• No results found

Leren van het verleden? Staatsvorming in naoorlogs Irak: Een onderzoek naar hoe beleidsmakers uit de Verenigde Staten historische modellen en analogieën toepasten op de beleidsvorming van het staatsvormingsproject in na

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Leren van het verleden? Staatsvorming in naoorlogs Irak: Een onderzoek naar hoe beleidsmakers uit de Verenigde Staten historische modellen en analogieën toepasten op de beleidsvorming van het staatsvormingsproject in na"

Copied!
58
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Leren van het verleden?

Staatsvorming in naoorlogs Irak

Een onderzoek naar hoe beleidsmakers uit de Verenigde Staten historische modellen en

analogieën toepasten op de beleidsvorming van het staatsvormingsproject in naoorlogs Irak.

Student: Klaas D. Mulder

Contact: klaas.douwe.mulder@gmail.com

Studentnummer: 10549757

Scriptiebegeleider: dhr. dr. F.P.L. (Frank) Gerits

Onderwijsinstelling: Universiteit van Amsterdam, Faculteit der Geesteswetenschappen

Opleiding: Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen

Vak: Masterscriptie

Datum: 1 juli 2017

(2)

2 Inhoudsopgave

Inleiding 3

1. Staatsvorming in Duitsland en Japan: Amerikaanse successen? 9 1.1. Verenigde Staten: idealistische staatsvormers of imperialisten? 11 1.2. Duitse en Japanse staatsvorming: successen die herhaald kunnen worden? 17 1.3. Historisch besef: imperialisten of succesvolle staatsvormers? 21

2. De Irak rapporten: lessen uit de geschiedenis? 24

2.1. Historische analogieën in beleidsrapporten Irak: Duitsland en Japan 26 2.2. Het Rodman-memo: Geen Duits of Japans model maar een Frans-Afghaans model 31

2.3. Historisch besef en beleidsvorming 34

3. Iraks koloniale verleden: problematisch voor staatsvorming? 36 3.1. Aandacht voor het koloniaal verleden van Irak in beleidsadviezen 38

3.2. Impact van het koloniaal verleden op het beleid 43

3.3. Historisch besef en beleidsvorming: koloniaal verleden 47

Conclusie 50

(3)

3 Inleiding

I. Achtergrond

28 Augustus 2008, de senator van Illinois, Barack Obama, aanvaardt zijn nominatie voor het presidentschap voor de democratische partij op de Democratic National Convention in Denver. In zijn American Promise speech spreekt Obama over de belofte van de Verenigde Staten dat alles bereikt kan worden door erin te geloven; The American dream. Deze belofte dreigt in gevaar te komen, waarschuwt Obama, door de economische crisis en nog belangrijker, de oorlog in Irak. De Bush-regering heeft gefaald met haar beleid en de politiek in Washington is gebroken.1 Deze speech is de aanloop naar een rigoureuze omwenteling in het Amerikaanse buitenlandbeleid. Het kan gezien worden als het startsein van de zogenaamde Obama-doctrine. Het democratische antwoord op de Bush-doctrine, die verantwoordelijk wordt gehouden voor de Irakoorlog. Een oorlog die door Obama als een ‘’dumb and rash war’’ wordt gezien.2 De Bush-doctrine rechtvaardigde preventieve oorlogen tegen landen die een potentieel gevaar voor de Verenigde Staten vormden. Naast dit beleid van preemptive war trachtte de Bush-regering democratie naar het Midden-Oosten te brengen. Democratisering kon namelijk het terroristische gevaar uit deze maatschappijen verwijderen vond men. De Bush-regering wilde dit met behulp van een zogenaamd staatsvormingsproject realiseren en voelde zich hierbij gelegitimeerd door de geschiedenis van de staatsvormingsprojecten in naoorlogs Duitsland en Japan.

De Obama-doctrine staat hier lijnrecht tegenover. Volgens Obama versla je een terroristisch netwerk dat in acht landen opereert niet enkel door de bezetting van Irak: “We need a President who can face the threats of the future, not keep grasping at the ideas of the past.’’3 De successen in naoorlogs Duitsland en Japan waren op geen enkele manier een garantie voor succes in de toekomst. Obama ontkende niet dat Saddam Hoessein een meedogenloos figuur was, maar een invasie van Irak zonder duidelijke motivatie en met gebrek aan internationale steun, was gedoemd te mislukken. Volgens Obama zou het starten van een dergelijke operatie alleen de vlammen van het antiamerikanisme aanwakkeren in het Midden-Oosten en op deze manier de meest slechte in plaatst van de beste eigenschappen van de Arabische wereld naar boven brengen. Amerikaanse aanwezigheid

1 Speech van senator Barack Obama na het accepteren van de nominatie voor de verkiezingen voor het presidentschap namens de democratische partij, 28 augustus 2008. The American Presidency Project, Messages and Papers of the Presidents: Barack Obama, 'The American Promise',

http://www.presidency.ucsb.edu/ws/?pid=78284 (laatst bekeken op 10 april 2017).

2 Speech van senator Barack Obama tegen de Irak oorlog tijdens een anti-oorlog demonstratie in Chicago, 22 oktober 2002. National Public Radio, Transcript: Obama's Speech Against The Iraq War,

http://www.npr.org/templates/story/story.php?storyId=99591469 (laatst bekeken op 10 april 2017). 3 Ibidem.

(4)

4 in het Midden-Oosten zal hierdoor juist de wervingscapaciteiten van groepen als Al-Qaida in de kaart spelen, het tegenovergestelde van hetgeen dat men wilde bereiken.4

Obama bleek gelijk te krijgen. De Bush-doctrine had gefaald. Zo ook het staatsvormingsproject dat van Irak een democratie had moeten maken naar Westers voorbeeld. Dit terwijl toenmalig president George W. Bush aanvankelijk volledig overtuigd was van toekomstig succes in Irak. In een interview uit 2004 met Paris Match Magazine vergeleek de president zijn toekomstplannen voor Irak met de succesvolle staatsvormingsprojecten in naoorlogs Duitsland en Japan. Niemand had tijdens de Tweede Wereldoorlog kunnen bedenken dat deze landen konden uitgroeien tot stabiele democratieën en toch zijn deze landen tot op vandaag de dag sterke bondgenoten van de Verenigde Staten.5 Deze overtuiging vormde de basis voor de Bush-doctrine en de invasie van Irak. Als staatsvorming in naoorlogs Duitsland en Japan gelukt was, waarom dan niet ook in Irak? Aldus Bush.

II. Historiografie

Bovenstaande roept de vraag op welke manieren de Bush-regering de geschiedenis gebruikt heeft als legitimatie voor het staatsvormingsbeleid in naoorlogs Irak, met name de geschiedenis van de eerder genoemde staatsvormingsprojecten in naoorlogs Duitsland en Japan. Uit het interview bleek immers dat president Bush ervan overtuigd was dat de successen van de staatsvormingsprojecten uit de geschiedenis herhaald konden worden.6 Bush was zeker niet de enige Amerikaanse politicus die deze succesverhalen als voorbeeldmodellen zag voor democratisering in de wereld. Zo blijkt uit archiefstukken dat beleidsmedewerkers tijdens de Bush-regering de Duitse en Japanse staatsvormingscasussen bestuderen. Geschiedenis werd ingezet als instrument om de beleidspunten van de Bush-doctrine te verwezenlijken. Dit plaatst de Amerikaanse beleidskeuze met betrekking tot Irak in een nieuw perspectief.

Staatsvorming, nation-building of statebuilding wordt door Sue Ingram omschreven als een redelijk nieuwe ontwikkelingstheorie.7 Alan White van de Department of International Development definieert de theorie als het proces waarmee staten hun vermogen tot functioneren vergroten. Centraal binnen dit proces is dat staatsvorming leidt tot een effectief economisch management met

4 Speech van senator Barack Obama tegen de Irak oorlog tijdens een anti-oorlog demonstratie in Chicago, 22 oktober 2002. National Public Radio, Transcript: Obama's Speech Against The Iraq War,

http://www.npr.org/templates/story/story.php?storyId=99591469 (laatst bekeken op 10 april 2017).

5 Interview van President George W. Bush door Paris Match Magazine in Rome, 28 mei 2004. US State

Department Archive of On-Line Publications, 2001-2009, Bureau of European and Eurasian Affairs: Italy 2004, https://2001-2009.state.gov/p/eur/rls/rm/33149.htm (laatst bekeken op 6 april 2017).

6 Interview van President George W. Bush door Paris Match Magazine in Rome, 28 mei 2004. US State

Department Archive of On-Line Publications, 2001-2009, Bureau of European and Eurasian Affairs: Italy 2004, https://2001-2009.state.gov/p/eur/rls/rm/33149.htm (laatst bekeken op 6 april 2017).

7 Sue Ingram, ‘State-building – Key Concepts and Operational Implications in Two Fragile States’, World Bank &

(5)

5 inbegrip van politieke en economische ontwikkelingen.8 Staatsvorming hangt hierdoor nauw samen met de moderniseringstheorie. Historicus Nils Gilman betoogt dat begin 20e eeuw modernisering theoretici geloofden dat zij de wereld een gunst verschaften door de ‘ander’ te helpen meer als ‘ons’ te worden. Moderniseringstheorie legitimeerde volgens Gilman dan ook de Amerikaanse naoorlogse liberale staatsvormingsprojecten in Duitsland en Japan. Deze staten waren immers door de fascistische ideologieën afgedwaald van de moderniseringskoers.9

Maar waar komt het idee van Amerikaanse overzeese staatsvorming vandaan? Volgens politicoloog Toby Dodge stond Bush na de aanslagen van 9 september 2001 voor hetzelfde dilemma als Wilson en Roosevelt. Deze presidenten wilden de Verenigde Staten (hierna: VS) beschermen door orde te scheppen in de internationale situatie. Het probleem was echter dat de internationale situatie onstabiel was. Hieruit kwam het idee voort dat de VS de onstabiele naties moest ontwikkelen naar stabiele democratieën om zo internationale stabiliteit op de lange termijn te garanderen. Volgens Dodge is externe staatsvorming door de VS in feite interventie in buitenlandse territoria die zich probeert te legitimeren door de bevolking te helpen. In feite is het volgens Dodge een ‘top down’ project gedreven door de ideologie van het Wilsionisme die modernisering en ontwikkeling linkt aan stabiliteit.10 Revisionisten zoals William Appleman Williams noemen deze ideologie imperialistisch en zien de staatsvormingsprojecten van de VS dan ook als imperialistische projecten. Met deze imperialistische projecten willen de VS volgens Williams hun hegemonie, dit wil zeggen internationale invloed, vergroten.

Bestaande werken met betrekking tot de bezetting van Duitsland en Japan beschrijven dit als dé twee grote succesverhalen rondom Amerikaans interventionisme en staatsvorming. Staatsvormingsexpert en diplomaat James Dobbins van de RAND-Corporation, prijst de twee casussen zelfs als de goudstandaarden voor alle toekomstige staatsvormingsprojecten.11 Hij was zelf in 2001 nauw betrokken bij het Petersburger proces, waarin internationale afspraken werden gemaakt over het verwezenlijken van een democratisch staatsbestel in naoorlogs Afghanistan. Dobbins is slechts één van de vele academici die zijn werken binnen het discours van het Duitse en Japanse succesverhaal opschrijft. Volgens hem hebben vooral de politieke structuren van presidenten een beslissende factor gespeeld in succesvolle beleidsvorming rondom de bezetting. Deze politieke structuren creëerde een competitieve en stimulerende omgeving waarin de planners van de bezetting tot productieve

8 Alan Whaites, ‘States in Development: Understanding State-Building’, Department of International

Development Working Paper (2008), 1 – 24, aldaar 4.

9 Nils Gilman, Mandarins of the Future. Modernization Theory in Cold War America (Baltimore 2003) 15. 10 Toby Dodge, 'Iraq: The contradictions of exogenous state-building in historical perspective', Third World

Quarterly, 27 (2006) afl. 1, 187-200, aldaar 189 - 190.

11 James Dobbins, e.a., After The War. Nation-Building from FDR to George W. Bush (RAND Corporation 2003) XIII.

(6)

6 beleidsrapporten kwamen. Hij vindt hierbij aansluiting bij historica Dayna Leigh Barnes. Waar Dobbins de focus op de presidenten legt, bedeelt zij het succes van Japan toe aan de wisselwerking tussen academici en beleidsmakers. Goed doordacht bezettingsbeleid gaf de Amerikaanse beleidsmakers in Japan de mogelijkheden om plannen te herzien en aan te passen aan onvoorziene omstandigheden.12

Historicus John Dower schreef in 1975 over een veelvoorkomende interpretatie waarin de Japanse reconstructie als het ‘wonder’ van Japan wordt gezien.13 In aanloop naar de Irak-oorlog schreef hij in 2002 in de New York Times een artikel waarin hij zich op het standpunt stelt dat dit wonder juist niet als voorbeeld moest gelden voor Irak. De situatie in naoorlogs Japan was namelijk niet vergelijkbaar met de situatie die in naoorlogs Irak zou gelden. Japan was ten eerste een succesverhaal vanwege de totale controle die de VS over de natie had. Zo had Japan zich volledig overgegeven en genoten de VS zowel regionale als internationale steun voor de bezetting. Met name de goedkeuring van Keizer Hirohito en de overgave van de gehele Japanse regering legitimeerde de bezetting bij de Japanse bevolking. Ten tweede stelde Dower dat het succes uitkomst is van de vaardigheden van de aanwezige Amerikaanse beleidsmakers onder leiding van Generaal Douglas MacArthur.14

Lijnrecht tegenover dit discours staan Academici zoals Keiichi Tsunekawa en Matsuo Takayoshi. Zij zijn het niet eens met het beeld dat door Dobbins, Barnes en Dower wordt geschetst in het bestaande discours. Zo is het succes van Japan Tsunekawa en Takayoshi niet volledig toe te wijzen aan de vaardigheden van de Amerikaanse planners en uitvoerders. Van grotere invloed was het Japanse eigen verleden. Tsunekawa betoogt dat het succes vooral lag aan de vooroorlogse ervaringen van Japan. Het democratische staatsvormingsproject en het spectaculaire economische succes van Japan na 1945 zijn volgens Tsunekawa te danken aan de vooroorlogse Japanse ervaringen met staatsvorming, economische ontwikkeling en democratisering die plaatsvonden vanaf de Meiji-Restuaratie in 1868. Het staatsvormingsbeleid van de VS heeft volgens Tsunekawa slechts de binnenlandse trend van democratische opleving en economisch herstel doen opleven.15 Ook Takayoshi betoogt dat er vanaf de Meij-Restauratie grote democratische trends afspeelden in de Japanse maatschappij met een hoogtepunt tijdens de Taishō-periode die duurde van 1905 tot 1925.16

Het discours van het Amerikaanse succesverhaal heeft volgens politicologe Eva Bellin bijgedragen aan de invasie van Irak. Zo wezen de Amerikaanse beleidsmakers die betrokken waren bij

12 Dayna Leigh Barnes (2013). Armchair Occupation: American Wartime Planning for Postwar Japan, 1937-1945 (Doctoraalscriptie) Department of International History of the London School of Economics. London 52.

13 James W. Dower, ‘Occupied Japan as History and Occupation History as Politics’, Journal of Asian Studies 34 (1975) afl. 2, 485 – 504, aldaar 486.

14 John W. Dower, ‘Lessons from Japan About War’s Aftermath’, New York Times, 27-10-2002, C13.

15 Keiichi Tsunekawa en Kohei Yoshida, State-Building, Economic Development, And Democracy: The Japanese

Experience (JICA Research Institute 2010) 15 – 16.

16 Matsuo Takayoshi, ‘The Development of Democracy in Japan. Taishō Democracy: It’s Flowering and Breakdown’, The Developing Economies 4 (1966) afl. 4, 612 – 637, aldaar 612 - 613.

(7)

7 de Irak-invasie naar de Amerikaanse successen in Duitsland en Japan als bewijs dat militaire bezetting kan leiden tot democratisering. In tegenstelling tot Dobbins, Dower en Barnes schrijft Bellin de successen van de deze historische casussen vooral toe aan de unieke historische context en tijd die democratisering stimuleerden. Bellin stelt dat met name binnenlandse en internationale factoren die niet controleerbaar zijn door militaire bezetters of beleidsmakers verantwoordelijk zijn voor succes. Hierdoor sluit zij zich aan bij Tsunekawa en Takayoshi die stelden dat binnenlandse Japanse factoren verantwoordelijk waren voor het succesverhaal. Toch bewijzen de Duitse en Japanse casussen volgens Bellin dat militaire bezetting wel degelijk landen in een democratische richting kan sturen door middel van wijze beleidskeuzes.17

In dit onderzoek zal blijken dat net als Bellin ook de beleidsmakers van de Bush-regering geloofden in de combinatie van militaire bezetting en succesvolle democratisering. In de Bush-doctrine werden de preemptive war en de succesverhalen van Duitsland en Japan expliciet door verschillende beleidsmakers genoemd als modellen die toepasbaar waren op Irak. In de bestaande historiografie is hier nog geen aandacht aan besteedt, terwijl uit archiefstukken blijkt dat historische casussen wel degelijk worden aangehaald als voorbeelden voor beleidsvorming. Dit onderzoek gaat over het historisch besef bij de beleidsmakers en hoe dit besef per overheidsorganisatie kon verschillen. Uit het onderzoek zal blijken dat de State Department, de Central Intelligence Agency (CIA), de National Intelligence Community (NIC) allen een andere interpretatie hadden van het verleden. Hiernaast wordt bekeken hoe de Duitse en Japanse casussen volgens hen als voorbeelden konden gelden voor Irak.

III. Operationalisering

Centraal in deze scriptie staat de vraag hoe geschiedenis werd gebruikt in de beleidsvorming rondom het staatsvormingsproject van Irak. Bestaande werken en denktankrapporten met betrekking tot staatsvorming zoekenovereenkomsten tussen de staatsvormingsprojecten uit de geschiedenis, om zo lessen te trekken uit het verleden als leidraad voor toekomstige beleidsvorming. Dit onderzoek legt daarentegen de focus op hoe de historische casussen van Duitsland en Japan werden geïnterpreteerd en vervolgens als modellen voor Irak werden voorgesteld. In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van officiële beleidstukken die gebruikt zijn bij het plannen van het staatsvormingsproject. Deze stukken zijn geproduceerd door de State Department, de Central Intelligence Agency (CIA) en de National Intelligence Community (NIC). Uit deze bronnen zal blijken dat de meningen over het gebruik van Duitsland en Japan binnen de verschillende overheidsinstellingen aanzienlijk verschilden.

17 Eva Bellin, ‘The Iraqi Intervention and Democracy in Comparative Historical Perspective’, Political Science

(8)

8 In het eerste hoofdstuk ga ik met name in op de historiografie rondom de Duitse en Japanse bezetting. Omdat er in deze scriptie wordt gekeken naar de manier waarop de geschiedenis wordt gebruikt in het staatsvormingsproject van naoorlogs Irak, is het noodzakelijk om een duidelijk beeld van deze geschiedenis te hebben. Ten eerste moet er daarom gekeken worden naar de VS en het discours rondom de Verenigde Staten als een imperialistische macht. Hieruit kan begrepen worden waarom de Verenigde Staten zich na de Tweede Wereldoorlog opstelden als staatsvormers. Ten tweede wordt gekeken naar hoe de Duitse en Japanse casussen in de historiografie worden beschreven. Hieruit kan afgeleid worden waarom president Bush en zijn beleidsmakers zoveel waarde hechtte aan deze twee casussen. Zoals we hebben gezien zijn de Duitse en Japanse successen volgens het bestaande discours te danken aan de beleidsmakers en de uitvoerders. Dit zou betekenen dat Amerikaanse experts hebben bijgedragen aan een onjuist beeld dat de Verenigde Staten historisch gezien in staat zouden zijn om democratie te brengen in ondemocratische landen.

In het tweede hoofdstuk beschrijf ik hoe de geschiedenis van deze twee staatsvorming casussen vervolgens door beleidsmakers in Washington werd toegepast op Irak. De casussen worden in bestaande historiografie immers beschreven als grote successen. Het is niet dus verwonderlijk dat beleidsmakers lessen uit deze successen wilde toepassen op Irak. Wel blijkt dat er verschillende interpretaties binnen de organisaties bestaan over hoe deze geschiedenis op Irak moet worden toegepast. Zo zal aan de hand van vrijgegeven overheidsdocumenten en correspondentie van beleidsmedewerkers van onder andere de State Department en de CIA duidelijk worden dat er grote meningsverschillen bestonden over welke historische modellen wel of niet toegepast konden worden en hoe dit moest gebeuren. Dit geeft een goed inzicht in het historisch besef binnen deze organisaties en hieruit kan het belang van dit historisch besef op de beleidsvorming in Irak aan het licht gebracht worden.

Tot slot wordt de koloniale geschiedenis van Irak behandeld. Zo is de Iraakse staat pas na de Eerste Wereldoorlog ontstaan toen de Britten dit als mandaatgebied toegewezen kregen van de Volkenbond tijdens de San Remo Conferentie in 1920. Tijdens het mandaat wilde de Britten deze nieuwe Iraakse Staat naar liberaal model vormen. Dit hield in dat de Britten vergaande politieke en sociale veranderingen doorvoerden in de Irakese samenleving. In feite is Irak dus zelfs ontstaan uit een (eerder) staatsvormingsproject. Dit staatsvormingsproject is verantwoordelijk voor de grote etnische verdeeldheid in Irak en de politieke instabiliteit die dit met zich meebrengt. Een aspect dat in de historiografie rondom staatsvorming in Irak mijns inziens onderbelicht is. Volgens de Amerikaanse inlichtingen officier Joel Rayburn stond Groot-Brittannië tijdens deze mandaatperiode voor dezelfde uitdagingen als de Verenigde Staten. In hoeverre hebben de beleidsmakers aandacht besteed aan deze overeenkomsten en wat was de impact van het koloniaal verleden op het beleid in Irak? En welke impact had dit verleden op de daadwerkelijke bezetting en staatsvorming?

(9)

9

Hoofdstuk 1

Staatsvorming in Duitsland en Japan, Amerikaanse successen?

‘’The German and Japanese occupations remain the gold standard for postwar reconstruction. No subsequent nation-building effort has achieved comparable success.’’ 18 – James Dobbins, 2008.

‘’The Iraq occupation is the product of a more immediate and successful power grab by powerfully organised ideologues, drawing their sustenance from the most regressive elements of western political philosophy.’’19 – Itty Abraham, 2005.

De VS kwamen uit de Tweede Wereldoorlog als de grote overwinnaars. Deze oorlog maakte daarmee ook het belang en de noodzaak van de leiderschapsrol van de VS in het internationale systeem duidelijk. Een herhaling van de Tweede Wereldoorlog moest voorkomen worden. Om dit te realiseren was het noodzakelijk om de Amerikaanse democratische en liberalistische waarden over de wereld te verspreiden. Het Amerikaanse liberale model had immers gezorgd voor de overwinning op de as-mogendheden. Om een herhaling van Duitse en Japanse agressie te voorkomen moesten deze naoorlogse maatschappijen omgevormd tot functionerende democratieën naar Amerikaans model. Deze staatsvormingscasussen worden nu nog geprezen als de grootste successen van Amerikaanse staatsvorming. Dit succes wordt binnen de historiografie met name aan de grote capaciteiten van de planners, de presidenten en de uitvoerders toegewezen. Het idee dat deze successen konden worden herhaald, leidde tot een recente staatsvormingsproject uit de geschiedenis; namelijk Irak. Hoe worden de staatsvormingsprojecten in Duitsland en Japan door academici gezien? En in hoeverre was het Duitse en Japanse succes werkelijk alleen aan de Amerikaanse inspanningen toe te delen?

De invasie van Irak bracht nieuw leven in de discussie over de VS als neo-imperialistische macht. Zo schreef Itty Abraham in 2005 een kritisch stuk over de Irak-invasie. In dit artikel stelt Abraham dat de bezetting van Irak een duidelijk onderdeel is van een imperialistische lange termijn strategie. De bezetting is volgens Abraham het product van een sterk georganiseerde ideologie die zich baseert op achterhaalde elementen uit de Westerse politieke filosofie gebaseerd op macht.20 Volgens Abraham willen de VS met deze imperialistische strategie hun internationale macht uitbreiden. De bekende revisionistische historicus William Appleman Williams schreef in 1959 met zijn werk The

18 Dobbins, After The War, XIII.

19 Itty Abraham, ‘US Imperialism and the Iraq War’, Economic and Political Weekly 40 (2005) afl. 52, 5446-5447, aldaar 5446.

(10)

10 Tragedy of American Diplomacy over het ontstaan van deze politieke filosofie. Volgens Williams werd deze filosofie begin 19e eeuw tijdens de regering van Theodore Roosevelt ontwikkeld. De filosofie was gebaseerd op de relatie tussen economische uitbreiding en overzeese hervormingen.21 Williams stelt dat het uiteindelijk president Wilson was die deze filosofie samen met zijn idealisme tot een imperialistisch beleid vormde. Wilson zag de VS als de verlichte natie die de morele plicht had om democratie in de wereld te verspreiden.22 Net als bij Roosevelt was de economische expansie de manier om dit imperialisme uit te voeren vrijhandel kende immers geen grenzen. Dit economische imperialisme werd volgens Williams via de opendoor-policy verspreid.

Volgens Dayna Leigh Barnes komt deze link tussen economische expansie en stabiliteit ook terug in de Japanse staatsvormingscasus. Volgens Barnes waren er vanaf 1937 al verschillende denktanks bezig met het formuleren van onafhankelijke analyses over de toekomst van de VS in een veranderende wereld door middel van het organiseren van conferenties. Doel van de conferenties was het formuleren van beleidsmogelijkheden en strategieën. Genodigden waren academici, zakenmensen en andere invloedrijke figuren. Deze denktanks werden gefinancierd door de Rockefeller Foundation, de organisatie die net als Roosevelt en Wilson de gemoedtoestanden in de wereld wilde verbeteren en hierbij een grote rol voor de VS zag weggelegd. 23 Economische expansie speelde al voor de Tweede Wereld Oorlog een grote rol in het Amerikaans buitenlandsbeleid. Dit staat haaks op de Nils Gilman die economische expansie linkt aan modernisering. Volgens Gilman waren de moderniseringstheorieën een manifestatie van Amerikaanse naoorlogse liberalisme.24 Het was volgens Gilman pas tijdens de Koude Oorlog dat moderniseringstheorie een rol ging spelen in Amerikaans buitenlands beleid.25 Gilman besteedt geen aandacht aan de Duitse en Japanse staatsvormingsprocessen en de invloed van moderniseringstheorie op deze casussen.

Deze twee projecten worden vandaag de dag door academici en politici geprezen als de grote successen van staatsvorming. Historicus John Dower schrijft over een veelvoorkomende interpretatie waarin de Japanse reconstructie als het ‘wonder’ van Japan wordt gezien.26 James Dobbins van de denktank The RAND-Corporation noemt de twee casussen zelfs de goudstandaarden voor staatsvorming projecten. Deze successen zijn volgens hem het resultaat van een uitgebreid bezettingsbeleid dat vervolgens bekwaam is uitgevoerd. Ondanks het feit dat president Franklin D.

21 William Appleman Williams, The Tragedy of American Diplomacy (New York 1962) 58. 22 Ibidem, 60-63.

23 Dayna Leigh Barnes, ‘Think Tanks and a New Order in East Asia. The Council of Foreign Relations and the Institute of Pacific Relations During World War II’, Journal of American-East Relations 22 (2015) 89 – 119, aldaar 95.

24 Gilman, Mandarins, 4 25 Ibidem, 11.

26 John W. Dower, ‘Occupied Japan as History and Occupation History as Politics’, Journal of Asian Studies 34 (1975) afl. 2, 485 – 504, aldaar 486.

(11)

11 Roosevelt volgens Dobbins tijdens de oorlog weinig interesse in een staatsvormingsbeleid toonde, hadden de regeringsapparaten een uitgebreid en flexibel beleid geformuleerd.27 Bovendien werden er tijdens de bezetting door de Amerikaanse provisionele regeringen productieve beleidskeuzes gemaakt, die bijdroegen aan het succes.28 Barnes gaat daarentegen dieper in op de rol van academici in het plannen en concludeert dat met name deze academici verantwoordelijk waren voor het ontstaan van constructieve staatsvorming en hiermee dus ook verantwoordelijk voor het succes.

Dergelijke percepties hebben een basis gelegd voor de gedachte van de Bush-regering dat dit succes in Irak kon worden herhaald.29 Binnen de historiografie van de Duitse en Japanse bezetting wordt het succes met name toebedeeld aan de Amerikaanse beleidsmakers. Binnen het discours van dit succesverhaal verschillen de visies op wie verantwoordelijk zijn voor dit succes aanzienlijk. Volgens revisionisten zoals Keiichi Tsunekawa is dit een onjuist beeld. Het succes lag volgens hem vooral aan interne factoren binnen de Japanse maatschappij. Zo had Japan al voor de Tweede Wereldoorlog te maken gehad met vormen van democratisering en liberalisme. Dit was tijdens de Meiji-restauratie en de Taishō periode, ook wel de Taishō democratie genoemd. Behalve de discussie rondom de VS als imperialistische macht of idealistische wereldverbeteraars bestaat er dus nog een interessantere discussie omtrent de capaciteiten van de Amerikanen als staatsvormers.

1.1 Verenigde Staten: idealistische staatsvormers of imperialisten?

Het staatsvormingsbeleid en de modernisering die hiermee gepaard moest gaan in Duitsland en Japan vindt zijn wortels in de ontwikkelingen die in het buitenlandsbeleid plaatsvonden voor de Tweede Wereldoorlog. Het welzijn van de VS was afhankelijk van het welzijn van andere naties, ook al bevonden deze zich op geografisch grote afstand. In een speech uit 1945 riep Franklin D. Roosevelt de Amerikanen op om meer als mensen te leven en niet als struisvogels met de koppen in het zand.30 Roosevelt deelde Wilson’s idealisme en hiermee de gedachte dat het lot van de VS verbonden was met een leiderschapsrol. Deze imperialistische vorm van idealisme wordt duidelijk uit zijn inauguratiespeech uit januari 1945:

27 Dobbins, After The War, XIII. 28 Ibidem, 33.

29 Melissa Willard-Foster, ‘Planning the Peace and Enforcing Surrender: Deterrence in the Allied Occupations of Germany and Japan’, The Journal of Interdisciplinary History 40 (2009) afl. 1, 33 – 56, aldaar 33.

30 Inauguratie toespraak door Franklin D. Roosevelt over nieuw buitenlandsbeleid, 20 januari 1945, The American

Presidency Project, Messages and Papers of the Presidents: Franklin D. Roosevelt, ‘7 - Inaugural Address’, http://www.presidency.ucsb.edu/ws/?pid=16607 (laatst bekeken op 24 maart 2017).

(12)

12 ‘’Our Constitution of 1787 was not a perfect instrument; it is not perfect yet. But it provided a firm base upon which all manner of men, of all races and colors and creeds, could build our solid structure of democracy.’’31

Net als Wilson was Roosevelt overtuigd van de noodzaak om de Amerikaanse vorm van democratie te verspreiden.

Volgens Williams was er voor de formele deelname aan de Tweede Wereldoorlog al binnen de Amerikaanse beleidskringen sprake van het idee dat de VS een leiderschapsrol moest gaan spelen. Beleidsmakers gingen ervan uit dat tegen het einde van het conflict de VS de mogelijkheden had om het imperialistische open-door policy van Theodore S. Roosevelt uit te breiden, te stabiliseren en te hervormen. Williams betoogt dat Franklin D. Roosevelt een visie had van een Anglo-Amerikaanse hegemonie. Deze visie zou volgens Williams tevens domineren bij de Amerikaanse beleidsmakers gedurende de Tweede Wereldoorlog en de Koude Oorlog.32 Dit sluit aan de bij het onderzoek van Barnes en de primaire bronnen van de beleidsmakers waaruit blijkt dat beleidsmakers al voor de Tweede Wereldoorlog nadachten over een uitbreiding van de Amerikaanse internationale rol en het veiligstellen van Amerikaanse interesses in de wereld.33 Uit archiefstukken blijkt dat gedurende de oorlog zouden deze tot beleidsmakers deze visies omtoveren tot een moderniseringstheorie. Deze theorie linkte de nationale economische en democratische ontwikkeling van naoorlogs Duitsland en Japan aan internationale stabiliteit en economische voorspoed.34

Volgens Gilman kwam de moderniseringstheorie pas na de Tweede Wereldoorlog op binnen de beleidskringen. Zo zou de Amerikaanse liberale economische orde verantwoordelijk zijn geweest voor de overwinning op de As-mogendheden. Het succes van het Amerikaanse liberale model overtuigde volgens Gilman de beleidsmakers er van dat de geschiedenis aan hun kant stond. Moderniseringstheorieën kregen volgens Gilman pas na de 1945 een grote rol in het formuleren van de verantwoordelijkheden van de VS in de onzekerheid van de naoorlogse wereld.35 Volgens Gilman was de moderniseringstheorie namelijk een antwoord op de communistische ideologie ten tijde van

31 Inauguratie toespraak door Franklin D. Roosevelt over nieuw buitenlandsbeleid, 20 januari 1945, The American

Presidency Project, Messages and Papers of the Presidents: Franklin D. Roosevelt, ‘7 - Inaugural Address’, http://www.presidency.ucsb.edu/ws/?pid=16607 (laatst bekeken op 24 maart 2017).

32 Williams, Tragedy, 210. 33 Barnes, ‘Think Tanks’, 92.

34 Rapport PWC-152b/CAC-185b van de Inter-Divisional Area Commitee on the Far East (IDAFE) over de afschaffing van het militarisme en het versterken van het democratisch proces in naoorlogs Japan, 9 mei 1944.

Foreign relations of the United States diplomatic papers, 1944. The Near East, South Asia, and Africa, the Far East Volume V (Washington D.C. 1944) 1258.

http://digital.library.wisc.edu/1711.dl/FRUS.FRUS1944v05 (laatst bekeken op 19 juli 2017). 35 Gilman, Mandarins, 5.

(13)

13 de Koude Oorlog.36 Het was dus geen onderdeel van een ouder imperialistisch langetermijnbeleid zoals de revisionisten Williams en Abraham betogen. Hoewel Gilman schrijft dat de moderniseringstheorie de meest expliciete en systematische blauwdruk voor het hervormen van buitenlandse maatschappijen werd,37 besteedt hij geen aandacht aan het gebruik van moderniseringstheorie in de beleidsvorming rondom de staatsvormingsprojecten van naoorlogs Duitsland en Japan.

De start van een staatsvormingsproject en bijbehorende modernisering vond volgens Barnes plaats in Februari 1942 met de oprichting van de Divison of Special Research en de Advisory Committee on Post-War Foreign Policy. Deze organisaties hadden hun wortels in de United States Department of State, afgekort State Department.38 In dit jaar werden er vooral feiten verzameld over de Duitse en Japanse samenlevingen en welke problematiek er tijdens de bezetting en reconstructie zou kunnen ontstaan.39 Zo werden er handboeken geschreven over de cultuur van de landen en over de mentaliteit van de inwoners. Uit deze onderzoeken kwamen beleidsadviezen die zeer op elkaar leken. Zowel in Duitsland als Japan zouden er militaire regeringen worden ingesteld met volledige politieke verantwoordelijkheden.40 Behalve regeringsapparaten zouden volgens historica Dayna Leigh Barnes met name denktanks een uitgebreide rol gaan spelen in het plannen van de naoorlogse bezetting. Deze denktanks waren de Council of Foreign Relations (CFR) en de Institute of Pacific Relations (IPR).41

Volgens Barnes waren deze denktanks al vanaf 1937 bezig met het formuleren van onafhankelijke analyses over de toekomst van de VS in een veranderende wereld. Toen de Tweede Chinees-Japanse oorlog uitbrak in 1937 organiseerde het IPR bijvoorbeeld verschillende conferenties om de gevolgen van deze oorlog voor het buitenlandsbeleid van de VS in kaart te brengen. Doel van de conferenties was om beleidsmogelijkheden en strategieën te formuleren. Genodigden waren academici, zakenmensen en andere invloedrijke figuren,42 de groep zag in de toekomst een grotere rol weggelegd voor de VS op het wereldtoneel. Het feit dat prominente zakenmensen deel uitmaakten van het geheel laat zien dat ook economische belangen een grote rol speelden. Dit sluit aan bij de these van Williams over het Amerikaanse imperialisme dat volgens hem was gebaseerd op economische expansie,43 hetgeen volgens Abraham in Irak ook in het geval zou zijn; hier werd namelijk veel aandacht besteed aan de olie-industrie.44

36 Gilman, Mandarins, 13.

37 Ibidem, 5.

38 Barnes, Armchair Occupation, 52.

39 Edwin M. Martin, The Allied Occupation of Japan (New York 1948) 5 – 6. 40 Martin, The Allied Occupation, 7.

41 Barnes, ‘Think Tanks’, 89. 42 Ibidem, 95.

43 Williams, Tragedy, 58.

(14)

14 Maar toch was er volgens Barnes van een duidelijk staatsvormingsbeleid nog geen sprake. Volgens historica Jessica Reinisch stond wederopbouw in naoorlogs Duitsland zelfs helemaal niet op de agenda. Er waren namelijk nog grote discussies aan de gang over welke koers de bezetters moest varen.45 Historicus Bruce Kuklick gaat hier tegen in. Volgens hem negeert deze these het feit dat er al sinds 1933 onder leiding van Staatssecretaris Cordell Hull een duidelijke beleidskoers werd ontwikkeld met modernisering als speerpunt. Deze beleidskoers van Hull pleitte voor het creëren van een stabiele internationale situatie. Een internationale vrije markteconomie was de basis voor deze stabiliteit. Hetgeen volgens revisionisten als Williams een imperialistisch open-door policy was, omschrijft Kuklick als een ideaal van internationaal multilateralisme. Dit ideaal zou ervoor zorgen dat economische autarkie en bilaterale handelsverdragen zouden verdwijnen er daarmee ook de redenen voor conflicten die leidden tot oorlogen.46 De angst voor het communisme of sovjet expansie speelde tijdens het vormgeven van dit beleid nog geen rol. Volgens Kuklick waren de Amerikanen door hun economische macht en het bezit van de atoomboom overtuigd van hun capaciteit om de toekomst van Europa te bepalen.47

Historicus Melvyn P. Leffler betoogt dat de naoorlogse internationale houding van de VS in de eerste plaats gebaseerd was op het beschermen van de eigen nationale veiligheid, met uitbreiden van de invloedsfeer door middel van overzeese uitvalsbasissen. Volgens Abraham is het imperialistisch beleid van de VS gebaseerd op deze basissen. Hij omschrijft de basissen als een constante bron van imperialistische dreiging die orde moest creëren in de omgeving.48 Leffler plaatst de basissen daarentegen in een veiligheidsdimensie. De basissen waren volgens hem een logisch resultaat van technologische ontwikkeling en geostrategische ervaringen uit de Tweede Wereldoorlog. Ze waren niet zoals veel historici betogen direct verbonden met de Koude Oorlog.49 De uitvalsbasissen en hiermee de ontwikkeling van een Amerikaanse hegemonie waren volgens Leffler het resultaat van ervaringen tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Al in 1943 werd er door de Amerikaanse legertop voorgesteld om een groot systeem van uitvalsbasissen te creëren. Met een dergelijk netwerk kon de VS makkelijk militaire dreigingen tegengaan. Amerikaanse hegemonie was volgens Leffler ten eerste een beleid om de eigen nationale veiligheid te waarborgen.50 Angst voor het communisme zou volgens Leffler pas na de Tweede Wereldoorlog een rol spelen in de beleidsvorming. De opperbevelhebbers in naoorlogs Duitsland en

45 Jessica Reinisch, The Perils of Peace. The Public Health Crisis in Occupied Germany (Oxford 2013) 27. 46 Bruce Kuklick, ‘The Division of Germany and American Policy on Reparations’, Western Politcal Quarterly 23 (1970), 276-293, aldaar 276.

47 Ibidem, 292- 293.

48 Abraham, ‘US Imperialism’, 5446.

49 Melvyn P. Leffler, ‘The American Conception of National Security and the Beginnings of the Cold War, 1945-1948’, The American Historical Review 89 (1984) afl. 2, 346 – 381, aldaar 348.

(15)

15 Japan, MacArthur en Clay, waren volgens Leffler bezorgd over een uitbreiding van communisme indien de economie in deze landen niet snel zou worden hersteld.51 Kuklick betoogt dat de Koude Oorlog in feite een resultaat was van het multilaterale beleid van de VS. Door het vasthouden aan een wereldeconomie gedomineerd door de VS, hebben zij met name tijdens de bezetting van Duitsland elke vorm van samenwerking met de Sovjet Unie voorkomen. Het bezettingsbeleid en daarmee het staatsvormingsbeleid in de Duitse casus was hierdoor een beleid dat volgens Kuklick fundamenteel heeft bijgedragen aan de scheiding binnen Europa door de Koude Oorlog.52

Dit sluit aan bij de rapporten van de denktanks die vanaf 1942 een belangrijke adviserende rol kregen in het plannen van het naoorlogs buitenlands beleid. Een toekomstig Japan dat een rol zou spelen in de wereldeconomie zou de VS goed uitkomen. Door een succesvolle industrie zouden de Japanners erachter komen dat economische voorspoed hand in hand gaat met stabiele vrede. Net als in de Duitse casus was hier nog geen sprake van economische ontwikkeling als reactie op het communisme. Volgens Barnes lag de nadruk op het feit dat een bloeiende naoorlogs Japanse economie volgens de academici van de denktanks de gehele internationale economie en de handelsbelangen van de VS op de lange termijn zou dienen.53 Deze gedachte was een duidelijk voorbeeld van hoe het Wilsionianistische ideaal invloed had op de beleidsadviezen van de denktanks: de verspreiding van het kapitalisme gelinkt aan wereldvrede. Volgens Barnes was het succes van het Japanse staatsvormingsproject te danken aan deze Japan experts. Zij schreven constructieve beleidsadviezen. Door Japan in de beleidsadviezen te omschrijven als een potentieel toekomstig bondgenoot en handelspartner, creëerden zij een constructief staatsvormingsbeleid voor Japan.54

Hoewel er nog expliciet gesproken werd over bezettingsbeleid kwam modernisering duidelijk aan bod in de rapporten.Een goed voorbeeld is het PWC/152b rapport opgesteld door de academici uit de denktanks. Volgens het rapport is het belangrijk dat er interne economische condities in naoorlogs Japan gecreëerd worden. Een sterke economische situatie staat volgens de academici in relatie met democratisering:55

51 Leffler, ‘The American Conception’, 363. 52 Kuklick, ‘The Division’, 293.

53 Barnes, ‘Armchair Occupation’, 69. 54 Ibidem, 82.

55 Rapport PWC-152b/CAC-185b van de Inter-Divisional Area Commitee on the Far East (IDAFE) over de afschaffing van het militarisme en het versterken van het democratisch proces in naoorlogs Japan, 9 mei 1944.

Foreign relations of the United States diplomatic papers, 1944. The Near East, South Asia, and Africa, the Far East Volume V (Washington D.C. 1944) 1258.

(16)

16 ‘’In view to the fact that intolerable economic conditions will seriously threaten any steps toward democracy and of the dependence of Japan on foreign trade, Japan ought to be permitted as soon as possible to carry on international trade under reasonable conditions.’’56

Modernisering werd in het rapport noodzakelijk gezien om democratisering in naoorlogs Japan te stimuleren en hiernaast Japan op te nemen in het internationale handelssysteem. In het rapport wordt dit aangevoerd als de belangrijkste maatregel om een heropleving van het militarisme in te dammen. Over het gevaar van communisme in Japan wordt niets geschreven. De beleidsmakers spreken over een idealistisch beleid dat Japan moderniseert en tevens democratiseert als een toekomstig bondgenoot van de VS in een stabiel internationaal systeem.57

De discussie over de VS als een imperialistische actor is zeer complex. In de historiografie van staatsvorming domineert de traditionele visie. Dobbins, Barnes en Kuklick betogen dat de VS als grootmacht binnen een onzekere en veranderende internationale situatie zich genoodzaakt zien te streven naar internationale stabiliteit. De beleidsmakers uit de denktanks zagen economische expansie en vooral wereldhandel als de factor die dergelijke stabiliteit kon garanderen, hetgeen ook blijkt uit de bronnen van de denktanks over de beleidsvorming rondom de staatsvorming in naoorlogs Japan. Deze beleidsmakers zagen modernisering van naoorlogs Duitsland en Japan als de enige manier om democratisering te realiseren. Traditionalistische academici zoals Barnes en Kuklick omschrijven dit buitenlandbeleid als een ideaal gebaseerd op het multilateralisme. Revisionisten zoals Abraham en Williams betogen dat deze visies juist uitingen van imperialisme zijn. Dit imperialistisch beleid is volgens Abraham onderdeel van een lange termijn strategie. Williams plaatst de start van dit beleid bij het presidentschap van Theodore S. Roosevelt. Onder zijn presidentschap ontstond er een buitenlandbeleid toegespitst met het doel om internationale hegemonie van de VS te realiseren.

56 Rapport PWC-152b/CAC-185b van de Inter-Divisional Area Commitee on the Far East (IDAFE) over de afschaffing van het militarisme en het versterken van het democratisch proces in naoorlogs Japan, 9 mei 1944.

Foreign relations of the United States diplomatic papers, 1944. The Near East, South Asia, and Africa, the Far East Volume V (Washington D.C. 1944) 1258.

http://digital.library.wisc.edu/1711.dl/FRUS.FRUS1944v05 (laatst bekeken op 10 juni 2017). 57 Ibidem.

(17)

17 1.2 Duitse en Japanse staatsvorming successen die herhaald kunnen worden?

Het discours over de mate waarin naoorlogs Japan gedemocratiseerd was door de VS wordt overheerst door de eurocentrische aanname dat democratische principes en ideeën in vooroorlogs Japan geen rol speelden. Japan met een democratische regering leek ondenkbaar bij de meeste beleidsmakers tijdens de Tweede Wereldoorlog: ‘’Experience having shown that democracy in Japan would never work.’’.58 Ook de analisten en beleidsmakers van deze tijd hangen deze mening aan. President George W. Bush maakte de volgende opmerking in een interview met Paris Match Magazine inzake de Irakoorlog:

‘’You know, after World War II a lot of people didn't think Germany could be free and democratic; nor Japan. And there were people that just didn't believe it was true. […] So that now some of our strongest allies in the war are Germany and Japan. No, it's never too late to believe people can be free.’’59

Dit Amerikaanse discours zou een grote rol spelen in het plannen van de naoorlogse reconstructie in Irak. Ondanks het feit dat Duitsland en Japan onvatbaar leken voor de democratie, zijn ze tegenwoordig sterke bondgenoten van de VS. Dit succes zou zo’n zestig jaar later herhaald kunnen worden in Irak.

James Dobbins ziet alle staatsvormingsprojecten als presidentiële missies waarbij het proces van presidentiële besluitvorming de uitkomst van de missie bepaalt. De regeerstijl van de president en diens bureaucratische structuur spelen volgens Dobbins een grote rol.60 Hoewel Roosevelt als president weinig interesse toonde in het bezettingsbeleid van Duitsland en Japan, heeft hij tot zijn dood de touwtjes in handen gehouden. Roosevelt had zijn administratie zo georganiseerd, dat hij alle grote beslissingen zelf nam. Het succes in Duitsland en Japan werd volgens Dobbins voornamelijk veroorzaakt doordat beide landen ernstig waren verwoest en beide regeringen zich volledig hadden overgegeven. Hiernaast hadden beide maatschappijen ontwikkelde economieën en bestonden uit een etnisch homogene gemeenschap.61 Barnes wijdt het succes juist aan de academici van de denktanks, die een grote rol kregen toegekend binnen het plannen van naoorlogs Duitsland en Japan. De

58 Memorandum van staatssecretaris Edward Stettinius Jr. van zijn gesprek met president Harry S. Truman en Samuel I. Rosenman over de politieke toekomst van Japan, 28 mei 1945. Foreign Relations of the United States,

United States Department of State/Foreign Relations of the United States, 1945. The Far East. Volume VI (1945). Japan, 316 - 1017, aldaar 545 – 346.

http://digital.library.wisc.edu/1711.dl/FRUS.FRUS1946v08 (laatst bekeken op 31 maart 2017).

59 Interview van President George W. Bush door Paris Match Magazine in Rome, 28 mei 2004. US State

Department Archive of On-Line Publications, 2001-2009, Bureau of European and Eurasian Affairs: Italy 2004, https://2001-2009.state.gov/p/eur/rls/rm/33149.htm (laatst bekeken op 6 april 2017).

60 Dobbins, After The War, 1. 61 Ibidem, 35.

(18)

18 wisselwerking tussen regeringsmedewerkers en de denktanks zorgde volgens Barnes voor het succes van staatsvormingsprojecten.62

Deze analyses behandelen de VS als hoofdactor binnen het democratiseringsproces in Japan na de Tweede Wereldoorlog. Dit is niet verwonderlijk, aangezien Dobbins deze analyse schrijft voor Amerikaanse beleidsmakers. Toch zijn er veel interne factoren binnen de geschiedenis van Japan die de grondslag hebben gelegd aan het succes van de Japanse casus zoals onder andere de Japanse analist Tsunekawa betoogt. Volgens hem waren de beleidsmakers in Washington maar gedeeltelijk verantwoordelijk voor de democratische en economische ontwikkeling van naoorlogs Japan. Door zijn Japanse achtergrond heeft hij een geheel ander historisch besef dan Amerikaanse analisten zoals Dobbins. Het succes van Japan begon volgens Tsunekawa niet in 1945 of na het in werking treden van het vredesverdrag van San Francisco in 1952. Het grondwerk voor het Japanse succes was al 80 tot 90 jaar in de maak en is terug te leiden tot het begin van de Meiji-restauratie in 1868. Met name de periode 1905 tot en met 1932 is volgens Tsunekawa een periode van democratische uitbarstingen in vooroorlogs Japan.63 Beleidsmakers die vandaag de dag betrokken zijn bij staatsvormingsprojecten of ontwikkelingsprojecten in kwetsbare of mislukte staten moeten dit meenemen in hun analyses en beleidsvorming.64 Een sterk en goed functionerend bureaucratisch apparaat staat niet garant voor succes.

In het begin van de Meiji-restauratie kan volgens Tsunekawa de geboorte van het Japanse liberalisme worden gevonden. Volgens politicologe Germaine A. Hoston schreven elites zoals de schrijver Fukuzawa Yukichi werken waarin zij het Westerse gedachtegoed van het liberalisme vertaalde voor het Japanse publiek. Enthousiast geworden door deze liberale filosofie begonnen deze op hun beurt lokale organisaties en onderwijsinstellingen op te richten om dit nieuwe gedachtegoed te verspreiden.65 Hiernaast speelde de Meiji regering een grote rol in de veranderende maatschappij. In het grote staatsvormingsproces van de Meiji-restauratie zorgde de moderniseringsprocessen voor onder andere grote sociale veranderingen. Wettelijke veranderingen die beperkingen op beroepsuitoefening en huisvesting plaatsten, werden afgeschaft. Dit creëerde een vrijheid waarin alle Japanners hun eigen interesses konden nastreven. Belangrijk voor de politieke situatie was volgens Gilbert Rozman de transformatie van de Samoerai-erfenis naar een groeiende moderne bureaucratie.66

62 Barnes, ‘Think Tanks’, 89.

63 Tsunekawa, State-Building Japan, 6. 64 Ibidem, 1.

65 Germaine A. Hoston, ‘The State, Modernity, and the Fate of Liberalism in Prewar Japan’, The Journal of Asian

Studies 51 (1992) afl. 2, 287 – 316, aldaar 294.

66 Gilbert Rozman, ‘Social Change’, in: Marius B. Jansen e.a. ed., The Cambridge History of Japan Volume 5: The

(19)

19 Toch werd er volgens historicus William G. Beasly geen Westers democratisch model in Japan geïntroduceerd. Het politieke bewind van de Meiji-regering wordt door historici dan ook beschreven als een oligarchie in plaats van een democratie. De Samoerai-klasse bleef de voornaamste groep die het beleid binnen de Meiji-restauratie vormgaf. Ook waren de meeste Japanners ervan overtuigd dat, ondanks een westers georiënteerde grondwet, de keizer moest blijven als een traditioneel Japans symbool.67 De natie moest moderniseren, maar in essentie Japans blijven. Beasly beargumenteert dat de liberale democratie, die West-Europa en de VS ontwikkelde tijdens de negentiende eeuw, haar grootste voorstanders vond in de Japanners die het Meiji-regime bekritiseerden en niet bij degenen die het regime hadden gecreëerd. De ex-Samoerai en grootlandbezitters bleven de machtigste personen binnen de Japanse maatschappij.68 Dit neemt niet weg dat er wel degelijk groepen binnen deze maatschappij waren die riepen om een richting in te slaan die meer naar een liberale democratie neigde.

Deze oligarchische vorm veranderde met de Taishō-periode die begon na de troonsbestijging van keizer Taishō in 1912. In tegenstelling tot over de Meiji-periode zijn er over deze periode weinig werken geschreven. Volgens historicus Matsuo Takayoshi komt dit omdat dat men niet kon geloven dat de democratisering die na de Tweede Wereldoorlog tijdens de bezetting werd doorgevoerd het resultaat was van een Japanse democratische traditie in het verleden,69 een beeld dat nog steeds heerst bij vooraanstaande analisten zoals James Dobbins van de RAND-Corporation. Matsuo zoekt de wortels van Japans liberalisme in de sociale geschiedenis van vooroorlogs Japan. Door het overleiden van keizer Meiji in 1912 verloor Japan zijn heilige keizer en daarmee de steunpillaar voor de oligarchische politici binnen het regeringsapparaat. De nieuwe keizer Taishō was zwak in lichaam en geest en dit leidde tot angst bij de oligarchische conservatieven voor hun positie. Gevolg was volgens Takayoshi een beleid gebaseerd op het versterken van hun positie binnen de regering en democratische sentimenten bij de jongere generaties de kop in te drukken.70

Dit beleid werkte averechts; de ondervertegenwoordigde ondernemersklasse en de stedelijke middenklasse werden woedend en zagen het beleid als een aanval op de grondwet. Dit leidde tot een grote campagne om de grondwet te beschermen, volgens Takayoshi op de eerste plaats een puur politieke en democratische strijd. De oude oligarchen bleken snel kansloos tegen de jongere generaties en uit de angst voor een revolutionaire rel dienden ze hun ontslag in. Hiermee kwam een einde aan het derde Katsura Kabinet en werd de campagne het eerste incident waarin de kracht van de gewone

67 William G. Beasly, ‘Meiji Political Institutions’, in: Marius B. Jansen e.a. ed., The Cambridge History of Japan

Volume 5: The Nineteenth Century (Cambridge 1989) 618 – 673, aldaar 672

68 Ibidem, 671.

69 Matsuo Takayoshi, ‘The Development of Democracy in Japan. Taishō Democracy: It’s Flowering and Breakdown’, The Developing Economies 4 (1966) afl. 4, 612 – 637, aldaar 612 – 613.

(20)

20 burgers direct effect had op het ontslag van een kabinet. Na het incident werden al snel compromissen gesloten tussen de jonge oppositie en de oligarchen. Deze compromissen leidden tot een nieuw kabinet. Dit kabinet bestond nog steeds voornamelijk uit oligarchen, maar het was duidelijk dat zij zonder steun van een sterke keizer een zwakkere positie hadden gekregen.71

Na de Eerste Wereldoorlog vonden er volgens Takayoshi drie belangrijke trends plaats binnen Japan die zijn revisionistische betoog onderbouwen. Zo traden er naast de middenklasse en de stedelijke bevolking ook arbeiders en boeren toe tot de politieke discussies. Deze verzamelden zich in organisaties zoals de Japanse Boeren Associatie. Hiernaast riepen deze groepen niet alleen om een politieke democratie, maar ook om sociale democratie onder het mom van reconstructie en emancipatie.72 Dit leidde tot grote politieke omwentelingen en uiteindelijk in 1925 tot een meerpartijenstelsel en een universele kiesrecht wet. De Taishō periode werd zo gekenmerkt door democratische georiënteerde acties vanuit de Japanse bevolking. Takayoshi betoogt dus dat er wel degelijk democratische processen plaats hebben gevonden in vooroorlogs Japan. Wel geeft hij toe dat in de realiteit de macht bleef bij de hogere sociale klassen. Het politieke systeem van de Taishō periode kan daarom volgens hem het best als een pseudo-democratisch imperialistisch regeringssysteem worden omschreven.73

De revisionistische betogen van Tsunekawa en Takayoshi worden ondersteund door de beleidstukken die door de academici van de denktanks zijn geschreven. Minister van Oorlog Henry L. Stimson ontving begin augustus 1945 een rapport via buitenkanalen, dus niet via de State Department, maar waarschijnlijk van academici uit één van de denktanks, over beleid met betrekking tot de politieke situatie van naoorlogs Japan. Aan Joseph C. Grew, de tijdelijke plaatsvervanger van Stettenius, schreef Stimson dat hij zeer onder de indruk was van het rapport en beloofde het naar hem toe te sturen.74 Volgens het rapport waren de Japanners wel degelijk in staat om zelf de ontwikkeling naar een democratische staatsinrichting te verwezenlijken. Het was daarbij van belang dat de VS tijdens een bezetting een niet al te grote politieke en militaire grip op de samenleving zouden houden. Uit de geschiedenis bleek namelijk dat dit gevoelens van wrok binnen de veroverde samenleving

71 Takayoshi, ‘The Development of Democracy’, 622-633. 72 Ibidem, 629 – 630.

73 Ibidem, 636.

74 Memorandum toegestuurd aan het Ministerie van Oorlog doorgestuurd door Minister van Oorlog Henry L. Stimson aan waarnemend staatssecretaris Joseph C. Grew, 4 augustus 1945. Foreign Relations of the United

States, United States Department of State/Foreign Relations of the United States, 1945. The Far East. Volume VI (1945). Japan, 316 - 1017, aldaar 584 – 586.

(21)

21 stimuleerde.75 Het rapport toonde het historisch besef van de academici en het belang van hun kennis voor beleidsvorming.

Op een uitgesproken eurocentrische manier beargumenteerde het rapport zijn stelling over de rooskleurige toekomst van democratie in naoorlogs Japan. Indien de Japanners zonder al teveel inmenging van de militaire regering hun gang konden gaan, waren zij rijp om zelf een oprechte democratische beweging in gang te zetten. Japanners waren volgens de academici in essentie een imiterend volk en zoals alle oosterlingen hadden zij een groot ontzag voor macht. Als de Japanners zouden kijken naar hetgeen de VS met haar democratische systeem bereikt hadden, zouden zij, net als in 1867, proberen de VS te imiteren.76

Hiernaast blijkt uit Rapport PWC-152b/CAC-185, gepubliceerd door de IDAFE in 1944 dat de de academici de democratische ontwikkelingen uit de Taishō-periode erkenden. De academici stelden dat er na de Eerste Wereldoorlog een trend binnen de Japanse maatschappij ontstond richting liberale hervormingen. Na de crisis van de jaren 1930 verzwakte het geloof in het liberalisme en nam deze trend af. Maar dit betekende volgens de academici niet het einde voor het liberalisme in Japan, er was nog steeds een redelijk grote liberalistische politieke invloedsfeer binnen de maatschappij. Deze werd echter na 1931 onderdrukt door de militaristische trend van de toenmalige regering en verdween daardoor naar de achtergrond.77 Ook de academici waren overtuigd van vooroorlogse Japanse ervaringen met democratisering. Hiermee onderbouwen deze bronnen de revisionistische betogen van Tsunekawa en Takayoshi.

1.3 Historisch besef: imperialisten of succesvolle staatsvormers?

Staatsvorming is onderdeel van een grotere discussie tussen traditionelen en revisionisten. Volgens de traditionelen was de internationalistische houding van na de Tweede Wereldoorlog niet gebaseerd op hegemoniale aspiraties. De traditionele school legt de nadruk op de noodzaak van een multilateraal beleid in een globaliserende wereld. Academici zoals Barnes en Kuklick zien het buitenlandbeleid als

75 Memorandum toegestuurd aan het Ministerie van Oorlog doorgestuurd door Minister van Oorlog Henry L. Stimson aan waarnemend staatssecretaris Joseph C. Grew, 4 augustus 1945. Foreign Relations of the United

States, United States Department of State/Foreign Relations of the United States, 1945. The Far East. Volume VI (1945). Japan, 316 - 1017, aldaar 584 – 586.

http://digital.library.wisc.edu/1711.dl/FRUS.FRUS1946v08 (laatst bekeken op 31 maart 2017). 76 Ibidem.

77 Rapport PWC-152b/CAC-185b van de Inter-Divisional Area Commitee on the Far East (IDAFE) over de afschaffing van het militarisme en het versterken van het democratisch proces in naoorlogs Japan, 9 mei 1944.

Foreign relations of the United States diplomatic papers, 1944. The Near East, South Asia, and Africa, the Far East Volume V (Washington D.C. 1944) 1260.

(22)

22 een manier om stabiliteit te brengen. Bij de aanhangers van het Wilsonianisme heerste de overtuiging dat er sprake was van een connectie tussen economie en democratie; modernisering van de economie stimuleert het democratiseringsproces. Deze visie komt ook duidelijk naar voren in de beleidsadviezen die denktanks schreven voor het bezettingsbeleid in naoorlogs Duitsland en Japan. Volgens de denktank academici was het dan ook noodzakelijk om naoorlogs Japan zo snel mogelijk toegang te verlenen tot de internationale markten. Zo was er volgens Kuklick bijvoorbeeld sprake van een oprechte visie tot multilateralisme. Deze multilaterale en modernistische visie kwam terug in de beleidsvorming rondom naoorlogs Duitsland.

Volgens de revisionistische school passen de Amerikaanse staatsvormingsprojecten in een imperialistisch beleid. Abraham schrijft zelfs dat de Irak-invasie en het staatsvormingsproject dat hierop volgde, onderdeel zijn van een lange termijn strategie. Williams legt de geboorte van deze strategie bij de open-door policy van Theodore S. Roosevelt. Wel betoogt Williams dat pas onder president Wilson er sprake was van een duidelijk imperialistisch beleid, gebaseerd op het Wilsonianisme. Dit Amerikaans imperialisme was volgens Williams ontwikkeld om een internationale hegemonie van de VS te realiseren. Deze hegemonie werd door economische banden ontwikkeld. Abraham stelt dat Irak een duidelijk voorbeeld was van dit imperialistische beleid.

Ook binnen het discours rondom het succes van de staatsvorming casussen in Duitsland en Japan bestaat er een discussie tussen rationalisten en revisionisten. De traditionele school ziet de staatsvormingsprojecten als grote successen en deze opvatting domineert de historiografie over naoorlogs Duitsland en Japan en tevens de staatsvorming analyses. Dobbins betoogt dat de presidentiele structuur een productieve atmosfeer creëerde. Barnes legt de reden van het succes bij de academici van de denktanks die betrokken waren bij de beleidsvorming. De expertise en het historisch besef van deze academici zorgde voor een constructief bezettingsbeleid. Tsunekawa reageert op deze traditionele visie met een revisionistisch betoog. Volgens hem had Japan al vooroorlogse ervaringen met liberalisme en democratie. Deze vooroorlogse ervaringen legden het grondwerk voor het succes. De VS konden dus makkelijker hervormingen doorvoeren, omdat het Japanse volk al ervaringen had met westerse politieke structureren en modernisering, het waren daarmee vooral de unieke interne factoren die verantwoordelijk waren voor het succes. De these van historicus Matsuo sluit hierbij aan. Hij gaat met name in op de democratische processen tijdens de Taishō-periode. Volgens historicus Matsuo is er zeer weinig over deze periode geschreven omdat men eenvoudigweg niet kon geloven dat de succesvolle democratisering van naoorlogs Japan het resultaat was een Japanse democratische traditie in het verleden.

Het discours over de mate waarin naoorlogs Japan gedemocratiseerd was door de VS wordt overheerst door de eurocentrische aanname dat democratische principes en ideeën in vooroorlogs Japan geen rol speelden. Japan met een democratische regering leek ondenkbaar bij de meeste

(23)

23 beleidsmakers tijdens de Tweede Wereldoorlog, met als uitzondering de academici van de denktanks en de IDAFE. Ook bij de analisten en beleidsmakers die de casus in de huidige tijd bestuderen, zal dit eurocentrische beeld de boventoon voeren; het waren de externe Amerikaanse factoren die leidden tot de stabiele Duitse en Japanse democratieën die wij vandaag kennen. Deze opvatting was de oorzaak van de inzet van deze historische staatsvorming casussen als voorbeelden voor Irak. De Duitse en Japanse casussen hadden immers bewezen dat de VS succesvolle staatsvormers waren.

(24)

24

Hoofdstuk 2

De Irak rapporten: lessen uit de geschiedenis?

‘’U.S. should make commitment to Iraq like Japan and Germany.’’78 – deelnemer van het Future of Iraq Project, 2002.

‘’The nature of Saddam’s regime affected all CPA efforts at political reform. Saddam modelled his political system on Hitler’s Germany and Stalin’s Soviet Union79 – L. Paul Bremer, James Dobbins en David Gompert, 2008.

Net als het plannen van de staatsvormingsprojecten in Duitsland en Japan, begon het plannen voor de naoorlogs reconstructie van Irak al ruim voor de daadwerkelijke invasie. Twee maanden na de invasie van Afghanistan had president Bush opdracht gegeven om plannen te formuleren voor de naoorlogse situatie in Irak. Dit blijkt uit een vrijgegeven stuk gedateerd op 27 november 2001 van Minister van Defensie Donald Rumsfeld. In dit memorandum staan de doelen van de Irakoorlog opgeschreven. Naast het hoofddoel van de invasie; het vinden en vernietigen van de massavernietigingswapens, werd er door Rumsfeld expliciet geschreven over de noodzaak van het uitgebreid plannen van een regime change in Irak. Hij benadrukte dat het huidige regime van Saddam Hoessein en zijn Ba’ath partij zo snel mogelijk moesten worden ‘onthoofd’. Saddam Hoessein en de leden van zijn regime moesten na deze ‘onthoofding’ worden aangeklaagd voor oorlogsmisdaden. Hiernaast moest er zo snel mogelijk een provisionele regering worden ingesteld.80 Simpele taal voor een ingewikkelde uitdaging.

Het dominerende beeld van traditionele historici over de successen van de Duitse en Japanse casussen heerste ook bij de Amerikaanse beleidsmakers. Dit blijkt uit de beleidsadviezen die zij schreven voor de staatsvormingscasus in naoorlogs Irak. De overheidsinstellingen United States Department of State (State Department), de Central Intelligence Agency (CIA) en de National Intelligence Community (NIC) kregen van de Bush regering de opdracht om verschillende staatsvormingsstrategieën in kaart te brengen. De historische staatsvormingscasussen van Duitsland en Japan na de Tweede Wereldoorlog werden door de organisaties aangehaald als positieve modellen

78 Future of Iraq Project Wokring Group Recommendations: Overview, 12 mei 2003. National Security Archive, New State Department Releases on the Future of Iraq Project,

http://nsarchive.gwu.edu/NSAEBB/NSAEBB198/FOI%20Overview.pdf (laatst bekeken op 14 april 2017). 79 Lewis Paul Bremer, James Dobbins en David Gompert, ‘Early Days in Iraq: Decisions of the CPA’, Survival 50 (2008) afl. 4, 21 – 56, aldaar 28.

80 Bespreekpunten voor de Rumsfeld-Franks vergadering, 27 januari 2001. National Security Archive, THE IRAQ WAR PART I: The U.S. Prepares for Conflict, 2001,

(25)

25 voor het staatsvormingsproject in Irak. Met name de vraag over wie Irak moest regeren na de regime change deed beleidsmedewerkers kijken naar de Duitse en Japanse projecten. Een voorbeeld is de aanbeveling van de State Department voor een deba’athificatieprogramma. Dit programma zou gebaseerd worden op het denazificatieprogramma van naoorlogs Duitsland. CIA medewerkers waren het hier niet mee eens en publiceerde het ‘The Post War Occupations of Germany and Japan: Implications for Iraq’ rapport, waarin zij de negatieve implicaties van een dergelijk deba’athificatieprogramma aan de kaak stelden. Assistent Minister van Defensie afdeling Internationale Zaken Peter W. Rodman publiceerde vervolgens een memorandum waarin hij een compleet ander historisch model aanbeveelt, namelijk dat van naoorlogs Frankrijk.

L. Paul Bremer werd in 2003 aangesteld als de leider van Coalition Provisional Authority (CPA), die Irak na de oorlog tijdelijk regeerde. Hij werd bijgestaan door David Gompert die een adviserende rol binnen de CPA vervulde. Met James Dobbins publiceerden zij in 2008 een artikel over de moeilijkheden waar de CPA mee te maken kreeg tijdens het staatsvormingsproject in Irak. In dit artikel stellen zij dat het plannen voor de naoorlogse stabilisatie en reconstructie uitvoerig werden uitgevoerd. Maar deze plannen bleven bij vage beleidsadviezen en werden niet in een volledig plan waar de CPA mee kon werken geïntegreerd. Ook ontbrak het de CPA aan mankracht en financiële middelen.81 Bremer, Dobbins en Gompert betogen dat een deba’athificatieprogramma gebaseerd op het denazificatie programma in naoorlogs Duitsland een slecht advies was. Toen de CPA op aandringen van Irakese politici een deba’athificatieprogramma instelden, verergerde dit de instabiliteit in Irak.82 Wat Bremer, Dobbins en Gompert niet melden is de discussie over het gebruik van dergelijke historische analogieën. Terwijl zowel de State Department, de CIA en Rodman aandacht hebben besteed aan de consequenties van een deba’athificatieprogramma.

Om het gebruik van de historische staatsvormingsprojecten van Duitsland en Japan in kaart te brengen, wordt in dit hoofdstuk een analyse gemaakt van de beleidsadviezen die deze organisaties schreven. De eerste historische analogieën kwamen naar voren binnen het ‘Future of Iraq Project’ van de State Department en hadden te maken met de regeringskwestie in naoorlogs Irak. Dit project was een samenwerking tussen medewerkers van de State Department en zo’n 200 Irakese burgers uit de VS. Ook de CIA behandelde de historische projecten in hun beleidsadviezen. De toepasbaarheid van Duitse en Japanse modellen kwamen naar voren in het ‘The Post War Occupations of Germany and Japan: Implications for Iraq’ rapport. Rodman publiceerde als reactie op deze historische analogieën naar Duitsland en Japan het ‘Who Will Govern Iraq?’ memo. Volgens Rodman hadden de beleidsmakers van de State Department en de CIA te veel aandacht aan Duitsland en Japan besteed en hierdoor

81 Bremer,‘Early Days’, 52- 54. 82 Ibidem, 30 – 31.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

België voerde de druk op, maar sancties komen er voor- alsnog niet. Reynders wacht op een internationaal

Zij hebben alvast maar een Europese grondwet op- gesteld, waarin het neoliberalis- me als een vaststaand gegeven wordt beschouwd , en waarmee voorwaarden

(dus: Jan zei, dat zijn broer ziek is geweest). Aldus werd het kaartbeeld vertroebeld en misschien gedeeltelijk onjuist. Het is inderdaad waarschijnlijk dat de tijd van het hulpww.

• Artikelen die onderhevig zijn aan belastingen, tenzij deze de waarde van 45 euro niet te boven gaan en voor eigen gebruik zijn.. • Artikelen die onderhevig zijn aan

Het geschil over de grenzen werd pas echt opgelost in 1990, toen Hussayn besloot om het Verdrag van Algiers weer

Het Nederlandse detachement werd gelegerd op drie locaties in de provincie Al Muthanna.. Die provincie lijkt in niets op

Toen de landmacht vanaf maart 2004 verantwoordelijk werd voor de missie in Al Muthanna, werd een detachement commando’s toegevoegd aan de battlegroup.. Enerzijds vervulden deze de

The case study based on analysing internal documents, semi-structured interviews, online survey results and secondary data related to the Local Government