? Van Reybrouck wil zoveel mogelijk Congolezen aan het woord laten, naast de Belgische informanten in zijn boek. Op die manier beweert hij een genuanceerde weergave van de geschiedenis te geven. Maar het is Van Reybrouck die de informanten kiest die weergegeven worden in Congo: een

geschiedenis. Over het probleem van een dergelijk streven naar objectiviteit zegt Stuart Hall

het volgende:

Practices of representation always implicate the positions from which we speak or write – the positions of enunciation. We all write and speak from a particular place and timi [...] What we say is always in context, positioned.55

Alles wat we schrijven, wordt geschreven vanuit een bepaalde tijd en vanaf een bepaalde plaats. Er wordt altijd geschreven vanaf een bepaalde positie, waardoor objectiviteit alleen nagestreefd en benaderd kan worden. Er zullen altijd subjectieve elementen in elke tekst voorkomen.

Verder worden we geconfronteerd met de visie van de fabula.56 Er zijn zaken die besproken worden in een boek en er is een visie vanuit waar de dingen besproken worden. Maar wat is de relatie tussen het gepresenteerde en de visie? Mieke Bal antwoordt op deze vraag het volgende:

I shall refer to the relations between the elements presented and the vision through which they are presented with the term focalization. Focalization is, then, the relation between the vision and that which is “seen”, perceived.57

Bal stelt tevens dat het belangrijk is een onderscheid te maken tussen ‘the vision through which the elements are presented’ en ‘the identity of the voice that is verbalizing that vision.’58

Focalisatie kan dus als volgt omschreven worden:

The relationship between the “vision”, the agent that sees, and that which is seen. This relationship is a component of the story part, of the content of the narrative text.59

55

Jones. ‘De Slavernij is onze geschiedenis (niet)’: 61.

56 Bal. Narratology: 145. 57 Bal. Narratology: 145-146. 58

Bal. Narratology: 146.

(25)

21

Er zijn op het gebied van focalisatie dus drie lagen te vinden. De visie, de actor die ziet en datgene dat gezien wordt. Daarmee bevindt het aspect van de focalisatie zich dus in het verhaal, tussen de linguïstische tekst en de narratieve tekst.60 Als men de focalisatie in een tekst gaat bestuderen, is het belangrijk om te zoeken naar het subject en het object van de focalisatie, een tweedeling die doet denken aan de tweedeling die Spivak ook maakt, namelijk die tussen het Subject en het Object, oftewel de elite en de subaltern.

Er schuilt dus altijd subjectiviteit in hoe de dingen opgeschreven en verwoord worden. In het volgende voorbeeld ligt de focalisatie eerst bij Van Reybrouck, die vertelt over Jamais Kolonga. Als Kolonga vervolgens zelf aan het woord komt, ligt de focalisatie bij Kolonga als hij vertelt over zijn vader.

Jamais Kolonga kon het beamen. Kleine groepen évolués mochten al enkele jaren op studiereis naar België, […] ‘Mijn vader mocht in 1958 naar België,’ vertelde Jamais Kolonga, ‘hij was zeer onder de indruk van wat hij daar zag.61

Van Reybrouck beschrijft alles van bovenaf en maakt de keuzes wie hij aan het woord laat. Hij bepaalt wat weergegeven wordt, waardoor er altijd sprake is van enige subjectiviteit. Binnen het geciteerde is hij echter de focalisatie kwijt, want dan is de Congolees die praat de focalisator, al heeft hij de keuze gehad iets niet meer weer te geven. Focalisatie is een concept waarmee aangegeven kan worden wie er aan het woord is, maar ook wie op een hoger niveau eventueel bepalende keuzes gemaakt kan hebben.

Ik heb in dit hoofdstuk enkele concepten toegelicht die ik ga gebruiken in de analyse van Congo: een geschiedenis. Het concept subaltern is een overkoepelend concept. Het probleem van de subaltern en hoe deze wel of niet kan spreken, is het centrale probleem dat ik in mijn analyse zal onderzoeken. Hierbij zal ik letten op verschillende elementen. Gezien het feit dat Van Reybrouck Congolezen aan het woord laat, zal ik mij richten op de manier waarop de Congolese stemmen gerepresenteerd worden in het boek. Aangezien ik het vermoeden heb dat de grens tussen fictie en non-fictie meerdere malen vertroebelt, ga ik onderzoeken hoe en waar dit gebeurt. In hoofdstuk 4 geef ik mijn analyse weer. Om dit te kunnen doen, heb ik verschillende concepten en instrumenten nodig. De overbodige details van Barthes zijn indicatoren van fictie. Zij staan voor informatie die niet noodzakelijk is voor het verhaal, maar bedoeld zijn om het verhaal dat verteld wordt ‘werkelijker’ te laten lijken. Of de lezer meegaat met het idee van een ‘werkelijkere’ weergave, is afhankelijk van de

60

Bal. Narratology: 149.

(26)

22

lezers willing suspension of disbelief. Ik probeer in mijn analyse aan te tonen waar Van Reybrouck een beroep doet op deze willing suspension of disbelief, omdat ik van mening ben dat dit beroep op de lezer gedaan wordt op plekken in de tekst waar de scheiding tussen fictie en non-fictie dun en transparant is, hetgeen opvallend is in het genre van de

geschiedschrijving. Tevens zal ik gebruik maken van het concept ‘focalisatie’. Middels dit begrip kan er onderzocht worden wie wat vertelt en in welke – narratieve en linguïstische – lagen de stemmen en de auteur zich bevinden. Op die manier hoop ik een beeld te schetsen van de manier waarop de stemmen gerepresenteerd worden.

(27)

23

2 Van Reybroucks doel en het schrijven over Congo

In de inleiding van mijn onderzoek heb ik laten zien dat Van Reybrouck geprezen wordt als ‘historicus en romancier’.62

Het is juist deze combinatie waar volgens mij een probleem ligt. Een historicus schrijft namelijk een werk dat gebaseerd is op feiten, terwijl een romancier met de werkelijkheid speelt. Zoals ik eerder heb aangegeven, zal ik in het vierde hoofdstuk de representatie van de Congolese stemmen analyseren. In dit hoofdstuk wil ik, naar aanleiding van zijn uitspraak dat hij zoveel mogelijk Congolezen aan het woord wil laten , een antwoord formuleren op de een vraag welk doel Van Reybrouck voor ogen had met het schrijven van

Congo: een geschiedenis? Tevens wil ik het boek plaatsen in de traditie van geschiedkundige

boeken over Congo. Om dit te beantwoorden, zal ik de inleiding uit Congo: een geschiedenis bespreken, alsmede enkele interviews die Van Reybrouck heeft gegeven. Ik zal hierbij de focus leggen op het doel dat van Van Reybrouck voor ogen had. Waarom heeft hij dit boek geschreven en wat wil hij ermee bereiken? Op die manier zal ik een antwoord formuleren op de twee eerder genoemde vragen.

2.1 Van Reybroucks doel

Voordat Van Reybrouck daadwerkelijk begint met het vertellen van de geschiedenis van Congo, geeft hij in zijn inleiding weer waarom hij dit boek geschreven heeft, wat zijn bronnen zijn en hoe Congo er uit heeft kunnen zien in het verre verleden. Dit laatste doet hij aan de hand van een schets van vijf landschappen, beschrijvingen van vijf punten in de verre

geschiedenis van Congo. Elke schets lijkt een beschrijving van een foto te zijn. Hij beschrijft hoe het leven van een Congolese jongen er toen uit heeft kunnen zien. Op die manier

beschrijft hij in het kort de geschiedenis van Congo tot aan het punt tot waar hij de geschiedenis heeft weten te herleiden door middel van geschreven bronnen, maar ook de Congolese stemmen, waarover ik in het volgende hoofdstuk kom te spreken. Na deze beschrijving besteedt Van Reybrouck in zijn inleiding aandacht aan het doel van zijn werk. Hij geeft antwoord op de vraag waarom hij dit werk geschreven heeft en wat zijn insteek was.

62 AKO-literatuurprijs. 9 juni 2014

(28)

24

2.1.1 Eerste aanleiding

Het naderende vijftigjarige jubileum van de onafhankelijkheid van Congo noemt Van Reybrouck als aanleiding om dit geschiedeniswerk te schrijven. Van Reybrouck neemt ons mee naar een zestal jaren voor dit jubileum.

Toen ik een zestal jaar geleden overwoog om bij de vijftigste verjaardag van de Congolese onafhankelijkheid een boek over de roerige geschiedenis van het land te schrijven, niet alleen van de postkoloniale periode, maar ook van het koloniale en een deel van het prekoloniale tijdvak, besloot ik dat dit pas zinvol was indien ik zoveel mogelijk Congolese stemmen aan het woord kon laten.63

Dit jubileum zorgde niet alleen bij Van Reybrouck, maar in heel België voor veel aandacht voor de voormalige kolonie. Een dergelijke constatering is ook terug te vinden in een artikel van Ceuppens & De Mul. In dit artikel, waarin het publieke debat met betrekking tot de herinnering van het Belgische koloniale verleden centraal staat, schrijven zij onder andere dat het ‘koloniale verleden in dat verband lijkt op Doornroosje: na een slaap van een halve eeuw blijk het, pas ontwaakt, amper een dag verouderd.’64

Van Reybrouck speelt wat betreft zijn boek dus goed in op de landelijke interesse in het koloniale verleden. Congo: een

geschiedenis is echter niet het eerste boek over Congo dat is verschenen. In dit hoofdstuk kom

ik daar nog over te spreken. Maar het doel waarmee hij het boek geschreven heeft, verschilt van de boeken die reeds verschenen waren.

2.1.2 Bronnen

Van Reybrouck wil zoveel mogelijk Congolezen aan het woord laten. Hij doet dit door met Congolezen te praten over nu, maar vooral over vroeger. De herinneringen en anekdotes van de Congolezen spelen een belangrijke rol in zijn verhaal. Maar is dit een betrouwbare, historisch accurate manier van informatie verzamelen? Van Reybrouck onderkent een probleem.

Alleen: hoe begin je daaraan [het laten horen van Congolese stemmen] in een land waar de gemiddelde levensverwachting het afgelopen decennium lager dan 45 jaar was? Het land werd 50, maar de inwoners werden het niet meer. Uiteraard, er waren stemmen die

63

Reybrouck, van. Congo: 12-13.

(29)

25 opborrelden uit al dan niet vergeten koloniale bronnen. Missionarissen en etnografen

hadden prachtige verhalen en gezangen opgetekend. Er waren talrijke teksten geschreven door Congolezen zelf [...] Maar ik was ook op zoek naar levende getuigen, naar mensen die hun levensverhaal met me wilden delen, zelfs de trivia ervan. [...] Ik wilde mensen kunnen interviewen, niet noodzakelijk belangrijke 'decision makers', maar alledaagse individuen.65

Van Reybrouck neemt het 'Congolese stemmen laten horen' erg letterlijk. Hij zegt dat hij 'opgeleid is als archeoloog en veel waarde hecht aan niet-tekstuele informatie, want die geeft vaak een voller, tastbaarder beeld.'66 Hij probeert zoveel mogelijk het geschreven woord te mijden en is derhalve op zoek naar de alledaagse Congolees om die te interviewen in de hoop dat deze herinneringen tevoorschijn kan halen, diep geworteld in de geschiedenis van het land. De Congolese stem neemt in Congo: een geschiedenis dus een cruciale positie in. Van Reybrouck suggereert dat het gesproken woord betrouwbaarder is dan het geschreven woord. Maar hiermee impliceert hij tevens dat een stem een niet-tekstuele bron is. Ik heb hier mijn bedenkingen bij, aangezien hij in zijn boek verscheidene malen geschreven bronnen opvoert op het moment dat een stem niet voorhanden is. In het boek problematiseert hij dit niet verder, waardoor het lijkt dat dit slechts een ideaal is waar Van Reybrouck zich niet aan heeft kunnen houden. De vraag die echter gesteld moet worden is hoe betrouwbaar deze vorm van

informatieverstrekking is? Van Reybrouck zegt hierover het volgende:

Uiteraard, het is altijd riskant om te extrapoleren naar het verleden wat mensen vandaag vertellen: niets zo hedendaags als de herinnering. Maar terwijl opvattingen bijzonder kneedbaar zijn - informanten prezen soms de kolonisatie: omdat het in die tijd zo goed was? of omdat ze het nu zo slecht hadden? of omdat ik Belg ben? - hebben de

herinneringen aan banale voorwerpen of handelingen vaak een grotere inertie. [...] De trivia van een mensenleven behouden langer hun kleur.67

Van Reybrouck onderkent de twijfel met betrekking tot de betrouwbaarheid van zijn bronnen. Herinneringen noemt hij hedendaags, wat impliceert dat het verleden en de opvattingen die erin verteld worden, gekleurd zijn vanuit het heden. Dit kan vele, mogelijke oorzaken hebben, bijvoorbeeld Van Reybroucks afkomst, of de afgunst voor het huidige Congo. Banale

voorwerpen of handelingen zijn minder veranderlijk volgens Van Reybrouck. Zijn plan van aanpak is dus de 'gewone Congolees te interviewen over het gewone leven'68, de herinnering

65 Reybrouck, van. Congo: 13. 66 Ibidem

67

Ibidem

(30)

26

te extrapoleren naar het verleden en de gaten op te vullen met informatie uit geschreven bronnen.

De grootste bron van informatie is de oude man die de voorkant siert, Etienne Nkasi. Een man geboren in het jaar 'mille-huit cent quatre-vingt-deux'69 en daarmee, op het moment van de eerste ontmoeting, zo'n 126 jaar oud moest zijn. Een man die was geboren in de tijd dat Stanley het binnenland van Afrika doorkruiste.70 De vraag of de subaltern kan spreken of gehoord kan worden, wordt geproblematiseerd doordat een Congolees door Van Reybrouck aangewezen wordt als grootste bron van informatie. Het lijkt er in eerste instantie op dat de Congolees in ieder geval gehoord kan worden. Toch is er nog een probleem aangaande Nkasi. De man heeft een onwaarschijnlijk hoge leeftijd bereikt; hij zou de oudste man ter aarde zijn. Hoe kan Van Reybrouck zo’n man vinden die precies de geschiedenis heeft meegemaakt die hij wil beschrijven? De auteur doet hier een sterk beroep op de willing suspension of disbelief van de lezer, die dit gegeven voor waar moet aannemen om de verhalen van deze man nog serieus te nemen. Een ander problematisch punt snijdt Van Reybrouck in bovenstaand citaat zelf al aan: wordt wat de informanten zeggen en zich herinneren misschien gekleurd door de afkomst van Van Reybrouck? Zeggen de informanten wellicht wat ze denken dat Van Reybrouck wil horen, om hem – en in het algemeen de Belgen – te vriend te houden?

.Van Reybrouck heeft in Congo: een geschiedenis een fout gemaakt. Hij meende de sabelpikker – Van Reybrouck schreef dat Longin Ngwadi in juni 1960 de sabel van koning Boudewijn stal bij diens bezoek aan Congo, terwijl uit recent onderzoek bleek dat iemand anders de sabeldief was71 – gevonden te hebben, maar niets bleek minder waar. Over de betrouwbaarheid van de Congolese stemmen zegt hij het volgende:

Je moet niemand vragen of de zon tijdens zijn plechtige communie scheen, want bijna iedereen herinnert zich stralend weer, ook al regende het die dag pijpenstelen. Ik zal geen vragen stellen naar evenementen of eenmalige gebeurtenissen, maar wel peilen naar wat iemand toen at. Met die sabeldiefstal heb ik dat niet gedaan en ik zat er dus naast […] Dat is balen, en daar zie je dan ook de grenzen van mijn manier van oral history.72

De betrouwbaarheid van de bronnen is volgens Van Reybrouck niet altijd even groot. Deze manier van geschiedschrijven op basis van herinneringen brengt de nodige risico’s met zich mee. Hij noemt hier ook expliciet een van de belangrijkste manieren waarop hij aan zijn

69 Reybrouck, van. Congo: 17. 70 Ibidem

71

Hellemans, F. 'Leopold II was geen Adolf Hitler', Knack 22 december 2010, 82.

(31)

27

informatie is gekomen: oral history. Dit houdt in dat de verhalen die Van Reybrouck van de Congolezen hoort, mondeling overgeleverd zijn. Een voorbeeld hiervan is het levensverhaal van Disasi Makulo. Hij dicteerde zijn verhaal aan zijn zoon, die het verhaal pas in 1983 publiceerde. Zijn vader was toen al jaren geleden gestorven. Een andere vorm van oral history in Congo: een geschiedenis zijn de herinneringen van de Congolezen.

De betrouwbaarheid van de bronnen kan ook op een andere manier geproblematiseerd worden. ‘De waarheid heeft haar rechten, anders dreigt de grens tussen fictie en non-fictie erg dun te worden’73, schrijft Van Reybrouck naar aanleiding van een vraag over Nkasi en diens betrouwbaarheid. Van Reybrouck is van mening dat de waarheid rechten heeft, om te

voorkomen dat de grens tussen fictie en non-fictie dun wordt. Van Reybrouck lijkt een beroep te doen op de willing suspension of disbelief van de lezer. Hij wil dat de lezer meegaat in wat hij als waarheid presenteert. Vertroebelt hier de grens tussen fictie en non-fictie? Er zijn plaatsen in de tekst waar dit lijkt te gebeuren, bijvoorbeeld in het citaat dat ik bij de uitleg van de concepten heb gegeven.

Zijn vader deed in palmolie. Met zijn machete klom hij hoog in de palmboom om de trossen vette noten los te hakken. Daarna perste hij die trossen tot het prachtige sap eruit liep, dieporanje, een soort vloeibaar koper dat als sinds mensenheugenis de rijkdom van deze streek uitmaakte.74

Zoals ik eerder heb aangegeven, zijn er in dit citaat overbodige details aan te wijzen. Tevens lijkt de schrijver een beroep te doen op de willing suspension of disbelief van de lezer. Wat is fictie in dit stuk tekst en wat niet? De grens lijkt soms te vertroebelen en de betrouwbaarheid van deze geschiedschrijving lijkt niet gegarandeerd te kunnen worden. In het vierde hoofdstuk zal ik de representatie van de Congolese stemmen analyseren en daarbij kom ik ook te

spreken over deze vertroebeling van grens tussen fictie en non-fictie.

2.1.3 Schrijven over Congo: een eurocentrische traditie

Uit de analyse van de inleiding van Congo: een geschiedenis en interviews blijkt dat Van Reybrouck zich afzet tegen andere schrijvers en diens boeken over Congo. Hierover schrijft hij:

73

Draulans. Draulans gelooft niet in Van Reybrouck.

(32)

28 Het beeld van Congo dat in België bestaat is grotendeels gebaseerd op twee invloedrijke

boeken, King Leopold’s Ghost van Adam Hochschild en De moord op Lumumba van Ludo de Witte, boeken die vlak na elkaar aan het eind van de jaren negentig verschenen en die veel mensen de ogen hebben geopend. Maar ze waren vanuit een old skool links engagement geschreven en dat bracht een zeker zwart-witdenken met zich mee. De Europeanen zijn dader, de Congolezen slachtoffers.75

Het heersende beeld over Congo is gevormd voor King Leopold’s Ghost en De moord op

Lumumba. Dit zijn niet de enige boeken die over Congo geschreven zijn, maar volgens Van

Reybrouck zijn het wel de boeken die het meest bepalend waren voor het beeld van Congo. In King’s Leopold’s Ghost bespreekt Hochschild Congo in de periode van 1885 tot 1908 door middel van de pogingen van Koning Leopold II om Congo tot een Belgische kolonie te maken. De verschillende personages uiten kritiek op de acties van Koning Leopold II. Deze personages zijn allemaal Europees. Over Hochschilds King Leopold’s Ghost zegt Van Reybrouck het volgende:

Ik ben het voor 85 procent met hem eens: de wantoestanden waren zéér erg, maar ik plaats kanttekeningen bij zijn zwart-witdenken. Dat zorgde bij het brede publiek voor de mythe dat Leopold II bewust een genocide organiseerde om zichzelf te verrijken.76

Van Reybrouck is het niet eens met het beeld dat Hochschild heeft geschetst van de situatie. Het is te zwart-wit. Van Reybrouck wil blijkbaar een genuanceerder beeld.

Ook De moord op Lumumba schetst niet dit genuanceerde beeld. In zijn boek bespreekt Ludo de Witte het complot achter de moord op Lumumba. De publicatie ervan leidde tot veel opschudding. Er kwam zelfs een parlementair onderzoeken en in 2002 bood België haar excuses aan voor de betrokkenheid bij de moord. Ook dit boek is geschreven vanuit een eurocentrisch perspectief. Het probleem van het boek ligt niet bij het feit dat Lumumba is vermoord en dat Congo weer van leider wisselt, maar bij het feit dat België een actieve rol heeft gespeeld bij de moord. Wat Van Reybrouck duidelijk wil maken door zich af te zetten van deze boeken, is dat de meeste boeken die over Congo geschreven zijn, een dergelijk eurocentrisch perspectief hebben. Of de personages zijn Europees, of de rol van Europa bij een bepaalde gebeurtenis staat centraal. Het is een idee dat Van Reybrouck onder andere deelt met Ceuppens & De Mul. In hun artikel, waar ze schrijven over het

75 Heijne, B. Tussen zwijgen en brullen zit altijd de dialog. Versie 25 oktober 2010. 9 juni 2014.

< http://nrcboeken.vorige.nrc.nl/recensie/%E2%80%98tussen-zwijgen-en-brullen-zit-altijd-de-dialoog%E2%80%99>.

(33)

29

postkolonialisme en multiculturalisme van Vlaanderen, merken zij op dat door de heersende, eurocentrische beeldvorming over Congo ‘het kolonialisme zo in het publieke debat meestal niet herinnerd wordt als onderdeel van de Congolese, maar louter van de Belgische

geschiedenis.’77

In de traditie van boeken over het koloniale verleden van België is het eurocentrisch perspectief dus leidend. Het beeld dat Van Reybrouck wil schetsen is anders, namelijk vanuit diverse, Congolese perspectieven. Met zijn bewering dat er niet één geschiedenis bestaat, lijkt Van Reybrouck te suggereren dat tot het verschijnen van

Congo: een geschiedenis de geschiedenis veelal vanuit het – ik citeer Van Reybrouck –

‘domweg blank’ perspectief geschreven zijn. Juist van dit eurocentrische perspectief wil Van Reybrouck af. Hij wil weg van het eurocentrisme en richting een genuanceerde geschiedenis die niet alleen Congo als zelfstandig land, maar juist ook de periode van de Belgische overheersing beschrijft, alsmede het prekoloniale tijdperk. Om dit te

bewerkstelligen wil hij, anders dan bij de boeken die al verschenen zijn, zoveel mogelijk Congolese stemmen laten horen. Op die manier wil hij het Congolese

perspectief belichten en ‘het eurocentrisme dat hem ongetwijfeld parten zou spelen op zijn minst uitdagen.’78

Wat Van Reybrouck hiermee probeert te zeggen, is dat er niet langer middels het zwart-witdenken geschreven moet worden over Congo, maar dat het tijd is voor een genuanceerder beeld. Van Reybrouck probeert dat te bewerkstelligen door te kiezen voor een grotendeels Congolees perspectief. Dit perspectief is gebaseerd op Congolese stemmen, herinneringen en anekdotes. Op die manier wordt gepoogd de eurocentrische traditie te doorbreken, maar problematisch blijft dat Van Reybrouck, ondanks zijn voornemen het Congolese perspectief te belichten, ‘toch weer zo’n Belg is die over hun land schrijft.’79

Deze uitspraak doet Van Reybrouck naar aanleiding van een uitspraak van iemand die zijn boek heeft gelezen. De identiteit van die persoon is echter onbekend. Desalniettemin is het een ware uitspraak die aansluit bij het idee van de subaltern. Op het moment dat je als witte academicus de subaltern aan het woord wil laten, neem je de positie in van de intellectueel, wat de hiërarchie verduidelijkt. Het is in die zin onmogelijk voor een Europeaan het eurocentrisme geheel los te laten. Van Reybrouck blijft altijd een Europeaan die bepaalde keuzes heeft gemaakt waaruit dit

77

Ceuppens en De Mul. ‘De vergeten Congolees’: 50.

78 Reybrouck, van. Congo: 13.

79 Bossema, W. Liefde voor Congo als Belgische volktrek. Versie 17 juni 2010. 9 juni 2014.

< http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2844/Archief/archief/article/detail/1039705/2010/10/25/Congo-is-een-geweldig-land-voor-historisch-onderzoek-Congolese-portretten.dhtml>.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

E e n zeer zware verplichting voor de lidstaten: enerzijds bleek de instelling van een gemeenschappelijke markt de overdracht van een groot aantal soeve- reine bevoegdheden aan

- La présence du logo ou d’une mention publicitaire sur la page «Expositions» du site Internet du CIVA, ainsi que sur le dossier de presse à télécharger. Par ailleurs, un lien

De Poolse missionaris Andrzej Halemba coördineert voor de kerkelijke hulporganisatie Kerk in Nood het Nineveh Recon- struction Committee (Comité voor de heropbouw

For the purpose of identifying divisions within the Congolese migrant community, we propose a three-class model – a class of hustlers and survivors at the bottom similar to those

AAN DE SLAG MET DIGITALE VAARDIGHEDEN TRAINING: MICROSOFT POWERPOINT 2010 1.1 Kennismaken met PowerPoint.. Je opent PowerPoint door te dubbelklikken op het PowerPointpictogram op

Wij zijn Curio de rotonde Ons onderwijs Wat wordt jouw volgende stap.. Kom

De woonkamer heeft een raam in de muur naar het oosten en in de muur in het noorden zijn zelfs drie ramen.. Aan de linkerkant is weer een deur die naar de

Panel (c) illustrates the interval in which the nucleation time, t ind , is measured, from the moment in which the current is applied until the moment in which the nanobubble