Naam……… Rolnummer……….………
1
PROEFEXAMEN VAN 12 NOVEMBER 2012
Jan Danckaert, Eddy Carette, Lieve Lambrechts, Kris Ketelslegers, Nicki Mennekens, Bruno Van Bogaert
Naam……… Rolnummer……….………
3
Vraag 7. Een pijl wordt horizontaal weggeschoten met een beginsnelheid v0. De pijl is
gedaald over een afstand d als hij verderop een boom raakt. Wordt de pijl weggeschoten met een beginsnelheid v = 2v0 dan zal de pijl bij het raken van diezelfde boom gedaald zijn over
een afstand: A. d B. 2d C. d/2 D. d/4
E. Geen van bovenstaande F. Geen antwoord
Vraag 8. Een personenauto duwt een kleine bestelwagen vanuit rust in beweging.
Tijdens de versnelling is:
A. de grootte van kracht van de personenauto op de bestelwagen groter dan de grootte van de kracht van de bestelwagen op de personenauto.
B. de grootte van kracht van de personenauto op de bestelwagen gelijk aan de grootte van de kracht van de bestelwagen op de personenauto.
C. de grootte van kracht van de personenauto op de bestelwagen kleiner dan de grootte van de kracht van de bestelwagen op de personenauto.
D. er geen kracht van de bestelwagen op de personenauto. De bestelwagen wordt simpelweg voortgeduwd.
E. er geen kracht van de personenauto op de bestelwagen, en ook geen kracht van de bestelwagen op de personenauto.
F. Geen antwoord
Vraag 9. Een auto rijdt eenparig in een cirkelvormige baan. De nettokracht op de auto is:
A. Constant en nul
B. Constant in grootte en richting, maar niet nul
C. Altijd weg van het centrum van de cirkelbaan gericht (centrifugaal) D. Altijd in de zin van de snelheidsvektor gericht
E. Geen van alle F. Geen antwoord
Vraag 10. In de praktijk wordt een versnelling nog al eens uitgedrukt in functie van de
gravitationele versnelling g (9.81 m/s2). Bijvoorbeeld: “De versnelling die een auto
ondervindt als hij aan 100 km/u door een bocht gaat met straal 50 m is 1,58g (1,58 x 9,81m/s2
dus).”
De hogesnelheidstrein reist aan een snelheid van 300 km/u. Voor het comfort van de reiziger wil men de versnelling bij het door de bocht gaan lager dan 0,05g houden. Geef de voorwaarde die dit verzekert.
A. B. C. D. E. F.
r < 14,2 km r = 14,2 km r > 14,2 km r < 70 m r > 70 m Geen antwoord
4
Vraag 12. Volgende figuur toont een geul in de vorm van een cirkelsegment met middelpunt O.
De geul is bevestigd op een horizontaal tafelblad. Je kijkt van boven naar de tafel. Een knikker wordt met voldoende grote snelheid bij punt p in de geul geschoten, en verlaat de geul bij punt r. Verwaarloos de krachten te wijten aan de wrijving met geul, met tafelblad en met de lucht.
Welke krachten worden volgens jou uitgeoefend op de knikker in punt q?
A. alleen de zwaartekracht en de normaalkracht
B. de zwaartekracht, een kracht uitgeoefend door de geul gericht van punt q naar punt o., en de normaalkracht
C. de zwaartekracht, een kracht met dezelfde richting en zin als de snelheidsvektor in q., en de normaalkracht
D. de zwaartekracht, een kracht uitgeoefend door de geul gericht van punt q naar punt o, een kracht met dezelfde richting en zin als de snelheidsvektor in q., en de
normaalkracht
E. de zwaartekracht, een kracht met dezelfde richting en zin als de snelheidsvektor in q., een kracht gericht van punt o. naar punt q., en de normaalkracht
Naam……… Rolnummer……….………
5
Vraag 13. Katrien zit op een hondenslede die op een horizontale sneeuwvlakte vanuit rust
wordt voortgetrokken tot een maximale snelheid van 10 m/s. De constante trekkracht Ft van
de honden is evenwijdig met de bodem, horizontaal gericht. De beweging van de slede over de sneeuwvlakte is wrijvingsloos, maar tussen de Katrien en de slede moet er wrijving zijn:
a) Leg uit waarom er wrijving tussen Katrien en de slede moet zijn.
b) Teken de krachtendiagramma van Katrien (= massa 1) en de slede (= massa 2).
c) Hoe groot moet de maximale statische wrijvingscoëfficiënt zijn opdat Katrien niet van de slede valt bij vertrek?
d) Eens dat de maximale snelheid van 10 m/s wordt bereikt, wordt deze snelheid constant aangehouden voor de verdere beweging over een horizontaal vlak. Hoe groot is de trekkracht van de honden nu? Motiveer je antwoord.
e) Geef 2 elementen die de grootte van de trekkracht kunnen veranderen als de beweging een constante snelheid van 10 m/s heeft.
Naam……… Rolnummer……….………
7
Vraag 14. Een kanon staat zo opgesteld dat zijn loop een hoek van 45° met de horizontale
maakt. Een afgevuurde kogel beschrijft bij het verlaten van de loop een parabolische baan waarvan het bereik (de afstand op het horizontaal vlak ter hoogte van de kanonsloop) gelijk is aan D. Noemen we de maximale hoogte die de kogel bereikt H, bewijs dan dat H=D/4