• No results found

Eerlijk zullen wij alles delen, maar pas na het ja-woord : Het moderne huwelijk; een beperkte gemeenschap van goederen als standaard

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Eerlijk zullen wij alles delen, maar pas na het ja-woord : Het moderne huwelijk; een beperkte gemeenschap van goederen als standaard"

Copied!
57
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Eerlijk zullen wij alles delen,

maar pas na het ja-woord

“Het moderne huwelijk; een beperkte gemeenschap van goederen als standaard.”

Mandy van Schaik Martinet Studentennummer: 10430660 Master Privaatrechtelijke Rechtspraktijk Huwelijksvermogensrecht Mw. Mr. M.I. Peereboom-van Drunick 20 juli 2017

(2)

Abstract

Op 19 april 2016 is wetsvoorstel 33987 aangenomen door de Tweede Kamer en op 28 maart 2017 ook door de Eerste Kamer. Het wetsvoorstel zal op 1 januari 2018 in werking treden. Het wetsvoorstel ziet op de invoering van de beperkte gemeenschap van goederen als basisstelsel bij het aangaan van het huwelijk.

Het doel van dit onderzoek is om te achterhalen of deze nieuwe wettelijke beperkte gemeenschap passend is in Nederland en de onrechtvaardige gevolgen van de nu geldende gemeenschap van goederen wegneemt. Hiervoor is de volgende onderzoeksvraag gesteld: “Schiet wetsvoorstel 33987 betreft de invoering van de beperkte gemeenschap zijn doel voorbij wat betreft het beperken van de onrechtvaardige gevolgen voor de algemene gemeenschap?”

Om een antwoord te kunnen geven op deze onderzoeksvraag wordt gekeken naar de verschillende visies uit de juridische literatuur. Uit deze visies blijkt dat voornamelijk veel kritiek bestaat op het feit dat het voeren van administratie door de echtgenoten in het wetsvoorstel niet verplicht wordt gesteld. Naast de visies uit de juridische literatuur wordt de visie uit de deurwaarderswereld weergegeven. Hieruit blijkt met name dat de beoogde bescherming voor de echtgenoot van de schuldenaar een sympathieke gedachte is, maar dat er in de praktijk weinig gebruik van gemaakt gaat/kan worden. Daarnaast wordt gekeken naar een rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). De overheid verwacht namelijk van burgers dat zij zelfredzaam zijn. Uit het rapport van de WRR bleek dat veel burgers dit echter niet zijn. Dit betekent dat burgers veelal niet in staat zijn om zelf een sluitende administratie te voeren. Tenslotte worden de resultaten van een onder ruim 300 mensen gehouden enquête weergegeven. In deze enquête komen verschillende vraagstukken aan bod met betrekking tot de wenselijkheid van de beperkte gemeenschap.

Op basis van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat de gedachte van de beperkte gemeenschap sympathiek is geweest, maar dat het in de praktijk moeilijk uitvoerbaar wordt en dan met name wat betreft de administratieplicht van de echtgenoten. Wanneer de echtgenoten geen administratie zullen voeren en zij niet kunnen aantonen aan wie een goed toebehoort, zal het bewijsvermoeden uit art. 1:94 lid 8 BW van toepassing zijn en wordt dit

(3)

goed als gemeenschappelijk beschouwd. Dit betekent kortgezegd dat de gemeenschap van goederen weer intreedt, met de daarbij horende onrechtvaardige gevolgen voor de algemene gemeenschap. Zonder het verplicht stellen van het voeren van een sluitende administratie, zal de beperkte gemeenschap zijn doel voorbij schieten wat betreft het wegnemen van de onrechtvaardige gevolgen.

Aanbevolen wordt een wettelijk systeem waarbij minder van de burger zelf wordt verwacht. Bijvoorbeeld een andere vorm van een beperkte gemeenschap waarbij enkel voorhuwelijkse schulden, registergoederen, giften en erfenissen buiten de gemeenschap vallen. Overige (voorhuwelijkse) goederen en schulden die tijdens het huwelijk zijn ontstaan dienen wél in de gemeenschap te vallen. Met deze vorm van een beperkte gemeenschap hoeft men het voorhuwelijkse privévermogen niet te administreren en er bestaat meer duidelijkheid voor zowel de echtgenoten als de mogelijke schuldeisers.

(4)

Inhoudsopgave

Inleiding 1

Hoofdstuk 1. Het huidige stelsel van huwelijksvermogensrecht; de wettelijke gemeenschap van goederen 4

1.1 Cijfers: gemeenschap van goederen en huwelijkse voorwaarden 4

1.2 Beschrijving van het huidige stelsel van huwelijksvermogensrecht 4

1.3 Artikel 1:94 BW - De gemeenschap van goederen 5

1.4 Artikel 1:96 BW – Verhaal 7

1.5 Artikel 1:100 BW - Aandeel in de ontbonden gemeenschap 7

1.6 Artikel 1:102 BW - Aansprakelijkheid voor gemeenschapsschulden 7

Hoofdstuk 2. Welke wijzigingen brengt wetsvoorstel 33987 met zich mee en wat wordt hiermee beoogd? 10

2.1 Aanleiding voor de wetswijziging 10

2.2 Het doel van de wetgever 12

2.3 Artikel 1:94 BW - De beperkte gemeenschap 13

2.4 Artikel 1:96 BW - Verhaal 16

2.5 Artikel 1:100 BW - Aandeel in de ontbonden gemeenschap 18

Hoofdstuk 3. Visies op de nieuwe wet 19

3.1 Visies uit de juridische literatuur 19

3.2 Het deurwaardersperspectief 25

Hoofdstuk 4. Het maatschappelijk perspectief; weten is nog geen doen 28

Hoofdstuk 5. Eigen onderzoek; enquête 31

Hoofdstuk 6. Conclusie 34

Literatuurlijst 39

(5)

Inleiding

Wanneer men thans in het huwelijk treedt zonder vooraf huwelijkse voorwaarden op te stellen, geldt de algehele gemeenschap van goederen. Dit houdt onder andere in dat alle goederen en schulden die de echtgenoten vóór het huwelijk al hadden, van rechtswege in de gemeenschap vallen. Hier komt echter verandering in. Op 19 april 2016 is wetsvoorstel 33987 aangenomen door de Tweede Kamer en op 28 maart 2017 ook door de Eerste Kamer. De nieuwe wet zal op 1 januari 2018 in werking treden. Het wetsvoorstel ziet op de invoering van de beperkte gemeenschap van goederen als basisstelsel bij het aangaan van het huwelijk. Deze beperkte gemeenschap houdt in dat de goederen en schulden die de echtgenoten vóór het aangaan van het huwelijk reeds hadden, juist buiten de gemeenschap vallen. Ook vallen erfenissen en schenkingen buiten de gemeenschap. Binnen de beperkte gemeenschap vallen enkel de goederen en schulden die vóór het huwelijk door de echtgenoten tezamen zijn verkregen of die tijdens het huwelijk zijn verkregen.

Bij mijn huidige werk op een deurwaarderskantoor in Amsterdam heb ik dagelijks te maken met gescheiden debiteuren die zich niet bewust zijn van de juridische gevolgen van het huwelijk. Zij zijn na de scheiding vaak van mening dat zij alle schulden fiftyfifty kunnen delen bij de schuldeisers, of zelfs dat zij helemaal niet meer aansprakelijk zijn voor een schuld omdat de andere ex-echtgenoot volgens het echtscheidingsconvenant alle schulden op zich heeft genomen. Het voelt voor de ex-echtgenoten dan zeer onrechtvaardig wanneer ik hen op de hoofdelijke aansprakelijkheid wijs, welke erop neer komt dat beide echtgenoten voor het geheel van de schuld aansprakelijk zijn. Dit betekent dat de schuld in zijn geheel op één der ex-echtgenoten verhaald kan worden, doch slechts op hetgeen na ontbinding van de gemeenschap door deze ex-echtgenoot uit de verdeling is verkregen. Volgens de draagplicht dienen de ex echtgenoten de gemeenschapsschulden 50/50 te dragen. Wanneer een ex echtgenoot meer heeft betaald dan deze 50% kan deze een regresvordering instellen jegens de ex echtgenoot om het teveel betaalde deel terug te vorderen. Gezien het voorgaande wil ik onderzoeken of de beperkte gemeenschap van goederen de onrechtvaardige gevolgen van de thans geldende gemeenschap van goederen weg kan nemen.

(6)

In deze scriptie staat de volgende onderzoeksvraag centraal: “Schiet wetsvoorstel 33987 betreft de invoering van de beperkte gemeenschap zijn doel voorbij wat betreft het beperken van de onrechtvaardige gevolgen voor de algemene gemeenschap?”

Om tot een antwoord op deze vraag te komen zal ik eerst het huidige stelsel van huwelijksvermogensrecht beschrijven. Hierbij wil ik met name ingaan op de onrechtvaardigheden die het huidige stelsel kent en verklaren waarom deze onrechtvaardigheden tot wetsvoorstel 33987 hebben geleid. In het volgende hoofdstuk zal ik bespreken welke wijzigingen wetsvoorstel 33987 met zich meebrengt en welk resultaat hiermee beoogd wordt. Dit wil ik zoveel mogelijk doen aan de hand van de voorgestelde wetsartikelen zoals genoemd in het wetsvoorstel en overige kamerstukken.

Aan de hand van een literatuuronderzoek zal ik de verschillende visies op de nieuwe wet van een aantal rechtsgeleerden weergeven. Naast deze visies zal ik ook het deurwaardersperspectief weergeven. Hiervoor heb ik Boudewijn bereid gevonden om mij te woord te staan in mijn onderzoek. Daarnaast zal ik ingaan op het maatschappelijke perspectief. Aan de hand van een onlangs verschenen rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) wil ik bespreken wat zelfredzaamheid van burgers inhoudt en in welke mate dit van burgers verwacht kan worden.

Middels een enquête, welke ik onder 307 personen heb gehouden, heb ik onderzocht hoe men denkt over wetsvoorstel 33987. Dit zal ik doen omdat de cijfers van reeds gehouden onderzoeken, zoals dat van Netwerk Notarissen, naar mijn mening niet geheel representatief zijn nu deze juist zijn gebaseerd op de mening van personen die bij de notaris verschijnen voor, onder andere, het opstellen van huwelijkse voorwaarden. Bij deze enquête heb ik onderzocht hoe men tegenover de huidige gemeenschap van goederen aankijkt en wat zij verwachten van de nieuwe beperkte gemeenschap. Daarnaast heb ik onderzocht welk soort huwelijkse voorwaarden het meest is/wordt gekozen en waarom men voor huwelijkse voorwaarden kiest. Tevens heb ik onderzocht of men het rechtvaardig acht dat voorhuwelijkse schulden en erfenissen en giften nu zonder uitsluitingsclausule in de gemeenschap vallen. De uitkomst van deze enquête zal ik kort en bondig bespreken.

(7)

Tenslotte zal ik kort samenvatten wat er in de hoofdstukken is besproken en hier een conclusie uit trekken. Hierbij zal ik tevens mijn kritiek uiten op de nieuwe wet en een adviserend standpunt innemen met betrekking tot mogelijke verbeteringen en/of alternatieven.

In deze scriptie laat ik het voorgestelde artikel 61 Faillissementswet en het ondernemingsvermogen zoals bepaald in het voorgestelde artikel 1:95a BW buiten beschouwing. Tevens zal ik niet ingaan op het fiscale en het erfrechtelijke aspect van het huidige stelsel en het voorgestelde stelsel van het huwelijksvermogensrecht.

(8)

Hoofdstuk 1 – Het huidige stelsel van huwelijksvermogensrecht; de wettelijke gemeenschap van goederen

1.1 Cijfers: gemeenschap van goederen en huwelijkse voorwaarden

Allereerst wordt in dit hoofdstuk een korte weergave gegeven van het aantal gesloten huwelijken en daarbij aangegane huwelijkse voorwaarden in Nederland. Dit wordt gedaan aan de hand van een aantal cijfers.

In Nederland zijn in 2015 in totaal 64.308 huwelijken en 12.772 geregistreerde partnerschappen gesloten1. Daarnaast zijn er in 2015 in totaal 92.552 huwelijken geëindigd.

Van deze huwelijken eindigde er 58.320 door de dood, de overige 34.232 eindigde door een echtscheiding2. Dit komt er op neer dat 37% van de huwelijken eindigt door een

echtscheiding, de overige 67% van de huwelijken eindigt door de dood. Uit onderzoek blijkt dat in 2009 bij 26,27% van de huwelijken en geregistreerd partnerschappen huwelijkse voorwaarden werden aangegaan, voor de overige 73,73% van de huwelijken gold de gemeenschap van goederen3. Met 50,1% van de aangegane huwelijkse voorwaarden, is het

verrekenstelsel de meest voorkomende soort huwelijkse voorwaarden. De beperkte gemeenschap komt op de tweede plaats met 23,8% 4.

1.2 Beschrijving van het huidige stelsel van huwelijksvermogensrecht

Het Nederlandse huwelijksvermogensrecht wordt in de literatuur vaak als verouderd afgeschilderd5. Enkel in Suriname, Zuid-Afrika en Nederland bestaat het wettelijke stelsel met

de gemeenschap van goederen als basisstelsel nog6. Middels het voorgestelde basisstelsel

1 CBS Statline databank: www.cbs.statline.nl, Huwen en partner registraties; kerncijfers (geraadpleegd op 28 maart 2017)

2 CBS Statline databank: www.cbs.statline.nl, Huwelijksontbindingen; door echtscheiding en door overlijden (geraadpleegd op 28 maart 2017)

3 F.W.J.M. Schols, CNR-Huwelijksvoorwaardenonderzoek, deel I: algemeen en koude voorwaarden, WPNR 2012, 6956, tabel 3. Deze cijfers dateren uit 2012, echter zijn er geen recentere cijfers bekend betreffende dit onderwerp.

4 F.W.J.M. Schols, CNR-Huwelijksvoorwaardenonderzoek, deel I: algemeen en koude voorwaarden, WPNR 2012, 6956, tabel 7. Deze cijfers dateren uit 2012, echter zijn er geen recentere cijfers bekend betreffende dit onderwerp.

5 O.a. T. Mellema-Kranenburg, ‘Is de beperkte gemeenschap van goederen een verbetering voor ons huwelijksvermogensrecht?’, AA 2016 0937

(9)

van een beperkte gemeenschap zou Nederland beter aansluiten bij de internationale standaard.

Reeds eerder is door de wetgever gepoogd om de standaard van het huwelijksvermogensrecht, de gemeenschap van goederen, aan te passen naar een beperkte gemeenschap. Dit werd gedaan door middel van wetsvoorstel 28867. In het aanvankelijke voorstel zouden zowel de erfenissen en de giften, als het voorhuwelijks vermogen worden uitgesloten van de gemeenschap. Echter werd bij een tweede nota van wijziging het voorhuwelijkse vermogen niet meer uitgezonderd7. Na enige tijd kwam een amendement op

tafel dat uitging van behoud van de gemeenschap van goederen. De Tweede Kamer heeft het amendement aangenomen, waardoor de algehele gemeenschap van goederen van kracht bleef. Deze nieuwe wet, met nog altijd de gemeenschap van goederen als standaard, is op 1 januari 2012 in werking getreden8.

Bij het aangaan van een huwelijk geldt thans de wettelijke gemeenschap van goederen als standaard. Artikel 1:94 lid 1 BW bepaalt dat de gemeenschap van goederen van rechtswege intreedt op het moment der voltrekking van het huwelijk, tenzij men middels huwelijkse voorwaarden ander heeft bepaald. Vanaf dit moment worden de twee vermogens van de echtgenoten samen één vermogen, dit wordt ook wel boedelmenging genoemd. Boedelmenging is een vorm van rechtsverkrijging onder algemene titel9 en levering is in dit

geval niet vereist. Wanneer men af wil wijken van de gemeenschap van goederen, kan dit op grond van artikel 1:93 BW middels huwelijkse voorwaarden. Het is aan partijen om te bepalen welk huwelijksgoederenregime tijdens het huwelijk zal gelden.

1.3 Artikel 1:94 BW – De gemeenschap van goederen

De gemeenschap van goederen zoals deze nu geldt, omvat in beginsel alle goederen en schulden van de echtgenoten die op het moment van het huwelijk en daarna aanwezig zijn. Dit betekent dat ook de goederen en schulden die vóór het huwelijk aan één der echtgenoten toebehoorden, vanaf het huwelijk binnen de gemeenschap vallen10. Het maakt

7 Kamerstukken II, 2007/2008, 28867, nr. 14 8 Stb. 2011, 205

9 Artikel 3:80 lid 2 BW 10 Artikel 1:94 lid 2 jo 5 BW

(10)

dus niet uit of een goed vóór het huwelijk door de echtgenoten tezamen of afzonderlijk is verkregen. Hetzelfde geldt voor de schulden. Er zijn echter wel een aantal uitzonderingen. Wat betreft de goederen wordt dit geregeld in artikel 1:94 lid 2 tot en met lid 5 BW. In lid 2 wordt bepaald dat de goederen die onder uitsluitingsclausule worden geërfd, de pensioenrechten waarop de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding van toepassing is en de rechten van vruchtgebruik dat op grond van de artikelen 4:29 en 4:30 BW is gevestigd alsmede hetgeen wordt verkregen op grond van artikel 4:34 BW, buiten de gemeenschap van goederen vallen. Lid 3 bepaalt dat goederen of schulden die op enige wijze verknocht zijn aan één der echtgenoten, slechts in de gemeenschap vallen indien de verknochtheid zich hier niet tegen verzet. Bij verknochtheid van goederen is in eerste plaats de aard van het goed van belang. Bij verknochte goederen kan gedacht worden aan een invaliditeitsuitkering11, smartengeld12 en een gouden handdruk13. Verknochtheid van

schulden komt minder vaak voor. Een voorbeeld van een verknochte schuld zijn de advocaatkosten die zijn gemaakt in een zedenzaak. In een uitspraak van het Gerechtshof ’s-Gravenhage werd geoordeeld dat de advocaatkosten en de vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer, mede gelet op de aard en de ernst van het feit en dat de dader hiervoor onherroepelijk is veroordeeld, aan de dader verknocht waren.14 Het Hof Arnhem oordeelde

in een andere zaak dat de advocaatkosten die in een echtscheidingsprocedure, ook verknocht kunnen zijn. Het Hof kwam tot dit oordeel doordat het inschakelen van een advocaat door één der echtgenoten, niet gerekend kon worden tot een gewone huishoudschuld in de zin van artikel 1:85 BW, nu het gaat om de behartiging van de persoonlijke belangen van deze echtgenoot bij de echtscheiding. Gezien de bijzondere aard van deze schuld, valt deze niet in de gemeenschap en dient deze te worden beschouwd als verknocht aan de echtgenoot die de advocaatkosten heeft gemaakt.15

Artikel 1:94 lid 4 BW bepaalt dat de vruchten van de goederen die buiten de gemeenschap vallen, zelf evenmin in de gemeenschap vallen. Artikel 1:94 lid 5 BW bepaalt tenslotte dat schulden betreffende een privégoed dat aan één der echtgenoten toebehoort, gedane giften, 11 HR 23 december1988, ECLI:NL:PHR:1988:AD0567, m.nt. E.A.A. Luijten (Invaliditeitspenisoen-arrest)

12 HR 24 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2470 (Whiplash-arrest) 13 HR 17 oktober 2008 ECLI:NL:HR:2008:BE9080

14 Gerechtshof ’s-Gravenhage 22 november 2006, ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ4511

(11)

gemaakte bedingen en aangegane omzettingen zoals bedoeld in artikel 4: 126 lid 1 en lid 2 sub a en c BW, buiten de gemeenschap vallen.

1.4 Artikel 1:96 BW - Verhaal

Artikel 1:96 BW ziet op het verhaal en bepaalt welke goederen door crediteuren uitgewonnen kunnen worden. Zo bepaalt lid 1 dat voor een schuld van één der echtgenoten, ongeacht deze in de gemeenschap valt, zowel de goederen der gemeenschap als zijn privévermogen uitgewonnen kunnen worden. Dit betekent dat er verhaald kan worden op de goederen der gemeenschap, zelfs wanneer de andere echtgenoot niet heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schuld. Denk hierbij aan een oude huurschuld, waarbij enkel één der echtgenoten in het gehuurde heeft gewoond en waarbij de vordering is ontstaan vóór het huwelijk. In lid 2 wordt bepaald dat voor een privéschuld de goederen van de gemeenschap niet uitgewonnen mogen worden, indien de andere echtgenoot goederen van de schuldenaar aanwijst die voldoende verhaal bieden. Uit lid 3 blijkt vervolgens dat wanneer een echtgenoot een schuld voldoet met privévermogen, deze echtgenoot een vergoeding uit de gemeenschap ontvangt. Uit lid 4 volgt vervolgens dat wanneer een privéschuld wordt betaald met goederen uit de gemeenschap, de echtgenoot aan wie de privéschuld toebehoorde gehouden is tot een vergoeding aan de gemeenschap. Tenslotte volgt uit lid 6 dat wanneer een echtgenoot een schuldeiser tegenwerpt dat een goed niet tot de gemeenschap behoort, deze echtgenoot de bewijslast hiervan draagt.

1.5 Artikel 1:100 BW - Aandeel in de ontbonden gemeenschap

Artikel 1:100 BW ziet op de draagplicht. Uit lid 1 blijkt dat wanneer de gemeenschap wordt ontbonden, door bijvoorbeeld een echtscheiding, de echtgenoten een gelijk aandeel hebben in de ontbonden gemeenschap. Dit is slechts anders wanneer anders is overeengekomen bij huwelijkse voorwaarden. Lid 2 bepaalt vervolgens dat zij die op het moment van de ontbinding schuldeiser zijn, het hun toekomende recht behouden om de goederen van de gemeenschap uit te winnen, zolang deze goederen niet verdeeld zijn.

1.6 Artikel 1:102 BW - Aansprakelijkheid voor gemeenschapsschulden

Tenslotte ziet artikel 1:102 BW op de uitbreiding van de aansprakelijkheid. Dit artikel is door wetsvoorstel 28867 op 1 januari 2012 in werking getreden en zal niet wijzigen met het inwerkingtreden van wetsvoorstel 33987. Toch is het van belang om dit artikel toe te lichten.

(12)

In dit artikel is de Dozy-clausule min of meer gecodificeerd. De Dozy-clausule dankt haar naam aan de voormalige rechter Dozy16. De Dozy-clausule werd vroeger verplicht gesteld.

Rechterlijke goedkeuring was vereist wanneer huwelijkse voorwaarden staande het huwelijks werden gewijzigd of aangenomen. Aan het beding in de huwelijkse voorwaarden ontlenen schuldeisers een zekere bescherming. Door middel van het beding stellen de echtgenoten zich hoofdelijke aansprakelijk voor de schulden van de andere echtgenoot. Door dit beding werden de echtgenoten hoofdelijk, en dus voor het geheel, aansprakelijk voor de schulden van de andere echtgenoot. Hierdoor was ook verhaal op de privégoederen van de echtgenoten mogelijk. Artikel 1:102 BW gaat echter niet zo ver als de Dozy-clausule. Artikel 1:102 BW verschilt van de Dozy-clausule doordat een schuldeiser zich wél voor 100% kan verhalen op de goederen die uit de verdeelde gemeenschap zijn verkregen, maar zich niet kan verhalen op het privévermogen van de echtgenoot17.

Voor toepassing van artikel 1:102 BW moet het gaan om een gemeenschapsschuld. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen twee soorten gemeenschapsschulden. Ten eerste zijn er de gemeenschapsschulden waarvoor beide echtgenoten reeds voor de ontbinding van de gemeenschap aansprakelijk zijn. Het zal hierbij met name gaan om gemeenschapsschulden die ten behoeve van de normale gang van de huishouding zijn aangegaan18. Na ontbinding van de gemeenschap blijven de echtgenoten voor het geheel

aansprakelijk voor deze schulden19. Daarnaast zijn er nog de gemeenschapsschulden

waarvoor voor de ontbinding van de gemeenschap slechts één der echtgenoten aansprakelijk was. Dit kan bijvoorbeeld een voorhuwelijkse privéschuld zijn, die door het huwelijk gemeenschappelijk is geworden, maar ook een gemeenschapsschuld, anders dan een huishoudschuld, die door één der echtgenoten is aangegaan. Indien de schuld volgens de hoofdregel uit artikel 1:94 lid 5 BW binnen de gemeenschap valt en dus een gemeenschapsschuld is geworden, is artikel 1:102 BW van toepassing en zijn de echtgenoten na de ontbinding van de gemeenschap hoofdelijk aansprakelijk voor deze schuld.20 De

gemeenschapsschuldeiser kan zich vervolgens verhalen op hetgeen door de echtgenoten uit

16 A.R. de Bruijn, Het Nederlandse Huwelijksvermogensrecht, Deventer: Kluwer 2012, p. 204 17 B.E. Reinhartz, ‘De Dozy-clausule en het nieuwe recht’, JBN 2012 (10)/52

18 Artikel 1:85 BW

19 Artikel 1:102 eerste volzin BW

(13)

de ontbonden huwelijksgemeenschap is verkregen21. Dit betekent dat verhaal op

privévermogen niet mogelijk is. Het voorgaande ziet op de externe werking. Dit houdt in dat de schuldeisers niet hoeven te kijken naar de onderlinge verhouding van de echtgenoten en hoeveel ieder van hen dient af te lossen, zij kunnen de gehele vordering bij één der ex-echtgenoten verhalen. Hetzelfde geldt voor een situatie waarin ex-ex-echtgenoten een echtscheidingsconvenant hebben opgesteld waarin wordt afgesproken dat de ene echtgenoot alle schulden of een bepaald percentage van de schulden op zich neemt. Een echtscheidingsconvenant heeft echter géén externe werking en kan daarom niet aan schuldeisers worden tegengeworpen. Een verdeling van de schulden in een echtscheidingsconvenant heeft enkel interne werking, dat wil zeggen werking tussen partijen. Artikel 1:102 BW is dwingend recht, hiervan kan ook niet bij echtscheidingsconvenant worden afgeweken22. Wel kan de ex-echtgenoot die meer van de

vordering heeft afgelost dan het afgesproken deel, een regresvordering instellen jegens de ex-echtgenoot om het teveel betaalde terug te vorderen23. Daarnaast is het op grond van

artikel 1:103 e.v. BW mogelijk om afstand te doen van de gemeenschap. Dit is echter erg ingrijpend, of zoals Verstappen het noemt, een paardenmiddel24.

21 Artikel 1:102 tweede volzin BW

22 A.R. de Bruijn, Het Nederlandse Huwelijksvermogensrecht, Deventer: Kluwer 2012, p. 253 23 Asser/Perrick 3-V 2015/117

(14)

Hoofdstuk 2 - Welke wijzigingen brengt wetsvoorstel 33987 met zich mee en wat wordt hiermee beoogd?

2.1 Aanleiding voor de wetswijziging

De wetgever heeft aangegeven dat één van de redenen voor de aanpassing van de gemeenschap van goederen is, dat Nederland uit de pas loopt bij de andere Europese landen. Wanneer immigranten in Nederland in het huwelijk treden, komen zij nog wel eens voor een verassing te staat wat de gemeenschap van goederen betreft. Maar ook een groot deel van de Nederlandse bevolking kent de juridische gevolgen van de gemeenschap van goederen niet. Men treedt in het huwelijk zonder er bij stil te staan dat zij niet alleen de voorhuwelijkse goederen met elkaar gaan delen, maar ook de voorhuwelijkse schulden. Tijdens het huwelijk levert dit vaak nog niet zulke grote problemen op, de echtgenoten zijn immers nog samen en delen alles. Dit wordt anders wanneer de echtgenoten gaan scheiden. Zo zijn niet alleen de privégoederen van de partners gemeenschappelijk geworden, maar ook de privéschulden. De schuldeisers van de ex-partners kunnen dan na de echtscheiding hun vordering geheel verhalen op hetgeen één der ex-partners uit de verdeling heeft ontvangen. Dit alles had voorkomen kunnen worden wanneer de echtgenoten huwelijkse voorwaarden waren aangegaan ten tijde van het huwelijk. Echter kiest slechts 26,27% van de aanstaande echtgenoten voor het aangaan van huwelijkse voorwaarden25. Een reden hiervoor zouden de

hoge kosten kunnen zijn die het aangaan van de huwelijkse voorwaarden met zich meebrengen26. Uit artikel 1:115 BW volgt namelijk dat huwelijkse voorwaarden op straffe van

nietigheid bij notariële akte moeten worden aangegaan. Wanneer men dus niet opgescheept wil worden met de privéschulden van de aanstaande echtgenoot, zal men ervoor moeten kiezen om niet te trouwen of om de hoge notariskosten voor het aangaan van de huwelijkse voorwaarden voor lief te nemen.

In het verslag van de deskundigenbijeenkomst laat Wezel van de SP zich uit over de onwetendheid van de echtgenoten27. Zij gaat hierbij vooral in op het internationale aspect.

Zij ziet veel jongeren met een migratieachtergrond op jonge leeftijd trouwen, terwijl zij 25 F.W.J.M. Schols, CNR-Huwelijksvoorwaardenonderzoek, deel I: algemeen en koude voorwaarden, WPNR 2012, 6956, tabel 3. Deze cijfers dateren uit 2012, echter zijn er geen recentere cijfers bekend betreffende dit onderwerp.

26 J. Visser, ‘Gemeenschap van goederen 'niet meer van deze tijd'?’, De Volkskrant, 5 november 2013 27 Kamerstukken I, 2016/2017, 33987, E, p. 21

(15)

behoorlijke schulden hebben. Zij weten echter niet van elkaars schulden, tot zij voor een advocaat staan. Omdat Nederland een uitzonderingspositie inneemt wat betreft de gemeenschap van goederen, zullen veel mensen met een migratieachtergrond zich niet bewust zijn van de gevolgen van het huwelijk. Daarnaast stipt zij aan dat ook legio Nederlanders in de Wettelijke Schuldsanering Natuurlijk Personen (hierna: WSNP) categorie ladingen schulden hebben, waar zij het bestaan niet van weten. Wanneer deze mensen in het huwelijk treden zonder het vooraf opstellen van huwelijkse voorwaarden, geven zij hun (onbekende) schulden cadeau aan hun echtgenoot.

Naast het feit dat men de gevolgen van de gemeenschap van goederen als onrechtvaardig beschouwt, zou men tegenwoordig ook anders tegen het huwelijk aankijken. Zo zou sprake zijn van een gewijzigde opvatting over de lotsverbondenheid. Deze gewijzigde opvatting volgt ook uit het wetsvoorstel dat ziet op herziening van het stelsel van partneralimentatie28.

Eerder bood de lotsverbondenheid de grondslag voor het ontvangen en betalen van partneralimentatie. De lotsverbondenheid wordt in het voorstel vervangen door het compenseren van het verlies van de verdiencapaciteit ontstaan tijdens het huwelijk29. De

initiatiefnemers van het wetsvoorstel zijn van mening dat wanneer de keuzes die de echtgenoten tijdens het huwelijk hebben gemaakt het gevolg hebben dat de ene echtgenoot aan het einde van het huwelijk minder kansen heeft op de arbeidsmarkt dan het geval zou zijn wanneer geen sprake was van het huwelijke, er recht op partneralimentatie kan ontstaan. De keuze voor het krijgen van kinderen en de zorgverdeling tijdens het huwelijk hebben hier ook invloed.30

De gewijzigde opvatting over de lotsverbondenheid blijkt ook uit een onderzoek onder 3000 aanstaande echtgenoten van Netwerk Notarissen31. Uit dit onderzoek blijkt onder andere dat

61% van de aanstaande echtgenoten het voorhuwelijkse vermogen niet wil delen en dat 74% van de aanstaande echtgenoten bij echtscheiding de voorhuwelijkse schulden niet met elkaar wil delen. Daarnaast wil 91% van de aanstaande echtgenoten bij echtscheiding de

28 Kamerstukken II, 2014/2015, 34231, nr. 3 (MvT) 29 Kamerstukken II, 2016/2017, 34231, nr. 6, p. 7 30 Kamerstukken II 2014/2015, 34231, nr. 3, p. 11

31 Advies Netwerk Notarissen m.b.t. wetsvoorstel beperking wettelijke gemeenschap van goederen, Baarn 22 november 2013

(16)

erfenissen en giften niet met elkaar delen.32 Tenslotte wordt het moeten delen van

voorhuwelijks vermogen of een erfenis of gift, vaak als onbillijk ervaren. Hetzelfde geldt voor het delen van de voorhuwelijkse schulden van de andere echtgenoot.33

2.2 Het beoogde doel van de wetgever

Wetsvoorstel 33987 is gebaseerd op de gedachte dat enkel hetgeen door de inspanning van beide echtgenoten tijdens het huwelijk wordt verworven, aan beiden toekomt34. Volgens de

initiatiefnemers sluit dit het beste aan bij hetgeen wenselijk is in de moderne samenleving. Het voorgaande sluit ook aan bij het eerdergenoemde wetsvoorstel inzake de herziening van het stelsel van partneralimentatie35. Daarnaast sluit het wetsvoorstel beter aan bij hetgeen

door de Commission on European Family Law (hierna: CEFL) is opgesteld met betrekking tot een meer uniform huwelijksvermogensrecht. Ook hier is het uitgangspunt dat enkel het vermogen dat door beide echtgenoten door inspanning is verkregen, binnen de gemeenschap valt36. Bij het nieuwe wetsvoorstel bestaat, in tegenstelling tot wetsvoorstel

28867, geen verplichting tot administratie. Daarnaast is de gemeenschap van goederen nog altijd mogelijk, via huwelijkse voorwaarden. Het wetsvoorstel biedt echtgenoten alle ruimte om te bepalen welk huwelijksgoederenregime bij hun huwelijk zal gelden37.

Het wetsvoorstel beoogt de beperkte gemeenschap als basisstelsel voor het huwelijksvermogensrecht. De initiatiefnemers sommen in de memorie van toelichting een aantal argumenten voor het invoeren van de beperkte gemeenschap op. Zo zou het huidige stelsel als onrechtvaardig worden ervaren en bestaat er daarom een groot draagvlak voor de wijziging38. Aanstaande echtgenoten willen de voorhuwelijkse schulden en de erfenissen en

giften niet met elkaar delen. Dit geldt met name voor de zogenaamde ‘patchwork gezinnen’, zij willen over het algemeen dat het voorhuwelijkse vermogen gescheiden blijft, zonder hoge

32 Advies Netwerk Notarissen m.b.t. wetsvoorstel beperking wettelijke gemeenschap van goederen, Baarn 22 november 2013

33 Kamerstukken II, 2014/2015, 33987, nr. 6 (gewijzigde MvT) p. 11 34 Kamerstukken II, 2014/2015, 33987, nr. 6 (gewijzigde MvT) p. 5 35 Kamerstukken II, 2014/2015, 34231, nr. 3 (MvT)

36 Principles of European Family Law Regardig Property Relations Between Spouses, Commission on European Family Law (Intersentia 2013).

37 Kamerstukken II, 2014/2015, 33987, nr. 6 (gewijzigde MvT) p. 6 38 Kamerstukken II, 2014/2015, nr. 6 (gewijzigde Mvt) p. 6

(17)

notariskosten te hoeven maken voor het vooraf laten opstellen van huwelijkse voorwaarden. Tevens neemt het aantal huwelijken af, terwijl het aantal echtscheidingen juist toeneemt.

Thans wordt middels huwelijkse voorwaarden het voorhuwelijkse vermogen vaak uitgesloten. Hetzelfde geldt voor erfenissen en giften. Daarnaast worden erfenissen en giften vaak onder uitsluitingsclausule verkregen. Nu deze goederen veelal van de gemeenschap worden uitgezonderd, lijkt dit in de maatschappij het meest wenselijk te zijn, en het meest wenselijke regime hoort in de wet te staan. Niet onbelangrijk zijn ook de voorhuwelijkse schulden waarvan echtgenoten zich niet bewust zijn of welke met opzet niet zijn medegedeeld aan de andere echtgenoot. De echtgenoten worden door middel van de voorgestelde wettekst beter beschermd tegen de schulden van de andere echtgenoot. Tenslotte neemt Nederland een uitzonderingspositie in wat betreft het basisstelsel van huwelijksvermogensrecht. Door middel van de wetswijziging sluit Nederland beter aan bij de rest van Europa (en de wereld), waardoor buitenlandse partners die in Nederland huwen, minder snel voor verassingen komen te staan.39

2.3 Artikel 1:94 BW - De beperkte gemeenschap

Het nieuwe artikel 1:94 BW ziet op wijziging van de omvang van de gemeenschap van goederen40. Deze gemeenschap van goederen wordt ingeperkt met het wetsvoorstel. Het

eerste lid verandert inhoudelijk niet, de gemeenschap van goederen blijft van rechtswege ontstaan op het moment van het huwelijk. Het tweede lid verandert echter wel. Dit lid bepaalt welke goederen in de gemeenschap vallen na de huwelijksvoltrekking. In tegenstelling tot het huidige recht vallen voor het huwelijk verkregen goederen enkel in de gemeenschap, indien deze voor het huwelijk door de partners tezamen zijn verkregen41. Dit

betekent dat bij ontbinding van de gemeenschap fiftyfifty wordt verdeeld, ook al is het goed in een andere verhouding gefinancierd. Indien zij dit niet willen, dienen zij voorafgaand aan het huwelijk huwelijkse voorwaarden op te stellen42. De goederen die tijdens het huwelijk

worden verkregen door één van de partners of door de partners tezamen, vallen in de

39 Kamerstukken II, 2014/2015, 33987, nr. 6 (gewijzigde MvT) p. 5-8 40 Kamerstukken II, 2014/2015, 33987, nr. 6 (gewijzigde MvT) p. 15 41 Kamerstukken II, 2014/2015, 33987 nr. 11 (nota van wijziging) p. 1-4 42 Kamerstukken II, 2014/2015, 33987, nr. 11 (nota van wijziging) p. 3

(18)

gemeenschap. Dit is niet anders dan bij de huidige gemeenschap van goederen43. Echter

vallen voorhuwelijkse privégoederen onder de nieuwe wet niet meer automatisch in de gemeenschap. Deze blijven namelijk ook na de huwelijksvoltrekking privéeigendom van een echtgenoot, mits dit op de juiste wijze wordt geadministreerd. Dit betekent dat er na invoering van de nieuwe wet in totaal drie vermogens ontstaan; het gemeenschappelijk vermogen en tweemaal het privévermogen van de echtgenoten.

Er bestaan echter een aantal uitzonderingen op hetgeen volgens lid 2 in de gemeenschap valt. Zo worden in lid 2 sub a de erfenissen en giften uitgezonderd van de gemeenschap, deze komen de partners in privé toe, ook indien zij zonder uitsluitingsclausule zijn verkregen. Lid 2 sub b, dat betrekking heeft op de pensioenrechten, blijft ongewijzigd. Lid 2 sub c wordt uitgebreid met artikel 35, 36, 38, 63 tot en met 91 en 126 van boek 4 van het burgerlijk wetboek. Deze artikelen hebben betrekking op het erfrecht en zal ik verder buiten beschouwing laten.

Het derde lid is nieuw in de wettekst en creëert twee beperkingen op hetgeen geregeld wordt in lid 2 sub a met betrekking tot de erfenissen en giften. Zo is het niet mogelijk dat de ene echtgenoot de gemeenschap uitholt door bepaalde gemeenschappelijke goederen aan de andere echtgenoot te schenken. Door de schenking zou het goed dan niet meer in de gemeenschap vallen, maar aan de echtgenoot in privé toekomen44. Het derde lid steekt hier

een stokje voor. Indien deze uitzondering op lid 2 sub a niet zou bestaan, zou dit kunnen leiden tot benadeling van de schuldeisers. Daarnaast wordt in lid 3 een nieuwe mogelijkheid aan schenkers en erflaters geboden. Zij kunnen namelijk bepalen dat hetgeen zij schenken of nalaten juist wel in de gemeenschap valt. Deze omgekeerde uitsluitingsclausule wordt de insluitingsclausule genoemd45.

Het vierde lid is ook nieuw in de wettekst. Dit lid bepaalt dat de testeervrijheid en de daarbij horende uitsluitingsclausule, voorgaan op de contractsvrijheid van de echtgenoten. Dit is geen nieuw recht, maar sluit aan bij hetgeen de Hoge Raad reeds in 1980 heeft bepaald met

43 Kamerstukken II, 2014/2015, 33987, nr. 11 (nota van wijziging) p. 1 44 Kamerstukken II, 2014/2015, 33987, nr. 6 (gewijzigde MvT) p. 15 45 Kamerstukken II, 2014/2015, 33987, nr. 6 (gewijzigde MvT) p. 16

(19)

betrekking tot de uitsluitingsclausule46. Het feit dat de erfenissen voortaan op grond van

artikel 1:94 lid 2 sub a BW buiten de gemeenschap vallen, maakt het opnemen van een uitsluitingsclausule nog niet overbodig. Uit het voornoemde arrest blijkt namelijk dat de uitsluitingsclausule voorgaat op de huwelijkse voorwaarden. Wanneer echter een uitsluitingsclausule ontbreekt, geldt deze regel niet en kunnen de echtgenoten alsnog middels huwelijkse voorwaarden bepalen dat de erfenis in de gemeenschap valt.

Het vijfde lid met betrekking tot de verknochtheid van goederen, is inhoudelijk overgenomen van het huidige derde lid. Het zesde lid is inhoudelijk overgenomen van het huidige vierde lid. Hier is echter wel een zin aan toegevoegd. In de derde volzin wordt namelijk bepaald dat de eerste twee volzinnen niet van toepassing zijn indien goederen op grond van lid 5 buiten de gemeenschap vallen. Deze zin is aan dit lid toegevoegd om te verduidelijken dat herbeleggingen van bepaalde verknochte goederen en de daarbij horende vruchten, niet automatisch buiten de gemeenschap vallen. Om te constateren dat een goed buiten de gemeenschap valt of dat sprake is van voortgezette verknochtheid dient opnieuw de verknochtheidstoets plaats te vinden47.

Het zevende lid bepaalt welke schulden er voortaan vanaf het moment van het huwelijk binnen de gemeenschap vallen. In de gemeenschap vallen voortaan alle voorhuwelijkse gemeenschappelijke schulden, alle schulden betreffende goederen die reeds voor het huwelijk aan de echtgenoten tezamen toebehoorden en alle schulden die tijdens het huwelijk ontstaan. Dit lid geeft samen met lid 2 de grootste wijziging weer. Net zoals bij de goederen, vallen voorhuwelijkse privéschulden niet meer in de gemeenschap. Zo valt een studieschuld van één der echtgenoten buiten de gemeenschap. Voorhuwelijkse schulden ter bekostiging van de huishouding, zoals geregeld in artikel 1:85 BW, vallen echter wel in de gemeenschap, ook wanneer deze voor het huwelijk zijn aangegaan. Tevens vallen schulden betreffende goederen die voor het huwelijk aan de partners tezamen toebehoorden in de gemeenschap. Net zoals bij de gemeenschap van goederen vallen schulden die tijdens het huwelijk zijn ontstaan in de gemeenschap.

46 HR 21 november 1980, ECLI:NL:PHR:1980:AC7049, m.nt. E.A.A. Luijten (Uitsluitingsclausule dwingt) 47 HR 26 september 2009, ECLO:NL:HR:2008:BF2295; NJ 2009/40, m.nt. L.C.A. Verstappen

(20)

Op deze hoofdregel wat betreft de gemeenschapsschulden gelden drie uitzonderingen. De uitzonderingen zoals genoemd in sub a en c blijven ongewijzigd ten opzichte van het oude recht. Sub b is echter nieuw en ziet op schulden die voortvloeien uit een verkregen erfenis van de echtgenoot. Deze schuld valt, ongeacht het feit dat deze is ontstaan tijdens het huwelijk, buiten de gemeenschap.

2.4 Artikel 1:96 BW - Verhaal

Het nieuwe artikel 1:96 BW ziet op het verhaal. Het eerste lid blijft ongewijzigd en bepaalt dat voor een schuld van een echtgenoot, ongeacht of deze in de gemeenschap is gevallen, zijn eigen goederen en de goederen der gemeenschap kunnen worden uitgewonnen. Het tweede lid ziet op het aanwijsrecht. Dit lid kan in twee volzinnen worden opgedeeld. De eerste volzin ziet op het aanwijsrecht bij privéschulden. Dit aanwijsrecht houdt in dat de ene echtgenoot bepaalde privégoederen van de partner kan aanwijzen aan de schuldeiser van een privéschuld van die partner, die voldoende verhaal bieden zodat niet op een gemeenschapsgoed verhaald wordt. De tweede volzin is nieuw in het tweede lid en regelt het aanwijsrecht bij gemeenschapsschulden. De situatie wordt nu omgekeerd. Een partner kan een gemeenschapsschuldeiser een gemeenschappelijk goed aanwijzen dat voldoende verhaal beidt, zodat niet op zijn of haar privégoed verhaald wordt.

Het derde lid is nieuw, de daaropvolgende leden worden vernummerd. Lid 3 regelt het verhaal op goederen der gemeenschap voor een privéschuld van een echtgenoot. Deze regeling stond aanvankelijk ook in het eerdere wetsvoorstel 28897, maar heeft de eindstreep toen niet gehaald48. De regeling houdt in dat wanneer een gemeenschapsgoed wordt

uitgewonnen door een privéschuldeiser, het verhaal beperkt wordt tot de helft van de opbrengst van dit goed. De andere helft van de opbrengst van het gemeenschappelijke goed komt de andere echtgenoot in privé toe. Indien een privéschuldeiser verhaal zoekt op een gemeenschapsgoed, is de andere echtgenoot ook bevoegd om het goed over te nemen tegen betaling van de helft van de waarde. Deze betaling moet dan wel uit het privévermogen van de echtgenoot gedaan worden. Indien geen eigen vermogen aanwezig is bij de andere echtgenoot, kan er geen gebruik gemaakt worden van het overnemingsrecht49.

48 Kamerstukken II, 2005/2006, 28867, nr. 9 (tweede nota van wijziging) 49 Kamerstukken II, 2014/2015, 33987, nr. 6 (gewijzigde MvT) p. 19

(21)

Echter wordt met het begrip eigen vermogen niet alleen eigen privéspaargeld bedoeld. Volgens de regering gaat het erom dat het begrip eigen vermogen moet worden onderscheiden van het begrip gemeenschapsvermogen50. Dit betekent dat met het begrip

eigen vermogen niet alleen eigen geld is bedoeld, maar dat de echtgenoot bijvoorbeeld ook een privélening kan afsluiten om zo gebruik te kunnen maken van het overnemingsrecht. Volgens Recourt van de PvdA kun je als een privépersoon bijvoorbeeld een lening aangaan bij familie om gebruik te maken van het overnamerecht. Vervolgens neem je de schuld over waardoor deze jouw privéschuld wordt en de lening die is afgesloten voor het overnamerecht wordt dan ook privé51. Vanaf het moment van betaling wordt dit goed als

privégoed van deze echtgenoot aangemerkt en valt het buiten de gemeenschap52. Dit

zogeheten overnemingsrecht geldt enkel bij privéschuldeisers. Indien er beslag wordt gelegd door een gemeenschapsschuldeiser, kan het overnemingsrecht uiteraard niet worden ingeroepen53. Uit het voorgaande blijkt duidelijk dat het bij deze wetswijziging gaat om

bescherming van de ene echtgenoot tegen de privéschuldeisers van de andere echtgenoot. Het derde lid dient te waarborgen dat het aandeel in de goederen der gemeenschap van de andere echtgenoot, niet ten prooi valt aan de schuldeisers van zijn partner. Door de invoering van dit lid heeft de andere echtgenoot altijd recht op de helft van de waarde van het goed waarop wordt verhaald. Privéschuldeisers kunnen uiteindelijk nooit op meer dan de helft van de goederen der gemeenschap verhalen54. Wanneer echtgenoten gebruik maken

van de bevoegdheid uit lid 3, leidt dit niet tot verdeling in de zin van artikel 3:182 BW55. De

wet blijft ongewijzigd wat betreft de gemeenschapsschuldeisers van huishoudschulden in de zin van artikel 1:85 BW. Zij kunnen verhalen op alle goederen der gemeenschap en de privévermogens van de echtgenoten.

Het vierde en vijfde lid zien op de vergoedingen aan de gemeenschap en het privévermogen. Het vierde lid bepaalt dat wanneer een gemeenschapsschuld uit privévermogen van één der echtgenoten is voldaan, deze echtgenoot recht heeft op een vergoeding uit de gemeenschap. In het vijfde lid is het huidige vierde lid ongewijzigd overgenomen. Dit lid ziet op de 50 Kamerstukken I, 2016/2017, 33987, H p. 2

51 Handelingen II, 2015/16, nr. 77, item 13, p. 28

52 Kamerstukken II, 2014/2015, 33987, nr. 6 (gewijzigde MvT) p. 18 53 Kamerstukken II, 2014/2015, 33987, nr. 6 (gewijzigde MvT) p. 19 54 Kamerstukken II, 2014/2015, 33987, nr. 6 (gewijzigde MvT) p. 18 55 Kamerstukken II, 2014/2015, 33987, nr. 6 (gewijzigde MvT) p. 19

(22)

omgekeerde situatie als bij lid 4. Wanneer een privéschuld, al dan niet gedeeltelijk, is voldaan uit goederen der gemeenschap, is de echtgenoot aan wie deze privéschuld toebehoorde verplicht tot vergoeding aan de gemeenschap.

2.5 Artikel 1:100 BW - Aandeel in de ontbonden gemeenschap

Aan artikel 1:100 BW wordt een nieuw tweede lid toegevoegd. Dit lid bepaalt dat indien er bij ontbinding van de gemeenschap onvoldoende goederen zijn om de gemeenschapsschulden te voldoen, deze schulden voor een gelijk deel door beide echtgenoten gedragen dienen te worden, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere draagplicht voortvloeit. Een voorbeeld hiervan is een schuld van een goed dat enkel door één der echtgenoten werd gebruikt.56

(23)

Hoofdstuk 3 - Visies op de nieuwe wet

3.1 Visies vanuit de juridische literatuur

In de literatuur is veel geschreven over wetsvoorstel 33987 en haar voorlopers. Opvallend is dat veel rechtsgeleerden het eens zijn met het feit dat het Nederlandse huwelijksvermogensrecht toe is aan verandering. Echter, de uitvoerbaarheid van de nieuwe wet kan op flink wat kritiek rekenen. Daarnaast is het wetsvoorstel met de nipte meerderheid van de Eerste Kamer aangenomen, namelijk met 38 van de 75 stemmen. Zo werd door veel Eerste Kamerleden getwijfeld aan de noodzaak van de wet. Mevrouw Wezel van de SP meende dat de nieuwe standaard vooral “op een subjectieve politieke mening” gebaseerd lijkt te zijn.57

Tegenstanders van de nieuwe wet

Met name Huijgen laat zich zeer kritisch uit over het wetsvoorstel. Zo zei hij al eens dat het wetsvoorstel met klem ontraden moest worden58 en dat beperkte gemeenschappen

ondingen zijn59. Huijgen baseert zijn standpunt met name op de problemen rondom de

bewijslast en de positie van de financieel onafhankelijke echtgenoot. Wat betreft de bewijslast vreest Huijgen dat dit een horrorscenario oplevert voor de praktijkjurist60. Tijdens

het huwelijk is alles pais en vree, maar zodra er sprake is van een scheiding gaat de doos van Pandora open wat betreft het pogen om te bewijzen dat een goed in het privévermogen valt. Denk aan de ex-echtgenoot die met een pak uitdraaien van bankafschriften aankomt met het verzoek om uit te zoeken wat nu van wie is. Huijgen refereert ook wel aan een ‘ondoorgrondelijk moeras van vermogensverhoudingen’ waar de echtgenoten door de nieuwe wet in terecht komen61. Door deze complexe vermogensverhoudingen zal het aantal

echtscheidingsprocedures enkel toenemen. Wat betreft de positie van de financieel onafhankelijke echtgenoot meent Huijgen dat zij slechter af zijn door de nieuwe wet. Voor de

57 C. Pelgrim, ‘Eerste Kamer: wie trouwt deelt niet meer al zijn bezit’, NRC 28 maart 2017

58 W.H. Huijgen, ‘de beperkte gemeenschap van goederen na de nota’s van wijziging (wo 33987): nog steeds niet te doen!’, FTV 2016/7-8, art. 33

59 W.G. Huijgen, ‘De nieuwe beperkte gemeenschap van goederen: nog meer problemen gesignaleerd!’, FTV 2015/1, art. 4

60 W.G. Huijgen, ‘Opnieuw: naar een beperkte gemeenschap als wettelijk stelsel van huwelijksvermogensrecht?’, FTV 2014/10, art. 49

61 W.H. Huijgen, ‘de beperkte gemeenschap van goederen na de nota’s van wijziging (wo 33987): nog steeds niet te doen!’, FTV 2016/7-8, art. 33

(24)

economisch onzelfstandige echtgenoot valt er nog minder te verdelen. De bestaande wettelijke gemeenschap was juist een belangrijk instrument om armoede tegen te gaan, zeker nu er ook plannen op tafel liggen om de alimentatieduur aan te passen62. Tenslotte is

het voor Huijgen onbegrijpelijk dat voor een beperkte gemeenschap als standaard wordt gekozen nu er zo goed als nooit wordt gekozen voor dit stelsel bij het opstellen van huwelijkse voorwaarden. Deze stelsels zouden niet voor niets een stille dood zijn gestorven63.

Reinhartz onderschrijft het punt van de opstellers van het wetsontwerp dat slechts hetgeen tijdens het huwelijk wordt verdiend door de echtgenoten, gezamenlijk moet zijn. Voor het overige sluit zij zich aan bij de in haar ogen zeer terechte kritiek van Huijgen. Ook Reinhartz wijst op de moeilijke bewijslast. Nu de partijen niet langs de notaris gaan, zal veelal geen correcte staat van aanbrengsten worden opgesteld. Reinhartz meent daarnaast dat echtgenoten blij gemaakt worden met een dode mus en dat de nieuwe wet een grotere toeloop tot de rechterlijke macht teweeg gaat brengen. Tenslotte wijst zij op de (juridische) kennis van de echtgenoten. Zo meent zij dat de informatie over de nieuwe wet de echtgenoten nauwelijks bereikt, en als het hen al bereikt, het veelal onbegrijpelijk is voor hen.64

Subelack levert ook de nodige kritiek op het wetsvoorstel. In de memorie van toelichting wordt gesproken over hetgeen in de notariële praktijk gangbaar is, namelijk het bij echtscheiding verdelen van hetgeen gedurende het huwelijk gemeenschappelijk hebben verdiend. Subelack meent dat hetgeen in de notariële praktijk gangbaar is, niet per definitie bepalend is voor hetgeen in het algemeen wenselijk is voor echtgenoten. Het geeft namelijk een vertekend beeld nu de personen die voor een notaris verschijnen, juist tot de 25% behoren die wél huwelijkse voorwaarden maken. Daarnaast wordt in de memorie van toelichting gesproken over het feit dat jongeren een beperkte gemeenschap willen. Subelack geeft aan dat het niet duidelijk is waar dit op is gebaseerd. Hij had ook een steviger fundament voor het wetsvoorstel verwacht, juist nu dit de tweede poging betreft om een 62 W.G. Huijgen, ‘Opnieuw: naar een beperkte gemeenschap als wettelijk stelsel van

huwelijksvermogensrecht?’, FTV 2014/10, art. 49

63 W.G. Huijgen, ‘De nieuwe beperkte gemeenschap van goederen: nog meer problemen gesignaleerd!’, FTV 2015/1, art. 4

(25)

beperkte gemeenschap als standaard in te voeren. Subelack sluit zich ook aan bij Huijgen wat betreft de bewijslevering. Hij meent dat het bewijsvermoeden van artikel 1:94 lid 8 BW ex-echtgenoten uitdaagt om de strijd met elkaar aan te gaan. Wat betreft de afwikkelingsproblemen sluit Subelack zich aan bij Huijgen en Reinhartz. Door het intern schuiven van vermogens wordt de afwikkeling van een echtscheiding enkel vermoeilijkt.65

Schrama bekijkt het wetsvoorstel vanuit het perspectief van echtgenoten die, alvorens zij in het huwelijk treden, een lange tijd hebben samengewoond. Uit onderzoek van het CBS blijkt namelijk dat negen op de tien mensen eerst een (lange) relatie had alvorens zij in het huwelijk zijn getreden66. Schrama benadrukt dat arbeid en zorg gemiddeld genomen niet

gelijk zijn verdeeld over vrouwen en mannen. Juist om deze reden is het belangrijk om rekening te houden met zorg. Zij vindt het daarom geen goede zaak om het vermogen dat is opgebouwd tijdens de voorhuwelijkse samenwoonperiode, veelal met kinderen, uit te sluiten. Waarom zou het samen opgebouwde vermogen immers pas vanaf de huwelijksvoltrekking gedeeld moeten worden? Schrama meent dan ook dat de wetgever vooral rekening moet houden met mensen die (nog) niet gaan trouwen, maar enkel/lang samenwonen.67

Voorstanders van de nieuwe wet, eventueel met de nodige aanpassingen

Lieber is al iets optimistischer wat het wetsvoorstel betreft. Het uitgangspunt van de initiatiefnemers, dat de echtgenoten delen wat zij tijdens het huwelijk samen verwerven, is hem uit het hart gegrepen. Hij stipt, net als Schrama, de ongelijkheid van zorg en arbeid aan, maar houdt hierbij geen rekening met de voorhuwelijkse periode. Hij meent namelijk dat hetgeen de ene echtgenoot verwerft door arbeid, mede mogelijk wordt gemaakt door de taakverdeling binnen het huwelijk, omdat de andere echtgenoot zorgt voor het huishouden en eventuele kinderen. Hetgeen dan wordt verworven door de ene echtgenoot, geldt door de bijdrage van de andere echtgenoot, als samen verworven. Wat de bewijslast betreft benadrukt ook Lieber dat het wetsvoorstel alleen zinvol is voor echtgenoten die hun

65 T.M. Subelack, ‘Nieuw huwelijksvermogensrecht vanuit het perspectief van een echtscheiding(sadvocaat)’,

WPNR 2014, afl. 7043, p. 1181-1188

66 CBS Statline databank: www.cbs.statline.nl, tabel gehuwden naar burgerlijke status (geraadpleegd op 28 maart 2017)

(26)

administratie op orde hebben. Wanneer dit niet gebeurt, is het wetsvoorstel niet zinvol, hoe sympathiek het uitgangspunt ook is68.

Hermus omarmt de invoering van de beperkte gemeenschap nu dit als passend bij de wens van het merendeel van de aanstaande echtgenoten wordt beschouwd. Echter meent Hermus ook dat het nieuwe stelsel van een beperkte gemeenschap zoals nu voorgesteld, de vergelijkende toets met huwelijkse voorwaarden niet zal kunnen doorstaan. De schoen zou wringen bij het bewijsvermoeden. Zo is hij van mening dat ook na de invoering van de nieuwe wet, huwelijkse voorwaarden nodig blijven69. Hermus ziet dit als een gemiste kans als

men de afschaffing van de algehele gemeenschap heeft beoogd. Hij ziet de wetgevingsprocedure dan ook als haastig patchwork waar veel haken en ogen zitten.70

Mellema-Kranenburg merkt op dat de argumenten pro het voorstel meer zien op de keuze van een bepaald stelsel en de argumenten contra meer op de uitvoering van het voorgestelde stelsel. Zo zou het grootste probleem bij de uitvoering liggen in het vaststellen van wat tot de gemeenschap hoort en wat niet. Echtelieden zijn over het algemeen geen goede boekhouders wat betreft de jegens elkaar bestaande rechten en plichten. Zonder een goede administratie hebben uitsluitingsclausules geen zin, valt het uit een erfenis verkregen vermogen in de gemeenschap en kan achteraf niet bewezen worden wat er aan bepaalde schuld is afgelost met welk vermogen. Het wetsvoorstel is dus een sympathieke gedachte, maar een dode letter indien echtgenoten de administratie niet op orde hebben. Mellema-Kranenburg wijst, evenals Huijgen en Subelack, op de spanning die hierdoor tussen de ex-echtgenoten gaat bestaan. Mellema-Kranenburg is het oneens met het schrappen van artikel 1:130 BW, de verplichte staat van aanbrengsten, met betrekking tot het bewijs. Zij is namelijk van mening dat er minder afwikkelingsproblemen bij echtscheiding zouden ontstaan, wanneer een notariële staat van aanbrengsten verplicht gesteld zou worden in het wetsvoorstel.71 Toch is Mellema-Kranenburg niet geheel negatief over het wetsvoorstel. Ook

zij is van mening dat men tegenwoordig anders tegen het huwelijk aankijkt. Dit komt door de 68 J.H. Lieber, ‘De gemeenschap van goederen alsnog beperkt’, WPNR 2014, afl. 7041, p. 1129-1144

69 M.C.J.M. Hermus, ‘Voortgang wetsvoorstel 33 987 inzake beperking gemeenschap en wijziging van de Faillissementswet’, EB 2017/3

70 M.C.J.M. Hermus, ‘De beperking van de gemeenschap en faillissement. Een cosmetische spoedoperatie met fatale gevolgen’, EB 2016/54, afl. 6 p. 52-60

71 T.J. Mellema-Kranenburg, ‘Maakt wetsvoorstel 33987 huwelijkse voorwaarden overbodig of juist noodzaken?’, WPNR 2015, afl. 7054, p. 270 – 275

(27)

vele huwelijken met een rugzakje, onderwaterhypotheken en studieschulden. Dit zijn allemaal redenen om niet meer van rechtswege alles met elkaar te delen. Een ander positief punt vindt zij dat de voorhuwelijkse privéschulden na het aangaan van het huwelijk, privé blijven. Met name bij kortdurende huwelijken kan de gemeenschap van goederen zeer onrechtvaardig uitwerken, aangezien partners na de echtscheiding hoofdelijk aansprakelijk worden voor voorhuwelijkse privéschulden van hun ex. Mellema-Kranenburg is voor het invoeren van het wetsvoorstel, maar dan wél met een verplichte notariële staat van aanbrengsten zodat alle voorhuwelijkse goederen en schulden op een correcte wijze worden vastgesteld.72

Kolkman is positief gestemd wat het wetsvoorstel betreft, hij juicht de komst van de beperkte gemeenschap van harte toe. Kolkman kijkt met name naar de beperking van de mogelijkheden van verhaal voor schuldeisers. Hij ziet niet in waarom de onderlinge lotsverbondenheid tussen de echtgenoten extern naar huidig recht zo fors uit dient te pakken. Het wetsvoorstel biedt hier uitkomst en slaat naar zijn mening de juiste, genuanceerde weg in door de gemeenschap te beperken en de verhaalsrechten van (privé)schuldeisers tot reële proporties terug te schroeven. Wel benadrukt hij dat er meer privéschulden zullen ontstaan nu er meer privévermogen bij de echtgenoten gaat bestaan. Daarnaast benoemt hij als nadeel dat schuldeisers wellicht meer goederen van de gemeenschap gaan uitwinnen, nu slechts de helft van de waarde van het goed aan hen toekomt. De andere helft van de waarde komt de andere echtgenoot in privé toe.73

Schols is ook positief wat het wetsvoorstel betreft. Hij is, net als Kolkman, van mening dat het voorgestelde artikel 1:96 lid 3 BW een goede stap is; de huidige riante verhaalsmogelijkheden van privéschuldeisers moeten beperkt worden. Door invoering van deze regeling ontstaat er een balans tussen de belangen van de schuldeisers en die van de andere echtgenoot74. Schols juicht ook het feit toe dat aanbreng, erfenissen en giften

voortaan buiten de gemeenschap vallen. Uit cijfers blijkt dat meer dan 80% van de echtgenoten aanbreng, erfrecht en gift buiten de verrekening houdt bij scheiding. Deze 72 T.J. Mellema-Kranenburg, ‘Is de beperkte gemeenschap van goederen een verbetering voor ons

huwelijksvermogensrecht?’, AA 2016/12 p. 937-941

73 W.D. Kolkman, ‘Het einde van het schuldeisers paradijs’, WPNR 2014, afl. 7044, p. 1213-1221

74 F.M.H. Hoens & F.W.J.M. Schols, ‘Toekomstig huwend Nederland op het verkeerde been? Deel II’, WPNR 2017 afl. 7134, p. 75-76

(28)

cijfers legitimeren de keuze voor een beperkte gemeenschap nu het basisstelsel gebaseerd moet zijn op de vermoedelijke wil van de echtgenoten. Lieber merkt over de uitsluitingsclausules overigens terecht op dat dit meer zegt over de wil van de ouders, dan de wil van de echtgenoten75.

Uit het voorgaande blijkt dat de grondgedachte van het wetsvoorstel door de meeste rechtsgeleerden als sympathiek wordt gezien. Het feit dat voorhuwelijks vermogen en voorhuwelijkse schulden niet meer in de gemeenschap vallen, wordt door de meeste rechtsgeleerden als positief ervaren. De beperking van de verhaalsrechten van schuldeisers wordt ook als een verbetering gezien. De problemen zouden echter liggen bij de uitvoering van het stelsel. Zo wordt de bewijslast door zowel Huijgen, Reinhartz, Subelack, Lieber, Hermus en Mellema-Kranenburg als groot nadeel aangevoerd. Allen zijn van mening dat de nieuwe wettekst een dode letter wordt, wanneer echtgenoten hun administratie niet op orde hebben. De echtgenoten worden dan blij gemaakt met de spreekwoordelijke dode mus.

(29)

3.2 Het deurwaardersperspectief

Naast het perspectief van de rechtsgeleerden, wil ik graag het perspectief van de deurwaarder weergeven. Hiervoor heb ik Boudewijn76 bereid gevonden om zijn visie met

betrekking tot het huidige stelsel en het wetsvoorstel met mij te delen.

Huidig stelsel

Allereerst heb ik Boudewijn gevraagd naar zijn visie op het huidige systeem, de gemeenschap van goederen. Boudewijn meent dat één van de problemen van de gemeenschap van goederen is dat mensen door middel van het huwelijk, elkaars schulden onbewust overnemen. Als voorbeeld noemt hij de jonge man die met een consumentenkrediet een mooie auto aanschaft. Na het huwelijk mag zijn liefje dan meebetalen aan deze auto. Maar het omgekeerde gebeurt ook. Stel dat één der partners een huis heeft, in het huwelijk treedt en na een paar jaar weer scheidt, dan is hij ineens zijn halve huis kwijt. Beide situaties voelen onrechtvaardig maar toch wil Boudewijn het systeem van de gemeenschap van goederen niet geheel onrechtvaardig noemen. Je krijgt namelijk niet alleen de lasten, maar ook de baten erbij. Boudewijn is dan ook niet geheel voor het afschaffen van de gemeenschap van goederen. Hij meent dat de gemeenschap absoluut elementen heeft die niet meer van deze tijd zijn, maar aan de andere kant heeft het ook de charme van eenvoud. Wanneer het huwelijk – zoals het eigenlijk bedoeld is – gewoon duurt ‘tot de dood de echtelieden scheidt’, is er eigenlijk ook niets op tegen. In een ideale wereld bespreken de aspirant echtelieden alles van tevoren goed met elkaar. En als er sprake is van een grote onevenredigheid, dan wel qua schulden, dan wel qua bezittingen, deed je er altijd al goed aan om huwelijkse voorwaarden op te stellen. Het oneerlijke zit er met name in als één van de partners voor het huwelijk iets heeft verzwegen, waar de ander uiteindelijk (mede) voor opdraait. Tenslotte geeft Boudewijn aan dat hij zelf nooit van een dringende, maatschappelijke wens heeft gehoord om het huidige systeem te gronde te veranderen.

Nieuw stelsel

76 De heer Boudewijn is directeur bij Deurwaarderskantoor Van der Hoeden Mulder te Amsterdam. Inmiddels is hij bijna 30 jaar werkzaam binnen de deurwaarderswereld. Eerst als incassomedewerker en sinds 2002 als gerechtsdeurwaarder. Tevens is hij al bijna 8 jaar lid van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders. Naast deze werkzaamheden is hij redacteur van Tijdschrift voor de Procespraktijk en bestuurslid van de stichting Eropaf.

(30)

Wanneer ik Boudewijn naar zijn mening vraag over het nieuwe artikel 1:96 lid 3 BW laat hij zich hier weinig positief over uit. Hij noemt het een gedrocht van een regeling waar in de praktijk nauwelijks mee is te werken. Bovendien zijn de verkoopopbrengsten bij een executieverkoop altijd dramatisch. Een televisie die een paar maanden eerder voor € 2000,00 is gekocht, levert misschien nog € 200,00 op, waarvan de andere partner dan dus nog € 100,00 krijgt. Die schiet daar toch ook niks mee op? In feite heeft de partner er ook alleen maar baat bij als de verkoop gewoon helemaal niet doorgaat en dus kan hij of zij veel beter vanuit het eigen vermogen de schuld mee afbetalen en daarmee de televisie voor de gemeenschappelijke boedel behouden. Vanuit dit oogpunt kan de gemeenschap van goederen net zo goed onverkort in stand gehouden worden. Wat je natuurlijk wel krijgt is dat bij een waardevolle inboedel die maar voor 50% aan de debiteur toebehoort er meer zaken openbaar geveild moeten voordat de verkoopopbrengst de openstaande vordering en de kosten dekt. Dat soort inboedels heb je in de praktijk overigens hoogst zelden. Doorgaans levert het (bij lange na) niet genoeg op om de hele vordering te verhalen.

Wanneer ik Boudewijn vraag of de echtgenoten een sluitende administratie zullen gaan voeren meent hij dat dit in de praktijk niet zal gaan gebeuren. Hij geeft aan dat je dit nu ook vaak ziet in situaties waar huwelijkse voorwaarden zijn opgesteld. Daarbij is ook het idee dat er regelmatig (jaarlijks) wordt vastgelegd, met name ten aanzien van inkomsten en nieuwe aanschaf, wat aan wie toebehoort. Daar komt vaak weinig of niks van terecht. Boudewijn meent dan ook dat door de nieuwe wet waarschijnlijk meer (executie)geschillen zullen ontstaan. Op de vraag of een staat van aanbrengsten verplicht gesteld moet worden voor men in het huwelijk kan treden, antwoordt hij dat dit voor hem gevoelsmatig te ver gaat.

Al met al is Boudewijn geen voorstander van de beperkte gemeenschap zoals deze nu gaat gelden. Als alternatief hiervoor stelt hij de beperkte gemeenschap voor waarbij enkel registergoederen (en daaraan verbonden schulden) en pensioenaanspraken buiten de gemeenschap vallen. Volgens hem zou je heel goed kunnen oordelen dat een onroerende zaak dermate aan een persoon verbonden is, mede omdat dit door de inschrijving in de openbare registers kenbaar is voor derden, dat deze buiten de gemeenschap valt. Wat betreft het pensioen dienen de echtgenoten nog samen te zijn op het moment dat deze tot uitkering komt. Het zou oneerlijk zijn als de pensioenuitkering in dit geval niet in de

(31)

gemeenschap zou vallen. Gaan partijen op hoge leeftijd alsnog scheiden en heeft met name één van de twee een goed pensioen opgebouwd, dan zou je de ander daarvoor met alimentatie kunnen compenseren.

(32)

Hoofdstuk 4 - Het maatschappelijk perspectief; “weten is nog geen doen”

Tegenwoordig worden er hoge eisen gesteld aan de zelfredzaamheid van burgers. Er wordt op cruciale onderdelen van het leven een hoge mate van alertheid van de burger gevraagd. Zo ook bij de nieuwe wet waarbij een sluitende administratie vereist is om de beperkte gemeenschap te doen slagen. De vraag is echter; hoe zelfredzaam zijn de burgers in Nederland? Uit een onlangs verschenen rapport van de wetenschappelijke Raad voor het regeringsbeleid (WRR)77 blijkt dat de gemiddelde burger helemaal niet zo zelfredzaam is.

Thans wordt door de wetgever verondersteld dat wanneer burgers meer weten, zij ook meer zullen doen. Zij baseren dit op de cognitieve vaardigheden, zoals intelligentie en opleiding, van de burger. Om in de moderne samenleving goed te functioneren is een minimaal niveau aan denkvermogen een conditio sine qua non. Om zelfredzaam te kunnen zijn, is het van belang dat burgers informatie kunnen verzamelen, deze op waarde kunnen schatten en dat zij deze kunnen begrijpen. Echter is het denkvermogen slechts de helft van het verhaal. Het enkel weten leidt niet automatisch tot handelen. Het doenvermogen, ook wel ‘persoonlijkheid’ of ‘karakter’ genoemd, van de burger is minstens zo belangrijk. Burgers moeten een plan kunnen maken, doelen vast kunnen stellen, daadwerkelijk in actie komen, volhouden en met tegenslagen om kunnen gaan.78 Er liggen een drietal persoonskenmerken

aan de basis van het doenvermogen: temperament, zelfcontrole en overtuiging79. Uit

onderzoek blijkt dat deze drie kenmerken significant samenhangen met de vermogens die centraal staan bij zelfredzaamheid. Zo zouden burgers met een zogeheten ‘approach temperament’ eerder geneigd zijn om stressfactoren onder ogen te zien en deze aan te pakken, terwijl burgers met een ‘avoidance temperament’ geneigd zijn om deze stressfactoren te vermijden en te ontkennen. Hieruit blijkt dat de eerste groep beter scoort in de omgang met problemen. Ten tweede bestaat er een verband met het vermogen tot zelfcontrole van de burger. Hiermee is het mogelijk om bepaalde gedragsneigingen te onderdrukken of veranderen en emoties, gedachten en gedrag te reguleren. Dit vermogen tot zelfcontrole speelt een belangrijke rol in een samenleving vol verleidingen waaraan burgers zich niet over dienen te geven. Er wordt juist van burgers verwacht dat zij

77 Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, ‘weten is nog geen doen’, Den Haag 2017 78 Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, ‘weten is nog geen doen’, Den Haag 2017, p. 127 79 Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, ‘weten is nog geen doen’, Den Haag 2017, p. 14, figuur 1.1

(33)

vooruitdenken en al vooraf maatregelen treffen om mogelijke problemen in de toekomst te voorkomen.80 Ten derde bestaat er een verband met overtuigingen van de burger. De ene

persoon is optimistisch en is van mening dat het allemaal wel goed komt, terwijl de andere persoon zich machteloos voelt en tot passiviteit vervalt. In dit geval is meer optimisme en zelfvertrouwen niet altijd beter, dit kan leiden tot contraproductiviteit. Het kan er namelijk toe leiden dat men problemen negeert of niet onder ogen wil zien.81

De hiervoor besproken niet-cognitieve kenmerken hangen in zekere zin ook samen met de cognitieve kenmerken. Echter gaan zij niet altijd gelijk op. Dat wil zeggen dat iemand die een hoog IQ heeft, niet altijd hoog scoort op niet-cognitieve vermogens. Hetzelfde geldt andersom; iemand met een laag IQ, kan wel hoog scoren op niet-cognitieve vermogens. Hieruit kan een belangrijke conclusie worden getrokken: niet alle burgers hebben in aanleg gelijke kansen op zelfredzaamheid. Net als intelligentie hebben niet-cognitieve kenmerken een erfelijk component.82

Burgers zijn niet altijd in staat om verstandige keuzes te maken. Zo kunnen zij geconfronteerd worden met life events, zoals een overlijdensgeval in de familie, een ontslag of een scheiding. Hierdoor loop het handelingsvermogen, tijdelijk, sterk terug. Het is dan de vraag hoe tolerant de overheid moet zijn voor dit soort menselijk gedrag. Er zijn namelijk maar weinig ideale burgers, de meeste laten wel eens een steekje vallen. Dit vraagt om een goed ontwerp van regels die, idealiter, zo zijn ontworpen dat iemand die niet onmiddellijk het gewenste gedrag vertoont, toch niet direct verongelukt. De wetgever zou zich daarom moeten afvragen wat er gebeurt met de burgers die niet meteen in actie komen wanneer het noodzakelijk is of aan de bel trekken als het misgaat. Regels zijn niet goed ontworpen als ze zo streng en inflexibel zijn dat elke fout direct wordt afgestraft zodat de zelfredzaamheid enkel verder uit beeld raakt.83

Wanneer voorgaande tekst uit het rapport wordt toegepast op de nieuwe wet, kan geconcludeerd worden dat de wetgever hier een te hoge mate van zelfredzaamheid van de

80 Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, ‘weten is nog geen doen’, Den Haag 2017, p. 79 81 Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, ‘weten is nog geen doen’, Den Haag 2017, p. 79 82 Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, ‘weten is nog geen doen’, Den Haag 2017, p. 129 83 Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, ‘weten is nog geen doen’, Den Haag 2017, p. 134

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Soms zijn we ook wel als de eerste: we hebben eigenlijk niet veel zin, maar doen toch wat goed is?. Nog beter is natuurlijk: ‘ja’ zeggen en

De wetgeving geldt niet enkel voor de katholieke Kerk, maar voor alle erkende erediensten in.. ons

Vanaf de invoering van de wet blijven erfenissen en schenkingen die tijdens het huwelijk worden verkregen standaard buiten de beperkte gemeenschap van

Niet dat dit op een wijze van heerschappij voeren moet worden beleefd, maar door de liefde mag en moet men zich aan elkaar geven!. Hiervoor is een instelling

Plaats en uur: dekenij, Plankstraat 16 te Sint-Truiden vanaf 19u30. WIJ NEMEN DEEL AAN DE (vink

Deze gegevens zullen worden bewaard in een computerbestand en worden enkel gebruikt voor zover ze voor het onderzoek en de behandeling van het dossier nodig en

Er wordt een voorganger aangesteld, maar de huwelijkspartners kunnen ook kiezen voor een bevriend priester of diaken.. In dit geval moeten zij wel – en dit reeds bij de aanvraag

van een andere gemeente eigen trouwambtenaar (Babs voor 1 dag)... Melding voorgenomen