• No results found

De invloed van de institutionele context op strategisch manoeuvreren in verklaringen van noodgedwongen aftredende ministers in de Tweede Kamer

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van de institutionele context op strategisch manoeuvreren in verklaringen van noodgedwongen aftredende ministers in de Tweede Kamer"

Copied!
61
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ik zal nu mijn ontslag aanbieden aan Zijne Majesteit de

Koning. Ik dank u wel.

De invloed van de institutionele context op strategisch manoeuvreren in verklaringen van noodgedwongen aftredende ministers in de Tweede Kamer

Tessel Schouwink

tessel_schouwink@hotmail.com

Studentnummer: 11010576 Begeleider: mw. drs. E.J. Rietstap

Tweede lezer: dhr. dr. J.H.M. Wagemans

Opleiding: duale master Tekst & Communicatie, Universiteit van Amsterdam Datum: 19-6-2020

(2)

Inhoudsopgave

1. Inleiding 4

2. Institutionele context van verklaringen van noodgedwongen aftredende ministers in de Tweede Kamer 7

2.1 Het tekstgenre ‘verklaringen van noodgedwongen aftredende ministers in de Tweede Kamer’ 7

2.1.1 Het politieke domein 8

2.1.2 De politieke redevoering 9

2.2 Verklaringen van noodgedwongen aftredende ministers in de Tweede Kamer 10

2.2.1 De minister 11

2.2.2 Ministeriële verantwoordelijkheid 12

2.2.3 Het (gebrek aan) functioneren van een minister 14

2.3 Conclusie 14

3. Argumentatieve karakterisering van verklaringen van noodgedwongen aftredende ministers in de Tweede Kamer 16

3.1 Het ideaalmodel voor een kritische discussie 16

3.1.1 De initiële situatie 17

3.1.2 De uitgangspunten 18

3.1.3 Argumentatieve middelen en mogelijkheden van kritiek 20

3.1.4 Mogelijke uitkomst 24

3.2 Conclusie 24

4. Institutionele precondities voor strategisch manoeuvreren 26

4.1 Het topisch potentieel 26

4.2 De aanpassing aan het publiek 28

4.3 De presentatiemiddelen 30

4.4 Conclusie 31

5. Analyse van 3 voorbeelden 33

5.1 Voorbeeld 1: Ard van der Steur 33

5.2 Voorbeeld 2: Jeanine Hennis 38

5.3 Voorbeeld 3: Halbe Zijlstra 43

(3)

6. Conclusie 50

Literatuuropgave 53

Bijlage 1 58

Bijlage 2 59

(4)

1. Inleiding

Een gebrek aan vertrouwen: het is een veelvoorkomende reden voor ministers om af te treden. In de afgelopen jaren traden er dan ook regelmatig ministers onder deze voorwaarde genoodzaakt af. De oorzaak van het aftreden was in specifiekere zaken vaak verschillend. Toch wordt het gebrek aan vertrouwen uiteindelijk als aanleiding voor het aftreden gezien. Daarbij komt dat de minister om welke reden dan ook zijn ministeriële verantwoordelijkheid niet is nagekomen. Dit laatste begrip fungeert als spil in onze democratie: er wordt hiermee een mogelijkheid gecreëerd om verantwoording af te leggen over publieke belangen. De minister dient zich dus te verantwoorden voor de keuzes die hij maakt.

De afgelopen jaren traden er meerdere bewindslieden onder deze voorwaarde af. Het aftreden van ministers is niet alleen van deze tijd: vanaf het moment dat ministers een rol spelen in de politiek komen noodgedwongen ontslagen regelmatig voor. Deze gingen vaak gepaard met veel kritiek. Onder deze voorwaarden hebben bijvoorbeeld ook oud-minister van Defensie Ard van der Steur, oud-minister van Defensie Jeanine Hennis en oud-minister van Buitenlandse Zaken Halbe Zijlstra noodgedwongen hun functie neergelegd.

Voordat de bovengenoemde oud-ministers aftraden, gaven zij een verklaring in de Tweede Kamer. In deze verklaring vertelden zij dat ze hun ontslag in zouden dienen en eveneens waarom. De verklaringen vormen een interessante context, omdat ze een raakvlak kennen tussen veel belanghebbende partijen: de minister dient rekening te houden met veel partijen zoals zijn eigen politieke partij, mede-politici, de media en het volk. De verklaringen kunnen verder worden gezien als het eindpunt van een lang proces: voorafgaand aan de verklaring was het functioneren van de minister vaak al uitgebreid en publiekelijk besproken. De impact van de verklaring is dan ook groot.

De verklaringen van noodgedwongen aftredende ministers vallen verder onder het politieke domein. Alle genres en communicatieve actietypen binnen dit domein ondersteunen het behouden van de democratische politieke cultuur. Specifieker vallen zij onder het genre de politieke redevoering. Het politieke domein en de redevoering zijn in de wetenschap veelal onderzocht. Zo gaat de politieke redevoering terug tot in de klassieke oudheid, waarbij argumentatie altijd een belangrijke rol speelde. Verschillende politieke redevoeringen werden dan ook vanuit pragma-dialectisch perspectief geanalyseerd, zo bijvoorbeeld ook de apologie van Willem van Oranje door Braet (2003).

(5)

De verklaringen hebben een argumentatief karakter: de ministers rechtvaardigen hun aftreden. Hierbij maken zij gebruik van pragmatische argumentatie. Van Eemeren & Grootendorst (1992) noemen pragmatische argumentatie een vorm van causale argumentatie, waarbij de nadruk ligt op de oorzaak-gevolgrelatie. Daarbij wordt betoogd dat een bepaalde handeling wenselijk of ongewenst is omdat het wenselijke of ongewenste gevolgen heeft. Bij de verklaringen beargumenteert de minister waarom het wenselijk is dat hij aftreedt. De gebeurtenis oftewel oorzaak voor zijn aftreden fungeert hierbij als subargument. De gebeurtenis heeft immers voor een gebrek aan vertrouwen gezorgd, wat weer de grondslag vormt voor de wenselijkheid van het aftreden. Daarnaast probeert de minister door middel van de verklaring het gezichtsverlies door de gemaakte fouten te beperken. Hiervoor brengt hij een tweede standpunt naar voren.

Hoewel verklaringen van noodgedwongen aftredende ministers in de Tweede Kamer al een langere tijd bestaan en deze een argumentatief karakter kennen, zijn deze nog niet vanuit een pragma-dialectisch perspectief als tekstgenre beschreven. Een genre is een verzameling van teksten die gezamenlijk verschillende overeenkomsten kennen zoals stijl, inhoud, vorm en structuur (Karreman & Van Enschot, 2013). De context waarbinnen deze verklaring zich afspeelt, heeft in dit geval grote invloed. De minister dient met veel zaken en partijen rekening te houden tijdens deze verklaring en baseert zijn inhoudelijke keuzes hierop.

Wanneer argumentatie een belangrijke rol speelt in een politiek tekstgenre, kan ervan uit worden gegaan dat de politicus zowel redelijk als overtuigend wil zijn. Hiermee doet de politicus een beroep op het begrip ‘strategisch manoeuvreren’ (van Eemeren & Houtlosser, 2006). De mogelijkheden en beperkingen van strategisch manoeuvreren van de minister worden grotendeels bepaald door de institutionele context van de verklaringen. Daarom zal ik in deze scriptie antwoord proberen te geven op de volgende hoofdvraag:

Op welke manier heeft de institutionele context van verklaringen van noodgedwongen aftredende ministers in de Tweede Kamer invloed op het strategisch manoeuvreren?

Om antwoord te geven op deze hoofdvraag, zal ik ten eerste de institutionele context van de verklaringen van noodgedwongen aftredende ministers in de Tweede Kamer beschrijven. Hierbij zal ik het kader van het politieke domein en de politieke redevoering beschrijven. Vervolgens zal ik het specifiekere tekstgenre beschrijven. Hierbij zet ik het begrip minister

(6)

uiteen, waarbij ik in zal gaan op zijn takenpakket, benoeming, het begrip ministeriële verantwoordelijkheid en het al dan niet functioneren van een minister. De minister is namelijk onlosmakelijk verbonden met de verklaringen. Hieruit vloeien een aantal genreconventies voort.

Vervolgens beschrijf ik vanuit pragma-dialectisch perspectief de argumentatieve karakterisering van de verklaringen. Hiervoor vergelijk ik de vier fasen van het ideaalmodel van een kritische discussie met de verklaringen. Zowel de uitgangspunten, de initiële situatie, de argumentatieve middelen en mogelijkheden van kritiek en de mogelijke uitkomst zal ik hierbij bespreken. In dit hoofdstuk wordt de invloed van de institutionele context opnieuw zichtbaar.

Daarna zal ik de mogelijkheden en beperkingen van de institutionele context bespreken die van invloed zijn op het strategisch manoeuvreren in dit specifieke tekstgenre. Hierbij bespreek ik de drie aspecten van het strategisch manoeuvreren vanuit de theorie van Van Eemeren & Houtlosser (2006): het topisch potentieel, de aanpassing aan het publiek en de presentatiemiddelen. Alleen de strategische zetten relevant voor dit tekstgenre zal ik hier bespreken.

Tot slot toets ik de uiteengezette theorie uit hoofdstuk 2 tot en met 4 in de praktijk. Hiervoor zal ik een aantal voorbeelden van verklaringen van noodgedwongen aftredende ministers in de Tweede Kamer analyseren. Systematisch bespreek ik de ingezette strategische zetten die in de verklaringen naar voren komen. Voor de analyse heb ik besloten om drie voorbeelden te analyseren. De keuze voor vrij recente voorbeelden is om te voorkomen dat het onderzoek een historische dimensie krijgt en om ervoor te zorgen dat de onderzoeksresultaten op dit moment relevant zijn.

Wat betreft de verantwoording van de methode zijn er verschillende factoren die van belang zijn. Een pragma-dialectische analyse heeft als doel om tot een overzicht te komen van alle analytisch relevante onderdelen van de desbetreffende tekst. Anders gezegd is de pragma-dialectische methode een manier om tot een diepgaand resultaat van de geanalyseerde aspecten van een tekst te komen. Door het beperkt aantal beschikbare teksten binnen dit specifieke genre en de pragma-dialectiek is dit een geschikt uitgangspunt om een kwalitatief diepgaand onderzoek uit te voeren. Hierbij speelt de theorie van strategisch manoeuvreren eveneens een belangrijke rol.

(7)

2. Institutionele context van verklaringen van noodgedwongen aftredende ministers in de Tweede Kamer

In dit hoofdstuk wordt de institutionele context van verklaringen van noodgedwongen aftredende ministers in de Tweede Kamer uiteengezet. Van Eemeren (2010) beschrijft de term institutioneel als alle culturele en sociale macro-contexten waarbinnen een bepaalde vorm van gereguleerde communicatie wordt uitgevoerd. Door de institutionele context te beschrijven, zet ik een eerste stap richting het duidelijk maken met elke mogelijkheden en beperkingen ministers bij het verklaren van hun aftreden in de Tweede Kamer te maken krijgen.

Volgens Van Eemeren (2010: 159) is het bepalen van het communicatieve actietype de eerste stap richting het analyseren van de institutionele context. Met het begrip communicatief actietype verwijzen Van Eemeren & Houtlosser (2006) naar cultureel gevestigde communicatieve praktijken die op geconventionaliseerde wijze verlopen aangezien ze in zekere mate zijn geïnstitutionaliseerd. Communicatieve actietypen kunnen worden onderverdeeld in verschillende domeinen, genres en communicatieve praktijken. Communicatieve actietypen met een overkoepelend domein kennen een gezamenlijk institutioneel doel (Van Eemeren, 2010: 140). Voor dit tekstgenre duid ik de minister aan als ‘hij’. Deze verwijst in werkelijkheid naar zowel mannelijke als vrouwelijke ministers.

2.1 Het tekstgenre ‘verklaringen van noodgedwongen aftredende ministers in de Tweede Kamer’

Verklaringen van noodgedwongen aftredende ministers in de Tweede Kamer is een tekstgenre dat nog niet veel onderzocht is. Volgens Karreman & Van Enschot (2013) wordt een tekstgenre gevormd door een categorie teksten die zich kenmerkt door overeenkomstige conventies zoals de context, inhoud, structuur, het communicatieve doel, linguïstische kenmerken en (soms) grafische omgeving. Volgens Chandler (1997) kan het tekstgenre worden bepaald door de conventionele definities op te stellen. Deze zijn meestal gebaseerd op het feit dat ze bepaalde inhoudsconventies vormen (zoals thema’s of instellingen) en/of een vorm (inclusief structuur en stijl) hebben die worden gedeeld door de teksten die erbij horen.

Om het tekstgenre van verklaringen van noodgedwongen aftredende ministers in de Tweede Kamer te schetsen, zal ik ten eerste de kenmerken van het politieke domein weergeven. Hier valt het tekstgenre onder. Daarna zal ik een aantal genreconventies van de

(8)

politieke redevoering benoemen, waar dit communicatieve actietype eveneens onder valt. Als laatste zal ik de genreconventies van dit specifieke tekstgenre bespreken.

2.1.1 Het politieke domein

Verklaringen van noodgedwongen aftredende ministers in de Tweede Kamer behoren zoals gezegd tot het politieke domein. Volgens Devos (2016) is politiek een moeilijk te omschrijven begrip. Vaak wordt ‘politiek’ beschreven als iets dat betrekking heeft op het sturen van de samenleving of noodzakelijke afspraken die nodig zijn om het leven van een grote groep mensen gestuurd mogelijk te maken. Simpeler gezegd is politiek alles wat te maken heeft met het besturen van een samenleving. Wat verder kenmerkend is voor de politiek, is dat het een vorm van overheidsoptreden is. Daarnaast heeft de politiek altijd betrekking op een bepaald territorium (Devos, 2016: 18). Zo heeft de minister-president van Nederland bijvoorbeeld in zeker mate niets te zeggen op welke manier de Verenigde Staten bestuurd moet worden. Bij het bestuderen van de politiek wordt er vooral gekeken naar de formele werking van politieke instellingen, zoals de regering, partijen of het Parlement (Devos, 2016: 27). Zo ook bij de verklaringen: het gebrek aan het functioneren van de minister staat centraal.

Het institutionele doel van het politieke domein is het behouden van de democratische politieke cultuur. Binnen het politieke domein hebben verschillende genres en communicatieve praktijken een specifieker doel dat bijdraagt aan het algemene institutionele doel (Van Eemeren, 2010: 141). Door bijvoorbeeld het uitvoeren van een debat wordt openheid van zaken gecreëerd over beleidsvoorstellen en het debat draagt daarmee bij aan het behouden van de democratische politieke cultuur. Binnen het politieke domein overheerst daarnaast het genre ‘deliberatie’, wat kan worden omschreven als ‘beraadslaging’ (Van Eemeren, 2011: 150). Bij deliberatie zijn doorgaans meerdere partijen betrokken. Een voorbeeld van een communicatief actietype binnen dit genre is een politiek debat tussen verschillende (indirect) democratisch gekozen politici. Hiermee is de politieke redevoering een uniek genre binnen het politieke domein, waarbij de politicus de enige actief betrokken partij is bij de desbetreffende verklaring. De verklaringen zelf dragen bij aan het institutionele doel doordat de minister zijn ministeriële verantwoordelijkheid als onderdeel van de democratie niet is nagekomen en daarom af moet treden.

(9)

2.1.2 De politieke redevoering

Binnen het politieke domein vallen de verklaringen onder het meer specifiekere genre ‘de politieke redevoering’. De verklaringen zijn anders gezegd een vorm van een politieke afscheidsrede. De redevoering in het algemeen kent verschillende varianten. Zo is een variant van de redevoering bijvoorbeeld een lezing, oratie of voordracht. Hieruit vloeien een aantal genreconventies voor de variant van de redevoering ‘de verklaring’ voort. Zo is de politicus de enige direct betrokken partij bij de redevoering en is het luisterende publiek groot en verscheiden. De politicus dient rekening te houden met iedere mogelijke luisteraar. Logischerwijs wordt er tijdens de politieke redevoering een onderwerp naar voren gebracht dat te maken heeft met de politiek. Daarnaast is de politieke redevoering een momentopname. De politicus heeft één moment om al zijn beoogde informatie weer te geven. Dit vergt goede voorbereiding. Tot slot heeft de politieke redevoering een vaste vorm: de politicus brengt zijn redevoering mondeling over op het publiek.

Vanuit de klassieke retorica heeft een politicus en daarmee de minister de keuze uit drie retorische middelen om in te zetten in zijn redevoering: logos, ethos en pathos. Logos richt zich op de logica van argumentatie wat maakt dat de luisteraar overtuigd is. Ethos is erop gericht om de geloofwaardigheid en aantrekkelijkheid van de spreker als retorisch middel in te zetten. Bij pathos richt de spreker zich op het gevoel van de luisteraar (Kennedy, 1991). De politicus is in zijn redevoering niet gelimiteerd tot één van deze retorische middelen, vaak worden er meerdere (tegelijk) ingezet om de luisteraar van het standpunt te overtuigen. Braet (2003) analyseerde bijvoorbeeld de apologie van Aantjes, waarin vooral ethos en pathos als retorische middelen werden ingezet. De apologie is een vorm van de redevoering, waar verdediging centraal staat (Braet, 2004).

Leeman & Braet (1987) stellen vanuit de klassieke retorica vast dat de redevoeringen in het algemeen een vaste inhoud kennen, die voor alle vormen van betogen geldt. Hiermee wordt de structuur van dit tekstgenre duidelijk. De verschillende delen van de rede hebben verschillende functies en doen een beroep op één of meer van de drie retorische middelen. De volgorde kan standaard zijn (‘ordo naturalis’) of afwijkend (‘ordo artificialis’), dat wil zeggen: niet in de volgorde zoals hieronder weergegeven. Onder middelen wordt het retorische middel genoemd dat in het desbetreffende deel van de redevoering door de politicus ingezet kan worden. Het begrip ‘narratieve topen’ verwijst in deze context naar ‘het beschrijven van de feiten’. De verklaring van een minister zal hoogstwaarschijnlijk dezelfde

(10)

inhoud kennen, omdat de verklaring een meer specifieker geval van een politieke redevoering is.

Taken van de redenaar

Delen van de rede Functies Middelen

Vinding Inleiding Aandacht/begrip/

aanvaarding

Ethos en pathos

Feitenoverzicht Begrip Narratieve topen

Stellingname Aanvaarding Logos

Aankondiging Begrip Logos

Argumentatie, Verdeeld in:

- Ondersteuning - Weerlegging

Aanvaarding Logos

Slot, verdeeld in: - Samenvatting - Emotionering

Begrip en aanvaarding

Logos en pathos

Model voor persuasie-analyse of retorische kritiek ontleend aan de klassieke retorica (Leeman & Braet, 1987)

2.2 Verklaringen van noodgedwongen aftredende ministers in de Tweede Kamer

De verklaringen zelf kennen specifiekere genreconventies die door de institutionele context worden bepaald. De verklaringen zijn mondelinge uitingen waarmee de minister in de Tweede Kamer vertelt dat hij af zal treden en beargumenteert tevens waarom. Dit laatste is het communicatieve doel van dit tekstgenre. Toch vormt de verklaring meer een rechtvaardiging voor het aftreden en is deze niet bedoeld om tot verdere discussie te leiden. Hiermee onderscheiden de verklaringen zich van andere vormen van politieke redevoeringen, zoals de verdedigende politieke apologie.

Naast het rechtvaardigen van het aftreden kent de verklaring een belangrijk subdoel: het beperken van het gezichtsverlies van de minister. Dit is te verklaren vanuit de mogelijke toekomstige carrière van de minister. Na het aftreden komt de minister vaak in een andere belangrijke positie terecht. Door zijn imagoschade rondom de gebeurtenissen en het aftreden

(11)

te beperken in de verklaringen zet hij zichzelf neer als een goede kandidaat in een andere hoge functie in bijvoorbeeld het bedrijfsleven.

De verklaring vormt het eindpunt van een langdurige discussie in bijvoorbeeld de media of in politieke debatten. Vaak vindt de discussie in verschillende vormen en op verschillende plekken plaats. De impact van de verklaring is dan ook groot. Daarnaast is de verklaring een onderdeel van het gehele ontslag: voorafgaand aan de verklaring vindt vaak de aanleiding van het ontslag plaats, vervolgens vindt de verklaring zelf plaats en daarna zal de minister zijn functie daadwerkelijk bij de Koning neerleggen. De Koning verleent erna het ontslag aan de minister.

Bij de verklaringen zijn daarnaast veel partijen betrokken, wat de verklaringen een interessant maar tegelijkertijd ingewikkeld tekstgenre maakt. De minister heeft bijvoorbeeld niet alleen te maken met het volk en de media, maar ook met verschillende politieke belanghebbenden. Ook tussen de politieke belanghebbenden zitten verschillen in belangen. De minister zal zowel linguïstische als inhoudelijke keuzes van de verklaring op verschillende partijen moeten aanpassen. Hier zal ik in hoofdstuk 4 verder op ingaan.

2.2.1 De minister

De minister is logischerwijs de belangrijkste partij bij de verklaringen, aangezien hij de verklaring overbrengt. Omdat de functie van dit hoge politieke orgaan onlosmakelijk met dit tekstgenre verbonden is, zal ik de functie hieronder uiteenzetten. Daarna zal ik bespreken op welke manier de minister wordt benoemd en ontslagen, welke verantwoordelijkheid een minister dient te dragen en wat er gebeurt als een minister niet goed functioneert. Het begrip ‘minister’ brengt daarmee belangrijke genreconventies voor dit tekstgenre wat betreft context met zich mee.

De minister geeft leiding aan een ministerie. Hij is daarbij verantwoordelijk voor de werkzaamheden van de ambtenaren op zowel het betreffende departement als voor adviescolleges en dergelijke die onder dat departement vallen. De ministers van alle departementen zijn samen verantwoordelijk voor het optreden van de Nederlandse regering. Alle ministers samen worden de ministerraad genoemd. Nota’s en wetsvoorstellen moeten worden goedgekeurd door de ministerraad voordat ze naar de Tweede Kamer worden gestuurd om beoordeeld te worden. Tevens moeten voorstellen voor algemene maatregelen

(12)

en bestuur door de ministerraad worden goedgekeurd. (https://www.parlement.com/id/vh8lnhrogvv8/ministerraad).

Een minister wordt per Koninklijk Besluit benoemd en ontslagen, voortvloeiend uit art. 43 GW. Het Koninklijk Besluit wordt medeondertekend door de minister-president. Bij het aantreden leggen ministers een ambtseed af. Hierbij zweren zij trouw aan de Grondwet en daarnaast aan een getrouwe invulling van hun ambt. Schending van de eed wordt in Nederland gezien als een ambtsmisdrijf, waarbij strafrechtelijke vervolging mogelijk is. De inhoud van de eed is als volgt:

(https://www.parlement.com/id/vhnnmt7m2001/beediging_ministers_en):

"Ik zweer (verklaar) dat ik, om tot minister (staatssecretaris) te worden benoemd, rechtstreeks noch middellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, enige gift of gunst heb gegeven of beloofd.

Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, rechtstreeks noch middellijk enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen.

Ik zweer (beloof) trouw aan de Koning, aan het Statuut voor het Koninkrijk en aan de Grondwet.

Ik zweer (beloof) dat ik de plichten die mijn ambt mij oplegt getrouw zal vervullen. Zo waarlijk helpe mij God almachtig!"

(Dat verklaar en beloof ik!").

2.2.2 Ministeriële verantwoordelijkheid

Het begrip “ministeriële verantwoordelijkheid” vormt de context voor de aanleiding van het aftreden van de minister bij dit tekstgenre. De minister heeft zijn verantwoordelijkheid om wat voor reden dan ook niet waargemaakt en daarom moet hij aftreden. Dit vloeit tevens voort uit de eed die de minister bij benoeming aflegt. Ministeriële verantwoordelijkheid vormt daarbij een onderdeel van de rechtstaat in Nederland. Ministers ‘bewaken’ Nederland.

(13)

Maar wie bewaakt deze bewakers? Daarbij is het van belang dat op het hoogste niveau van een staat deze goed kan functioneren. Daaruit voortvloeiend kan het hoogste politieke orgaan (de ministers) van Nederland door middel van evenwicht en balans tussen staatsmachten een goed tegenwicht bieden aan machtsmisbruik. Essentieel hierbij is een verantwoordelijkheidsgevoel van deze hoge politieke organen (Visser, 2008: 11).

Een evenwicht tussen staatsmachten vraagt daarnaast om vertrouwen onderling. Elk persoon die op het niveau van een minister opereert moet zich voor dit evenwicht inzetten, ook al kan dat ten koste gaan van de eigen positie. Het democratisch bouwwerk staat of valt met een goed begrip van eigen positie en deze moet door de desbetreffende persoon gezien worden als onderdeel in het grotere geheel. Want: externe mechanismen om de top te controleren zijn er immers niet (Visser, 2008: 12). Het begrip ministeriële verantwoordelijkheid ligt in lijn met het bovenstaande. Broeksteeg (2004: 309) beschrijft het begrip ministeriële verantwoordelijkheid als dat er iemand publiek verantwoordelijk is voor het landsbestuur. Hiermee wordt de mogelijkheid gecreëerd om verantwoording af te leggen over publieke belangen en kan een landsbestuur worden bijgestuurd. Wanneer bij de verantwoording blijkt dat de overheid fouten heeft gemaakt, dan moet hier ook de focus op liggen. Het doel is immers niet de controle zelf, maar het zo snel mogelijk herstellen van de kwaliteit van het bestuur. Wanneer een minister aftreedt, zal hij dan ook een opvolger krijgen die wél het vertrouwen heeft en daarmee wordt er een poging gedaan tot het herstellen van de democratie. Dit laatste is dan ook het achterliggende doel van het aftreden van de minister na het geven van zijn verklaring.

Rosenthal (1994) noemt het dragen van ministeriële verantwoordelijkheid geen eenvoudige taak, aangezien het niet altijd even tastbaar is. Het gaat ten eerste om de verantwoordelijkheid dragen, ten tweede om verantwoordelijk zijn, en ten derde om de verantwoordelijkheid voelen. Een minister moet aangesproken kunnen worden op die verantwoordelijkheid. Het gaat om verantwoordelijkheid (moeten) nemen, en om verantwoording af (moeten) leggen. Daarnaast is een minister niet alleen verantwoordelijk voor zichzelf, maar voor alle betrokken personen in het desbetreffende ministerie. Een minister geeft immers leiding aan een heel ministerie en maakt daarnaast deel uit van het kabinet. Kortom: het gaat om erom of een minister zijn functionele verantwoordelijkheid heeft waargemaakt (Visser, 2008: 13). In de verklaringen staat deze kwestie dan ook centraal.

(14)

2.2.3 Het (gebrek aan) functioneren van een minister

Niet alleen in tijden van de verklaring zelf wordt de minister bekritiseerd en beoordeeld. De minister wordt continu door andere partijen beoordeeld of hij zijn verantwoordelijkheid al dan niet heeft waargemaakt. De Tweede Kamer speelt een grote rol bij het beoordelen van het functioneren en dus ook het aftreden van een minister. Daarom heeft deze grote invloed op de inhoud van de verklaring. Het Parlement heeft naast een wetgevende taak ook een controlerende taak. Het Parlement beoordeelt de wijze waarop de minister met zijn taak is omgegaan en geeft daarmee antwoord op de vraag of de minister zijn publieke verantwoordelijkheid goed heeft ingevuld. Ook hier speelt vertrouwen een grote rol: er wordt beoordeeld of er voldoende vertrouwen blijft in de persoon die met deze verantwoordelijkheid is belast. Voor een goede beoordeling is het voor de Eerste en Tweede Kamer van belang om over alle relevante informatie te beschikken. Beoordeling zonder relevante informatie kan immers leiden tot een verkeerde toepassing van het parlementaire controle-instrument (Visser, 2008: 23).

Doorgaans vloeit de keuze voor controle voort uit de afweging van de volksvertegenwoordiging zelf: bij een goed functionerende minister is het niet nodig veel tijd te besteden aan de controle. Daarnaast spelen ook de inhoud en zwaarte van de kwestie een rol, waarbij publiciteit het proces sterk kan beïnvloeden (Visser, 2008: 23). Bij veel publiciteit, doorgaans negatief, kunnen democratische principes een rol spelen. De democratisch gekozen volksvertegenwoordiging heeft logischerwijs de taak om (indirect) het volk te vertegenwoordigen. Dit kan in het geval van veel publiciteit ervoor zorgen dat zij ook haar zorgen omtrent een minister of bepaalde kwestie uit. Er kan hierdoor een expliciete opzegging van vertrouwen plaatsvinden, als de begroting van een ministerie wordt verworpen of door het indienen van een motie van wantrouwen tegen een bewindspersoon. Visser (2008: 23) benoemt als laatste dat de minister ook uitdrukkelijk een eigen verantwoordelijkheid heeft om verantwoording aan de volksvertegenwoordiging af te leggen. Vaak zijn het dan ook de ministers zelf die opstappen. Zo ook bij de verklaringen die ik zal analyseren.

2.3 Conclusie

In dit hoofdstuk heb ik een eerste stap gezet richting het schetsen van het tekstgenre van verklaringen van noodgedwongen aftredende ministers in de Tweede Kamer. Omdat de verklaringen een nog niet uiteengezet tekstgenre is, heb ik geprobeerd door middel van de

(15)

genreconventies het tekstgenre weer te geven. Hiervoor heb ik ten eerste het politieke domein uiteengezet, dit is namelijk het domein waarin de verklaringen zich afspelen. Alle genres en communicatieve actietypen binnen het politieke hebben hetzelfde communicatieve doel: het behouden van de politieke democratische cultuur. De verklaringen dragen hieraan bij doordat de minister zijn ministeriële verantwoordelijkheid als onderdeel van de democratie niet heeft nagekomen en daarom af moet treden. Specifieker gesteld is de politieke redevoering het genre waar de verklaring tot behoren. Vanuit de klassieke retorica heeft de redenaar drie retorische middelen om in te zetten in zijn redevoering: ethos, logos & pathos. Daarnaast staat de inhoud van een redevoering vanuit het model vanuit de klassieke retorica voor een betoog vast en neemt deze altijd een mondelinge vorm aan. Deze genreconventies gelden ook voor de verklaringen.

Naast het beschrijven van het politieke domein en de politieke redevoering heb ik een aantal genreconventies besproken die voor het specifiekere genre van de verklaring gelden. Zo is de verklaring meer een rechtvaardiging dan een startpunt voor een nieuwe discussie, waarbij de minister tevens zijn gezichtsverlies door de gemaakte fouten probeert te beperken. Daarbij heb ik het begrip minister beschreven, dat onlosmakelijk met dit tekstgenre is verbonden. Hiervoor heb ik ten eerste het takenpakket van een minister omschreven en bijbehorende ministeriële verantwoordelijkheid. Dit laatste vormt de grondslag voor het aftreden. Verder legt de minister bij zijn aantreden een eed af, waarbij hij trouw belooft aan de Grondwet en aan het trouw invullen van zijn ambt. Ten slotte heb ik besproken op welke manier een minister al dan niet functioneert. Een motie van wantrouwen vanuit de Tweede Kamer kan een aanleiding zijn voor het opstappen van een minister. Doorgaans spelen er andere factoren een rol, zoals veel negatieve publiciteit. Vaak en ook bij de verklaringen die ik zal analyseren zijn het de ministers zelf die opstappen. In het volgende hoofdstuk zet ik een volgende stap in het beschrijven van het nog niet uiteengezette tekstgenre door deze argumentatief te karakteriseren. Hierdoor zullen meer genreconventies van dit tekstgenre duidelijk worden.

(16)

3. Argumentatieve karakterisering van verklaringen van noodgedwongen aftredende ministers in de Tweede Kamer

In dit hoofdstuk zal ik een tweede stap zetten richting het beschrijven van het nog niet beschreven tekstgenre ‘verklaringen van noodgedwongen aftredende ministers in de Tweede Kamer’. Wanneer argumentatie een belangrijke rol speelt in een communicatief actietype, kan worden verwacht dat argumentatie de bijdragen van de discussianten zal vormen. Discussianten dienen hierbij rekening te houden met institutionele regels en conventies bij het streven naar zowel het op een redelijke manier oplossen van de discussie als het bereiken van een uitkomst die in hun voordeel is. Ofwel: strategisch manoeuvreren (Van Eemeren & Houtlosser, 2006: 385). Van Eemeren & Houtlosser (2005: 77, 2006: 284) beschrijven dat de randvoorwaarden voor strategisch manoeuvreren kunnen verschillen per communicatief actietype. Door het tekstgenre argumentatief te karakteriseren zullen eveneens meer overeenkomstige kenmerken van dit tekstgenre duidelijk worden.

3.1 Het ideaalmodel van een kritische discussie

Vanuit het pragma-dialectisch perspectief kunnen verklaringen van noodgedwongen aftredende ministers in de Tweede Kamer vergeleken worden met het ideaalmodel van een kritische discussie. Volgens het ideaalmodel van een kritische discussie worden er vier fasen van de discussie doorlopen: de confrontatiefase, de openingsfase, de argumentatiefase en de afsluitingsfase. In de confrontatiefase wordt het verschil van mening vastgesteld. In de openingsfase doen de partijen een poging om het verschil van mening vast te stellen en stellen zij de uitgangspunten van de discussie vast. In de argumentatiefase, waarin de eigenlijke discussie plaatsvindt, worden argumenten uitgewisseld. Tot slot wordt in de afsluitingsfase vastgesteld hoe het meningsverschil is opgelost (Van Eemeren & Grootendorst, 1992).

Door communicatieve actietypen systematisch te verbinden met de vier fasen van het ideaalmodel van een kritische discussie, kunnen deze worden gekarakteriseerd als argumentatief (Van Eemeren, 2010: 130). Volgens Van Eemeren (2010) brengt deze methodologische karakterisering de manier waarop een bepaald communicatief actietype geconventionaliseerd is goed in kaart. In de volgende paragrafen zal ik de argumentatieve karakterisering van verklaringen van noodgedwongen aftredende ministers in de Tweede Kamer in kaart brengen door deze deels te vergelijken met de politieke redevoering.

(17)

Tegelijkertijd zal ik deze benadering toespitsen op het meer specifiekere communicatieve actietype ‘verklaringen van noodgedwongen aftredende ministers in de Tweede Kamer’.

3.1.1 De initiële situatie

De initiële situatie kan vergeleken worden met de confrontatiefase in het ideaalmodel van een kritische discussie. In de confrontatiefase wordt het verschil van mening tussen de protagonist en de antagonist vastgesteld (Van Eemeren & Grootendorst, 1992). In de initiële situatie wordt eveneens het communicatieve doel van dit tekstgenre duidelijk: het rechtvaardigen van hun aftreden. Daarnaast heeft de minister het doel om gezichtsverlies te beperken. De minister zal dan ook in zijn verklaring twee standpunten naar voren brengen die hiermee in lijn liggen.

In het eerste opzicht lijkt het alsof de minister de enige betrokken partij is in de kritische discussie. Toch zijn er, in lijn met de politieke redevoering, meer partijen (impliciet) betrokken bij deze verklaringen. De minister richt zich namelijk op een groot en verscheiden publiek. Alle luisteraars zijn mogelijk betrokken partijen bij de (impliciete) discussie. Ten eerste heeft de minister te maken met politici in de Tweede Kamer en de politieke partij waar de minister lid van is. Ten tweede zijn leden van oppositiepartijen een betrokken partij. Tot slot heeft de minister te maken met de media en luisteraars thuis. Alle partijen hebben verschillende belangen, die ik in hoofdstuk 4 verder zal bespreken. Hieruit voortvloeiend is het standpunt met bijbehorende argumentatie van de minister gericht op een groot en heterogeen publiek.

Er is daarnaast doorgaans sprake van een meervoudig niet-gemengd verschil van mening. De minister brengt in zijn verklaring namelijk twee standpunten naar voren. Tegelijkertijd brengt de andere partij (alle mogelijke luisteraars) geen expliciet standpunt naar voren. De verschillende luisteraars reageren namelijk niet direct (inhoudelijk) op de verklaring en hebben daarnaast geen mogelijkheid om twijfel, kritiek of een tegengesteld standpunt in te brengen. Daarom spreken we bij deze verklaringen over een impliciet verschil van mening. Alle luisteraars hebben zelf de mogelijkheid om te bepalen welke positie zij over het standpunt innemen. Daarmee onderscheidt de politieke redevoering in het algemeen zich van andere politieke genres, zoals het politieke debat, waarbij politici of andere betrokkenen wél direct op elkaar kunnen reageren.

(18)

3.1.2 De uitgangspunten

De uitgangspunten zijn verwant aan de openingsfase van het ideaalmodel voor een kritische discussie. Er kan daarnaast onderscheid worden gemaakt tussen procedurele en materiële uitgangspunten (Van Eemeren, 2010: 151). Van Eemeren beschrijft procedurele uitgangspunten als de discussieregels en de verdeling van de rollen in een discussie. Materiële uitgangspunten zijn een verzameling van proposities over waarden en feiten die in de argumentatiefase gebruikt kunnen worden (Van Eemeren & Grootendorst, 2004: 60). Vanwege het feit dat de discussie bij de redevoering in het algemeen impliciet is, hebben de discussianten geen mogelijkheid om expliciet in overeenstemming te komen over gemeenschappelijke uitgangspunten of over de rollen die zij zichzelf toewijzen.

Toch vloeien er uit de institutionele context een aantal uitgangspunten voort. De uitgangspunten hebben betrekking op het institutionele doel van alle tekstgenres binnen het politieke domein. Het behouden van de democratische politieke cultuur wordt bijvoorbeeld bereikt door gedeelde waarden. Een voorbeeld van een gedeelde waarde hierbij is vrijheid van meningsuiting. Zowel de minister als de luisteraar is bijvoorbeeld van mening dat de verklaring niet is opgelegd aan beperkingen vanuit de staat. Een ander voorbeeld is dat de luisteraar er vanuit gaat dat de minister de waarheid spreekt. Vergelijkbare veronderstellingen, waarden en normen blijven vaak impliciet in de verklaringen.

Daarnaast zijn er een aantal impliciete regels die door de deelnemers van de discussie (de verklaring) (impliciet) worden opgesteld. Zulke regels kunnen betrekking hebben op bijvoorbeeld het format van de discussie of achtergrondkennis. In het algemeen wordt er tijdens een politieke redevoering verondersteld dat het publiek een bepaalde mate van achtergrondkennis heeft. Wanneer een politicus tijdens de redevoering in het algemeen spreekt over een bepaald beleid of actie, zal hij bijna nooit beginnen over de geschiedenis hiervan. De politicus veronderstelt hierbij dat het publiek over de nodige kennis beschikt om de redevoering te kunnen volgen. Dit blijkt bijvoorbeeld een YouTube video (RTL Late Night, 2015). Oud-minister van Veiligheid en Justitie Ivo Opstelten maakt in zijn verklaring kenbaar dat hij aftreedt en verwijst naar het heden: hij heeft zojuist zijn ontslag ingediend.

“Zojuist heb ik de Tweede Kamer de antwoorden doen toekomen die waren gesteld naar aanleiding van de recente berichtgeving over een schikking tussen het Openbaar Ministerie en Kees H.”

(19)

In zijn verklaring verwijst Opstelten naar de gebeurtenissen rondom het OM en Kees H. Hierbij verwijst hij naar recente berichtgeving over de gebeurtenissen waar de Tweede Kamer vragen over heeft gesteld. Waarom deze schikking heeft plaatsgevonden benoemt hij verder niet in zijn verklaring. Hij gaat er dus vanuit dat de luisteraar de gebeurtenissen heeft meegekregen. Wanneer ministers het over bepaalde motieven hebben die tot de verklaring hebben geleid, worden deze niet allemaal uitvoerig besproken. Als de minister bijvoorbeeld vaak negatief in het nieuws is gekomen vanwege zijn optreden, gaat hij er vaak van uit dat de luisteraar hiervan op de hoogte is.

Daarnaast zet Reisigl (2008) een aantal geïnstitutioneerde uitgangspunten van de politieke redevoering uiteen, die in dit geval ook voor de verklaringen gelden. In de politieke redevoering wordt er doorgaans naar verschillende tijden gerefereerd. In de verklaringen wordt de kwestie van ontslag zowel in het heden als het verleden besproken. Het gaat hierbij namelijk om het (nog in te dienen) ontslag. Tegelijkertijd wordt er tijdens de verklaringen naar het verleden verwezen. Het motief achter het ontslag heeft namelijk al plaatsgevonden. Daarnaast verwijst hij naar gebeurtenissen uit het verdere verleden die de aanleiding vormen voor het ontslag. Zo ook in de verklaring van Opstelten:

(…)

“Naar aanleiding van de recente berichtgeving, heb ik de afgelopen dagen een ultieme inspanning laten verrichten om de destijds niet toegankelijk geachte gegevens te ontsluiten.” (…)

“Hiervoor draag en neem ik de volle verantwoordelijkheid. En daarom heb ik zojuist mijn ontslag aangeboden aan de Koning.”

Tot slot zijn er een aantal regels voor wat betreft vorm waar de aftredende ministers in hun verklaringen rekening mee dienen te houden. De verklaring van de minister vindt plaats in de Tweede Kamer. Daarom dient het reglement van Orde van de Staten-Generaal altijd in acht te worden genomen. Zo is de verklaring altijd gericht op de voorzitter. De minister zal in zijn verklaring altijd expliciet de voorzitter aanspreken. Tegelijkertijd dient de minister het woord te vragen aan de voorzitter en kan pas beginnen met spreken wanneer de voorzitter hem het woord heeft verleend. Wanneer een minister aan het woord is, heeft niemand anders in de Tweede Kamer het recht het woord te nemen (art. 55 reglement orde TK). Volgens art. 64

(20)

hebben leden van de Tweede Kamer de mogelijkheid om een maximumspreektijd aan te vragen. In de praktijk gebeurt dit bij de verklaringen niet, zo blijkt uit een mail met een woordvoerder van de Tweede Kamer (Stafdienst Communicatie Tweede Kamer der Staten-Generaal, persoonlijke communicatie, 31 maart 2020). De voorzitter heeft tot slot de taak om de voordrachten van personen die bij Koninklijk Besluit zijn benoemd, aan de Koning aan te bieden (art. 86).

3.1.3 Argumentatieve middelen en mogelijkheden van kritiek

De argumentatieve middelen en mogelijkheden van kritiek (omtrent de verklaringen) kunnen worden vergeleken met de argumentatiefase van het ideaalmodel van een kritische discussie (Van Eemeren & Grootendorst, 1992). Hieronder zal ik de argumentatieve middelen uiteenzetten die door ministers gebruikt kunnen worden. Daarnaast bespreek ik de mogelijkheden van kritiek die luisteraars kunnen gebruiken om de desbetreffende argumentatie te toetsen.

3.1.3.1 Argumentatieve middelen

Politieke redevoeringen in het algemeen hebben als doel de doelmatigheid of schadelijkheid van een bepaalde actie of bepaald beleid met betrekking tot een maatschappelijke kwestie weer te geven (Reisigl, 2008). Andone (2015) stelt verder dat politici bij het naar voren brengen van argumentatie pleiten voor de geschiktheid van hun toekomstige acties. Hierbij reageren of anticiperen politici op kritiek waarin de kwaliteit van hun politieke gedrag in twijfel wordt getrokken. Daarbij komend maken politici doorgaans gebruik van pragmatische argumentatie. Vanuit pragma-dialectisch perspectief is pragmatische argumentatie een vorm van causale argumentatie (Van Eemeren en Grootendorst, 1992: 97). Causale argumentatie is een vorm van argumentatie waarbij het standpunt verdedigd wordt door een causaal verband te leggen tussen standpunt en argument (Schellens, 1985: 153-178). Bij pragmatische argumentatie wordt betoogd dat een bepaalde handeling wenselijk of ongewenst is omdat het wenselijke of ongewenste gevolgen heeft. Pragmatische argumentatie onderscheidt zich van causale argumentatie doordat het twee aspecten omvat: een empirische stelling over de gevolgen van de actie waarnaar in het standpunt wordt verwezen en een normatieve stelling over de wenselijkheid van die gevolgen. Het argumentatieschema van pragmatische argumentatie ziet er als volgt uit:

(21)

Argumentatieschema pragmatische argumentatie (Feteris, 2002) 1. Actie X is wenselijk.

1.1A Actie X leidt tot Y. 1.1B Y is wenselijk.

(1.1A’-1.1B’) Als actie X tot Y leidt en Y wenselijk is, dan is actie X wenselijk.

Voor noodgedwongen aftredende ministers in de Tweede Kamer geldt, zoals besproken, dat zij in hun verklaring rechtvaardigen waarom zij aftreden. Het standpunt ‘Ik ben gedwongen af te treden’ ligt hier dan ook mee in lijn. Het standpunt wordt ten eerste ondersteund door het argument dat er geen vertrouwen meer is in de minister. Dit argument wordt ten eerste ondersteund door het subargument dat de minister zijn ministeriële verantwoordelijkheid niet is nagekomen. Het niet nakomen van de ministeriële verantwoordelijkheid leidt zoals in hoofdstuk 2 besproken tot een gebrek aan vertrouwen en daarom tot het aftreden van de minister.

Het standpunt wordt daarnaast ondersteund door twee argumenten die duidelijk maken wat het gevolg is van het aftreden en waarom dit gevolg wenselijk is. Hiermee is het argumentatieschema een vorm van pragmatische argumentatie. Niet alleen is het gebrek aan vertrouwen in de minister een argument voor zijn aftreden, de argumenten die duidelijk maken dat het aftreden tot een herstel van de democratie leidt zorgt ervoor dat de minister genoodzaakt is om af te treden. Dit maakt dat de argumenten nevenschikkend zijn. Alleen samen zorgen ze voor afdoende verdediging van het standpunt. De institutionele context zorgt ervoor dat deze argumenten impliciet blijven: het zijn veronderstelde gedeelde politieke waarden.

Verder zijn er een aantal argumenten die de drie hoofdargumenten ondersteunen, maar in dit schema niet expliciet aan bod komen. De aanleiding voor het falen in ministeriële verantwoordelijkheid kan per verklaring verschillen. Daarom wordt de reden voor het falen in ministeriële verantwoordelijkheid niet expliciet in dit algemene argumentatieschema opgenomen. Toch kan de minister ervoor kiezen om de gebeurtenissen te benoemen om zijn argumentatie te ondersteunen. Daarnaast is de wenselijkheid van het herstel van de democratie verder te ondersteunen. Zo kan er verder worden ingegaan op het belang van

(22)

inspraak van burgers. De institutionele context zorgt er ook in dit geval voor dat dit soort waarden vaak impliciet blijven.

Het subdoel van de verklaringen, het beperken van het gezichtsverlies van de minister, kent een apart argumentatieschema. Hierin brengt de minister een tweede standpunt naar voren waarbij hij stelt dat hij zijn ministeriële verantwoordelijkheid heeft waargemaakt buiten de gebeurtenissen die de aanleiding voor het aftreden vormen. Hiermee brengt hij een standpunt naar voren dat tegengesteld is van het subargument 1.1A.1. Oftewel: ondanks de gebeurtenissen heb ik mijn ministeriële verantwoordelijkheid grotendeels waargemaakt. De minister maakt hierbij gebruik van nevenschikkende argumentatie, waar de gebeurtenissen en de tijd daarbuiten alleen gezamenlijk afdoende zijn voor het standpunt ‘ik heb mijn ministeriële verantwoordelijkheid grotendeels waargemaakt.’ Dit is tevens een vorm van causale argumentatie, waarbij de argumenten samen tot het standpunt leiden. De argumenten onder 2.1B worden vaak als enige expliciet genoemd. Het expliciet benoemen van het grotendeels nakomen van de verantwoordelijkheid kan namelijk tot verweer leiden: de gebeurtenissen hebben vaak grote impact en de luisteraar richt zich in eerste instantie vooral op het aftreden als gevolg en rechtvaardiging van de gemaakte fouten. Het argumentatieschema voor de verklaringen is daarmee als volgt te reconstrueren:

Argumentatieschema noodgedwongen aftredende ministers in de Tweede Kamer 1. Ik ben gedwongen af te treden.

1.1A In mij is er geen vertrouwen meer.

1.1A.1 Ik ben mijn ministeriële verantwoordelijkheid niet nagekomen. (1.1B Mijn aftreden leidt tot een herstel van de democratie.

1.1C Een herstel van de democratie is wenselijk.)

(1.1A’-1.1B’-1.1C’ Als er in mij geen vertrouwen meer is, mijn aftreden leidt tot een herstel van de democratie en het herstel van de democratie is wenselijk, dan ben ik gedwongen af te treden.)

(2. Ik heb mijn ministeriële verantwoordelijkheid grotendeels waargemaakt.

2.1A Tijdens de gebeurtenissen ben ik mijn ministeriële verantwoordelijkheid niet waargemaakt.

(23)

2.1B Buiten de gebeurtenissen om ben ik mijn ministeriële verantwoordelijkheid altijd waargemaakt.

(2.1A’-2.1B’ Als ik tijdens de gebeurtenissen mijn ministeriële verantwoordelijkheid niet ben nagekomen en buiten de gebeurtenissen om altijd, dan heb ik mijn ministeriële verantwoordelijkheid grotendeels waargemaakt.))

3.1.3.2 Mogelijkheden van kritiek

Van Eemeren, Houtlosser & Snoeck Henkemans (2007) stellen voor pragmatische argumentatie een aantal kritische vragen op. Deze vragen zijn bedoeld voor deelnemers aan de kritische discussie om te toetsen of de gebruikte vorm van argumentatie juist is toegepast.

Kritische vragen pragmatische argumentatie (Van Eemeren, Houtlosser & Snoeck Henkemans, 2007)

1. Leidt de voorgestelde oorzaak (X) inderdaad tot het genoemde (on) gewenste resultaat? 2. Kan het genoemde resultaat ook op andere manieren worden bereikt of tegengegaan? 3. Zijn er nog andere factoren die samen met de voorgestelde oorzaak aanwezig moeten zijn om het genoemde (on) gewenste resultaat te creëren?

4. Heeft de genoemde oorzaak (X) geen ernstige ongewenste neveneffecten?

5. Is dat wat als resultaat (Y) wordt gepresenteerd in de argumentatie inderdaad wenselijk of ongewenst?

Vanuit de pragma-dialectiek wordt van de deelnemers aan een kritische discussie verwacht dat zij hun bijdragen aanpassen om uiteindelijk op een redelijke manier de discussie te winnen (van Eemeren & Grootendorst, 1984). De institutionele context van de verklaringen zorgt er echter voor dat de minister weinig tot geen baat heeft bij het wegnemen van alle mogelijke kritiek. Omdat de verklaringen het eindpunt vormen van een discussie, zullen ministers niet altijd alle kritische vragen beantwoorden. Zoals gezegd heeft de kritiek vaak al voor de verklaring plaatsgevonden en de argumentatie vormt meer een rechtvaardiging voor het aftreden dan het startpunt voor een nieuwe discussie.

Zarefsky (2008) noemt daarentegen een aantal zaken waar een politicus bij een redevoering in het algemeen rekening mee kan houden om kritiek an sich te vermijden. Deze gelden ook voor aftredende ministers. Ten eerste is de kwestie vaak al meermaals behandeld. In het geval

(24)

van een aftredende minister is de kwestie vaak uitgebreid en publiekelijk besproken. De politicus dient daarom te voorkomen dat hij in herhaling treedt. Ten tweede moet de minister rekening houden met een heterogeen publiek. Het standpunt en bijbehorende argumenten dienen voor iedereen begrijpelijk te zijn, om een groot publiek te kunnen bereiken. Bij politieke argumentatie is immers sprake van een open toegang. Een minister moet hiervoor veel technische en ingewikkelde termen vermijden, om te voorkomen dat het publiek eerst bezig is met het ontraadselen van de verklaring voordat het een oordeel over de argumentatie kan vellen.

3.1.4 Mogelijke uitkomst

De mogelijke uitkomst van verklaringen van noodgedwongen aftredende ministers in de Tweede Kamer kan worden vergeleken met de afsluitingsfase van een kritische discussie. In de afsluitingsfase komt de mogelijke uitkomst van de discussie naar voren (Van Eemeren & Grootendorst, 1992). Net zoals de politieke redevoering heeft de verklaring geen expliciete uitkomst. De minister probeert middels de verklaring het publiek te overtuigen van zijn of haar standpunt, de luisteraar heeft hierbij de mogelijkheid om over het standpunt te oordelen. Of de luisteraar na de verklaring ook daadwerkelijk overtuigd is van het standpunt, komt niet expliciet in de discussie naar voren. De uitkomst van de verklaring blijft dan ook impliciet. Doordat de verklaring het eindpunt is van een lange discussie heeft de uitkomst daarbij weinig waarde.

3.2 Conclusie

In dit hoofdstuk heb ik een verdere stap genomen in het beschrijven van het tekstgenre ‘verklaringen van noodgedwongen aftredende ministers in de Tweede Kamer’ door deze argumentatief te karakteriseren. Hiervoor heb ik de fasen van het ideaalmodel van een kritische discussie vergeleken met de verklaringen. Tijdens de confrontatiefase werd duidelijk dat de verklaringen gericht zijn op het aankondigen van het aftreden. Het eerste standpunt van de verklaring zal hier dan ook mee in lijn liggen. Het tweede standpunt heeft betrekking op het beperken van het gezichtsverlies van de minister. Daarnaast zijn er veel partijen die betrokken kunnen zijn bij de (impliciete) discussie. Van de politici in de Tweede Kamer tot de kijkers thuis; de minister richt zich op een groot en verscheiden publiek. Omdat de minister twee standpunten inneemt, is de discussie dan ook meervoudig. Daarnaast heeft de rest van

(25)

de (betrokken) partijen (in de discussie) geen mogelijkheid om een expliciet standpunt in te nemen. Daarom is er sprake van een ongemengd verschil van mening. Tevens onderscheiden de verklaringen en redevoeringen in het algemeen zich hiermee van andere genres binnen het politieke domein.

De institutionele context van de verklaringen zorgt voor een aantal uitgangspunten, zoals bijvoorbeeld vrijheid van meningsuiting. Deze blijven vaak impliciet. Verder wordt er in een verklaring zowel naar de toekomst als het verleden gerefereerd. Daarnaast zijn er een aantal impliciete zaken waar een minister rekening mee dient te houden in zijn verklaring. Zo wordt er vaak verondersteld dat de luisteraar bepaalde achtergrondkennis over de desbetreffende zaak heeft. Tot slot zijn er een aantal expliciete regels waar een minister zich tijdens zijn of haar verklaring aan dient te houden, zoals het direct richten van de verklaring op de voorzitter in de Tweede Kamer.

Tijdens het uiteenzetten van de argumentatiefase van de kritische discussie werd ten eerste duidelijk welke argumentatieve middelen ministers tot hun beschikking hebben en daarnaast met welke mogelijke kritiek zij te maken kunnen krijgen. Pragmatische argumentatie is prototypisch in dit tekstgenre en tevens voor het eerste standpunt. Het tweede standpunt is tevens een vorm van causale argumentatie. Hierbij heb ik eveneens de bijbehorende kritische vragen beschreven, die andere partijen kunnen gebruiken om te toetsen of de gebruikte vorm van argumentatie op een juiste manier is toegepast. Aan de hand van de institutionele context kan worden verklaard dat niet al deze vragen door de minister worden beantwoord. Verder zijn er nog een aantal andere zaken waar een minister rekening mee dient te houden om kritiek in het algemeen te voorkomen. Zo is het noodzakelijk dat de minister voorkomt dat hij in herhaling treedt, dat hij beseft dat er geen duidelijk eindpunt van de discussie is en dat hij zijn verklaring voor iedereen begrijpelijk maakt.

De mogelijke uitkomst van de verklaringen blijft impliciet. De minister doet een poging om te rechtvaardigen dat hij af moet treden, maar de vraag of dit ook geslaagd is blijft onbeantwoord. De uitkomst is daarbij niet van groot belang bij dit tekstgenre.

(26)

4. Institutionele precondities voor strategisch manoeuvreren

In ieder communicatief actietype waar argumentatie een belangrijke rol speelt, wordt strategisch gemanoeuvreerd. De deelnemers proberen hierbij op zowel een redelijke als effectieve manier het institutionele doel van het communicatieve activiteitstype te behalen. De argumentatie manifesteert zich hierbij binnen de specifieke macro-context van dit activiteitstype. De institutionele voorwaarden zorgen voor zowel het beperken als toestaan van verschillende vormen van strategisch manoeuvreren (Van Eemeren, 2010: 152). Van Eemeren en Houtlosser (1999: 484) onderscheiden drie vormen van strategisch manoeuvreren: het topisch potentieel, de aanpassing aan het publiek en de beschikbare presentatiemiddelen. In iedere fase van de kritische discussie worden de drie aspecten van strategisch manoeuvreren beïnvloed door de institutionele randvoorwaarden die voortvloeien uit het activiteitstype waarin de discussie plaatsvindt (Van Eemeren, 2010: 152). In de volgende paragrafen zal ik de verschillende mogelijkheden en beperkingen bespreken met betrekking tot strategisch manoeuvreren in het tekstgenre ‘verklaringen van noodgedwongen aftredende ministers in de Tweede Kamer.’ Hierbij zal ik alle drie de aspecten van strategisch manoeuvreren behandelen.

4.1 Het topisch potentieel

Het topisch potentieel in verklaringen van noodgedwongen aftredende ministers is de eerste vorm van strategisch manoeuvreren die ik zal bespreken. Volgens Van Eemeren (2010: 96) heeft het topisch potentieel te maken met het standpunt en het perspectief of de invalshoek waaruit de discussiant zijn argumentatieve zet bepaalt. Het topisch potentieel neemt verschillende vormen aan in de vier fasen van de kritische discussie. Volgens Van Eemeren (2010: 100) heeft de keuze uit het topisch potentieel in de confrontatiefase te maken met de meest effectieve keuze die betrekking heeft op het onderwerp dat ter discussie staat. Het onderwerp is hierbij in overeenstemming met alle deelnemers aan de kritische discussie. In de openingsfase heeft het topisch potentieel betrekking op het creëren van gemeenschappelijke uitgangspunten (Van Eemeren, 2010: 100). Tijdens de argumentatiefase kiest de deelnemer van de kritische discussie voor argumenten die zowel redelijk als overtuigend zijn.

Het doel van dit communicatieve actietype heeft invloed op de topische selectie. De minister dient te rechtvaardigen waarom hij af moet treden. Dit betekent dat hij argumenten

(27)

naar voren moet brengen die het standpunt ondersteunen. Hierbij kiest hij argumenten (waarom) bij het standpunt (hij moet aftreden). Aan de hand van het eerste standpunt uit het argumentatieschema onder 3.1.3.1 zal de minister logischerwijs argumenten naar voren brengen die te maken hebben met het gebrek aan vertrouwen. Hierbij kan de minister bijvoorbeeld een korte achtergrond schetsen van de affaire om de luisteraar tevens te informeren. Omdat de kwestie meermaals besproken is, is dit daarentegen niet noodzakelijk. Bij het topisch potentieel heeft de aftredende minister de keuze uit drie retorische middelen: logos, ethos en pathos. Bij alle drie de retorische middelen speelt de institutionele context een grote rol. Bij het inzetten van logos, de logica van de argumenten, gaat het erom dat de minister de argumenten die hij naar voren brengt logisch gezien kloppen. Hierbij is het van belang dat de minister de argumenten in een juist argumentatieschema toepast. Hiervoor dient de minister het causale verband tussen zijn aftreden en het gebrek aan vertrouwen neer te zetten. Tot slot moet logica worden ingezet om het tweede standpunt logisch gezien te ondersteunen.

Daarnaast heeft de minister in zijn verklaring de mogelijkheid om de geloofwaardigheid en aantrekkelijkheid van de spreker in te zetten, oftewel: ethos. Het belangrijkste motief van de minister is hierbij zijn toekomstperspectief en het beperken van gezichtsverlies. Door ethos in te zetten ondersteunt de minister dus het subdoel van de verklaring en het tweede standpunt onder 3.1.1.1. Zoals besproken komt de minister doorgaans na zijn aftreden een andere belangrijke rol te vervullen. Om dit perspectief veilig te stellen, zal de minister dan ook proberen om niet alleen de oorzaak voor het aftreden te noemen, maar ook te verwijzen wat hij in de rest van de tijd als minister goed heeft gedaan. De minister kan bijvoorbeeld verwijzen naar zijn altijd hoge inzet. De geloofwaardigheid van de minister wordt tevens vergroot doordat de minister zijn verantwoordelijkheid neemt voor de gemaakte fouten. Hiermee laat de minister zien dat hij het belang van zijn functie centraal zet. Indirect kan dit de minister ook in de toekomst helpen: hij impliceert hiermee dat in een andere functie hij deze eveneens boven zijn eigenbelang zal zetten.

Het laatste retorische middel, pathos, is gericht op het inspelen op het gevoel van de luisteraar. Wanneer er een beroep wordt gedaan op het publiek om zich te binden aan premissen door zich in te spelen op emoties, wordt logos vervangen door pathos (van Eemeren & Grootendorst, 1995). De grote impact van de verklaring verklaart het gebruik van pathos door de minister. Door bijvoorbeeld de ernst van de situatie te benadrukken voelen de

(28)

luisteraars de rechtvaardiging van het aftreden. Om in te kunnen spelen op het gevoel van iedere mogelijke luisteraar is het daarnaast van belang om vast te stellen wie de betrokken partijen zijn bij de verklaringen. Daarna moeten de belangen van deze partijen in kaart worden gebracht, om vervolgens te kijken op welke manier de institutionele context zowel mogelijkheden als beperkingen oplegt bij het aanpassen aan het publiek. Dit zal ik hieronder verder uitwerken.

4.2 De aanpassing aan het publiek

Het tweede aspect van strategisch manoeuvreren heeft te maken met de manier waarop de discussiant zijn argumentatieve zetten aanpast aan zijn publiek (Van Eemeren, 2010: 94). Voor de verklaringen is dit een belangrijk aspect, aangezien de minister met een groot en verscheiden publiek te maken heeft. Het is van belang dat de strategische zetten van de minister in iedere fase van de discussie goed aansluit op de opvattingen, voorkeuren en het profiel van een luisteraar (Van Eemeren, 2010).

Wat betreft de verschillende fasen in de kritische discussie, is het in de confrontatiefase van belang dat de minister het standpunt zo naar voren brengen dat het voor alle partijen duidelijk is welk standpunt (het noodgedwongen aftreden) naar voren wordt gebracht. Het hoofddoel van de verklaring is immers het rechtvaardigen van het aftreden. De institutionele context zorgt ervoor dat dit niet expliciet naar voren hoeft te komen. Door de institutionele context blijven tevens de gemeenschappelijke uitgangspunten die in de openingsfase aan bod komen impliciet. Wat betreft de argumentatiefase, kan de minister op verschillende manieren rekening houden met het publiek. Wat betreft de afsluitingsfase is het voor de minister van belang dat hij rekening houdt met het feit dat deze fase impliciet in de discussie blijft. Verschillende luisteraars hebben verschillende belangen, die ik hieronder zal bespreken.

Ministers hebben in hun verklaringen, zoals bespreken, met verschillende partijen te maken. Ten eerste zijn er in de Tweede Kamer, waar de verklaring plaatsvindt, verscheidene politieke belanghebbenden. Zo zullen er politici aanwezig zijn die tot de politieke partij van de minister behoren. De minister dient bij het voordragen van de verklaring ook rekening te houden met zijn eigen politieke partij, die vaak onderdeel is van de regering, en de regering in het geheel. Het gaat er hier vooral om dat de minister de boodschap op zo’n manier brengt dat hij ervoor zorgt dat het vertrouwen van de regering overeind blijft. De minister heeft

(29)

hierbij de mogelijkheid om te verwijzen naar zijn politieke en ministeriële verantwoordelijkheid. Hiermee plaatst de minister het functioneren van de regering boven zijn eigen positie. Een nieuwe minister zal ervoor zorgen dat het vertrouwen in hem en de regering in het algemeen hersteld wordt.

Een tweede aanwezige partij zijn politici van oppositiepartijen. Dit zijn alle aanwezigen van politieke partijen die niet in de regering zitten. De oppositie in het geheel heeft onder

andere de taak om de coalitiepartijen te controleren

(http://www.maatschappijkunde.nl/begrippen/oppositiepartijen/). Het functioneren van een minister hoort hierbij. Leden van oppositiepartijen kunnen dit doen door bijvoorbeeld kritische vragen aan de minister te stellen. De geloofwaardigheid van de functie van minister speelt ook hier een grote rol; doordat de minister opstapt wordt het vertrouwen in zijn functie hersteld en kan de regering weer optimaal functioneren. Ministeriële verantwoordelijkheid is concluderend ook hier van groot belang.

Het volk is een andere aanwezige partij bij de verklaring. Hierbij speelt het democratische beginsel een grote rol: de minister is indirect via verkiezingen democratisch door het volk gekozen. Hiermee geeft het volk indirect het vertrouwen in de minister. Wanneer dit vertrouwen verdwijnt, is de democratie in het geheel in het geding. De minister kan hiermee in zijn verklaring rekening houden door bijvoorbeeld het belang van het vertrouwen te benadrukken en wat hij daarnaast als minister kan betekenen voor het volk. Hiermee geeft hij tevens aan dat hij zich kan verplaatsen in de positie van de burger.

De laatste betrokken partij bij de verklaring zijn de media. De media hebben binnen de democratie een belangrijke rol: journalisten worden ook wel de waakhond van de democratie genoemd (van der Stoep, 2014). Kritische vragen zijn hierbij een middel dat journalisten in kunnen zetten om alle politieke eenheden te controleren, zo ook bij het functioneren van de minister. De context van de verklaringen zorgt ervoor dat deze vragen vaak al voor de verklaringen hebben plaatsgevonden. Deze vragen zullen vooral betrekking hebben op het begrip democratie. De minister heeft wel de mogelijkheid om tijdens zijn verklaring voor deze partij het belang van het vertrouwen in de minister en het gebrek hieraan dat leidt tot zijn aftreden kenbaar te maken.

(30)

4.3 De presentatiemiddelen

Het laatste aspect van strategisch manoeuvreren dat ik zal bespreken is het gebruik van de beschikbare presentatiemiddelen. Volgens Van Eemeren (2010) gaat het om de keuze wat betreft de beste strategische presentaties met betrekking tot de argumentatieve zetten. De minister zet de hieronder besproken presentatiemiddelen dus in om zijn argumenten sterker neer te zetten. Het communicatieve hoofddoel van de verklaring, de argumentatie en daarmee rechtvaardiging van het aftreden, staat hierbij centraal. Tevens worden presentatiemiddelen ingezet om het gezichtsverlies van de minister te beperken.

Wat betreft de inleiding van de opbouw, heeft de minister de keuze uit drie verschillende mogelijkheden: de aandacht trekken (‘attentum’), de welwillendheid van het publiek te verhogen (‘benevolum’) en duidelijk maken wat de luisteraar van de redevoering kan verwachten (‘docilem’) (Andeweg & de Jong, 2004). De institutionele context maakt dat de welwillendheid van het publiek verhogen de meest logische keuze voor de minister is. Zowel de aandacht trekken als duidelijk maken wat de minister in zijn verklaring gaat vertellen is niet nodig: door de (lange) discussie voorafgaand aan de verklaring heeft de minister al alle aandacht. De welwillendheid verhogen fungeert hier tevens als middel om gezichtsverlies te beperken: de minister gaat zijn aftreden rechtvaardigen en door zo zijn verklaring te beginnen heeft hij het publiek al goed gestemd.

Daarnaast kan de minister verschillende linguïstische middelen inzetten om ervoor te zorgen dat hij zijn gezichtsverlies beperkt. De Bruin (2014) stelt dat taal een groot machtsmiddel in de politiek is en beargumenteert daarnaast waarom taal er zoveel toe doet. Volgens hem beïnvloedt taal de manier waarop je naar de werkelijkheid kijkt. Daarnaast roept taal associaties en oordelen op met betrekking tot een bepaald onderwerp. Volgens De Bruin (2014) maakt de frequentie van het besproken onderwerp niet uit, maar wel hoe het besproken wordt. Zo kunnen woordparen hetzelfde betekenen, maar andere associaties oproepen. Daarnaast stelt de Bruin (2014) dat taal een werkelijkheid creëert die een politicus voor ogen heeft. Een minister kan bijvoorbeeld spreken over ‘ontslag indienen’ en ‘het neerleggen van een functie’, waarbij de eerste variant een duidelijk negatievere lading heeft. Hiermee zet de minister taal in om zijn ethos te vergroten. Het voorbeeld van de apologie van Aantjes van Braet (2004) hieronder maakt dit duidelijk. Door afstand te nemen van de fouten die hij heeft gemaakt, probeert hij zijn eigen imago te beschermen.

(31)

“Ik ben niet fout geweest, ik heb fouten gemaakt.”

Daarnaast zorgt het grote en verscheidene publiek ervoor dat de minister ervoor dient te zorgen dat de verklaring voor iedere mogelijke luisteraar begrijpelijk is. Ook hier spelen linguïstische middelen een grote rol. De minister dient er bijvoorbeeld voor te zorgen dat te veel politieke vaktaal wordt vermeden.

Het inzetten van herhaling als stilistisch middel kan eveneens worden verklaard door het willen rechtvaardigen van het aftreden en het beperken van gezichtsverlies. Herhaling zorgt er namelijk voor dat onderwerpen extra worden belicht. Perelman & Obrechts-Tyteca (1969) noemen dit effect ook wel presence: herhaling maakt een onderwerp waarover wordt gesproken ‘present to the mind.’ Hierdoor onthoud je de bijbehorende woorden beter. De minister kan dus delen in zijn verklaring door middel van herhaling extra belichten die het aftreden rechtvaardigen en zijn gezichtsverlies beperken.

Vanwege de grote impact van de verklaring, is het ten slotte van belang dat de minister structuur aanbrengt in zijn verklaring. Op deze manier wordt de aandacht van de luisteraar vastgehouden. Structuur kan worden aangebracht door pauzes in te zetten tussen verschillende delen van de verklaring. Indirect zet hij hiermee witregels tussen delen van de verklaring. Omdat de luisteraars in deze context geen mogelijkheid hebben om de geschreven tekst in te zien, is dit van grote waarde. Door op deze manier structuur aan te brengen in de verklaring zorgt de minister ervoor dat de luisteraar minder makkelijk de draad kwijtraakt (https://www.tekstory.nl/tekst-redigeren/).

4.4 Conclusie

In dit hoofdstuk heb ik de institutionele precondities beschreven voor strategisch manoeuvreren in het tekstgenre ‘verklaringen van noodgedwongen aftredende ministers in de Tweede Kamer’. Hiervoor heb ik de drie aspecten van strategisch manoeuvreren beschreven. Wat betreft het topisch potentieel, is het ten eerste van belang dat de minister beargumenteert en daarmee rechtvaardigt waarom hij aftreedt. Hiermee voldoet hij aan het communicatieve hoofddoel van de verklaringen. Daarnaast heeft de minister de mogelijkheid om de retorische middelen (logos, ethos en pathos) in te zetten ter ondersteuning van de rechtvaardiging van het aftreden. Hierbij worden de argumenten op een logische manier weergegeven, wordt de geloofwaardigheid van de spreker verhoogd en wordt er ingespeeld

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ook de rol van sociale problemen in de relatie tussen emotionele competentie en de ontwikkeling van psychische problemen (hoofdstuk 4) en de invloed van sociale vaardigheden op de

Dit vraagt van hen een grote professionaliteit in het bewust en actief aandacht schenken aan het mogelijk maken van ontmoetingen tussen gezinnen (Geens et al., 2018). Al deze

[r]

Responsgroepen voor de gevoeligheid van soorten voor klimaatverandering 33 4.1 Afbakening analyse responsgroepen 33 4.2 Temperatuurstijging leidt tot areaalverschuivingen 34

In de eerste twee bijdragen gaan Cyrille Fijnaut en Jan Wouters in op de crises waarmee de Europese Unie momenteel wordt geconfronteerd en op

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat veel organisaties in de quartaire sector brieven registreren (van 51% in het onderwijs tot 100% of bijna 100% in iedere sector in het