• No results found

Hulpverleners en vluchtelingen in Nederland: wederzijds (on)begrip? : Een kwalitatief onderzoek naar de rol van interculturele sensitiviteit tussen hulpverleners en vluchtelinen, in het vervullen van de hulpbehoeften v

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Hulpverleners en vluchtelingen in Nederland: wederzijds (on)begrip? : Een kwalitatief onderzoek naar de rol van interculturele sensitiviteit tussen hulpverleners en vluchtelinen, in het vervullen van de hulpbehoeften v"

Copied!
193
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Hulpverleners en vluchtelingen in Nederland:

wederzijds (on)begrip?

Een kwalitatief onderzoek naar de rol van interculturele sensitiviteit tussen hulpverleners en vluchtelingen, in het vervullen van de hulpbehoeften van vluchtelingen.

Kira Esparbe, 10358110

Bachelorscriptie, Algemene Sociale Wetenschappen, Universiteit van Amsterdam Scriptiebegeleidster: Yatun Sastramidjaja

Tweede begeleider: Marg van Eenbergen Datum: 08-02-2017

(2)

Ik ben een persoon en ik ben in een ander land gaan wonen. Een persoon kan een land niet veranderen, maar een land kan wel een persoon veranderen. - Mohammed (Syrische

(3)

Voorwoord

Graag bedank ik alle respondenten die dit onderzoek mede mogelijk hebben gemaakt. Ik ben dankbaar dat zij hun ervaringen met mij hebben willen delen. Gezien het gevoelige

onderwerp van dit onderzoek, weet ik dat dit voor hen niet altijd gemakkelijk is geweest. Toch besloten zij dat ik een kijkje mocht komen nemen in hun belevingswereld en dit zal ik niet snel vergeten. Ik hoop dat zij uiteindelijk ooit iets aan deze Bachelor scriptie zullen hebben of dat zij in ieder geval het gevoel hebben dat ze gehoord zijn. Tot slot wil ik mijn scriptiebegeleider Yatun bedanken, die door haar eindeloze geduld en advies mij heeft kunnen bijstaan in lastige momenten. Uiteindelijk ben ik opgelucht dat het over is, maar kan ik het scriptieproces ook als een zeer waardevolle ervaring zien!

(4)

Samenvatting

In dit kwalitatieve onderzoek is door middel van vijftien diepte-interviews getracht antwoord te geven op de hoofdvraag: ‘Welke rol speelt interculturele sensitiviteit tussen de

hulpverlener en de vluchteling, in het vervullen van de hulpbehoeften van vluchtelingen?’. Tijdens interculturele interacties tussen hulpverleners en vluchtelingen is er sprake van culturele verschillen, positie-verschillen en verschillen in persoonlijkheid. Om zo'n interactie te laten slagen, maken beide partijen gebruik van praktische oplossingen.

Interculturele sensitiviteit wordt vervolgens ingezet om verschillen daadwerkelijk te kunnen overbruggen en wederzijds begrip te vergroten. Hiervoor moeten personen het eigen

referentiekader kunnen relativeren, alsmede er afstand van kunnen nemen. Respondenten slagen hier in meer en mindere mate in, op zowel bewust als onbewust niveau. Toch lijkt het vervullen van de hulpbehoeften van vluchtelingen niet altijd te lukken. Mogelijk komt dit doordat hulpverleners en vluchtelingen andere hulpbehoeften voor ogen hebben.

Hulpverleners houden wellicht vast aan het eigen referentiekader, terwijl vluchtelingen juist gekenmerkt worden door hun bijzondere achtergronden. Vijf vluchteling-respondenten geven dan ook aan dat zij niet of onvoldoende zijn geholpen met hun behoeften. Interculturele sensitiviteit zou daarom een grotere rol moeten gaan spelen tijdens interculturele interacties, zodat de kans op het kunnen vervullen van de specifieke hulpbehoeften van vluchtelingen vergroot wordt.

(5)

Inhoudsopgave 1. Inleiding 6 2. Theoretisch kader 8 2.1 Hulpverlener-vluchteling klimaat 8 2.2 Interculturele sensitiviteit 10 2.3 De behoeftepiramiden 11 2.4 Interdisciplinariteit 13 3. Probleemstelling 15 3.1 Probleemomschrijving 15 3.2 Relevantie 16 4. Methode 17 4.1 Onderzoeksstrategie 17 4.2 Onderzoeksdesign 18 4.3 Onderzoeksmethode 18 4.4 Operationalisatie 19 4.5 Onderzoekspopulatie en sampling 19 4.6 Ethische kwesties 20 4.7 Analyse 21 5. Resultaten 22 5.1 Onderzoeksproces 22 5.2 De respondentengroep 22 5.3 Verschillen en oplossingen 23 5.3.1. Communicatie 24 5.3.2. Religie 26 5.3.3. Genderverhoudingen 27 5.3.4. Positie 30 5.3.5. Persoonlijkheid 32

5.4 Overbruggen van verschil 33

5.4.1. Referentiekader 34 5.4.2. Aanpassing 36 5.4.3. Cultuursensitiviteit 37 5.5 Hulpbehoeften 39 5.5.1. Behoeftepiramiden 39 5.5.2. Behoeftevoorziening 41 5.5.3. Verbetering 42 6. Conclusie 44 7. Discussie 47 8. Reflectie 50 9. Literatuurlijst 52 10. Bijlagen 56 10.1 Operationaliseringstabel 56 10.2. Onderzoeksinstrument 57

10.2.1. Vragen voor de hulpverlener: 57

10.2.2. Vragen voor de vluchteling: 58

(6)

10.2.4. Nieuwe vragen voor de vluchteling: 59

10.3 Schematisch overzicht respondentengroep 61

10.4 Coderingsschema interviews 69

10.5 Gecodeerd interviewtranscript 74

(7)

1. Inleiding

Nederland wordt één groot asielzoekerscentrum. Pleeg verzet. Democratisch, geweldloos verzet, maar pik het niet, aldus een oproep van PVV-leider Wilders in 2015 voor het

Nederlandse volk (Klomp, 2015). Premier Rutte zei vervolgens bij een Kamerdebat over de ‘vluchtelingencrisis’: Als je de buitengrenzen niet meer bewaakt, is dat het begin van het einde (Van Aken, 2015). Volgens Termote (2015) versterken politici op deze wijze de negatieve sfeer die rondom migratie hangt. Toch zijn er ondanks deze geluiden ook veel initiatieven ontstaan om vluchtelingen te helpen (Schravesande, 2015). Recentelijk heeft de Rotterdamse filantropische stichting ‘De Verre Bergen’ bijvoorbeeld honderd woningen gekocht om Syrische gezinnen te kunnen huisvesten (Singeling, 2016). In Nederland zijn er over het algemeen twee houdingen die overheersen. Aan de ene kant heerst er het gevoel dat de komst van vluchtelingen tot ongewenste spanningen zal leiden en aan de andere kant heerst het gevoel van humanitaire verplichting om mensen in nood op te vangen (Scheffer, 2015).

Volgens het Vluchtelingenverdrag opgesteld in 1951 door de Verenigde Naties is een vluchteling iemand: …die in zijn thuisland gegronde vrees heeft voor vervolging. Redenen voor vervolging kunnen zijn: ras, godsdienst, nationaliteit, politieke overtuiging of seksuele voorkeur. De vluchteling kan in eigen land geen bescherming krijgen tegen deze vervolging

(Vluchtelingenwerk Nederland). Deze mensen ontvangen in Nederland een asielvergunning en bijbehorende rechten. Volgens de VN Vluchtelingenorganisatie ‘United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR)’, waren er eind 2015 88.536 vluchtelingen in Nederland. Dat dit niet zonder slag of stoot gaat blijkt onder andere uit het gegeven dat in Nederland de gemoederen hoog oplopen, doordat grote groepen vluchtelingen geplaatst worden in kleine gemeenschappen en door het heropenen van opvanglocaties in woonwijken (Drogendijk & Stumpel, 2016).

Politiek-filosoof De Waal betoogt daarentegen dat het discours niet zou moeten gaan over het aantal vluchtelingen dat Nederland toelaat, maar om de wijze hoe Nederland

vluchtelingen opvangt (de Cocq, 2016). Hier schiet het vluchtelingenbeleid volgens algemeen directeur Karimi van Oxfam Novib (Oxfam Nobib, 2015) nog te kort. Zodoende proberen hulpverleners vluchtelingen bij te staan in hun acculturatieproces. Hier komt ‘interculturele communicatie’ bij kijken: communicatie tussen mensen met verschillende culturele

achtergronden (Hofstede & Hofstede, 2005). Deze communicatievorm is complex en tijdens dergelijke interacties kunnen zich tussen hulpverlener en vluchteling dan ook culturele

(8)

verschillen voordoen, wegens de diverse achtergronden (Hoffman, 2003; Houtkoop & Koole, 2003). Het is derhalve van belang te onderzoeken hoe zowel hulpverleners als vluchtelingen vormgeven aan zo’n interculturele interactie. Idealiter dienen hulpverleners maar ook

vluchtelingen ‘intercultureel sensitief’ te zijn, waarbij de kracht ligt in afstand kunnen nemen van de eigen manier van denken en doen alsmede in het kunnen relativeren van het eigen referentiekader (Hoffman, 2003), maar in hoeverre gebeurt dit in de praktijk?

In het dagelijks leven gaan individuen volgens Bennett en Bennett (1998) ervan uit dat hun eigen aannames ook gelden voor individuen met een andere culturele achtergrond, terwijl dit niet altijd het geval is. Vandaar dat bij de hulpverlening met vluchtelingen een interculturele sensitieve werkwijze van belang wordt geacht, zodat de hulpbehoeften van vluchtelingen volledig begrepen kunnen worden. Psycholoog Maslow (1970) heeft een ‘behoeftepiramide’ ontwikkeld, waarin vijf behoeften van individuen worden besproken. Pinto (2000) heeft vervolgens een behoeftepiramide ontwikkeld die meer geschikt lijkt voor niet-Westerse culturen. De vraag luidt echter of deze behoeften overeenkomen met die van vluchtelingen zelf of dat zij andere hulpbehoeften kennen. Het is maatschappelijk relevant dit te onderzoeken, omdat het de specifieke hulpbehoeften van vluchtelingen in Nederland blootlegt. Daarnaast toont het aan op welke gebieden hulpverlening eventueel te kort schiet en verbeterd kan worden. Het is ten slotte wenselijk dat de hulpverlening aansluit bij de behoeften van vluchtelingen zodat vluchtelingen het acculturatieproces goed kunnen doorlopen, aangezien zij onderdeel gaan uitmaken van de Nederlandse maatschappij.

Dit onderzoek zal zich specifiek richten op de rol van interculturele sensitiviteit in de interactie tussen hulpverleners en vluchtelingen, bij het vervullen van hulpbehoeften van vluchtelingen. Beide perspectieven worden hier van belang geacht, omdat zowel hulpverlener als vluchteling bepalend zijn voor het verloop van de onderlinge interactie. Tot op heden is hier geen specifiek onderzoek naar gedaan, terwijl het nuttige informatie kan opleveren. Er is namelijk niet alleen sprake van een hoogtepunt in het aantal vluchtelingen in Nederland, ook steeds meer hulpverleners bieden zich aan om hen te helpen. Hoe deze interactie tussen beide partijen vervolgens verloopt, zal op een kwalitatieve manier onderzocht worden; door middel van diepte-interviews wordt er geprobeerd een beeld te schetsen over de rol van interculturele sensitiviteit en de hulpbehoeften van vluchtelingen.

(9)

2. Theoretisch kader

Om de specifieke hulpverlening voor vluchtelingen te kunnen beschouwen, is het

noodzakelijk om allereerst een situatieschets te geven van het klimaat waarin hulpverleners en vluchtelingen zich bevinden. Dit ‘xenofobische' klimaat wordt gekenmerkt door

moeilijkheden, die hier tevens besproken zullen worden. Daarna zal het concept interculturele sensitiviteit besproken worden, vanuit psychologisch, sociologisch en antropologisch

perspectief. Vervolgens worden de mogelijke behoeften van individuen beschouwd, aan de hand van de behoeftepiramide van de socioloog Maslow, de antropoloog Pinto en de psycholoog Van der Veer. Zo wordt getracht om de specifieke hulpbehoeften die vluchtelingen mogelijk hebben intercultureel sensitief te benaderen.

2.1 Hulpverlener-vluchteling klimaat

‘Bedriegers’, ‘gelukzoekers’ en ‘economische vluchtelingen’ zijn termen die dikwijls gebruikt worden om de ‘vluchtelingencrisis’ te bespreken (Hollands, 2006). In verschillende landen in Europa is er dan ook sprake van een negatief discours omtrent vluchtelingen (Oorschot, 2006). Bewustzijn hierover is wenselijk, omdat taal altijd in ogenschouw genomen moet worden bij het bestuderen van sociale fenomenen. Volgens sociolinguïst Fairclough (2003) is taal onlosmakelijk verbonden met het sociale leven. Het is daarom van belang om het xenofobische klimaat waarin hulpverleners en vluchtelingen in Nederland zich bevinden nader toe te lichten. Dit klimaat kan immers negatieve gevolgen voor zowel

hulpverleners als vluchtelingen teweegbrengen.

Onderzoek van Schneider (2006) stelt dat gebrek aan gelijkenissen en de angst voor conflicterende culturen en waarden, kan leiden tot negatieve houdingen jegens vluchtelingen en andere nieuwkomers. Daarnaast kan een groep zich bedreigd voelen door buitenstaanders, waarbij het niet gaat om fysiek gevaar maar om de bedreiging van de status quo binnen die groep (Holliday, Hyde & Kullman, 2010). In Nederland lijkt er tevens steeds meer sprake te zijn van xenofobie: angst voor immigranten, buitenlanders en vreemdelingen (Gündüz, 2010). Volgens psychologe Yakushko (2009) is xenofobie een houding, die zowel affectief als gedragsmatig een rol speelt en vooroordelen richting immigranten en vreemdelingen behelst. Het is gerelateerd aan het geloof dat iemands eigen groep of cultuur superieur is aan die van anderen.

(10)

stelt antropoloog Grillo (2003; 2006) dat er in Nederland sprake is van een ‘cultural anxiety’ en een ‘backlash against difference’. Dit betekent dat culturele diversiteit niet wordt

gewaardeerd en dat migranten gezien worden als een probleem en gevaar voor de nationale identiteit (Vertocev, 2011). Dit wijst erop dat xenofobie onderdeel is geworden van de Nederlandse samenleving. Tevens kan xenofobie leiden tot sociale uitingen in de vorm van ‘raciale micro agressie’: dit zijn opmerkingen of gedragingen tegenover raciale minderheden, die niet per se discriminerend of beledigend bedoeld zijn, maar wel als zodanig

geïnterpreteerd kunnen worden (Sue et al., 2007).

Hoewel het aannemelijk is dat hulpverleners die vluchtelingen begeleiden zich niet laten leiden door dit xenofobische klimaat, omdat ze in dat geval zouden kiezen voor ander soort werk, kan het wel zo zijn dat hulpverleners zich schuldig maken aan raciale micro agressie. Jasinskaja-Lahti, Liebkind, Jaakkola en Reuter (2006) wijzen op de negatieve impact van raciale micro agressie op het psychologisch welzijn van vluchtelingen. Talloze andere onderzoeken (Di Saint Pierre, Martinovic & de Vroome, 2015; Ghorashi, 2005; Grillo, 2006; Jasinskaja-Lathi, Liebkind & Solheim, 2009; Kira, Lewandowski, Templin, Ramaswamy, Ozkan & Mohanesh, 2010; Schneider, 2006; Van Oorschot, 2006) bevestigen dit en de stress die het kan opleveren voor vluchtelingen, waardoor het psychologisch welbevinden kan worden geschaad (Jasinskaja-Lahti et al., 2006). Deze negatieve gevolgen kunnen vervolgens het integratieproces van vluchtelingen nadelig beïnvloeden (Berry, Phinney, Sam & Vedder, 2006). Niet alleen zijn er moeilijkheden voor de vluchteling, maar ook voor de hulpverlener is de interactie complex (Hollands, 2006).

Naast de mogelijkheid dat vluchtelingen zich op hun beurt schuldig zouden kunnen maken aan raciale micro agressie, bespreekt psychotherapeut Hafkenscheid (2004) drie bronnen die voor onbehagen kunnen zorgen bij hulpverleners die werken met vluchtelingen. Professionele rol-onzekerheid, confrontatie met de eigen bevoorrechte maatschappelijke positie en diskwalificerend interpersoonlijk gedrag van de vluchteling kunnen de behandeling of hulp bemoeilijken. De laatste bron komt overeen met bevindingen van psychologe Tribe (2002), die stelt dat vluchtelingen vaak vijandig tegenover hulp staan, omdat zij in het verleden slecht behandeld en/of bedrogen zijn door hulpinstanties. Daardoor kan er onder vluchtelingen wantrouwen ontstaan tegenover hulpverlening. Het xenofobische klimaat en de moeilijkheden die beide partijen kunnen ervaren, geven de context weer waarin interculturele sensitiviteit en de hulpbehoeften bekeken dienen te worden.

(11)

2.2 Interculturele sensitiviteit

Interculturele sensitiviteit is inmiddels noodzakelijk geworden voor alle hulp- en

dienstverleners. De samenleving is per slot van rekening divers en vele cliënten maar ook hulp- en dienstverleners kennen een allochtone achtergrond (Callen & Lee, 2009). In het dagelijks leven gaan personen er doorgaans echter vanuit dat hun eigen aannames ook gelden voor personen met een andere culturele achtergrond. Dit kan leiden tot een botsing van culturen en verslechterde onderlinge verhoudingen (Bennett & Bennett, 1998). Interculturele sensitiviteit zou hiervoor een oplossing kunnen bieden.

Antropologen Bennett en Bennett (1998) beschouwen interculturele sensitiviteit als een dynamisch proces, wat begint met ontkenning en eindigt in wederzijdse integratie. Zij zien in dit proces een verschuiving plaatsvinden van een ‘etnocentrische’ invalshoek, naar een meer ‘etnorelatieve’ invalshoek, waarbij het laatste wenselijk is en behelst dat de eigen cultuur binnen de context van andere culturen geplaatst kan worden. Volgens Deardorff (2008) ligt de definitie van interculturele sensitiviteit in het effectief en adequaat kunnen communiceren in interculturele situaties, op basis van de eigen culturele kennis,

vaardigheden en attitudes. De kracht van interculturele sensitiviteit ligt volgens Hoffman (2003) vooral in afstand kunnen nemen van de eigen manier van denken en doen, alsmede in het kunnen relativeren van het eigen referentiekader.

De theorie van socioloog Bourdieu sluit aan bij Hoffman (2003) zijn idee over het eigen referentiekader. Bourdieu (1973) spreekt namelijk van een ‘habitus’: het systeem van disposities dat bemiddelend optreedt tussen structuur en alledaagse praktijk (aangehaald in Tacq, 2003, p. 45). Habitus is een manier van denken, classificeren, handelen, waarnemen, dat onbewust wordt gevormd in de sociale context en daardoor verschilt per sociale klasse (Tacq, 2003). Deze habitus past bij een bepaald ‘veld’ en is daarin voordelig om te hebben. Een veld is volgens Bourdieu een domein waarbinnen zich sociale en culturele praktijken afspelen. Binnen velden heerst er continue strijd over de hiërarchie van posities. Individuen die zich al lang in een bepaald veld bewegen, hebben een voorsprong omdat bij hen de benodigde habitus volledig geïnternaliseerd is (Bourdieu, 1979, aangehaald in Tacq, 2003).

Daarentegen kan een habitus volgens Bolhuis (1995) individuen ook in de weg zitten, wanneer zij individuen tegenkomen met een andere habitus. De eigen habitus blijkt dan niet langer vanzelfsprekend en effectief, waardoor botsingen kunnen ontstaan met de

(12)

(aangehaald in Tacq, 2003). Om de kans op strijd te verkleinen, dienen hulpverleners en vluchtelingen idealiter gezien dan het referentiekader waar Hoffman (2003) over spreekt en de habitus volgens Bourdieu (1979, aangehaald in Tacq, 2003) te kunnen relativeren evenals zich ervan te kunnen distantiëren.

Om interculturele sensitiviteit te kunnen bereiken, dient allereerst de communicatie tussen individuen uit verschillende culturen zo effectief mogelijk te verlopen. Volgens organisatiepsycholoog Hofstede (2005) bestaat het aanleren van interculturele communicatie voor de hulpverlener uit drie fases: bewustwording van verschillen, kennis opdoen over culturen en vaardigheden eigen maken om beide fases te kunnen uitdragen. Naast

interculturele communicatie is ook het erkennen van verschil in de moedertaal noodzakelijk voor het bereiken van interculturele sensitiviteit (Hofstede & Hofstede, 2005). In casu is verder het besef van de institutionele aard van de relatie tussen een hulpverlener en een vluchteling van belang (Berenst, 2004). Deze vaste rolverdeling zorgt namelijk voor

asymmetrie: de vluchteling is afhankelijk van de hulpverlener en zo ontstaat er een ongelijke situatie, wat het gesprek negatief kan beïnvloeden. Tot slot moeten hulpverleners rekening houden met het feit dat zij vaak spreken in hun eigen vakjargon, taalgebruik wat voor buitenstaanders moeilijk te volgen is en bovendien de asymmetrische verhouding kan versterken (Plantenberg, Visser & Deen, 2007).

Er zou gesteld kunnen worden dat bij de interactie tussen hulpverleners en

vluchtelingen de noodzaak van een interculturele aanpak vergroot wordt, door het verschil in habitus en veld en het institutionele karakter van de hulpverlener-vluchteling relatie.

Wenselijk hiervoor is voornamelijk dat beide partijen afstand kunnen doen van hun eigen referentiekader en zo intercultureel leren communiceren. Mogelijk zullen zo de specifieke hulpbehoeften van vluchtelingen de meeste kans hebben om vervuld te worden. In de volgende paragraaf worden zulke behoeften behandeld.

2.3 De behoeftepiramiden

In het jaar 2000 erkende de Nederlandse overheid de urgentie van structurele maatregelen om de status, behoeften en zorgen van migranten en vluchtelingen aan te kunnen pakken.

Hierdoor genieten vluchtelingen momenteel vrijwel dezelfde rechten als andere inwoners van Nederland, echter blijven problemen van toegang en effectiviteit bestaan (Watters & Ingleby, 2004). Het is mogelijk dat deze problemen zich voordoen doordat vluchtelingen vanwege hun

(13)

bijzondere achtergrond, andere behoeften en zorgen kennen dan personen zonder vlucht achtergrond. Aan de hand van drie theorieën zal dit hieronder benaderd worden, om zo tot een begrip te kunnen komen van de hulpbehoeften van vluchtelingen.

Om het gedrag van individuen te kunnen verklaren heeft socioloog Maslow (1970) een behoeftepiramide ontwikkeld. Volgens zijn theorie gaat het om vijf behoeften:

fysiologische behoeften, de behoefte aan zekerheid of veiligheid, de behoefte aan sociale acceptatie, de behoefte aan zelfrespect en de behoefte aan zelfrealisatie. Een individu kan alleen een hoger niveau op de piramide bereiken door de behoefte van het vorige niveau te vervullen (Maslow, 1970). Psychologe Tribe (2002) stelt dat vluchtelingen echter zoveel verlies hebben geleden dat dit een negatieve impact kan hebben op de manier waarop zij de wereld zien. Vluchtelingen zien de wereld doorgaans niet als een veilige plek en dit kan vervolgens invloed hebben op hun behoeften (Tribe, 2002).

Volgens Pinto (2000), expert op het gebied van migratie, inburgering en diversiteit, kunnen culturele waarden ook een rol spelen bij behoeften, waardoor behoeften binnen culturen kunnen verschillen. De piramide van Maslow reflecteert wellicht ook meer

overtuigingen van het Westen en deswege heeft Pinto (2000) een piramide ontwikkeld voor niet-Westerse culturen. Onderaan staat het behagen van de groep, daarna volgt het in stand houden van een goede naam en bovenaan de piramide staat eer. Het eigenbelang is in deze piramide ondergeschikt aan het belang van de groep, omdat dit een kenmerkend verschijnsel is voor niet-Westerse culturen (Pinto, 2000). Dit laat wederom het belang van interculturele sensitiviteit zien: behoeften zijn niet overal ter wereld hetzelfde, doordat culturen en

referentiekaders verschillen (Tribe & Patel, 2007).

Hierom zouden hulpverleners rekening moeten houden met het feit dat vluchtelingen andere behoeften kunnen hebben, dan die in het Westen centraal staan. Mogelijk gaan hulpverleners uit van de behoeftepiramide van Maslow, terwijl vluchtelingen de

behoeftepiramide van Pinto aanhouden of juist hele andere behoeften kennen dan beschreven door Pinto. Dit komt wellicht doordat de voorgestelde behoeften lastig te vervullen zijn voor vluchtelingen in Nederland. Alhoewel de fysiologische behoefte volgens Maslow (1970) hoogstwaarschijnlijk vervuld wordt, doordat vluchtelingen het recht hebben om aanspraak te maken op de verzorgingsstaat (Van der Laan, 2015), zijn de andere behoeften ingewikkelder te vervullen. De discriminatie die vluchtelingen kunnen ervaren impliceert bijvoorbeeld dat zij sociaal niet geaccepteerd worden. Hierdoor kan aan de behoefte van sociale acceptatie niet

(14)

voldaan worden. Daarnaast bemoeilijkt discriminatie ook het vervullen van de behoeften beschreven volgens Pinto (2000), zoals de behoefte aan het kunnen behouden van een goede naam.

Maslow (1970) en Pinto (2000) beogen mogelijk meer algemene behoeften in plaats van specifieke hulpbehoeften, terwijl het aannemelijk is dat de behoeften van vluchtelingen vooral te maken zullen hebben met hulp. Deze behoeftepiramiden zijn daarnaast niet uitsluitend voor vluchtelingen ontwikkeld, maar voor een gehele samenleving.

Mogelijkerwijs kennen vluchtelingen daarom geheel andere behoeften. Psychotherapeut Van der Veer (2004) legt zulke hulpbehoeften voor. Hij heeft het over behoeften binnen een therapeutische relatie, waarbij het specifiek en uitsluitend over hulpbehoeften gaat. Van der Veer (2004) stelt dat vluchtelingen vooral behoefte hebben aan feitelijke en emotionele veiligheid en betekenisvol persoonlijk contact. Vluchtelingen hebben een bijzonder levensverhaal en als zij hulp nodig hebben, is dat veelal vanwege de problematiek die samenhangt met hun bijzondere achtergrond (Van der Veer, 2004). Voor de hulpverlener impliceert dit een voortdurende herbezinning op professionele normen en gebruiken, iets wat overeenkomt met een interculturele sensitieve werkwijze.

Mogelijk gaan hulpverleners ten onrechte uit van de behoeftepiramide van Maslow tijdens de hulpverlening, omdat die behoeften overeenkomen met Westerse ideeën. Daarnaast kennen vluchtelingen door hun bijzondere achtergrond vermoedelijk andere behoeften dan beschreven door Pinto (2000), ondanks dat deze piramide juist ontwikkeld is voor niet-Westerse culturen. De hulpbehoeften die Van der Veer (2004) bespreekt zullen mogelijk het meest overeenkomen met die van de vluchtelingen zelf. Willen hulpverleners en

vluchtelingen gelijkgestemd raken over hulpbehoeften, dan lijkt interculturele sensitiviteit van belang. Om tot onderling begrip te komen moet er immers afstand gedaan kunnen worden van het eigen referentiekader.

2.4 Interdisciplinariteit

Uit het theoretisch kader is naar voren gekomen dat er sprake is van een wisselwerking tussen de psychologie, sociologie en de antropologie. Deze disciplines samen spelen een grote rol bij het kunnen begrijpen van het xenofobische klimaat, interculturele sensitiviteit en hulpbehoeften en kunnen daarom niet los van elkaar behandeld worden.

(15)

houding, maar inzichten vanuit de antropologie tonen aan dat die houding juist heeft geleid tot een algemene ‘cultural anxiety’, waarbij culturele diversiteit niet wordt geaccepteerd. ‘Cultural anxiety’ kan vervolgens tot bepaalde gedragsuitingen leiden, zoals raciale micro agressie en is daardoor ook sociologisch van aard. Zulk gedrag heeft bovendien weer invloed op de psychische gesteldheid van de betrokken actoren en dat maakt inzichten vanuit de psychologie opnieuw noodzakelijk. Zo kan discriminatie en raciale micro agressie bijvoorbeeld het welzijn van personen negatief beïnvloeden.

Bij de interactie tussen hulpverleners en vluchtelingen is interculturele sensitiviteit van belang. Volgens antropologen gaat het daarbij vooral om de verschuiving van een etnocentrische houding naar een etnorelatieve houding. Deze laatste houding is wenselijk en dient zich vervolgens dan ook te vertalen in gedrag. Sociologisch gezien is het voor zo’n interculturele sensitieve werkwijze dan noodzakelijk dat een individu in staat is afstand te doen van zijn eigen habitus. Automatisch komt hier komt interculturele communicatie aan te pas, een begrip ontleend vanuit de psychologie. Deze manier van communicatie kan

individueel aangeleerd worden en ondersteunt interculturele sensitiviteit.

Deze vorm van sensitiviteit is bovendien van belang bij het kunnen vervullen van de hulpbehoeften van vluchtelingen. Om behoeften te kunnen begrijpen zijn er drie

behoeftepiramiden gepresenteerd. Opvattingen vanuit de antropologie tonen echter aan dat door de invloed van cultuur de piramide van Maslow hoogstwaarschijnlijk ongeschikt is voor vluchtelingen. Het belang van cultuur wordt tevens bevestigd door bevindingen vanuit de psychologie, maar deze discipline voegt hier nog aan toe dat ook persoonlijke ervaringen en het psychisch welzijn van individuen hun behoeften kunnen bepalen. Vermoedelijk komen de hulpbehoeften van vluchtelingen daarom het meest overeen met die beschreven door

psycholoog Van der Veer.

Kortom, een interdisciplinaire aanpak kan nieuwe inzichten verschaffen in de centrale concepten van dit onderzoek; interculturele sensitiviteit en hulpbehoeften. Begrippen uit de psychologie, sociologie en antropologie staan hier niet los van elkaar, maar beïnvloeden elkaar juist. De psychische gesteldheid van hulpverleners en vluchtelingen en hun culturele achtergrond heeft invloed op hun gedrag en op de hulpbehoeften, en dat samen op de onderlinge interculturele interactie.

(16)

3. Probleemstelling 3.1 Probleemomschrijving

Het groeiende aantal asielzoekers dat Nederland binnenkomt en vervolgens een

asielvergunning krijgt, gaat niet onopgemerkt voorbij. Het discours omtrent vluchtelingen is steeds meer negatief gekleurd en de angst voor conflicterende culturen en waarden die heerst onder Nederlanders neemt steeds meer de overhand (Schneider, 2006). Een samenleving waarin ‘cultural anxiety’ merkbaar is, waar weinig ruimte is voor diversiteit en politici oproepen tot protest tegen Asielzoekerscentra, is geen samenleving waarin vluchtelingen zich zorgeloos kunnen bewegen. Daarnaast genieten vluchtelingen op papier veelal dezelfde rechten als andere bewoners van Nederland, maar ondervinden zij nog steeds problemen met de toegang en effectiviteit van bijvoorbeeld het zorgstelsel (Watters & Ingleby, 2004).

De hulpverlening dient hen dan ook te ondersteunen, op een zo intercultureel sensitief mogelijke manier. Dit vraagt om interculturele communicatie (Hofstede, 2005) maar het verschil in habitus tussen hulpverlener en vluchteling maakt het erg complex. Daarnaast is er sprake van een asymmetrische verhouding tussen de partijen, iets wat de interactie kan bemoeilijken. Bovendien staan vluchtelingen dikwijls vijandig en wantrouwend tegenover hulp (Tribe, 2002) waardoor effectief hulpverlenen lastig wordt. Toch moeten beide partijen afstand kunnen nemen van hun eigen referentiekader, om elkaar te kunnen gaan begrijpen. Hiervoor moeten zij zich wel bewust gaan inzetten en tevens zich verschillende vaardigheden eigen gaan maken (Deardorff, 2008). Vluchtelingen krijgen echter regelmatig te maken met moeilijkheden die een negatieve impact kunnen hebben op dit proces.

Vluchtelingen kunnen door alle moeilijkheden die zij ervaren stress ontwikkelen, en dat kan uiteindelijk een negatieve impact hebben op hun psychisch welzijn (Crockett, Iturbide, Torres Stone, McGinley & Carlo, 2007; Jasinskaja-Lathi et al., 2006). Dit is niet alleen voor de individuele vluchteling maar ook maatschappelijk onwenselijk, gezien psychisch welzijn van groot belang is voor een wenselijke acculturatie van vluchtelingen (Berry, Phinney, Sam & Vedder, 2006). Om deze acculturatie zoveel mogelijk te bevorderen is het noodzakelijk dat hulpverlening aansluit bij de hulpbehoeften van vluchtelingen. Echter kunnen de percepties over hulpbehoeften onderling uiteenlopen, wegens verschillende referentiekaders. Interculturele sensitiviteit kan hiervoor een oplossing bieden. Tot slot vergen vluchtelingen extra sensitiviteit vanwege hun bijzondere achtergrond, die bij voorbaat afwijkt van de gemiddelde hulpverlener.

(17)

De onderzoeksvraag luidt daarom als volgt: ‘Welke rol speelt interculturele

sensitiviteit tussen de hulpverlener en de vluchteling, in het vervullen van de hulpbehoeften van vluchtelingen?’ Om inzicht te krijgen in interculturele sensitiviteit wordt er gekeken naar bewustzijn over culturele verschillen en de mate van sensitiviteit, van zowel de hulpverlener als de vluchteling. Om een beeld te krijgen van de specifieke hulpbehoeften wordt er tevens gekeken naar beide perspectieven, aan de hand van zelfgemaakte behoeftepiramides door de respondenten. De twee hoofdconcepten zullen door middel van vier deelvragen nader onderzocht worden.

1) ‘Welke culturele verschillen ervaren de hulpverleners en vluchtelingen?'

In deze deelvraag wordt het bewustzijn van beide partijen over het bestaan van culturele verschillen behandeld. Dit bewustzijn is namelijk een van de beginselen van interculturele sensitiviteit. Er zal hier gekeken worden naar de achtergrond van de respondenten, ervaren verschillen en praktische oplossingen om de interculturele interactie te laten slagen.

2) ‘Op welke wijze wordt er door hulpverleners en vluchtelingen geprobeerd de verschillen te overbruggen?’

Mogelijk leiden bovengenoemde verschillen tot moeilijkheden in de interculturele interacties en hier wordt daarom getracht te achterhalen op welke manier respondenten proberen om daadwerkelijk cultuursensitief te zijn in hun interacties. Het gaat hier om het eigen

referentiekader van de respondent en op welke wijze hij probeert daar afstand van te nemen. 3) ‘Wat zijn de specifieke hulpbehoeften van vluchtelingen?’

Hier wordt gekeken naar overeenkomsten met de behoeften zoals voorgesteld door Maslow, Pinto en Van der Veer maar voornamelijk naar de hulpbehoeften die respondenten zelf

aangeven. Het is in deze deelvraag van belang te ontdekken of hulpverleners en vluchtelingen dezelfde hulpbehoeften voor ogen hebben.

4) ‘Op welke wijze wordt er getracht deze hulpbehoeften te vervullen?’

Deze laatste deelvraag gaat in op welke manier de hulpbehoeften van vluchtelingen vervuld worden. Van betekenis is of vluchtelingen daadwerkelijk ervaren dat zij geholpen worden of dat er nog verbeterpunten zijn bij de hulpverlening.

3.2 Relevantie

Gezien de grote culturele diversiteit in Nederland dient beleid rekening te houden met culturele verschillen en zorg daarop adequaat aan te passen. Dit wordt versterkt door het

(18)

groeiende aantal vluchtelingen dat zich in Nederland vestigt. Dit vraagt om een wederzijdse aanpassing van de bevolking en juist daarom is interculturele sensitiviteit van belang. Het is noodzakelijk dat vluchtelingen op een interculturele sensitieve wijze geholpen worden om hun weg te vinden in de Nederlandse maatschappij, maar het is ook een vereiste dat vluchtelingen zelf voldoende intercultureel sensitief zijn om ongewenste spanningen en conflicten in Nederland zoveel mogelijk te voorkomen. Het is daarom maatschappelijk van belang om te onderzoeken wat de rol van interculturele sensitiviteit kan zijn bij het vervullen van hulpbehoeften van vluchtelingen. Er is voldoende onderzoek verricht naar de attitudes tegenover vluchtelingen en discriminatie die vluchtelingen kunnen ervaren. Daarnaast zijn er diverse Nederlandse onderzoeken gedaan naar hulpvormen voor vluchtelingen. Echter, de meeste onderzoeken zijn nauwelijks toegespitst op de specifieke hulpbehoeften van de vluchtelingen zelf en de rol van interculturele sensitiviteit daarbij. Tevens is de aanname dat zowel hulpverleners als vluchtelingen beide intercultureel sensitief zouden moeten zijn voor een succesvolle interactie amper onderzocht. Dit onderzoek vult dan ook een gat in de lacune door interculturele sensitiviteit vanuit beide partijen te benaderen, op een interdisciplinaire wijze.

4. Methode

4.1 Onderzoeksstrategie

De epistemologie kenmerkend voor dit onderzoek is interpretivistisch van aard, het accent ligt namelijk op het begrijpen van betekenissen verkregen uit de interviews (Boeije, 2005). De data is ontstaan door interacties tussen de onderzoeker en de respondenten en de

bevindingen zijn vervolgens door de onderzoeker geïnterpreteerd. De subjectieve ervaringen en percepties van de respondenten staan centraal. Er is daarnaast sprake van een

constructionistische ontologie. Sociale fenomenen kunnen geherstructureerd worden door actoren en van waarde hierbij is de betekenis die zij aan een sociaal verschijnsel geven (Bryman, 2008). Dit betekent dat het van belang is om te onderzoeken hoe de respondenten zelf betekenis geven aan de concepten interculturele sensitiviteit en hulpbehoeften. In de literatuur wordt gesuggereerd dat interculturele interacties complex van aard kunnen zijn en een grote mate van sensitiviteit vergen. Op een inductieve wijze wordt dit onderzocht, namelijk op grond van de ervaringen van de respondenten zelf, voortkomend uit diepte-interviews waarbij de onderzoeker zelf het meetinstrument is (Bryman, 2008; Boeije, 2005)

(19)

Steunend op deze empirische waarnemingen wordt er vervolgens getracht originele inzichten toe te voegen aan de bestaande theorieën.

Bovenstaande overtuigingen wijzen op een kwalitatieve onderzoeksstrategie. De sociale wereld dient begrepen te worden aan de hand van de subjectieve waarheid van zijn actoren en de wijze waarop zij sociale fenomenen construeren. De interculturele interactie tussen hulpverlener en vluchteling en de specifieke hulpbehoeften van vluchtelingen, wordt beschreven en geïnterpreteerd met behulp van de verhalen die naar voren komen in de interviews.

4.2 Onderzoeksdesign

Het gekozen onderzoeksdesign lijkt in eerste instantie op een ‘case study’. Hierbij wordt een bepaald geval intensief onderzocht en vervolgens uitgebreid geanalyseerd (Bryman, 2008). De gemeenschap die hier wordt onderzocht is dan die van de vluchtelingen die te maken hebben (gehad) met hulpverlening. In dit onderzoek worden echter ook hulpverleners onderzocht, om zo te achterhalen hoe zij hun interacties met vluchtelingen vormgeven. Er wordt dus ook gekeken naar de variatie daarin, evenals de variatie in de ervaringen van vluchtelingen. Daarnaast wordt er naar overeenkomsten gezocht. Een ‘cross-sectioneel design’ komt daarom meer overeen met die van dit onderzoek, waarbij het blootleggen van variatie en patronen centraal staat (Bryman, 2008).

4.3 Onderzoeksmethode

Er zullen vijftien diepte-interviews worden afgenomen. Het doel is om de verschillende ervaringen en percepties van de respondenten in kaart te brengen, aan de hand van zo open mogelijke interviewvragen (Bryman, 2008). Daarnaast zal aan de respondenten gevraagd worden of zij een behoeftepiramide willen tekenen, omdat de kans bestaat dat de vooraf geoperationaliseerde behoeften voor de vluchtelingen niet opgaan. Om de visie van de respondenten te achterhalen dient de onderzoeker het diepte-interview zo min mogelijk te sturen. De vooraf opgestelde voorbeeldvragen bieden houvast maar worden niet gebruikt als vaststaand instrument. Gespreksvaardigheden en non-verbale technieken, zoals kleine aanmoedigingen zullen bij de diepte-interviews ingezet worden om het zo vloeiend mogelijk te laten verlopen en om relevante informatie te verwerven (Lang & Van der Molen, 2012).

(20)

4.4 Operationalisatie

Uit de literatuur is gebleken dat het hoofdconcept interculturele sensitiviteit gedefinieerd kan worden als de competentie om effectief en adequaat te kunnen communiceren in

interculturele situaties, op basis van de eigen culturele kennis, vaardigheden en attitude (Deardorff, 2008; Hoffman, 2003). Volgens de onderzoeker dient interculturele sensitiviteit in twee dimensies onderverdeeld te worden, namelijk in ‘bewustwording en beïnvloeding’ en ‘oplossingen en verschillen overbruggen’ om het te kunnen onderzoeken. In de eerste

dimensie wordt onderzocht wat het eigen referentiekader is van respondenten, welke verschillen zij onderling ervaren en welke denkbeelden dit kunnen beïnvloeden. Hier wordt bijvoorbeeld gevraagd naar de culturele achtergrond van respondenten. In de tweede dimensie wordt onderzocht op welke manieren respondenten omgaan met de ervaren verschillen en of zij cultuursensitief zijn. Een voorbeeldvraag die hier past voor de hulpverleners is: ‘Hoe bereidt u zich voor op het werk met vluchtelingen?’ en voor

vluchtelingen: ‘In hoeverre vindt u dat u zich moet aanpassen aan de Nederlandse cultuur?’. Het tweede hoofdconcept in dit onderzoek, hulpbehoeften, laat zich vertalen door de specifieke behoeften die vluchtelingen kennen waarmee zij hulp nodig hebben. Het is mogelijk dat vluchtelingen andere behoeften kennen dan voorgesteld in de literatuur door Maslow, Pinto of Van der Veer. De onderzoeker focust daarom voornamelijk op de hulpbehoeften die uit de interviews naar voren komen. Dit hoofdconcept kent twee dimensies. De eerste dimensie ‘eigen geformuleerde behoeften’ behelst indicatoren als: zelfgemaakte behoeftepiramiden van de respondenten en de manieren van

behoeftevervulling. De tweede dimensie ‘vervulling van de behoeften’ onderzoekt vervolgens of de hulpbehoeften van vluchtelingen vervuld worden. Hier komen ook eventuele tips voor hulpverlening naar voren. ‘Op welke manieren zou de hulpverlening u beter geholpen kunnen hebben?’ is een vraag die gesteld kan worden aan de vluchteling-respondenten. Een voorbeeldvraag voor de hulpverlener-respondenten is: 'Op welke manier bent u bezig met het vervullen van hulpbehoeften?'. In tabel 10.1 in de bijlagen is de manier van operationalisatie te zien.

4.5 Onderzoekspopulatie en sampling

De respondenten bestaan uit vluchtelingen die zich hebben gevestigd in Nederland en in aanraking zijn geweest met hulpverleners. Daarnaast zijn het hulpverleners die vluchtelingen hebben geholpen, waaronder ook vrijwilligers worden verstaan. Er wordt gestreefd naar het

(21)

werven van 16 respondenten, waarbij de helft hulpverlener zal zijn en de andere helft

vluchteling. Op deze manier wordt er verwacht theoretische verzadiging te behalen. Er wordt gezocht naar vluchtelingen in de leeftijdscategorie 16-25 jaar, omdat deze groep

hoogstwaarschijnlijk het meest in aanraking komt met hulpverlening, vanwege de relatief jonge leeftijd. Tevens wordt er aangenomen dat er in deze leeftijdscategorie de meeste kans is op Engelssprekende vluchtelingen. Tot slot is het waarschijnlijk dat het vooral deze

leeftijdsgroep is die zal reageren op een Facebook oproep. Voor de hulpverleners is er geen leeftijdsgrens gesteld, omdat dit niet van belang wordt geacht. Er is daarnaast voor beide partijen geen onderscheid gemaakt in sekse of etniciteit, om zo de kans op respondenten te verhogen.

‘Snowball-sampling’ is de methode die gebruikt zal worden om aan respondenten te komen. Via sociale netwerken en sociale media, wordt geprobeerd om respondenten te werven en vervolgens zullen zij hopelijk op hun beurt nieuwe respondenten kunnen aanbevelen (Bryman, 2008). Op relevante Facebookpagina's zoals 'Wat is nodig voor

vluchtelingenopvang div. locaties Amsterdam', zal een berichtje geplaatst worden met daarin een oproep naar respondenten en/of doorverwijzingen naar respondenten. Tegelijkertijd zal er ook gebruik gemaakt worden van ‘convenience sampling’, waarbij respondenten worden gekozen op basis van een (relatief) gemakkelijke bereikbaarheid. Er kan gebruikt gemaakt worden van connecties die de onderzoeker zelf al heeft met de onderzoekspopulatie, doordat zij personen kent die vrijwilligerswerk voor vluchtelingen doen. Deze respondenten kunnen vervolgens weer andere respondenten waar nog geen band mee bestaat opperen en dat vermindert de kans op een eventuele vertekening van ‘convenience sampling’.

4.6 Ethische kwesties

In dit onderzoek is het van belang om rekening te houden met een aantal ethische kwesties die mee zouden kunnen spelen. Zo kan het gekozen onderzoeksthema gevoelig liggen bij de respondenten. Het negatieve discours rond vluchtelingen kan deze gevoeligheid vergroten, maar ook de mogelijkheid dat respondenten negatieve ervaringen in een

hulpverleningssituatie hebben. Er bestaat daarom een kans op sociaal wenselijke antwoorden of op respondenten die bepaalde vragen niet wensen te beantwoorden. Daarnaast kunnen respondenten bang zijn voor wat er met de resultaten gedaan gaat worden. Uit angst hiervoor is het mogelijk dat zij zich bijvoorbeeld niet negatief willen uitlaten over sommige thema’s.

(22)

De onderzoeker dient daarom voorzichtig te werk te gaan en rekening te houden met de complexiteit van dit onderwerp. De privacy en anonimiteit van de respondenten wordt dan ook te allen tijde gewaarborgd, onder andere door gebruik te maken van fictieve namen. De respondenten zullen hiervan op de hoogte gesteld worden, alsmede zal aan hen toestemming gevraagd worden voor het opnemen van de diepte-interviews. Respondenten moeten het gevoel krijgen vrijuit te kunnen spreken en de onderzoeker moet voldoende respect en begrip tonen voor eventuele heftige emoties van de respondenten.

Tot slot is het belangrijk dat de onderzoeker rekening houdt met vertekeningen in het onderzoek. Een eerste vertekening zou kunnen ontstaan doordat er gebruik wordt gemaakt van het persoonlijk netwerk van de onderzoeker tijdens de respondentenwerving. Wellicht dat dit de objectiviteit van de onderzoeker beïnvloedt. Een tweede vertekening kan zich voordoen doordat de onderzoeker, door het afnemen van de diepte-interviews, zelf in aanraking komt met het concept interculturele sensitiviteit. Zij kan bijvoorbeeld te maken krijgen met een taalbarrière of met onbegrip. De onderzoeker moet derhalve bewust zijn van het feit dat zij door het interviewen zelf onderdeel wordt van het onderzoek. Een objectieve en reflectieve houding is daarom van groot belang en de onderzoeker dient tijdens het onderzoeksproces in de gaten te houden of zij haar eigen belevingen voldoende buiten beschouwing laat.

4.7 Analyse

De verkregen data dient systematisch geïnterpreteerd te worden, in het licht van de onderzoeksvraag. Dit wordt gedaan door te kijken naar terugkerende concepten in de onderzoeksdata (Bryman, 2008). Aan de hand van een operationaliseringsschema zijn er al relevante concepten vastgesteld, maar nog belangrijker zijn de concepten die hulpverleners en vluchtelingen zelf aanhalen in de interviews. Door zo een ‘grounded theory’ te

ontwikkelen kunnen nieuwe concepten aan het licht komen die van belang zijn voor de twee hoofdconcepten van dit onderzoek. Na afloop van de interviews zullen deze getranscribeerd en geanalyseerd worden. De interviews worden vervolgens in het programma Atlas.ti verwerkt. Het coderen en interpreteren van de interviews wordt gedaan met behulp van een codeerschema, die op basis van de ‘grounded theory’ ontstaan is. Dit codeerschema is te vinden in bijlage 10.4.

(23)

5. Resultaten

In dit hoofdstuk zullen de resultaten verkregen uit de dataverzameling gepresenteerd worden. Allereerst zal er een beschrijving van het onderzoeksproces en van de respondentengroep worden gegeven. Daarna zullen de resultaten besproken worden, aan de hand van relevant gebleken concepten. De interpretaties van de interculturele interacties van de respondenten staan hier centraal. In de paragraaf ‘verschillen en oplossingen’ zullen de ervaren verschillen van respondenten besproken worden, alsmede praktische oplossingen die zij hiervoor inzetten om interacties toch te laten slagen. Vervolgens zal in de paragraaf ‘overbruggen van verschil’ aangetoond worden op welke wijze respondenten proberen de verschillen daadwerkelijk te overbruggen. Daarna zal in de paragraaf ‘hulpbehoeften’ de hulpbehoeften volgens

respondenten besproken worden. Tot slot volgt ‘behoeftevervulling’, waarin wordt uiteengezet of de hulpbehoeften van vluchtelingen vervuld worden. Hier worden ook tips voor hulpverlening en nuttige kwaliteiten van een hulpverlener benoemd.

5.1 Onderzoeksproces

Via een oproep op Facebook, geplaatst op relevante pagina’s voor vluchtelingehulp, zijn zowel vluchtelingen als hulpverleners gevonden die in dit onderzoek wilden participeren. In de oproep werd specifiek gevraagd naar vluchtelingen in de leeftijdscategorie 16-25 jaar en daarnaast werd erin vermeld dat onder hulpverleners ook vrijwilligers verstaan worden. Uiteindelijk heeft deze oproep tot twaalf interviews geleid. De overige drie respondenten zijn geworven door gebruik te maken van het eigen netwerk van de onderzoeker. In totaal zijn er vijftien mensen geïnterviewd, waarvan negen hulpverleners en zes vluchtelingen.

De interviews zijn afgenomen op locatie naar keuze van de respondent. Interviews werden ofwel in de Openbare Bibliotheek ofwel in een rustig café afgenomen. Er zijn vijf interviews afgenomen door gebruik te maken van Skype, omdat dit voor de respondent beter uitkwam. Een interview op Skype werd eerder beëindigd dan ‘afgesproken’, wegens

persoonlijke redenen van de respondent.

5.2 De respondentengroep

De groep respondenten bestaat uit negen mannen en zes vrouwen, variërend in leeftijd. De vrouwelijke hulpverlener-respondenten zullen hier allereerst kort voorgesteld worden, daarna de mannelijke hulpverlener respondenten. Vervolgens wordt er op dezelfde manier kennis gemaakt met de vluchteling-respondenten.

(24)

De Nederlandse vrijwilliger Anna werkte in de noodopvang voor asielzoekers van het Leger des Heils in Amsterdam. Momenteel geeft Anna Nederlandse les aan vluchtelingen. Susan, tevens Nederlands, is een half jaar lang op vrijwillige basis Jobcoach geweest. Marga kent een Nederlands-Iraanse komaf en is vrijwilliger bij Vluchtelingenwerk Schiphol, bij het detentie en uitzetcentrum. De Nederlandse Elisabeth en Lisanne werken hier ook. Zij geven voornamelijk juridische hulp.

Tom, een Nederlandse jongen, heeft als vrijwilliger gewerkt op het Griekse eiland Lesbos. Hier gaf hij vooral praktische hulp op de vluchtelingenkampen. Justin, eveneens Nederlands, werkt als vrijwilliger bij Vluchtelingenwerk Nederland, bij een

procesopvanglocatie in Zaandam. Hij geeft voorlichting over de asielprocedure en neemt individuele vluchtverhaalanalyses af. De Nederlandse Jan is maatschappelijk hulpverlener voor vluchtelingen, tevens bij Vluchtelingenwerk Nederland. Mark kent een Surinaams-Arubaanse achtergrond en werkt voor het Medisch Opvangproject Ongedocumenteerden (MOO), een project dat zich bezighoudt met uitgeprocedeerde vluchtelingen en asielzoekers met psychische klachten.

De 18-jarige Karim, afkomstig uit Syrië is in zijn eentje gevlucht en woont nu bijna twee jaar in Nederland, ondertussen samen met zijn familie. Karim volgt hier een ROC-opleiding en is vrijwilliger voor organisaties die zich bezighouden met vluchtelingen. Mohammed kent tevens een Syrische achtergrond. Hij is 25 jaar, heeft jaren als kok gewerkt en werkt momenteel in de horeca in Amsterdam. De 17-jarige Syrische Amir gaat naar het mbo om de taal te leren en werkt daarnaast in de Albert Heijn. Motaz, ook Syrisch, is 25 jaar en is bezig met het leren van de Nederlandse taal. Hij hoopt werk te vinden in de

Elektrotechniek. Olaf, een 21-jarige jongen gevlucht uit Oekraïne speelt theater en werkt daarnaast in de horeca in Amsterdam.

De 24-jarige Fatihya komt uit Somalië en studeert aan de Hogeschool van Amsterdam maar is vooral actief als lid van de vluchtelingenbeweging ‘We are Here’.

In tabel 10.3 in de bijlage is een uitgebreid schematisch overzicht te vinden van de respondentengroep.

5.3 Verschillen en oplossingen

Alle respondenten in dit onderzoek krijgen te maken met verschillen en moeilijkheden tijdens hun interculturele interacties. Dit heeft grotendeels te maken met hun culturele achtergrond,

(25)

die in dit onderzoek uiteenlopend zijn. In de bijlage 10.3 is een tabel te vinden waarin de verschillende achtergronden van de respondenten kort zijn samengevat, op basis van hun eigen interpretaties. De grootste verschillen die respondenten aangeven zitten in

communicatie, religie en genderverhoudingen. De kleinere verschillen hebben te maken met de mate van individualisme en collectivisme in een land, vrijheid en mensenrechten, het belang van familie maar ook met op tijd komen, voeding, kleding en de mate van gastvrijheid.

Naast deze culturele verschillen merken respondenten ook een verschil in positie. Dit verschil ontstaat doordat de verhouding tussen een hulpverlener en cliënt bij voorbaat al asymmetrisch is. De cliënt is immers afhankelijk van zijn of haar hulpverlener. Vervolgens kan cultuur de asymmetrische verhouding weer versterken, aangezien hulpverleners zich al de benodigde cultuur eigen hebben gemaakt maar de vluchtelingen (nog) niet. Tot slot is er een nieuw concept uit de interviews naar voren gekomen, namelijk het verschil in

persoonlijkheid. Hieronder zullen de belangrijkste verschillen besproken worden, alsmede de praktische oplossingen voor deze verschillen.

5.3.1. Communicatie

De respondenten komen allen in aanraking met interculturele communicatie. Allereerst heeft interculturele communicatie met taal te maken. Omdat er bij elke interactie wel sprake was van een taalbarrière, verloopt voor de respondenten deze communicatie niet vlekkeloos. Taal werd dan ook in vier interviews door zowel hulpverleners als vluchtelingen als eerste

benoemd tijdens het vragen naar ervaren verschillen. Hulpverlener Anna vindt overigens dat het taalverschil nooit tot problemen leidt, maar eerder tot kleine, grappige misverstanden De andere hulpverleners delen haar mening en het lijkt voor hen dan ook geen onoverkoombaar verschil te zijn.

Dit komt ook doordat alle geïnterviewde vluchtelingen bezig zijn met het leren van de Nederlandse taal. Karim vindt taal het allerbelangrijkste en ziet het als het beginpunt van integreren. Hij legt uit dat dit komt doordat als een persoon geen Nederlands of Engels spreekt, zijn diploma ook niet goed gewaardeerd kan worden en diegene vervolgens ook geen werk kan vinden. Amir ziet het ook zo:

Ik weet alleen dat de taal leren het allerbelangrijkste is voor nieuwkomers. Als je zonder taal bent, dan kan je nergens heen. - Amir (Syrische vluchteling)

(26)

Naast taal heeft interculturele communicatie ook te maken met de manier waarop personen communiceren. De respondenten ervaren in de manieren van communiceren een aantal verschillen. Justin geeft het volgende voorbeeld:

Als Afrikanen, niet allemaal natuurlijk, iets vragen zijn zij gewend dit op een hele andere manier te vragen dan wij dat doen. Wij stellen de vraag bijvoorbeeld als volgt: ‘Kun jij mij die pen aangeven?’ maar als iemand uit Sudan of zoiets dezelfde vraag stelt, kan die zo klinken: ‘Geef mij die pen’. Dit klinkt dan voor ons heel onbeleefd maar dit is echt niet onbeleefd bedoeld. - Justin (hulpverlener)

Een ander voorbeeld dat Justin, Marga, Anna en Lisanne noemen is dat sommige

vluchtelingen mensen niet rechtstreeks in de ogen aankijken, maar eerder naar beneden of naar de grond kijken wanneer ze met hen praten. Lisanne geeft ook aan dat ze cliënten kent die bijvoorbeeld schreeuwen in plaats van praten. Dit is anders dan zij als Nederlanders gewend zijn.

Elisabeth benoemt dat het lastig te beoordelen blijft of iemand echt begrijpt wat er is gezegd. Dit geldt volgens Elisabeth ook andersom zo en ook kan ze nooit zeker weten wat een tolk precies heeft vertaald. Dit zorgt ervoor dat Elisabeth er vanuit gaat dat een interactie nooit helemaal is geslaagd. Zowel Elisabeth als Marga geven daarnaast aan dat zij vaak juridische termen moeten gebruiken of een bepaald jargon en dat dit de taalbarrière vergroot. Marga zei hierover:

Het is in principe proberen mensen duidelijkheid te geven over hun situatie en proberen over te brengen hoe de zaken werken. Hier komt ook een intercultureel stukje bij kijken, want ik snap soms al niet eens de termen of de gang van zaken, dus hoe ga je dat aan iemand uitleggen die uit land X komt met een bepaalde achtergrond en die een heel ander systeem gewend is? - Marga (hulpverlener)

Om de taalbarrière te verkleinen en de interculturele communicatie te vergemakkelijken, is de oplossing volgens de vluchteling-respondenten Nederlands leren en begrijpen. De

(27)

‘steenkolen taal’, maar uiteindelijk moeten beide partijen de verschillende

communicatievormen vooral leren accepteren. Zoals Lisanne aangeeft: Nou, ik accepteer ze, wijs de mensen er niet op aan. Ik neem het mensen ook niet kwalijk.

5.3.2. Religie

Het tweede verschil dat door alle respondenten is genoemd, met uitzondering van Fatihya en Olaf, is religie. In dit onderzoek zijn alle vluchtelingen moslim, behalve Olaf. Alle

hulpverleners zijn daarentegen niet religieus. Het gaat dus om het verschil in wel of niet religieus zijn. Hier blijken namelijk bepaalde denkbeelden aan verweven te zijn. Jan noemde in zijn interview bijvoorbeeld dat hij vindt dat religie niet iets zou mogen zijn wat iemands keuzes bepaalt en dat personen onafhankelijk van religie keuzes moeten maken. In de

praktijk gebeurt dit volgens Jan echter weinig. Hij noemt een voorbeeld waarbij een Syrische jongen de uitnodiging had gekregen om donor te worden, maar deze had afgewezen vanwege zijn geloof. Dit vond Jan vervelend.

Ik probeerde hem gewoon aan te zetten tot kritisch denken, maar dat kwam niet helemaal aan. Ik vond zijn argumentatie zwak, maar hij leek zich niet voor te kunnen stellen dat zijn argument niet geldig was. Daarnaast vond hij het heel vreemd dat ik wel donor was, ondanks het feit dat hij weet dat ik geen moslim ben. - Jan (hulpverlener)

Ondanks dat de meeste vluchtelingen aangeven moslim te zijn en de hulpverleners areligieus, ervaren Mohammed, Motaz en Fatihya wel het gevoel dat zij in Nederland hun religie kunnen uiten. Religie is volgens hen iets wat in Nederland niet veel besproken wordt. Dit komt volgens hen door de religieuze vrijheid die kenmerkend is voor Nederland en de wetten die dat ondersteunen. Niemand zal er hier iets over zeggen, over mijn geloof of wat ik doe. Ik doe dat ook niet. Iedereen is vrij hier. - Mohammed (Syrische vluchteling)

Fatihya maakte tijdens haar interview echter wel duidelijk dat zij misschien op papier wel gerespecteerd wordt als moslim zijnde, maar dat zij ook beschuldigd en veroordeeld wordt in de media voor alle verschrikkelijke dingen die terroristen hebben gedaan. Dit maakt voor haar het ‘moslim zijn’ lastig. De onderzoeker vroeg haar hoe zij hier mee omgaat en Fatihya antwoordde: I don’t adjust myself, because I was brought up with a rich value set, that lets me to be part in any situation, in my way and to stand out.

(28)

Respondent Elisabeth gaf aan dat veel cliënten van Vluchtelingenwerk Schiphol over geloof willen praten en aan haar vragen hoe zij daar tegenaan kijkt. Elisabeth zegt dat ze zulke vragen probeert te ontwijken, het heeft volgens haar geen zin. De hulpverleners in dit

onderzoek proberen religie dan ook niet te bespreken of te bediscussiëren, dit heeft voor hen namelijk niets te maken met de hulp die zij moeten verlenen. De vluchtelingen geven ook niet aan hier behoefte aan te hebben. Acceptatie en een houding van ‘agree to disagree’ lijkt hier de oplossing te zijn voor het religieverschil.

5.3.3. Genderverhoudingen

Het derde grote verschil waarover vrijwel alle respondenten spreken met uitzondering van Fatiyha en Olaf, heeft te maken met genderverhoudingen. Justin verwoordt dit duidelijk:

Nou, veel asielzoekers komen uit een cultuur waar een in onze ogen ‘ouderwetse’ man-vrouw verhouding heerst. De man staat aan het hoofd van het gezin en is de kostwinner. De vrouw zorgt voor de kinderen. - Justin (hulpverlener)

In de Syrische cultuur lijkt de vrouw minder openlijke vrijheid te genieten dan de vrouwen in Nederland. Dit is dan ook iets waar vluchtelingen zich hier in Nederland over verbazen.

...Hier zijn de dames meer vrij om te doen wat ze willen. In ons land zijn de dingen die dames mogen doen met een limiet. Je hebt weinig, je bent niet echt vrij, hoe oud je ook bent. Je hebt een vader of een grote broer en die moet je altijd vragen om alles. Dat is ook verschillend met Nederlanders. - Mohammed (Syrische vluchteling)

You asked me on Facebook to participate in a research, I said yes to help you even though meeting up with a lady in this setting is not totally normal for me. You are a lady and in Syria this is not custom. - Motaz (Syrische vluchteling)

De respondenten getuigen echter ook van het vermogen om genderverhoudingen in een context te kunnen zien. Aan vluchteling Mohammed werd bijvoorbeeld de vraag gesteld of hij het beter vindt dat vrouwen limieten hebben zoals in Syrië, dan vrouwen met openlijke vrijheden zoals in Nederland. Hierop antwoordde hij:

(29)

Ik weet het niet...ik heb het zo geleerd. Elke plek heeft zijn eigen dingen. Het is niet goed om in Syrië te leven zoals in Nederland maar het is ook niet goed om in Nederland te leven zoals in Syrië. - Mohammed (Syrische vluchteling)

Hulpverlener Mark geeft aan dat hij het verschil in genderverhoudingen merkt en daarom ook verschillend te werk gaat bij mannen en vrouwen. Hij zou bijvoorbeeld nooit alleen de kamer van een vrouwelijke cliënt betreden, zonder ondersteuning van een vrouwelijke hulpverlener. Lisanne geeft zelfs aan dat het grootste culturele verschil tussen haar en vluchtelingen de opvattingen over de rol van mannen en vrouwen is. Ook Tom heeft opgemerkt dat de man-vrouw relatie anders is. Volgens Tom zijn gevluchte man-vrouwen bijvoorbeeld veel schuwer en minder zichtbaar dan mannen en is het lastig dichtbij hen te komen.

Lisanne spreekt van ‘machogedrag van mannen’ in veel niet-Nederlandse culturen die zij tegenkomt. Elisabeth en Marga spreken hier ook expliciet over. Daarnaast kent elke hulpverlener wel een voorbeeld over een situatie waarin een cliënt weigerde een hulpverlener de hand te schudden, aangaf liever geholpen te worden door iemand van het andere geslacht of zelfs hulp afsloeg vanwege het geslacht.

… Een vrouw weigerde me een hand te geven omdat ik een man ben. Volgens mij kwam zij oorspronkelijk uit Saoedi-Arabië. Ik was toen echt oprecht beledigd en wilde haar bijna niet meer helpen. - Jan (hulpverlener)

De oplossingen die hier vooral worden ingezet zijn voor de hulpverleners allereerst acceptatie. Zij geven allen aan dat het niet aan hen is om de discussie te starten over genderverhoudingen en dat zij de vluchtelingen te allen tijde moeten proberen te helpen.

Ook al hebben de asielzoeker en ik een heel ander wereldbeeld en komen we uit twee hele verschillende culturen, dan is het niet mijn plek of taak om hier uitgebreid op in te gaan. - Justin (hulpverlener)

Ik ben niet degene die hen moet overtuigen van andere normen en waarden, al helemaal niet in dit stadium. - Marga (hulpverlener)

(30)

Alleen Jan denkt hier eigenlijk anders over.

Ik vind gewoon dat je je aan moet passen aan het land waar je gaat wonen. Handen schudden met iedereen past daarbij. Ik wilde graag dat zij wist dat je een weigering tot handen schudden echt niet kunt maken, maar dat kwam niet aan. Voor Syriërs gelden hun traditionele waarden volgens mij altijd zwaarder dan hun aanpassingsbereidheid. Dat vind ik een heel zorgelijk teken met betrekking tot de integratie en toekomst in Europa. - Jan

(hulpverlener)

Marga vindt daarentegen dat het niet goed is om te verwachten van vluchtelingen dat zij zich direct aanpassen aan Nederlandse normen en waarden.

Je moet wel heel erg uitkijken dat je niet denigrerend wordt en dingen gaat roepen als ‘wij doen het hier anders, dus deal with it’...Sommige mensen vinden gewoon ‘zoals het hier werkt, daar moet jij je aan aanpassen’ maar dan blijft het gat altijd ergens zitten. - Marga (hulpverlener)

Soms gaan hulpverleners ook gewoon mee in de wensen van hun cliënten en wordt er ad hoc gereageerd op een genderverhouding verschil. Marga regelt bijvoorbeeld weleens dat

wanneer een mannelijke cliënt alleen geholpen wil worden door een man, hij gekoppeld wordt aan een mannelijke collega van haar. Soms reageert ze door aan te geven dat er alleen vrouwelijke werknemers zijn die kunnen helpen, waardoor er doorgaans wel genoegen met de situatie wordt genomen. Daarnaast vinden de hulpverleners over het algemeen wel dat vluchtelingen uiteindelijk hun denkbeelden moeten gaan aanpassen, maar dat hoeft niet direct in deze interacties zelf. Anna meldt hierbij dat ze vindt dat de Syriërs zich al redelijk

aanpassen. Zij zegt dat Syriërs het eigenlijk niet prettig vinden om een vrouw een hand te geven, maar dat ze het hier wel doen omdat het hier nou eenmaal gewoon is. Elisabeth spreekt meer over een aanpassing die moet komen met de tijd:

...Ik denk ook dat het belangrijk is dat mensen zich aanpassen, in ieder geval qua denkwijzen. Bijvoorbeeld over de gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen...Ze moeten wel de tijd krijgen om te integreren. - Elisabeth (hulpverlener)

(31)

Uit de interviews kan verder opgemerkt worden dat vluchtelingen zich leren aan te sluiten bij Nederlandse ideeën over genderverhoudingen naarmate de tijd vordert. Mohammed

antwoordde bijvoorbeeld op de vraag hoe hij het dan doet wanneer hij een Nederlandse vrouw tegenkomt, gezien het feit dat Mohammed andere genderverhoudingen gewend is, dat hij dit totaal niet meer moeilijk vindt. Hij zei dat hij het steeds meer begint te begrijpen en steeds meer gewend raakt aan dit soort situaties. Hulpverlener Anna zegt hierbij echter wel dat dit meestal lukt als het gaat over Nederlanders, maar dat ze het waarschijnlijk niet zullen toepassen op hun eigen groep.

...Homo’s vinden ze vaak toch wel raar en dat ik bijvoorbeeld 43 ben maar nooit getrouwd ben geweest, geen kinderen heb en alleen woon. Dan vragen ze ook echt ‘Waarom niet?’ en zeggen ze dat het nog steeds kan. Tegelijkertijd hebben ze ook zoiets van ‘het zal wel’ en ‘oh, doen jullie dat zo, een beetje gek maar oké’. Ik denk dat ze het wel echt gek zouden vinden als het dan een van hen zou zijn geweest, maar ja ik ben Nederlander dus dat is dan toch al anders in hun ogen. - Anna (hulpverlener)

5.3.4. Positie

Het vierde grote verschil dat veel respondenten aangeven te voelen in de interculturele interacties heeft te maken met een verschil in positie. Respondenten geven aan dat doordat het feit dat het om een hulpverlener-cliënt verhouding gaat, er al van begin af aan een verschil in positie is.

... Er zijn ook dagen dat ik daar weg ga en er niet eens meer over nadenk, dan zet ik het gewoon ‘uit’ en dan sta ik niet meer stil bij wat er daar allemaal gebeurt. Dat kunnen zij natuurlijk niet. Dus ja, dat is een enorm verschil. - Elisabeth (hulpverlener)\

Zoals Justin zegt: Ik als hulpverlener en de asielzoeker als hulpbehoevende, dat is natuurlijk geen gelijke relatie. Het verschil in positie wordt nog eens extra versterkt doordat in dit onderzoek het expliciet gaat om hulpverlening voor vluchtelingen. Dit is een bijzonder kwetsbare groep die veelal gekenmerkt wordt door oorlogstrauma’s en verdriet. De hulpverleners geven dan ook aan dat zij zich hier niet mee kunnen identificeren. De vluchtelingen zijn de ‘hulpeloze’, zoals Tom dat verwoordde.

(32)

...Ik zeg wel van ‘ik begrijp je, ik snap dat het klote is, ik snap dat je niet terug naar huis kan’ maar wat weet ik nou? Ik heb nog nooit een dag in detentie gezeten, laat staan dat ik ooit gevlucht ben. Ik heb geen idee van hun situatie, ik lees me daar misschien ook niet genoeg voor in maar ik heb gewoon geen werkelijk idee waar ze vandaan komen en wat ze hebben meegemaakt. - Elisabeth (hulpverlener)

Ze hebben echt super veel meegemaakt en als ik dan kijk naar mijn eigen leven dan is dat eigenlijk niets...Dat is dus wel iets wat ik me ben gaan realiseren: het kan altijd erger. Je weet dat wel maar pas wanneer je echt in aanraking komt met vluchtelingen ga je het echt beseffen. - Mark (hulpverlener)

Motaz en Fatihya spreken over het positieverschil, maar meer in de zin dat zij als vluchteling zijnde nog niet de kans of tijd hebben gekregen om het leven als ‘mens’ op te pakken.

To be satisfied in the Netherlands is to be privileged, and that privilege is only entitled for the white ‘Nederlanders’. Even if today, I had the nationality in “Nederlandse’, I will just be another black, Muslim, refugee girl, a foreigner with their passport. - Fatihya (Somalische vluchteling)

De oplossingen die voor het positieverschil worden aangedragen zitten vooral in het creëren van een bewustzijn en empathisch vermogen. Elisabeth zegt bijvoorbeeld dat dat zij zich zoveel mogelijk probeert te realiseren dat mensen uit een andere situatie komen, ook al kent zij die situatie niet. Ook wordt er aangegeven dat het helpt om de ander als mens te zien, in plaats van als hulpbehoevende.

In mijn oogpunt is het vertrouwen winnen, en dan kun je anders zijn. Laten zien dat je iemand als een gelijke ziet en probeert iemand te begrijpen. - Marga (hulpverlener)

Daarnaast gaat het wederom om acceptatie, omdat het positieverschil nou eenmaal niet op te lossen valt binnen een hulpverlener-cliënt relatie.

Gewoon het feit dat we beiden geen idee hebben waar we vandaan komen denk ik, we kunnen niet begrijpen wat we hebben meegemaakt omdat het denk ik zo verschillend is...Het is totaal

(33)

scheef, je hebt niet een gesprek van mens tot mens. Hoe graag je het ook wil proberen, het lukt nooit helemaal. - Elisabeth (hulpverlener)

Echter vinden respondenten wel dat een hulpverlener zich nooit mag profileren als de ‘alwetende’. Zoals Fatihya zei in haar interview:

And don’t be coming with the attitude ‘oh I am the almighty service provider’. Provide understanding by forging a relationship to know the person, so that they can tell you what kind of help they need. - Fatihya (Somalische vluchteling)

5.3.5. Persoonlijkheid

Tot slot is er een nieuw concept naar voren gekomen dat van belang blijkt bij interculturele interacties: persoonlijkheid. Enkele respondenten geven aan dat verschillen ook te maken zouden kunnen hebben met persoonlijkheid, en niet zozeer met cultuur of positie. Alhoewel sommige respondenten (zoals Elisabeth en Marga) aangeven dat persoonlijkheid ook weer verweven zou kunnen zijn met cultuur, proberen zij in hun interacties persoonlijkheid niet uit het oog verliezen, of zoals Karim en Justin het zeiden:

Ik zeg altijd dat niet alle Nederlanders goed zijn maar ook niet alle Nederlanders zijn slecht. Dat accepteer ik. Ik ga je eerst leren kennen en dan pas kan ik bepalen of je goed bent of niet, en andersom. - Karim (Syrische vluchteling)

...Ik denk dat gedrag van iemand niet altijd vanuit iemands cultuur verklaard kan worden. Ik denk zelfs dat je daar een beetje mee moet oppassen. Het kan namelijk ook zijn dat iemand zich op een bepaalde manier gedraagt omdat dit zijn of haar persoonlijkheid is. - Justin (hulpverlener)

Ook Mohammed geeft aan dat persoonlijkheid van belang is. Hij zegt dat hij kan wennen aan elke cultuur, maar dat dit voor sommigen gemakkelijker is dan voor anderen. De Syrische Karim zegt daarnaast dat het in zijn persoonlijkheid zit om dingen zelf uit te zoeken en vragen te stellen. Zo kreeg hij uiteindelijk de hulp die hij nodig had. Omgekeerd stellen ook Jan, Marga en Rosa dat de kans op slagen van een interculturele interactie afhangt van de persoonlijkheid van de hulpverlener.

(34)

...Beleid zou hier niet kunnen helpen, het hangt veel meer af van de persoonlijkheid van de begeleider. Sommige collega’s van me leven erg met ze mee en proberen zich hun leven in te beelden, terwijl anderen juist afwachtend zijn en kijken met welke behoeften de vluchtelingen zelf komen. Beide tactieken werken volgens mij wel. - Jan (hulpverlener)

In de interviews met de vluchtelingen komt daarnaast motivatie als een deelconcept naar voren, als een onderdeel van hun persoonlijkheid. Er zou gesteld kunnen worden dat zij over grote motivatie beschikken, immers maken ze gebruik van Nederlandse hulpverlening en zijn ze bereid om te participeren in een Nederlands onderzoek. Ze zijn gemotiveerd om

Nederlands te leren en om invulling te kunnen gaan geven aan hun leven. Motivatie is iets wat zij nodig hebben om hun leven in Nederland te kunnen beginnen. Zoals Karim zei: Nou kijk het is echt niet makkelijk op dit moment maar als je motivatie hebt dan kom je eruit. En dat doe ik. Volgens twee hulpverlener-respondenten heeft niet elke vluchteling deze

motivatie. Jan vindt bijvoorbeeld dat vluchtelingen smoesjes verzinnen om onder dingen uit te komen en Susan is van mening dat de vluchteling die zij begeleidde zich nergens voor wilde inspande.

Samengevat zijn communicatie, religie, genderverhoudingen, positie en

persoonlijkheid gebieden gebleken waarop de respondenten aangeven verschillen te ervaren. Deze verschillen kunnen leiden tot moeilijkheden in de interacties. De respondenten hebben daarom oplossingen toegepast om de kans van slagen op een interculturele interactie te verhogen. De verschillen worden echter niet opgelost, eerder wordt er een manier gevonden om ermee te werken. Hoe er vervolgens geprobeerd wordt om de verschillen daadwerkelijk te overbruggen zal hieronder besproken worden.

5.4 Overbruggen van verschil

Om de grote verschillen tussen hulpverleners en vluchtelingen te kunnen overbruggen, is het van belang om effectief en adequaat te kunnen communiceren in interculturele situaties. Dit wordt bereikt wanneer respondenten culturele kennis ontwikkelen en over vaardigheden beschikken om dat over te zetten in de praktijk. Noodzakelijk hierbij is allereerst een bewustzijn over het gegeven dat referentiekaders onderling kunnen verschillen. Vervolgens moeten respondenten afstand kunnen nemen van hun eigen referentiekader. Uit de interviews

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• Bevat rubrieken die treffend omschreven zijn en elkaar uit- sluiten, zodat het voor de gebruiker onmiddellijk duidelijk is in welke rubriek hij moet gaan zoeken om

32 Dit is wellicht wat kort de bocht, aangezien er daadwerkelijk een risico moet bestaan dat dit feit de ontwikkeling van het kind naar volwassenheid belemmert; pas dan kan een

We opperen de hypothese dat als in deze buurten de centra gekenmerkt worden door een individualistische of egalitaire organisatiecultuur, de maatschappelijk werkers ruimte ervaren

Doelstelling: Inzicht verwerven in de therapeutische relatie in online behandeling, de beoordeling van de therapeutische relatie door ervaren online hulpverleners en door hun

siteit van mensen is, dat de ene meer ondersteu- ning nodig heeft om hetzelfde te kunnen als een andere en dat wat voor de ene werkt daarom niet voor de andere werkt..

De wethouders jeugd doen met jongeren, deskundigen, hulpverleners en gemeenteraadsleden de oproep aan het demissionair kabinet om de handen ineen te slaan en samen, binnen

b) Interviews met experts (vraag 2, 3 & 4): in totaal zijn zeven interviews afgenomen met tien experts (zie bijlage 1)... c) Focusgroepen met mensen met een psychische

Volgens de hulpverlener is het niet nodig om meer aandacht te besteden aan de identiteit en zingeving van de cliënt, omdat het doel niet is dat er gekeken wordt naar andere dingen