• No results found

Zelfactualisatie als onafhankelijk voorspeller van psychopathologie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Zelfactualisatie als onafhankelijk voorspeller van psychopathologie"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterthese

Zelfactualisatie als onafhankelijk voorspeller van

psychopathologie

Eline van Vugt

Naam: Eline van Vugt

Studentennummer: 10350721

Begeleider: A.A.P. van Emmerik

Datum: 20 juli 2017

(2)

1

Inhoudsopgave

Inleiding Zelfactualisatie …….……….. blz. 3 Zelfactualisatie en mindfulness ……….. blz. 4 Zelfactualisatie en psychopathologie ……… blz. 6 Psychopathologie en mindfulness ………. blz. 7 Methode Deelnemers ……… blz. 9 Materiaal ………. blz. 10 Procedure ……… blz. 12 Data-analyse ………. blz. 12 Resultaten ………... blz. 13

Samenhang SISA en vijf aspecten FFMQ ………. blz. 14 Samenhang SISA en GHQ-12 ……… blz. 16 Samenhang SISA en GHQ-12 na controleren FFMQ ……… blz. 16

Discussie ……….. blz. 17 Literatuurlijst ………. blz. 21

(3)

2 Abstract

Inleiding: De samenhang tussen zelfactualisatie en psychpathologie is nauwelijks onderzocht. Deze

studie onderzocht of zelfactualisatie een onafhankelijke voorspeller is van psychopathologie. Zelfactualisatie en mindfulness lijken een theoretische en empirische overlap te vertonen. De samenhang tussen zelfactualisatie en psychopathologie werd daarom gecontroleerd voor mindfulness. Methode: 373 deelnemers ouder dan 18 jaar participeerden in het onderzoek, na werving via een facebookadvertentie. Alle deelnemers hebben de zelfbeoordelingsvragenlijsten FFMQ (mindfulness), SISA (zelfactualisatie) en GHQ-12 (psychopathologie) eenmaal ingevuld. Bivariate en partiële correlatie analyses onderzochten verbanden tussen deze constructen.

Resultaten: De totaalscores van de SISA en GHQ-12 vertoonden een negatieve en significante

samenhang (r = -.402, p < .001), ook na het controleren voor de totaalscore van de FFMQ (r = -.166, p < .001). Discussie: Zelfactualisatie is een significante en onafhankelijke voorspeller van

(4)

3

Inleiding

Zelfactualisatie

De psychologie gebruikt verschillende theoretische kaders en constructen om het ontstaan van psychopathologie te voorspellen. Onderzoek richt zich ook op factoren die samen hangen met het verminderen van psychopathologie. Dit is van belang, omdat psychopathologie gerelateerd is aan beperkingen in het functioneren. Een theorie die tracht in kaart te brengen wat individuen nodig hebben om de kans op het ontwikkeling van psychopathologie te verminderen, is de

motivatietheorie van Maslow (1943). Volgens deze theorie voelen mensen zich intrinsiek

gemotiveerd om verschillende behoeften te bevredigen. Maslow (1943) ordent deze behoeften op een hiërarchische manier in een piramide. De originele piramide bestaat uit de volgende vijf aspecten van behoeften: 1) fysiologisch (e.g. ademhalen, voedsel verkrijgen, slapen), 2) veiligheid (e.g. stabiliteit baan, familie, gezondheid), 3) liefde/ergens toe behoren (e.g. vriendschap, familie, intimiteit), 4) zelfvertrouwen (e.g. zelfwaardering) en tot slot 5) zelfactualisatie (Afbeelding 1). Afbeelding 1

Behoeften piramide van Maslow (1943)

Maslow (1943) definieerde zelfactualisatie als ‘het tot uitdrukking brengen van het volledig potentieel van een individu en de wens tot zelfontplooiing, waarbij de mogelijkheid bestaat om het leven volledig te ervaren’. Kenmerken die hiertoe behoren zijn: acceptatie van de realiteit, nemen

(5)

4 van ethische beslissingen (moraliteit), creativiteit, probleemoplossend vermogen, niet-veroordelen, spontaniteit, autonomie, de wereld zien vanuit een staat van verwondering en appreciatie en tot slot het ervaren van om momenten van intense vreugde wat gevolgd wordt door inspiratie. Acceptatie van de realiteit doelt volgens Maslow (1943) op het accepteren en het accuraat weergeven van de imperfecties van een individu, anderen en de natuur. Individuen voelen niet de behoefte om iets mooier voor te doen en voelen geen schaamte maar enkel van respect tegenover imperfecties. Probleemoplossend vermogen hangt samen met het doelgericht oplossen van problemen. Het betreft een gevoel van verantwoordelijkheid, ook voor datgene wat niet direct met het individu te maken heeft. Spontaniteit hangt samen met het niet strikt houden aan zaken die zijn opgelegd door anderen, zoals wetten of afspraken. Individuen verzetten zich echter niet enkel tegen vormen van conformiteit om recalcitrant te zijn, maar omdat ze denken dat flexibiliteit en een open blik van belang is. Autonomie doelt op de onafhankelijkheid van een persoon. Om groei en ontwikkeling door te maken dacht Maslow dat individuen voornamelijk afhankelijk zijn van hun eigen mogelijkheden. Hier hebben ze andere mensen of de cultuur waar iemand toe behoort niet bij nodig. Het hangt echter niet samen met egocentrisme. Creativiteit doelt op de mogelijkheden van individuen om dingen te creëren met een frisse en naïeve blik. Hierbij wordt opgedane kennis gebruikt om tot nieuwe inzichten te komen. Creativiteit wordt in deze definitie niet beperkt tot kunstzinnig of muzikale creativiteit.

Maslow zag zelfactualisatie als het belangrijkste doel om naartoe te streven. Een

zelfgeactualiseerd individu is volgens Maslow niet enkel in zijn fysiologische en veiligheidsbehoeften bevredigd (lagere orde), maar voelt zich ook ergens toe behoren, heeft zelfvertrouwen en is in staat om zijn volledige potentie te bereiken (hogere orde). Volgens Maslow (1970) dient een individu eerst de behoeften uit de lagere orde, ook wel basisbehoeften genoemd, te vervullen voordat de

behoeften uit een hogere orde bevredigd kunnen worden.

Deze hiërarchische ordening van behoeften vindt echter geen ondersteuning vanuit empirisch onderzoek. Verschillende onderzoeken suggereren dat behoeften tegelijkertijd of in een

(6)

5 andere volgorde bevredigd kunnen worden (e.g. Tay & Diener, 2011). Uit ditzelfde onderzoek blijkt wel dat behoeften uit de lagere orde sneller worden bevredigd. Daarnaast blijken personen die hun fysiologische en veiligheidsbehoeften hebben bevredigd een positieve kwaliteit van leven te ervaren. Het vervullen van behoeftes uit de lagere orde blijkt echter niet nodig te zijn om ook behoeften in bijvoorbeeld het psychologische domein (sociaal contact, zelfwaardering en erkenning) te vervullen. Kortom, in tegenstelling tot hetgeen de theorie van Maslow suggereert, blijkt het vervullen van de lagere of hogere orde behoeften afzonderlijk te kunnen leiden tot een hoge kwaliteit van leven. Het lijkt geen vereiste te zijn om eerst behoeften uit de lagere orde te vervullen en ook zonder een hoge mate van zelfactualisatie lijkt een individu een hoge kwaliteit van leven te kunnen bereiken. Deze bevinding suggereert dat zelfactualisatie een onafhankelijk concept is. Onderzoek naar dit concept hoeft geen rekening te houden met overige domeinen uit de lagere of hogere orde.

Zelfactualisatie en mindfulness

Een concept dat overlap vertoont met zelfactualisatie is mindfulness. Mindfulness wordt als volgt gedefinieerd: het richten van de aandacht op het heden, op een accepterende en

niet-veroordelende manier (Kabat-Zinn, 1994). Mindfulness wordt regelmatig onderverdeeld in vijf aspecten, namelijk observeren, omschrijven, handelen met aandacht, niet-veroordelen en non-reactiviteit. Observeren heeft betrekking op het vermogen van een individu om emoties, gedachten, lichamelijke gewaarwordingen en de waarnemingen van de zintuigen bij zichzelf te kunnen

observeren. Omschrijven hangt samen met het expliciet en verbaal uiten van deze observaties. Handelen met aandacht heeft betrekking op het bewust doorleven van interne en externe

ervaringen. Niet-veroordelen heeft zowel betrekking op het onbevooroordeeld ervaren van innerlijke gevoelens en gedachten als op het ervaren van externe factoren zoals het gedrag van andere

mensen. Non-reactiviteit geeft individuen de mogelijkheid om bijvoorbeeld gedachten en gevoelens te laten komen en gaan zonder ermee geïdentificeerd te raken en overspoeld te worden (e.g. Bear et al., 2004). Bijbehorende kenmerken van mindfulness zijn verder nieuwsgierigheid, het ervaren van

(7)

6 positieve en negatieve emoties, gedachten en fysieke sensaties, openheid en mild zijn tegenover jezelf en anderen.

In de omschrijving en bijbehorende kenmerken van zelfactualisatie en mindfulness valt de conceptuele overlap op. Zo beschouwt Maslow een individu dat streeft naar zelfactualisatie als minder egocentrisch, meer transcedent, meer ervaringsgericht en meer accepterend. Deze

individuen zijn eveneens beter in staat om alles met aandacht in zich op te nemen. Dit zijn eveneens kenmerken van mindfulness. Daarnaast is de niet-veroordelende houding en acceptatie voor beide begrippen gelijk. Beitel, Bogusb, Hutzc, Greend, Cecerod en Barry (2014) onderzochten de

samenhang tussen zelfactualisatie en mindfulness met behulp van de totaalscores van de Mindful Attention Awareness Scale (Brown & Ryan, 2003) en de Short index of Self-actualisation (SISA; Jones & Crandall, 1986). Ze vonden een middelgrote correlatie van .38. Kortom, uit deze studie blijkt dat zelfactualisatie en mindfulness ook empirisch samenhangen en niet enkel conceptueel.

Naast de overeenkomsten lijken er ook verschillen te bestaan tussen zelfactualisatie en mindfulness. Deze bestaan uit het bewust nemen van ethische beslissingen, het probleemoplossend vermogen, het trachten te behalen van doelen en het voldoen aan individuele behoeften. Deze kenmerken zijn wel kenmerkend voor zelfactualisatie, maar niet voor mindfulness (Beitel, 2014). Daarbij legt mindfulness de nadruk op het observeren van lichamelijke sensaties, emoties, gedachten en situaties en niet op het streven naar het hoogst haalbare of het ontwikkelen van de volledige potentie, wat wel van belang is bij zelfactualisatie.

Zelfactualisatie en psychopathologie

Het begrip zelfactualisatie speelt nauwelijks een betekenisvolle rol in de huidige klinische praktijk. Hoewel de samenhang tussen zelfactualisatie en psychopathologie nauwelijks is onderzocht, biedt de theorie van Maslow wel degelijk aanwijzingen voor de samenhang tussen zelfactualisatie en psychopathologie. Volgens Maslow (1943) heeft ieder individu doelen waar hij of zij naar streeft. Individuen die deze doelen niet bevredigen, hebben volgens Maslow het gevoel dat ze geen controle

(8)

7 kunnen uitvoeren op hun leven. Dit onvermogen om controle te ervaren over het bevredigen van doelen, kan volgens Maslow leiden tot psychopathologie. Onderzoek van Cohen en Cairns (2012) ondersteunt dit. Uit hun onderzoek bleek dat individuen die betekenis willen verlenen aan hun leven negatieve effecten van deze zoektocht ervaren wanneer ze niet worden beschermd door enige mate van zelfactualisatie. Daarnaast lijkt ook positive mental health samen te hangen met zelfactualisatie, zoals blijkt uit de omschrijving van positive mental health: het ervaren van geluk, positieve gevoelens, zelfacceptatie/zelfcompassie, controle over de omgeving, positieve sociale interacties en een het hebben van een doel in het leven. Uit onderzoek blijkt dat positive mental health beschermend werkt tegen de ontwikkeling van psychopathologie (e.g. Grant et al., 2013). Voornamelijk zelfcompassie levert een bijdrage aan deze beschermende werking. Dit is tevens een belangrijk element van zowel zelfactualisatie als mindfulness. Zelfcompassie wordt omschreven als: vriendelijkheid voor jezelf, imperfecties en fouten van anderen zien als normaal en mindfulness (Neff, 2003). Uit onderzoekt blijkt verder dat autonomie, en interventies die hierop gericht zijn, leidt tot een verbeterde kwaliteit van leven (Zissi, Barry & Cochrane, 1998). Daarnaast wordt een actieve copingsstijl negatief in verband gebracht met psychopathologie. Zo blijkt dat individuen die op een actieve manier werken aan doelen, hun problemen oplossen en positief denken, minder vatbaar zijn voor het ontwikkelen van psychopathologie (e.g. Connor-Smith & Compas, 2004). Een actieve copingsstijl hangt hiermee samen en wordt in verband gebracht met mentale weerbaarheid (Duangdao & Roesch, 2008).Een passieve of vermijdende copingsstijl hangt daarentegen samen met psychische kwetsbaarheid. Iemand met deze copingsstijl vermijdt de stressor, ontkent problemen en zoekt naar afleiding zonder het probleem op te lossen (Weinstein, Brown, & Ryan, 2009). Verder wordt de vaardigheid om het leven te zien vanuit een staat van verwondering en appreciatie en het ervaren van momenten van intense vreugde in verband gebracht met psychologisch welbevinden (Henderson, Knight, & Richardson, 2013). Dit geldt ook voor spontaniteit (Mcvea & Reekie, 2007). Kortom, deze literatuur wekt de suggestie dat zelfactualisatie en psychopathologie samenhangen.

(9)

8

Psychopathologie en mindfulness

Onderzoek naar de samenhang tussen mindfulness en psychopathologie is, in tegenstelling tot onderzoek naar de samenhang tussen zelfactualisatie en psychopathologie, in de literatuur wel uitgebreid onderzocht. Mindfulness blijkt beschermend te werken tegen het ervaren van

psychopathologie. Uit een meta-analyse van Grossman, Niemann, Schmidt en Walach (2004) blijkt dat mindfulness-training depressie, angst en andere affectieve problemen vermindert. Verder blijkt uit deze meta-analyse dat mindfulness-training de kwaliteit van leven verbetert. Daarnaast blijkt uit een review van Thompson, Arnkoff en Glass (2011) dat mindfulness gerelateerd is aan een

verbeterde emotieregulatie. Problemen in de emotieregulatie zijn veelvoorkomend bij onder andere angst- en stemmingsproblemen en is daarmee een bevinding (American Psychiatric Association, 2014). Daarnaast leidt mindfulness tot het ervaren van positievere emoties, vermindering van

negatieve emoties en ruminatie en verminderde reactiviteit naar aanleiding van negatieve gedachten en emoties (Davis & Hayes, 2011). Verder blijkt uit onderzoek van Thompson en Waltz (2010) dat mindfulness leidt tot minder vermijding, iets wat vaak samenhangt met psychopathologie. Tot slot wordt algemene kwetsbaarheid, mede voor het ontwikkelen van een psychische stoornis,

verminderd (Baer, 2003). Mindfulness is door de positieve werking ook onderdeel van een aantal bewezen effectieve behandelingen voor psychopathologie waaronder Mindfulness Based Cognitive

Therapy (MBCT; Segal, Williams, & Teasdale, 2002) en Acceptance and commitment therapy (ACT;

Hayes, 1999). Aangezien mindfulness beschermend werkt tegen het ontwikkelen van

psychopathologie en gezien de conceptuele overlap tussen zelfactualisatie en mindfulness, is het aannemelijk dat zelfactualisatie ook samenhangt met psychopathologie.

De huidige studie onderzoekt of zelfactualisatie een onafhankelijke voorspeller is van

psychopathologie wanneer wordt gecontroleerd voor mindfulness. Voor het beantwoorden van deze onderzoeksvraag, vindt replicatieonderzoek plaats van de onderzoeksbevindingen van Beitel et al. (2014). Volgens dit onderzoek bestaat er een conceptuele en empirische overlap tussen mindfulness en zelfactualisatie. Er wordt daarom verwacht dat ook in deze studie een significant positieve

(10)

9 samenhang bestaat tussen zelfactualisatie en mindfulness. Exploratief wordt eveneens de

samenhang tussen zelfactualisatie en de vijf onafhankelijke aspecten van mindfulness onderzocht. Dit om te onderzoeken of de vijf aspecten ook onafhankelijk van elkaar een significante positieve samenhang vertonen. De vijf aspecten van mindfulness bestaan uit observeren, omschrijven, handelen met aandacht, niet-veroordelen en non-reactiviteit. Ten tweede wordt onderzocht of zelfactualisatie samenhangt met psychopathologie. Op basis van de hiervoor besproken literatuur wordt verwacht dat zelfactualisatie significant en negatief samenhangt met psychopathologie. Tot slot onderzoekt de studie of zelfactualisatie en psychopathologie samenhangen wanneer wordt gecontroleerd voor mindfulness. Verwacht wordt dat een significante en negatieve samenhang bestaat, maar dat deze verkleind na het controleren voor mindfulness. Dit omdat zelfactualisatie en mindfulness overlap vertonen en er reeds bekend is dat mindfulness werkzaam is tegen het

verminderen van psychopathologie. Ongeacht de verkleining, wordt verwacht dat de samenhang klinisch relevant is.

Methode

Deelnemers

In de huidige studie werd gebruik gemaakt van een bestaande dataset van Van Emmerik, Berings en Lancee (2017). Deze studie onderzocht de effectiviteit van een mindfulness app (VGZ

mindfulness coach). De proefpersonen werden geworven via een facebook advertentie gericht op

interesse voor mindfulness en spiritualiteit. De deelnemers werden geïncludeerd wanneer ze ouder waren dan 18 jaar, bekend waren met de Nederlandse taal en informed consent gaven. Tabel 1 bevat demografische gegevens van de proefpersonen, evenals de gemiddelde behaalde scores en

(11)

10 Tabel 1

Demografische gegevens en scores op de FFMQ, SISA en GHQ-12.

Aantal proefpersonen (percentages) Gemiddelde leeftijd (SD) 44,7 Jaar (9.83 SD)

Minimum – maximum 19, 4 Jaar – 73,4 Geslacht Man 15 (4%) Vrouw 362 (96%) Duurzame relatie Ja 284 (75,3%) Nee 93 (24,7%) Opleidingsniveau VMBO/MAVO 23 (6,1%) HAVO/VWO 41 (10,9 %) MBO 78 (20.7%) HBO/Universiteit 235 (62,3%)

Ervaring met Mindfulness

Ja 102 (27,1%)

Nee 275 (72,9 %)

Gemiddelde score (M, SD) min – max FFMQ 118.4 (18.2) 69 - 162 SISA 40.1 (6.3) 22 - 58 GHQ-12 16.7 (6.7) 2 - 36

Noot. M = gemiddelde, SD = standaarddeviatie, FFMQ = Five Facet Mindfulness Questionnaire, SISA = Short Index of Self-actualisation, GHQ-12 = General Health Questionnaire-12.

(12)

11

Materiaal

Mindfulness werd gemeten met de Nederlandse versie van de Five Facet Mindfulness Questionnaire (FFMQ-NL; Bear, Smith, Hopkins, Krietemeyer, & Toney, 2006; de Bruin,

Topper, Muskens, Bögels, & Kamphuis, 2012). Deze vragenlijst bestond uit 39 items die werden gescoord van 1 (nooit of bijna nooit waar) tot 5 (heel vaak of altijd waar). De items maten de vijf aspecten van mindfulness: Observeren (8 items), Omschrijven (8 items), Handelen met aandacht (8 items), Niet-veroordelend (8 items) en Non-reactiviteit (7 items). Een voorbeeld item (item 5; Handelen met aandacht) was: ‘Als ik iets aan het doen ben, dwalen mijn gedachten af en ben ik snel afgeleid’. De FFMQ-totaalscore varieerde tussen 39 en 195 punten, waarbij hogere scores wezen op een hogere mate van mindfulness. De interne consistentie van de huidige steekproef was goed; Cronbach’s α was .91 voor de totaalschaal en varieert van .79 tot .91 voor de vijf aspecten.

Zelfactualisatie werd gemeten met de Nederlandse versie van de Short Index of Self-actualisation (SISA-NL, Nederveen, Van Emmerik, & Kamphuis, in voorbereiding; Jones & Crandall, 1986). De SISA bestond uit 15 items die werden gescoord van 1 (oneens) tot 4 (mee eens). Hogere scores gaven een hoger niveau van zelfactualisatie aan. De totaalscore liep van 15-60. Een

voorbeelditem was: ‘Ik heb het gevoel dat ik moet doen wat anderen van me verwachten’ (item 2). In de studie van Van Emmerik et al. (onder review) was de Cronbach’s α .73 voor de totale schaal.

Psychopathologie werd gemeten met de Nederlandse versie van de General Health Questionnaire-12 (GHQ-12; Koeter & Ormel, 1991; Goldberg & Williams, 1988). Deze

zelfrapportagelijst mat slapeloosheid, angstklachten, sociaal disfunctioneren en depressie en werd enerzijds gebruikt om algemene psychische klachten te meten en anderzijds als

screeningsinstrument. De GHQ-12 bestond uit 12 items die op een 4-punts Likertschaal werden gescoord van 0-3. Het scoredomein liep van 0-36, waarbij hogere scores een hoger niveau van algemene psychiatrische symptomatologie aangaven. Voor screeningsdoeleinden was er een afkappunt vastgesteld waarbij gebruikt werd gemaakt van de oorspronkelijke

(13)

12 screeningsnormen hadden werknemers met een score van 4 of hoger (range 0-12) een reële kans op een milde psychische aandoening. Een voorbeeld item was: ‘Heeft u de laatste tijd het gevoel gehad dat u voortdurend onder druk stond?’ (item 2). In de studie van Van Emmerik, Berings en Lancee (2017) was de Cronbach’s α voor de totale schaal .68.

Procedure

Deelnemers die informed consent gaven en voldeden aan de inclusiecriteria, werden geïncludeerd in de studie. Ze werden random toegewezen aan de experimentele of de

wachtlijsconditie. Deelnemers in de experimentele conditie maakten gebruik van de VGZ Mindfulness

Coach van de App Store of Google Play Store en deelnemers in de wachtlijstconditie maakten hier

geen gebruik van. Metingen werden gedaan op verschillende momenten, namelijk voor de verdeling over de twee groepen (baseline), 8 weken na de baseline en 20 weken na de baseline meting.

De huidige studie maakte gebruik van de scores van de baseline. De baseline bestond uit de scores van de FFMQ, GHQ-12 en de Nederlandse versie van de SISA. Variabelen uit de originele dataset, die niet werden gebruikt voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen, werden verwijderd uit de dataset. De gebruikte variabelen waren: opleiding, geslacht, leeftijd, burgerlijke staat, mindfulness ervaring en de totaalscores van de GHQ-12, FFMQ en SISA.

Data-analyse

Er werd gebruik gemaakt van IBM SPSS Statistics, versie 24 voor Windows. Ten eerste werden de nominale variabelen te weten, geslacht, burgerlijke status en opleiding beschreven met frequentie statistieken. Daarnaast werd de gemiddelde leeftijd onderzocht via beschrijvende statistieken. Voor de eerste hypothese (zelfactualisatie en mindfulness vertonen een positieve samenhang) werd met een bivariate correlatie de Pearsons r correlatie berekend. Er werd tweezijdig getoetst. Tevens met Pearsons r correlatie werd exploratief onderzocht of de 5 individuele aspecten van mindfulness samenhangen met zelfactualisatie. Exploratief werd onderzocht of de groottes van

(14)

13 deze correlaties van elkaar verschillende. De volgende formule werd hierbij gebruikt: Tdifference = (rxy

-rz) � (𝑛𝑛−3)(1+𝑟𝑟𝑟𝑟𝑟𝑟)

2 (1−𝑟𝑟2𝑟𝑟𝑥𝑥−𝑟𝑟2𝑟𝑟𝑟𝑟− 𝑟𝑟2𝑟𝑟𝑥𝑥+2𝑟𝑟𝑟𝑟𝑥𝑥𝑟𝑟𝑟𝑟𝑟𝑟𝑟𝑟𝑥𝑥) (Field, 2013). Hierbij stond n voor het aantal deelnemers, r voor

correlatie en x, y, z voor de variabelen die met elkaar worden vergeleken. Hierbij stonden x en z voor de totaalscores van de individuele domeinen van de FFMQ die met elkaar werden vergeleken en y voor de SISA-totaalscore.

Er werd verder onderzocht of mindfulness en psychopathologie samenhangen in deze studie. De tweede hypothese: zelfactualisatie hangt samen met psychopathologie, werd eveneens met een bivariaat correlationele analyse onderzocht. De hoofdvraag: zelfactualisatie voorspelt

psychopathologie, wanneer wordt gecontroleerd voor mindfulness, werd onderzocht met een partiële correlatieanalyse. Indien de correlatiecoëfficiënt, uitgedrukt met Pearsons r, significant was, hing zelfactualisatie samen met psychopathologie. Daarnaast werd exploratief de samenhang tussen zelfactualisatie en psychopathologie gecontroleerd voor de 5 afhankelijke aspecten van mindfulness.

Resultaten

Ten eerste werden de assumptietesten behorende tot correlationeel onderzoek uitgevoerd en werd er gecontroleerd voor potentiële uitschieters. Assumptietesten wezen uit dat er geen schendingen waren van lineariteit of homoscedasticiteit. Normaliteit werd volgens de Shapiro-Wilk test enkel geschonden bij de GHQ-12 scores. Volgens de Central limit theorem kon deze bevinding echter worden verwaarloosd. Volgens deze assumptie is “de distributie van de som (of gemiddelde) van een groot aantal van onafhankelijke, gelijk verdeelde variabelen ongeveer normaal verdeeld, ongeacht de onderliggende distributie” (Rice, 1995). Er was sprake van één uitschieter, namelijk een score van 51 op de FFMQ-vragenlijst. Deze score had een z-score van 3,66. Scores met een z-waarde van boven de 3,0 werden beschouwd als uitschieter. Deze uitschieter werd uit de dataset verwijderd door hem als missende waarde op te nemen.

(15)

14

Samenhang tussen de SISA en (de vijf aspecten van) de FFMQ

De eerste onderzoeksvraag (bestaat er een samenhang tussen zelfactualisatie en

mindfulness?) werd onderzocht middels het uitvoeren van een correlatieanalyse (bivariaat) met de totaalscores van de SISA en de FFMQ. Hieruit bleek dat de totaalscore van de SISA (M = 40.1, SD = 6.3) en de FFMQ (M = 118.4, SD = 18.2) significant en positief met elkaar samenhangen, r (373) = .65, BI 95% [.58, .71], p < .001. De sterkte van de correlatie was matig (Field, 2013). Hierbij werd 41,9% van de variantie van de SISA-totaalscore verklaard door de totaalscore van de FFMQ (R = 0.419).

Exploratief werd onderzocht of ook de totaalscores van de vijf onafhankelijke subschalen van de FFMQ individueel samenhangen met de totaalscore van de SISA. Deze exploratieve analyse werd uitgevoerd om mogelijke verschillen in de samenhang tussen de vijf individuele subschalen van de FFMQ en de SISA-totaalscore zichtbaar te maken. De toetsingsresultaten zijn weergegeven in Tabel 2. Samenvattend bleek de samenhang tussen de totaalscore van de SISA en de individuele

subschaalscores van de FFMQ (Observeren, Omschrijven, Handelen met aandacht, Niet-veroordelend en Non-reactiviteit) onafhankelijk van elkaar eveneens significant te zijn. De variantie in de SISA-totaalscore werd tussen de 10,2% (Observeren) en 27,4% (Niet-veroordelend) verklaard door de totaalscore van de afzonderlijke aspecten van de FFMQ. Tot slot werden ook de correlaties tussen de vijf individuele subschalen van de FFMQ onderling weergegeven in Tabel 2. De waarden van deze correlaties waren nodig om exploratief te onderzoeken of de samenhang tussen de SISA-totaalscore en de totaalscore van subschalen van de FFMQ onderling verschilden in sterkte (zie formule bij data-analyse). Dit werd gedaan om te onderzoeken of de SISA een sterkere samenhang vertoont met bepaalde subschalen van de FFMQ dan met andere.

(16)

15 Tabel 2

Pearsons r, met significantie waarde en 95% betrouwbaarheidsinterval (tussen vierkante haken) van de SISA-totaalscore en de totaalscore van de 5 subschalen van de FFMQ: observeren, omschrijven, handelen met aandacht, niet veroordelend, non-reactiviteit

SISA FFMQobs FFMQoms FFMQhma FFMQnonreac FFMQonver

SISA 1 .32*** .43*** .45*** .47*** .52*** [.23, .41] [.33, .50] [.36, .52] [.39, .55] [.46, .60] FFMQobs - 1 .30*** .39*** .47*** .150 ** [.20, .39] [.30, .47] [.38, .56] [.05, .26] FFMQoms - - 1 .33*** .32*** .23*** [.24, .42] [.22, .42] [.10, .33] FFMQhma - - - 1 .34*** .38*** [.29, .46] [.31, .49] FFMQnonreac - - - - 1 .38*** [.28, 47] FFMQonver - - - - - 1 Noot. *** = p < .001, ** = p < .05 N = 373

SISA = Short index of Self-actualisation, FFMQ = Five Facets Mindfulness Questionnaire

FFMQobs = Observeren, FFMQoms = omschrijven, FFMQhma = handelen met aandacht, FFMQonver = onbevooroordeeld, FFMQnonreac = non-reactiviteit

Na toetsing van de verschillen van de groottes van de correlaties van de totaalscores van de vijf individuele subschalen van de FFMQ en de SISA totaalscore, viel op dat de samenhang tussen de SISA totaalscore de scores van de individuele subschalen van de FFMQ niet in sterkte van elkaar

(17)

16 subschaal observeren bleek minder sterk samen te hangen met de totaalscore van de SISA dan de subschalen Handelen met aandacht, Non-reactiviteit en Onbevoordeeldheid. De t-waardes van het verschil waren namelijk groter dan 1.96. De t-waardes van de verschillen waren respectievelijk 2.53, 3.07 en 3.28.

Samenhang SISA en GHQ-12

Voor het beantwoorden van de tweede onderzoeksvraag werd de samenhang tussen de totaalscores van de SISA en GHQ-12 met een correlatieanalyse geanalyseerd. De totaalscores van de SISA (M = 40.1, SD = 6.3) en de GHQ-12 (M = 16.7, SD = 6.7) bleken significant en negatief met elkaar samen te hangen, r (373) = -.40, 95% BI [-.48. -.31], p < .001. Dit is een zwakke correlatie. De variantie in de totaalscore van de GHQ-12 werd voor 16,2% verklaard door de SISA-totaalscore (R = 0.162). Ter controle werd onderzocht of ook in deze studie een samenhang werd gevonden tussen de totaalscores van de FFMQ en de GHQ-12. De samenhang tussen de FFMQ (M = 118.4, SD = 18.2) en de GHQ-12 (M = 16.7, SD = 6.7) bleek significant en negatief, r = -.45, 95% BI [-.52, - .37], p < .001. De correlatie was matig van sterkte. De variantie in de totaalscore van de GHQ-12 werd voor 20% verklaard door de totaalscore van de FFMQ (R = .200).

Samenhang SISA en GHQ-12 na controleren FFMQ

Om de vraag of zelfactualisatie en psychopathologie samenhangen na het controleren voor mindfulness te beantwoorden, werd een partiële correlatie uitgevoerd om te toetsen of de

totaalscores van de SISA en de GHQ-12 samenhangen wanneer er werd gecontroleerd voor de FFMQ-totaalscore. Uit deze analyse bleek de samenhang tussen de SISA-totaalscore (M = 40.1, SD = 6.3) en de GHQ-12-totaalscore (M = 16.7, SD = 6.7) significant, negatief te zijn na controleren voor de FFMQ-totaalscore (M = 118.4, SD = 18.2), r (373) = -.17, 95% BI [-.25, - .06], p = .001. Deze correlatie was in sterkte zeer zwak. Van de variantie in de GHQ-12-totaalscore werd 2.72% verklaard door de SISA-totaalscore, na controleren voor de FFMQ (R = 0.0272).

(18)

17

Discussie

Deze studie onderzocht of zelfactualisatie een voorspeller is van psychopathologie, wanneer wordt gecontroleerd voor mindfulness. Zoals verwacht op basis van eerdere literatuur, werd er een significante, negatieve samenhang gevonden tussen zelfactualisatie en psychopathologie, eveneens na controleren voor mindfulness. Vanuit de literatuur werd dit resultaat verwacht, omdat kenmerken die behoren tot zelfactualisatie direct of indirect negatief in verband zijn gebracht met

psychopathologie. Zo is het vanuit de motivatietheorie van Maslow niet aannemelijk dat een individu, wanneer het de fase van zelfactualisatie heeft bereikt, een vorm van psychopathologie ontwikkelt. Kenmerken van zelfactualisatie, waaronder de vaardigheid om het leven te kunnen accepteren, problemen actief op te lossen, positief te denken, momenten te kennen van intense vreugde en de wereld te kunnen zien vanuit een staat van verwondering, lijken vanuit de literatuur negatief samen te hangen met psychopathologie. Tot slot lijken een actieve coping en positive

mental health ook gerelateerd te zijn aan zelfactualisatie. Actieve coping en positieve mental health

hangen negatief samen met psychopathologie. Er werd daarom ook vanuit dit indirecte verband verwacht dat zelfactualisatie en psychopathologie negatief met elkaar samenhangen.

De samenhang tussen zelfactualisatie en psychopathologie wordt minder sterk na het controleren van mindfulness. Dit resultaat werd verwacht, omdat mindfulness samenhangt met zowel zelfactualisatie als psychopathologie. Het resultaat dat zelfactualisatie en psychopathologie met elkaar samenhangen, ook na controleren voor het effect van mindfulness, kan verklaard worden door de verschillen tussen zelfactualisatie en mindfulness. Deze verschillen hebben betrekking op het bewust nemen van ethische beslissingen, het probleemoplossend vermogen, het trachten te behalen van doelen en het voldoen aan individuele behoeften. Deze kenmerken worden wel toegeschreven aan zelfactualisatie, maar niet direct aan mindfulness. Voornamelijk het begrip observeren staat met zelfactualisatie in contrast, omdat het observeren van emoties en gedachten geen actieve en

oplossingsgerichte houding vereist. Er werd daarom verwacht dat het aspect Observeren van de vijf begrippen de minste samenhang zou vertonen met zelfactualisatie. Deze studie bevestigd deze

(19)

18 verwachting. Er is echter voorzichtigheid geboden, omdat in de huidige studie de samenhang tussen de verschillende aspecten van mindfulness en zelfactualisatie exploratief is onderzocht. Deze bevinding is wel in lijn met de studie van Beitel et al. (2014), waaruit ook bleek dat observeren in mindere mate samenhangt met zelfactualisatie. Dit maakt het resultaat aannemelijker.

De grootte van de samenhang tussen zelfactualisatie en psychopathologie is significant, maar erg zwak. Een mogelijk verklaring voor de zwakke samenhang is dat vaardigheden die zowel tot mindfulness als zelfactualisatie behoren een persoon in voldoende mate beschermen tegen het ontwikkelen van psychopathologie. Om daarentegen als persoon een volledige staat van

zelfactualisatie te bereiken, zijn alle vaardigheden die behoren tot zelfactualisatie nodig. Mogelijk is het niet nodig dat een individu alle vaardigheden van zelfactualisatie beheerst om zich te kunnen beschermen tegen het ontwikkelen van psychopathologie. Hierdoor vermindert mogelijk de samenhang tussen zelfactualisatie en psychopathologie wanneer het overlappende effect van mindfulness en zelfactualisatie wordt weggenomen. Er zijn echter ook individuen waarbij

mindfulness onvoldoende werkzaam is. Mogelijk heeft deze groep baat bij de vaardigheden die enkel aan zelfactualisatie worden toegeschreven voor de bescherming tegen het ontwikkelen van

psychopathologie, waardoor de samenhang tussen zelfactualisatie en psychopathologie significant blijft.

Daarnaast zijn er beperkingen aan de huidige studie die een verklaring kunnen bieden voor de zwakke samenhang. Ten eerste was een beperking van deze studie het gebruik van de SISA voor het meten van zelfactualisatie. Dit instrument heeft een beperkte meetpretentie. Het bestaat uit 15 items waarmee de vele aspecten van zelfactualisatie onvoldoende in kaart worden gebracht. Een uitgebreider instrument zoals de Personal Orientation Inventory (Shostrom, 1964), bestaande uit 150 items dat verschillende aspecten van zelfactualisatie kan onderscheiden, was mogelijk geschikter. Daarnaast heeft ook de GHQ-12 een beperkte meetpretentie. Deze vragenlijst mat verschillende aspecten van psychopathologie, maar er bestaat nog een verscheidenheid aan andere psychische problemen die niet zijn vertegenwoordigd in deze vragenlijst. Kortom, voor zowel de SISA als de

(20)

19 GHQ-12 geldt dat een klein deel van een groter construct in kaart gebracht is. Daardoor blijft het mogelijk dat er een sterkere samenhang bestaat tussen andere aspecten van zelfactualisatie en psychopathologie. Dit onderzoek was niet in staat om deze assumptie te toetsen.

Ten tweede was er geen sprake van een random selectie van de proefpersonen. De proefpersonen die deelnamen aan deze studie waren geselecteerd op interesse voor mindfulness. Het waren ook voornamelijk vrouwen die deelnamen aan de studie en 62,2% is hoogopgeleid. Hiermee was de steekproef niet representatief voor de gehele Nederlandse populatie.

Tot slot was deze studie correlationeel en cross-sectioneel van aard. Definitieve uitspraken over de causaliteit van de relatie kunnen niet gedaan worden. Met niet-experimenteel onderzoek is het evenmin mogelijk om de effecten van andere mogelijke variabelen te minimaliseren, omdat er geen sprake was van een gecontroleerde onderzoeksomgeving. Om het effect van een derde variabele te minimaliseren, is gekozen om te controleren voor mindfulness middels een partiële correlatie. De invloed van overige mogelijke derde variabelen is in deze studie niet nader onderzocht. Coping stijl (passief/actief) of emotieregulatie hadden als derde variabele onderzocht kunnen

worden, omdat deze begrippen meermaals in verband zijn gebracht met psychopathologie een ook samenhang lijken te vertonen met zelfactualisatie. Deze assumptie is reeds niet wetenschappelijk onderzocht.

Deze studie impliceert dat zelfactualisatie samenhang vertoont met psychopathologie, onafhankelijk van mindfulness. Dit dient nader causaal onderzocht te worden bijvoorbeeld met behulp van een gerandomiseerde mediatieanalyse. Er kan onderzocht worden of zelfactualisatie psychopathologie verklaard wanneer het effect van mindfulness indirect wordt meegenomen als een mediator. Testen moeten afgenomen worden om zelfactualisatie, psychopathologie en mindfulness te meten. Dit vervolgonderzoek dient rekening te houden met de beperkingen die in deze studie zijn genoemd.

Het is te voorbarig om theoretische implicaties te noemen van de verkregen resultaten, omdat de studie enkel correlationeel was. Mogelijk betekent de gevonden zwakke samenhang zelfs

(21)

20 dat de samenhang tussen zelfactualisatie en psychopathologie niet van klinische relevantie is.

Mindfulness is mogelijk voldoende in staat om (een deel van) psychopathologie te verklaren. Er bestaan daarbij al wetenschappelijk bewezen oefeningen en een behandeling voor het vergroten van mindfulness vaardigheden, terwijl er geen bewezen oefeningen bestaan voor het vergroten van zelfactualisatie. Het ontwikkelen van trainingen om zelfactualisatie te vergroten is mogelijk te kostbaar en niet efficiënt. Vervolgonderzoek moet deze implicatie onderzoeken, omdat de oorzaak van de zwakke samenhang niet experimenteel is onderzocht.

(22)

21

Literatuurlijst

American Psychiatric Association (2014). Handboek voor de classificatie van psychische stoornissen

(DSM-5). Nederlandse vertaling van Diagnostics and Statisctical Manual of Mental Disorders,

Fith Edition. Amsterdam: Boom.

Baas, M. Nijstad, B. A., Boot, N. C., & De Dreu, C. K. W. (2016). Mad genius revisited: Vulnerability to psychopathology, biobehavioral approach-avoidance, and creativity. Psychological Bulletin,

142, 668-692.

Baer, R. A., Smith, G. T., & Allen, K. B. (2004). Assessment of mindfulness by self-report. Assessment,

11, 191–206.

Baer, R. A. (2003). Mindfulness-training as a clinical intervention: a conceptual and empirical review.

Clinical Psychology: Science and Practice, 10, 125–143.

Beitel, M., Bogus, S., Hutz, A., Green, D., Cecero, J. J., & Barry, D. T. (2014). Stillness and motion: An empirical investigation of mindfulness and self-actualization. Person-Centered & Experiential

Psychotherapies, 13, 187-202.

Brown, K., W., & Ryan, R. M. (2003). The benefits of being present: mindfulness and its role in psychological well-being. Journal of Personality and Social psychology, 84, 822-848. Cohen, K., & Cairns, D. (2012). Is searching for meaning in life associated with reduced subjective

well-being? Confirmation and possible moderators. Journal of Happiness Studies, 13, 313– 331.

Connor-Smith, J. K., & Compas, B. E. (2004). Coping as a moderator of relations between reactivity to interpersonal stress, health status, and internalizing problems. Cognitive Therapy and

Research, 28, 347–368.

Davis, D. M., & Hayes, J. A. (2011). What are the benefits of mindfulness? A practice review of psychotherapy-related research. Psychotherapy, 48, 198–208.

(23)

22 De Bruin, E. I., Topper, M., Muskens, J. G. A. M., Bögels, S. M., & Kamphuis, J. H. (2012). Psychometric

properties of the Five Facets Mindfulness Questionnaire (FFMQ) in a meditating and a non-meditating sample. Assessment, 19, 187-197.

Duangdao, K. M., & Roesch, S. C. (2008). Coping with diabetes in adulthood: a meta-analysis. Journal

of Behavioral Medicine, 31, 291–300.

Field, A. (2013). Discovering Statistics using IBM SPSS statistics. Los Angeles| London | New Delhi | Singapore| Washington DC: Sage. p.286-287.

Goldberg, D. P., & Williams, P. A. (1988). The user’s guide to the General Health Questionnaire. Windsor UK: NFER-Nelson.

Grant, F., Guille, C., & Sen, S. (2013). Well-being and the risk of depression under stress. PLoS one, 8, 1–6.

Grossman, P., Niemann, L., Schmidt, S., & Walach, H. (2004). Mindfulness-based stress reduction and health benefits, A meta-analysis. Journal of Psychosomatic Research, 57, 35-43.

Hayes, S.C., Strosahl, K., & Wilson, K.G. (1999). Acceptance and Commitment Therapy: An experiential

approach to behavior change. Guilford Press, New York.

Henderson, L. W., Knight, T., & Richardson, B. (2013). An exploration of the well-being benefits of hedonic and eudaimonic behaviour. The Journal of Positive Psychology, 8, 322-336. Jones, A., & Crandall, R. (1986). Validation of a Short Index of Self-Actualization. Personality and

Social Psychology Bulletin, 12, 63-73.

Kabat-Zinn, J. (1994). Wherever you go, there you are: mindfulness meditation in everyday life. New York: Hyperion.

Kabat-Zinn. J. (2015). Mindfulness. Mindfulness, 6, 1481–1483.

Koeter, M. W. J., & Ormel, J. (1991). General health questionnaire, Nederlandse bewerking,

(24)

23 Maslow, A.H. (1943). A Theory of Human Motivation. Psychological Review, 50, 370-396.

Maslow, A. H. (1970). Motivation and personality. New York: Harper & Row.

Mcvea, C. & Reekie, D. (2007). Freedom to act in new ways: The application of Moreno's spontaneity theory and role theory to psychological coaching. Australian Psychologist, 42, 295-299. Neff, K. D. (2003). Self-compassion: An alternative conceptualization of a healthy attitude toward

oneself. Self and identity, 2, 85–101.

Rayburn, N. R., Wenzel, S. L., Elliott, M. N., Hambarsoomians, K., Marshall, G. N., & Tucker, J. S. (2005). Trauma, depression, coping, and mental health service seeking among impoverished women. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 73, 667–677.

Rice, J. (1995). Mathematical Statistics and Data Analysis (2nd ed.). Belmond: Duxbury Press. Segal, Z. V., Williams, J. M. G., & Teasdale, J. D. (2002). Mindfulnessbased cognitive therapy for

depression: A new approach to preventing relapse. New York, NY: Guilford Press.

Shostrom, E. L. (1966). An Inventory for the measurement of Self-actualisation. Educational and

Psychological Measurement, 2, 207-218.

Thompson, R. W., Arnkoff, D. B., & Glass, C. R. (2011). Conceptualizing mindfulness and acceptance as components of psychological resilience to trauma. Trauma Violence and Abuse, 12, 220-235.

Tay, L. & Diener, E. (2011). Needs and subjective well-being around the world. Journal of Personality

and Social Psychology, 101, 354-365.

Van Emmerik, A. A. P., Berings, F., & Lancee, J. (2017). Efficacy of a Mindfulness-Based Mobile Application: A Randomized Waiting-List Controlled Trial. Mindfulness, doi: 10.1007/s12671-017-0761-7.

(25)

24 Vinberg, M., Froekjaer, V. G., & Kessing, V. L. (2010). Coping Styles in Healthy Individuals at Risk of

Affective Disorder. The Journal of Nervous and Mental Disease, 198, 39-44.

Weinstein, N., Brown, K. W., & Ryan, R. M. (2009). A multi-method examination of the effects of mindfulness on stress attribution, coping, and emotional well-being. Journal of Research in

Personality, 43, 373–385.

Zissi, A, Barry, M.M., & Cochrane, R. (1998). A mediational model of quality of life for individuals with severe mental health problems. Psychological Medicine, 28, 1221–1230.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Nunhems Herman Hermans Haelen. Nunhems Paul Posthoorn

De klinische zoantropie, waarbij mensen het gevoel hebben in een dier te zijn veranderd of te kunnen veranderen; dit is historisch een zeldzame aandoening, die op een continuüm

Het belang van dit laatste wordt ondersteund door Fiedler (1995), die stelt dat er nog maar weinig onderzoek is gedaan naar de vaardigheden van leiders terwijl deze een

Dezelfde drie factoren zijn ook verwerkt in de hypotheses die betrekking hebben op ratingverhogingen: -Ho,7: In de Eurozone vindt er rondom een ratingverhoging van obligaties uit

De vraag die zich nu aan de hand van Aristoteles laat stellen luidt: zou het kunnen zijn dat de classificatie van affectieve stoornissen zo moeilijk is, omdat deze stoornissen

Wat wel reëel is en anders is dan bij de ziekte van Huntington, is dat men veel langer, zo niet altijd, de patiënt met schizofrenie moet blijven aanspreken op zijn of haar

Want gesteld dat we het onderscheid tussen deze drie manieren van spreken nader zouden kunnen typeren, met andere woorden tot een stratificatie van het taalgebruik in de

Voordat begonnen kan worden met het onderzoek dient duidelijk te zijn hoe leefbaarheid gebruikt wordt om een relatie tussen deze leefbaarheid en de vastgoedwaarde van