• No results found

Het faillissement van Isaacq Foucquier

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het faillissement van Isaacq Foucquier"

Copied!
67
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het faillissement van Isaacq Foucquier

(1675-1676)

Scriptie master geschiedenis gouden eeuw UvA Marlies Biemans

Studentnummer 11929081 December 2018

(2)

2 Afbeelding voorpagina: Artus Quellinus, Icarus, 1655, reliëf in marmer, Desolate

Boedelkamer in het Paleis op de Dam, Amsterdam.

Inhoudsopgave

1 Inleiding ... 4

1.1 Het faillissement in de zeventiende eeuw ... 6

1.2 Het faillissement van Isaacq Foucquier ... 8

1.3 Krediet als voorwaarde voor een faillissement ... 10

1.4 Bronnen en aanpak ... 11

2 Van koopman tot huisbaas ... 13

2.1 De herkomst van de familie Foucquier... 15

2.2 De familie als kern van het netwerk ... 17

2.3 De straatvaart: Foucquier als koopman en reder ... 20

2.4 De risico’s van de straatvaart: Piraterij en kaapvaart ... 23

2.4.1 Geen risicospreiding in de partenrederij ... 23

2.4.2 Het vergroten van risico’s door zeeverzekering ... 24

2.4.3 Vertrouwen in kanonnen ... 25

2.4.4 Pleidooi voor eskaders, directeur van de Levantse handel en College van Commercie ... 26

2.5 Risicospreiding door diversificatie ... 27

2.5.1 West-Indië ... 27

2.5.2 Onroerend goed beleggingen ... 28

2.5.3 De marmerindustrie ... 31

2.6 Conclusie ... 33

3 Het faillissement van Isaacq Foucquier ... 36

3.1 De procedure van het faillissement in 1675 ... 38

3.2 De bronnen van het faillissement van Isaac Foucquier in 1675/76 ... 40

3.3 De procedure van het faillissement van Isaacq Foucquier... 42

3.4 De aanvang van de problemen van Foucquier ... 44

3.5 Oorzaken van het faillissement: De economische factoren ... 47

3.6 Oorzaken van het faillissement: Mismanagement? ... 48

3.6.1 Aanpassing van de bedrijfsstrategie in 1669 ... 48

(3)

3

3.6.3 Eerste liquiditeitscrisis afgewend ... 49

3.6.4 Hoe failliet was Foucquier: de opbrengsten van het faillissement ... 50

3.7 Oorzaken van het faillissement: problemen bij gelieerde ondernemingen ofwel het faillissement van Hendrik Lourensz Spiegel ... 53

3.8 De schuldeisers onder de loep ... 54

3.9 Conclusie ... 57 4 Conclusie ... 59 5 Literatuur ... 62 6 Bronnen ... 66 6.1 Afkortingen ... 66 6.2 Archiefbronnen ... 66 6.3 Bronnenuitgaven ... 67

(4)

4

1 Inleiding

Isaacq Foucquier kleedde zich goed, zoals dat gebruikelijk was voor een aanzienlijk koopman. Zijn bovenkleding was van de beste kwaliteit, zoals de innocent, een soort korte wambuis met bijbehorende broek die tot 1675 in de mode was. Maar ook de onder- en tussenlagen zoals de hemdrock waren van dure stoffen zoals satijn en zijde. Isaacq hield niet alleen van kwaliteit maar was ook modieus en ging met zijn tijd mee. Hij had de opvolger van de

innocent, de rock die rond 1665 populair werd al in zijn garderobe.1 Als overkleding droeg hij mantels in diverse kleuren met luxe voeringen zoals armozijn en felp ofwel zijde en velours. Felp kwam oorspronkelijk uit Genua, een van Foucquiers meest bezochte havens.2 Voor binnenshuis had Isaacq een blauw-gele zijde Japanse rock met een blauwe zijde voering, een soort gevoerde kamerjas van kostbare stof, geïnspireerd op de kimono. In de tweede helft van de zeventiende eeuw kwam deze in zwang onder heren van stand.3 Nadat Isaacq in juni 1675 failliet was gegaan werd al zijn kleding samen met zijn huisraat en meubelen verkocht om zijn schuldeisers te betalen.4 Het moet als een vernedering hebben gevoeld toen zijn rode fluwelen slaapmuts met goud en zilver kant en zijn ‘bondelken beffen soo met en sonder cant’ per opbod werden verkocht, om maar niet te spreken van zijn onderbroeken.5 Maar kleding was kostbaar in de zeventiende eeuw. Deze veiling was de prijs die hij moest betalen om als gefailleerde weer te worden gerehabiliteerd.

1 J.H., der Kinderen-Besier, Spelevaart der mode, de kledij onzer voorouders in de zeventiende eeuw,

(Amsterdam, 1650), 170, 208.

2 M. de Winkel, Fashion and Fany, Dress and meaning in Rembrandt’s paintings, (Amsterdam, 2006), 352. 3 Ibidem, 50, 224. A., Gerritsen, ‘Domesticating goods from overseas: global material culture in the early

modern Neterlands’, Journal of design history, vol. 29 No. 3, 228-244, aldaar 233-234.

4 GAA, 5072, Archief van de Commissarissen van de Desolate Boedelkamer, inv. 1583, 350, Isaacq Focquier,

1676 januari 11.

5 De kleding van Isaacq Foucquier werd opgesomd in zijn boedelinventaris die op 11 en 12 juni 1675 werd

opgemaakt in zijn huis aan de nieuwe Prinsengracht, nu bekend als Prinsengracht. GAA, 5072, inv. 603, ‘2M’ register van inventarissen, f. 108r-121r. De inventaris werd op 14 september 1675 aangevuld met een nadere specificatie van de marmeren platen, GAA, 5072, inv. 602, ‘2L’ inventarissen 1674-1676, f. 144v-146r. Op 20 maart 1676 (er staat 1675 maar dit is waarschijnlijk een vergissing omdat Foucquier toen nog niet failliet was en het register op chronologische volgorde is bijgehouden) werd er een specificatie van kleding ‘behorende ten lijve van Isaacq Focquier’. Bij sommige kledingstukken is het niet duidelijk of de specificatie een nadere

omschrijving is of een nieuw kledingstuk. Bij de eerste inventaris zat een kist met kledingstukken op het ‘comptoir’ op slot. In de specificatie stonden de meest kostbare kledingstukken. Dit betrof ook een Japanse Rock. De blauw gele zijde Japanse Rock met blauwe zijde voering wordt genoemd in de eerste inventaris, een wijde Japanse Rock in de specificatie. GAA, 5072, inv. 603, f. 115v-116r. GAA, 5072, inv. 602, f. 236.

(5)

5

Figuur 1 De innocent maakte deel uit van het

Rhingravekostuum. Ook de overige kledingstukken zoals bef, hemd, broek, linten, kousen en mantel kwamen voor in de inventaris van Foucquier. Deze prent behoorde tot een serie van ca. 24 kostuumprenten, uit Figures a la mode dédiées a Mr Le Duc de Bourgogne, uitgegeven door Etienne Jeaurat, Parijs, ca. 1685. Bron: Sébastien Leclerc (I), Man bij muurtje, gekleed in een rhingrave kostuum en wijde mantel, ca. 1685, ets, h 111mm × b71mm. Rijksmuseum Amsterdam. (objectnummer RP-P-2009-2054)

Figuur 2 Een voorbeeld van een Japanse rok. Dit exemplaar was oorspronkelijk van dieppaars. De rok was van zijde met ingeweven bloemen van gouddraad, sjaalkraag en een langwerpige overslag tot driekwart van de lengte, met een voering van groene tafzijde. Bron: Huisjas, anoniem, ca. 1675 - ca. 1702, zijde, l 154cm, Rijksmuseum Amsterdam. (objectnummer NG-NM-1106).

Hoe was het mogelijk dat een ogenschijnlijk welvarende koopman als Isaacq Foucquier failliet ging? In deze scriptie zal ik de casus van Isaacq Foucquier onderzoeken. Wat waren de oorzaken van het faillissement van Isaacq Foucquier en hoe zag zijn bedrijfsvoering eruit? Er is geen persoonlijk archief van Isaacq Foucquier of zijn familie overgeleverd. Foucquier was daarmee geen uitzondering. Van het merendeel van de Amsterdamse kooplieden uit de zeventiende eeuw is geen archief of administratie bewaard gebleven. Doordat Foucquier het karakteristieke grachtenpand, Huis Marseille, heeft gebouwd met een bijzondere

gevelsteen, een plattegrond van Marseille in reliëf, komt zijn naam nog voor in de

geschiedschrijving van Amsterdam. Zonder dit grachtenpand was hij hoogstwaarschijnlijk verdwenen in de zee van onbekende kooplieden en ondernemers, die in de zeventiende eeuw de Republiek zoveel economisch élan heeft gegeven.

Onderzoek naar oorzaken van faillissementen in de zeventiende eeuw is een onontgonnen gebied. De conjunctuur alleen is onvoldoende verklaring. Waarom gaat het ene bedrijf in identieke omstandigheden wel failliet en een ander niet? De zeventiende eeuw staat bekend

(6)

6 als economisch succesverhaal. In de geschiedschrijving wordt de ‘gouden eeuw mentaliteit’, een houding van onverschrokken ondernemerslust geroemd. Maar niet alles was van goud in de zeventiende eeuw. Er ging ook zakelijk wel eens wat mis. Juist de

bedrijfsgeschiedenissen van kooplieden waar het niet goed mee afliep, kan het beeld over het economische succesverhaal van de gouden eeuw complementeren en aanscherpen. In deze scriptie maak ik een begin met één casus, het faillissement van Isaacq Foucquier. 1.1 Het faillissement in de zeventiende eeuw

Toen Isaacq Foucquier in 1675 failliet ging was dat een persoonlijk drama, maar hij beging daarmee geen misdaad. Als hij honderd jaar eerder failliet was gegaan was dit anders geweest. Goswinn Moll beschreef in zijn studie naar het ‘failliten-recht‘ hoe het

insolventierecht in de zestiende eeuw vooral was gericht op het straffen van de bankroetier. Die straffen waren niet mild. Als een bankroetier op de vlucht sloeg voor zijn crediteuren werd hij ter dood veroordeeld door ophanging, zelfs als zijn schulden helemaal werden afbetaald. Op het helpen van een bankroetier stond geseling en het sluiten van een akkoord tussen de schuldenaar en zijn schuldeisers over een gedeeltelijke betaling van de schuld, was verboden. In praktijk werden deze regels niet even rigoureus toegepast omdat deze aanpak voor de gedupeerde kredietverschaffers totaal geen soelaas bood. In de zeventiende eeuw vond de praktijk zijn weerslag in de instituties en verordeningen en kwamen de rechten van de crediteuren meer op de voorgrond.6

In 1627 werd besloten om de desolate boedelkamer op te richten die uiteindelijk in 1643 voor het eerst in functie trad.7 Hun taak was onder andere om zoveel mogelijk geld uit de failliete boedels terug te vorderen en dit over de rechthebbende crediteuren te verdelen. In 1659 kwam een nieuwe ‘Instructie en ordonnantie voor Commissarissen van de desolate boedels’ tot stand, de ordonnantie waar het faillissement van Isaacq Foucquier onder viel. De belangrijkste toevoeging was het uitwerken van het akkoord dat tussen de crediteuren en de gefailleerde werd gesloten waarna de schuldenaar weer vrij was om te handelen.8 Over Engelse faillissementen in de achttiende eeuw, de Britse economische hoogtijdagen, is een uitgebreide studie verschenen, ‘Risk and Failure’ van Julian Hoppit. Hoppit ziet een duidelijke relatie tussen economische groei en de ontwikkeling van het insolventierecht in Engeland, dat zich op eenzelfde manier ontwikkelde als in het zeventiende-eeuwse

Nederland. Het besef drong door dat een economie niet kon bloeien zonder ondernemers die risico namen, wat onvermijdelijk ertoe leidde dat ook eerlijke personen in financiële problemen konden komen. Engeland kende geen ‘eerlijke’ bankroetiers. Een bankroetier was per definitie oneerlijk anders zou hij wel coulance hebben gekregen van zijn

crediteuren, was de gedachte. Dit leidde tot de ongewenste situatie dat de gevangenissen

6 Moll baseert zich op plakkaten van Karel V uitgegeven in 1531 en 1540. G. Moll, De desolate boedelskamer te

Amsterdam. Bijdrage tot kennis van het oud-Hollandsch failliten recht, Academisch proefschrift, (Amsterdam

1879), 1-9. Voor akkoorden zie A.C. Lagerwey, Het accoord van den gefailleerde met zijne schuldeischers, Academisch proefschrift, (Utrecht, 1862), 58, 59.

7 Moll, De desolate boedelskamer te Amsterdam, 17.

8 W.F. H., Oldewelt, 'Twee eeuwen Amsterdamse faillissementen en het verloop van de conjunctuur (1636 tot

1838)', Tijdschrift voor geschiedenis, 75 (1962), 421-435, aldaar 421-423. In de ordonnantie van 1643 kwam het akkoord voor, maar zonder nadere omschrijving. Moll, De desolate boedelskamer te Amsterdam, 21-21.

(7)

7 uitpuilden met schuldenaren, aangezien een gevangene nu eenmaal geen mogelijkheden heeft om schulden af te betalen. In de Britse faillissementswet van 1706 werd een duidelijk onderscheid gemaakt tussen oneerlijke en eerlijke bankroetiers. De oneerlijke bankroetier kreeg de galg in het vooruitzicht terwijl de eerlijke bankroetier bevrijd werd van zijn schulden, beschermd werd tegen gevangenneming en zelfs een gedeelte van zijn boedel mocht houden in ruil voor zijn volledige medewerking. De belangen van de bankroetier en de crediteuren kwamen meer in balans.9

Nogal verrassend kwamen Hoppit en de Amsterdamse archivaris Oldewelt, die onderzoek heeft gedaan naar Amsterdamse faillissementen, tot andere conclusies over de relatie tussen de conjunctuur en het aantal faillissementen. Volgens Hoppit nam het aantal faillissementen in Engeland in de loop van de achttiende eeuw sterk toe onder invloed van de economische groei. Nationale vooruitgang bleek hier geen garantie voor individueel succes. Hoppit verklaarde zijn opmerkelijke onderzoeksuitkomst, door te stellen dat ondernemers hogere risico’s namen in tijden van uitbundige economische groei. De

onderneming zelf was niet alleen risky, het gedrag werd riskier. Daarnaast waren oorlog en het opdrogen van toegang tot krediet de belangrijkste oorzaken voor faillissementen.10 Dit stond haaks op Oldewelt, die zag juist een sterk verband tussen de toename van het aantal faillissementen en periodes van conjuncturele neergang.11 Dit sluit aan bij onze logica en de manier waarop wij tegenwoordig tegen faillissementen aankijken, namelijk als een gevolg van economisch moeilijke tijden.

De Nederlandse literatuur over faillissementen in de zeventiende eeuw behandelt vooral het proces van het faillissement. Moll besprak in zijn proefschrift de ontwikkeling van het

Amsterdamse faillissementsrecht van 1643 tot 1811. Hij richtte zich vooral op de

ordonnantie van 1777 omdat deze de basis vormde van het huidige faillissementsrecht. Het faillissement van Isaacq Foucquier viel onder de ‘Instructie ende ordonnantie voor

Commissarissen van de desolate boedels’ van 165912. Deze ordonnantie bleef maar liefst tot 1777 van kracht. Moll zag de instructie van 1659 als voorloper van deze meer uitgebreide ordonnantie.13 Molls werk was de basis voor latere auteurs zoals Oldewelt en van Eeghen. Omdat er zoveel meer bekend is over de ordonnantie van 1777, ontvangt deze in de literatuur de meeste aandacht.14

De Amsterdamse archivaris Oldewelt onderzocht de relatie tussen conjunctuur en

faillissementen. Hij stelde daarvoor een meerjarige reeks op, lopend van 1636 tot 1838, van het jaarlijks aantal faillissementen. Dit was geen eenvoudige optelsom. Zowel de

faillissementsprocedures veranderden, zoals het aantal formele stadia dat werd doorlopen, evenals de manier van administreren. Oldewelt heeft de archiefblokken van de desolate

9 J. Hoppit, Risk and Failure in English Business 1700-1800, (Cambridge 1987), 19-23, 29-36. 10 Ibidem, 178-179.

11 Oldewelt, 'Twee eeuwen Amsterdamse faillissementen‘, 430.

12 Instructie ende ordonnantie voor Commissarisen van de desolate boedels, (Amsterdam, 1659). 13 Moll, De desolate boedelskamer, 126.

(8)

8 boedelkamer op inhoud onderzocht om zo tot een vergelijkbare reeks te komen. De stadia die een faillissement in 1675 doorliepen waren in grote lijnen,

1. De onder curatele stelling

2. Het al dan niet vaststellen van een akkoord met de crediteuren 3. De liquidatie van de boedel

4. Repartities, de terugbetaling aan de crediteuren

Om over een langere periode tot vergelijkbare cijfers te komen, greep Oldewelt aan bij het stadium van sequestratie, een term waarmee het de inbewaringstelling van de boedel werd aangeduid vanaf 1777. Lang niet alle boedels werden geliquideerd, maar ze werden vanaf 1777 wel allemaal gesequestreerd. Hoewel in de zeventiende eeuw deze term niet werd gebruikt, was er impliciet wel een dergelijke periode. Voor de periode 1645-1705 maakte Oldewelt daarom gebruik het register van verlening van curatele.15

In reactie op Oldewelt, die met zijn publicatie de aandacht vestigde op al het moois dat in het desolate boedelkamerarchief is te vinden, publiceerde Chris van Eeghen een beschrijving van het faillissement van de firma Coenraad & Hendrick van Son uit 1762. Hoewel ook het faillissement van Van Son onder de instructie van 1659 viel, vond deze déconfiture ongeveer een eeuw later plaats dan Foucquiers faillissement. Gewoonterecht had zich intussen

waarschijnlijk verder ontwikkeld. De casus van Van Son speelde in de achttiende eeuw, waarin veel meer materiaal is opgeschreven en bewaard. Van Eeghen heeft zijn betoog geschreven met als centrale leidraad het kapitaalboek der curators. Hierin zijn alle gegevens over één faillissement verzameld met verwijzingen naar de diverse registers.16 Informatie over de aanvraag van het faillissement en de belening van goederen staan hierin. Dit document is helaas niet bewaard in de zeventiende eeuw. Het faillissement van Van Son geeft wel een heldere procesbeschrijving van één faillissement. Verdere literatuur over de achttiende -eeuwse faillissementen is hier verder buiten beschouwing gelaten.

1.2 Het faillissement van Isaacq Foucquier

Isaacq Foucquier ging failliet in 1675 na een leven als koopman tijdens de hoogtijdagen van de gouden eeuw. Hoe verhield de casus van Isaacq Foucquier zich tot de andere

faillissementen in 1675?

15 Oldewelt, 'Twee eeuwen Amsterdamse faillissementen’, 427-428.

16 Chr. P., van Eeghen, ‘Het faillissement der firma Coenraad & Hendrick van Son in 1762’,

(9)

9

Figuur 3 Totaal aantal onder curatele stellingen in Amsterdam per jaar, op basis van het register van verlening van curatele. Bron: Oldewelt, 'Twee eeuwen Amsterdamse faillissementen', 423.

Foucquier was in 1675 één van de 137 onder curatele stellingen dat jaar. Het aantal onder curatele stellingen in 1675 lag boven het gemiddelde, maar het was geen uitzonderlijk slecht jaar. In de tweede helft van de zeventiende eeuw, de periode van 1645 tot 1705 waren er per jaar gemiddeld 100 onder curatele stellingen. De uitschieters rond de eerste drie Engelse Zeeoorlogen (1652-54) (1665-67) (1672-74), zijn duidelijk zichtbaar in bovenstaande grafiek, waarbij ‘het rampjaar’ 1672 geen grotere impact op het aantal faillissementen had dan de tweede Engelse oorlog.

Figuur 4 Omvang van Amsterdamse faillissementen in 1675-76. De rode lijn is het faillissement van Foucquier. Bron: GAA, 5072, inv. 1161, f.400-428.

Het eindstadium van een faillissement waren de repartities, de uitkeringen aan de

(10)

10 repartitieboek, op het moment dat aan zijn schuldeisers de eerste uitkering werd gedaan. In de grafiek zijn de repartities van 1675 en 1676 weergegeven. De uitkeringen van grotere faillissementen vonden vaak over meerdere jaren plaats. In de grafiek staan dus ook faillissementen die eerder zijn begonnen en waarover nog een significante (meer dan 10%) uitkering werd gedaan in 1675-76. De totale schuld is weergegeven zoals deze is opschreven in het repartitieboek en bestond uit de totale hoofdsom van alle schulden die in het

faillissement vielen, de uitstaande rente tot het moment van onder curatele stelling en de agiokosten. In 1676 stonden slechts drie repartities in het boek, in 1675 zesendertig. Drie repartities zijn niet meegenomen in deze grafiek. Twee repartities betroffen een niet significant restant van een eerder faillissement, een is een boete omdat de betreffende crediteuren toch niet preferent bleken te zijn.

Het faillissement van Foucquier was met een totale schuld van fl. 135.158 met grote

voorsprong de grootste déconfiture in 1675-76.17 De helft van de faillissementen was kleiner dan fl. 1.000 ofwel minder dan 1% van het faillissement van Foucquier. Dit komt overeen met Oldewelt die een faillissement van meer dan fl. 100.000 uitzonderlijk groot vond. Van de vijf grootste bankroetiers zijn er drie koopman, één cassier en van één persoon is zijn beroep niet duidelijk18. De kleinere gefailleerden hebben uiteenlopende beroepen zoals wijnkoper, winkelier en turfdrager.19 Bij de omvangrijke faillissementen zijn kooplui dus duidelijk oververtegenwoordigd.

Het faillissement van Isaacq Foucquier is vanwege zijn omvang een interessante casus. Tegelijkertijd is hij een representant van de grootste groep aanzienlijke bankroetiers, de kooplieden.

1.3 Krediet als voorwaarde voor een faillissement

Om failliet te gaan moet iemand een schuld hebben. Je moet een verplichting hebben om terug te betalen waar je niet aan kan voldoen. Zonder schulden ga je niet failliet. Om schulden te kunnen maken moet iemand bereid zijn om aan jou geld te lenen. Een

kredietmarkt is in die zin een voorwaarde voor een faillissement. Hoppit refereerde hier ook aan in zijn onderzoek.

De Amsterdamse kredietmarkt in de zeventiende eeuw was goed ontwikkeld. De Vries en Van der Woude omschrijven in hun toonaangevende boek over de Nederlandse economie, de kredietmarkt in de zeventiende eeuw als een netwerk van financiële transacties die

17 De schuld van Isaacq Foucquier in het repatitieboek bedroeg fl. 135.158. Dit is de initiële schuld van fl.

127.842 bij zijn faillissement plus vorderingen die nadien nog werden ingediend. In het geval van Foucquier vooral verliezen op partijen ‘gallen’, galnoten de grondstof voor inkt. GAA, 5072, inv. 1161, f. 421, 424-427.

18 Isaacq Foucquier was koopman. Van Charles Noe is zijn beroep onbekend, zijn schuld bestond uit niet nader

gespecificeerde obligaties. Pieter Meijndertsz had veel schulden die hij ‘als cassier heeft ontvangen’. Isaac en Jacob Momma habben crediteuren in oa Hamburg wat duidde op internationale handel. Lambertus van Till was canneverkoper met ook crediteuren in Hamburg. GAA, 5072, inv.1161, f. 421, 424-427, 420, 338, 371, 174, 423, 417, 406.

(11)

11 huishoudens met elkaar verbond. Tevens geven zij aan dat over het functioneren van deze financiële markt weinig bekend is.20 Recent onderzoek heeft dit hiaat opgevuld.

In de zeventiende eeuw kwam er een systeem tot bloei, het zogenaamde ‘direct finance’, waarbij geld rechtstreeks werd uitgeleend tussen degene die geld wilde investeren en een lener. Om dit te vergemakkelijken waren er standaard voor geprinte contracten in omloop. Aanvankelijk werd er vooral geleend binnen het eigen netwerk van familie, kerkgenootschap of zakelijke contacten, maar als dit netwerk niet langer voldeed, werd er ook gebruik

gemaakt van een makelaar die bemiddelde bij de transactie.21 Dit systeem bleek zo efficiënt, dat hierdoor in tegenstelling tot andere handelscentra zoals Antwerpen en Londen, in Amsterdam geen banken ontstonden die geld innamen en uitleenden.22 Deze ‘direct finance’- markt ging een stap verder dan eerdere kredietverschaffing die vooral verbonden was aan het voorfinancieren van handelswaar via zogenaamde wisselbrieven.23 In de zeventiende eeuw kwamen leningen steeds meer los te staan van één specifieke

handelstransactie. Voor kooplieden was het relatief makkelijk om van veel verschillende personen geld te lenen.

Bij het onderzoek naar Foucquier is er ruim aandacht voor de herkomst van zijn leningen en de opbouw van zijn kredietportefeuille. Hoewel dit niet de onderliggende oorzaak was van zijn faillissement, was de directe aanleiding wel een crediteur die het geloof of geduld verloor bij Isaacq Foucquier.

1.4 Bronnen en aanpak

Deze scriptie is voornamelijk gebaseerd op archiefonderzoek. De bedrijfsgeschiedenissen van ondernemers waarmee het zakelijk mis is gegaan, liggen verborgen in het archief van de ‘Commissarissen van de Desolate Boedelkamer’.24 Hierin worden de archiefstukken van Amsterdamse faillissementen over de periode 1617-1897 bewaard. De stukken uit de zeventiende eeuw zijn lastig toegankelijk. Niet alleen het handschrift is uitdagend, maar er ontbreken ook cruciale stukken in het archief, waardoor de wel aanwezige gegevens ten eerste lastig zijn te vinden en ten tweede moeilijk zijn te interpreteren. Zo ontbreekt bijvoorbeeld over de periode tot 1712 ‘het kapitaalboek der curators’, het centrale

document waarin het verloop van een faillissement werd opgetekend.25 Een onderzoek naar een zeventiende-eeuws faillissement is hierdoor vooral veel speurwerk. Handmatig zijn de inventarissen van de jaren 1675-76 onderzocht op gegevens over Foucquier. Deze zijn vervolgens gerangschikt op datum en met de procesbeschrijving van Moll, Oldewelt en van Eeghen in het achterhoofd, kon er betekenis worden gegeven aan de informatie. Ook voor de zeventiende eeuw bleek het mogelijk om een faillissement te reconstrueren.

20 J. de Vries, A. van der Woude, Nederland 1500-1815, de eerste ronde van moderne economische groei, 3e

druk (Amsterdam, 2005), 173.

21 C. van Bochove , H. Kole, ‘Uncovering Private Credit Markets: Amsterdam, 1660-1809’, Tijdschrift voor sociale

en economische geschiedenis, Vol.11 No.3 (2014), 39-72.

22 O.Gelderblom, J. Jonker, C. Kool, ‘Direct finance in the Dutch golden age’, Economic History Review, 69, 4

(2016), 1178–1198.

23 De Vries, Nederland 1500-1815, 169-170. 24 GAA, 5072.

(12)

12 Het verslag bestaat uit twee gedeelten. In hoofdstuk 2 wordt de persoonlijke achtergrond en familie van Isaacq Foucquier besproken. Hierna volgt de bedrijfsvoering, zijn bedrijfsrisico’s en de maatregelen die hij nam om die risico’s in te dammen. Zijn netwerk wordt in kaart gebracht om de relatie tot zijn crediteuren in het volgende hoofdstuk te kunnen

onderzoeken. In hoofdstuk 2 is veel gebruik gemaakt van bronnen uit het notarieel archief over de meest uiteenlopende onderwerpen. Stukken gingen bijvoorbeeld over de aankoop van schepen, een ruzie met zijn zwager en een arbitragezaak met de afgezand van de koning van Denemarken. De aanvankelijke aanzet is gegeven door de archiefkaartjes van Simon Hart26, waarna de notarissen waar gegevens vandaan kwamen via diverse indices verder zijn uitgekamd. Het archief van zijn familienotaris Joost van de Ven, waar Foucquier zijn

testamenten heeft opgesteld, is helemaal onderzocht. Uit de verschillende indexen van het gemeentearchief Amsterdam zijn gegevens verzameld. Andere Amsterdamse archieven zoals Burgemeesters en thesaurieën zijn gebruikt, evenals de bronnenuitgave van de Levantse handel.

De bespreking en analyse van het faillissement volgt in hoofdstuk 3. De

faillissementsprocedure van 1659 komt hierin aan bod evenals procedure die Isaacq heeft doorlopen. Kennis hierover is noodzakelijk om de archiefbronnen te kunnen interpreteren. De oorzaken van het faillissement worden onderzocht aan de hand van de indeling zoals die wordt gehanteerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Met behulp van een

liquidatiebalans wordt onderzocht hoe diep Foucquier nu eigenlijk in de schulden zat. De crediteuren worden onder de loep genomen om te achterhalen wie het faillissement heeft opgestart. De belangrijkste bron voor dit hoofdstuk is het archief van de Desolate

boedelkamer, die in hoofdstuk 3 inhoudelijk wordt besproken. Deze gegevens worden aangevuld met informatie uit de Wisselbank en het archief van Schout en schepenen.

26 GAA, 30452: Archief van S. Hart: (gedeeltelijke) toegang op de notariële archieven. Met dank aan Maarten

(13)

13

2 Van koopman tot huisbaas

Isaacq Foucquier was niet bang uitgevallen. Om in de jaren 30 van de zeventiende eeuw aan boord van een houten schip naar de Middellandse Zee te varen was moed nodig. Niet alleen storm en ziekte maakte deze reizen tot een hachelijke onderneming, ook de door de vijand gesteunde piraterij was een groot gevaar. De Republiek had de oorlog met Spanje immers weer hervat en kapers bij Duinkerken loerden op de transportschepen die vol met

handelswaar van en naar de Middellandse Zee zeilden. In het Middellandse Zeegebied wachtten weer kapers van ander pluimage, vooral afkomstig uit Barbarije, het huidige Tunis en Algiers.

In 1636 was Isaacq Foucquier op 22-jarige leeftijd een van de bevrachters van het schip ‘de Neptunus’ met Marseille als bestemming. Hij had een jaar ervoor zijn testament opgemaakt en was afgereisd naar Marseille.27 De hoofdbevrachter was waarschijnlijk Caspar Ruts, wiens familie handelde op Archangel in Rusland. Caspar bevrachtte samen met zijn vader Nicolaes vanuit Amsterdam de schepen, in Archangel stuurde de broer van Caspar, David, de schepen vol met nieuwe vracht weer retour.28 Minder bekend is dat zij ook voeren op de

Middellandse Zee. In 1630 ging dit mis. Het schip ‘het zwarte Kalff’ werd op zijn reis van Archangel naar Livorno gekaapt en het schip ‘de Dolphijn’ verongelukte op weg naar Marseille.29 Gelukkig haalde ‘de Neptunus’, met waarschijnlijk Isaacq Foucquier aan boord, het wel. In 1636 was Isaacq Foucquier in ieder geval in Marseille gearriveerd.30

Voor de Franssprekende Foucquier was de samenwerking met de familie Ruts een mooie kans om contacten te leggen in de Franse havenstad. Misschien zeilde hij op en neer, maar waarschijnlijk is hij een aantal jaren in Marseille gebleven als zaakgelastigde van Ruts. Het is mogelijk dat hij hier ook voor andere Nederlandse kooplieden werkte. In 1643 zei Foucquier het buitenlandse bestaan definitief vaarwel. Hij handelde het laatste schip van Ruts af in Marseille, waarna hij zich definitief in Amsterdam vestigde als zelfstandig koopman. In 1643 opende hij een rekening bij de Amsterdamse wisselbank.31

Tweeëndertig jaar na aankomst in Amsterdam ging Isaacq Foucquier failliet. Over dit faillissement gaat deze scriptie. Een faillissement is slechts een momentopname, de uitkomst van al wat ervoor is gebeurd. Om Foucquiers faillissement te begrijpen is het daarom noodzakelijk om zijn bedrijfsvoering en de daaraan verbonden risico’s te

doorgronden. In dit hoofdstuk wordt de ondernemingsgeschiedenis van Isaacq Foucquier gereconstrueerd vanaf het moment dat hij een rekening opende bij de Amsterdamse wisselbank in 1643 tot aan zijn faillissement. Hoe zag de bedrijfsvoering van Isaacq

27 GAA, 5075 Archief van de Notarissen ter Standplaats Amsterdam, 48 Joost vd Ven, inv. 1114, f. 193r-194r. In

zijn testament in 1655 wordt zijn vorige testament van 1 juli 1635 ingetrokken.

28 Veluwenkamp, J.W., Archangel, Nederlandse ondernemers in Rusland 1550-1785, (Maastricht 2000), 101. 29 GAA, 5075, 27 Jan Warnaertz, inv. 698, f. 166-169.

30 GAA, 5075, 48 Joost vd Ven, inv. 1095, f. 402.

31 In de index op 1641 komt Isaacq Foucquier niet voor. In de index van de eerste helft van 1644 wordt een

saldo van Isaacq Foucquier overgeboekt van het vorige jaar. Isaacq heeft dus in 1642 of 1643 een rekening geopend bij de wisselbank.GAA, 5077archief van de wisselbank, inv. 696-698. Waarschijnlijk in 1643 omdat hij daarvoor nog voor Ruts een schip afhandeld in Marseille.GAA, 5075, 48 Joost vd Ven, inv. 1095, f. 402.

(14)

14 Foucquier eruit, wat waren de bedrijfsrisico’s en welke strategieën volgde hij om de risico’s te beheersen?

Omdat Foucquier zelf geen archief heeft nagelaten, heb ik veel gebruik gemaakt van het notarieel archief. De stukken over bijvoorbeeld verzekeringscontracten,

bevrachtingscontracten en geschillen, gingen echter niet alleen over Foucquier, maar ook over zijn zakenpartners, zijn netwerk. Hetzelfde was het geval bij de bronnen uit de Levantse handel. Juist deze netwerken waren van groot belang voor kooplieden. Kooymans omschreef in zijn artikel ‘risk and reputation’, hoe netweken functioneerden om risico’s te spreiden en af te wenden. Door gezamenlijk te ondernemen en ‘vriendschap’ te onderhouden met anderen, verzekerde een ondernemer zich van steun in het geval het even tegen zat. Bij deze vriendenkring ofwel netwerk kon een ondernemer ook terecht voor krediet en bij financiële problemen hielp men elkaar. Als er faillissement dreigde, was men wel aan zijn eer verplicht om de vrienden hiervan op de hoogte te stellen en het netwerk zo min mogelijk schade te berokkenen, aldus Kooymans.32

Daar waar een toonaangevende ondernemersgeschiedenis over de Trippen uit 1965 zich beperkte tot de familie Trip en aangetrouwden,33 is bij meer recente geschiedschrijving van internationale kooplieden het netwerkonderzoek een veel gebruikt kader. Netwerkstudies worden met name toegepast om de samenhang van handelskoloniën in een bepaalde stad in kaart te brengen zoals bijvoorbeeld Archangel, Venetië, Livorno of Genua.34 Deze

netwerkstudies zijn eigenlijk bedrijfsgeschiedenissen met oog voor onderlinge samenhang en de gemeenschappelijke economische omgeving waarin men opereerde.35 Nadeel is wel dat een dergelijke bedrijfsgeschiedenis zich dus beperkt tot één specifieke handelskolonie. Zo werd bijvoorbeeld in Veluwenkamps studie over Archangel, de handel en wandel van de

32 L. Kooijmans, ‘Risk and reputation, on the mentality of merchants in the early modern period’ in: C. Lesger, L.

Noordegraaf, (ed.), Entrepreneurs and entrepreneurship in early modern times, Merchants and industrialists

within the orbit of the Dutch staple market, Hollandse historische reeks 24, (Den Haag 1995), 25-34 aldaar

27-30, 32.

33 P.W. Klein, De Trippen in de 17e eeuw, een studie over het ondernemersgedrag op de Hollandse stapelmarkt, (Assen 1965).

34 Een toonaangevend netwerkonderzoek is het boek Archangel van Jan Willem Veluwenkamp. Na een eerder

artikel over de familienetwerken die op Archangel handelden, onderzoekt hij in dit boek de bedrijfsvoering van enkele handelshuizen op Archangel over de periode 1550-1785. De bedrijfsbeschrijvingen worden afgewisseld met stukken over de Amsterdamse en Russische macro-economische en politieke context. Veluwenkamp,

Archangel. Voor het middellandse zeegebied zijn er twee relevante netwerkstudies die zich beiden richten op

een ‘merchant community’, een handelskolonie. Marie-Christine Engels behandelt de Vlaamse handelskoloniën in Livorno en Genua in de periode 1615-1635.De helft van haar boek is de politieke-sociale-ecomische context van de handelskolonie, met een sterke nadruk op het politieke aspect. Dit vormt de achtergrond voor de tweede helft van haar boek, een uitgebreide bedrijfsgeschiedenis van de Vlaamse handelsfirma Van den Broecke & Partners.Het proefschrift van Maartje van Gelder neemt de Hollandse handelskolonie, ofwel de Nederlandse natie, in Venetië als uitgangspunt. Zij onderzoekt over de jaren 1590-1650 hoe deze gemeenschap zich ontwikkelde. In tegenstelling tot Veluwenkamp en Engels, geeft beschrijft zij geen seperate

bedrijfsgeschiedenis.Veluwenkamp, Archangel. M.C. Engels, Merchants, Interlopers, Seamen and Corsairs: The

"Flemish" Community in Livorno and Genoa (1615-1635), (Hilversum 1997). M. van Gelder, Trading places: the Netherlandish merchant community in Venice, 1590-1650, Academisch proefschrift (Amsterdam 2007).

35 Veluwenkamp beschrijft achtereenvolgens 14 verschillende bedrijfsgeschiedenissen in Archangel in de

periode 1550-1785. Engels beperkt zich tot één uitgebreide bedrijfsgeschiedenis. Veluwenkamp, Archangel. Engels, Merchants, Interlopers, Seamen and Corsairs.

(15)

15 familie Ruts op Archangel tot in generaties beschreven, maar werd er geen melding gemaakt van de handel van Ruts op het Middellandse Zeegebied.36

Bij de ondernemersgeschiedenis van Foucquier willen we juist wel zijn hele bedrijfsvoering weten. Zijn netwerk was een integraal onderdeel van zijn onderneming, cruciaal voor de beheersing van risico’s en beslissend voor de steun bij financiële problemen. Het netwerk is daarom het kader van dit hoofdstuk. Ofwel, de vraag is niet alleen wat deed Foucquier, maar even belangrijk is met wie. De basis van alle netwerken was altijd de familie. Hier start dan ook dit hoofdstuk mee. Wat was de achtergrond van Isaacq Foucquier en met welke

familieleden werkte hij samen? Vervolgens komen de bedrijfsvoering van Isaacq Foucquier, de bedrijfsrisico’s en strategieën om die risico’s te beheersen aan bod. In de conclusie worden de belangrijkste personen uit zijn netwerk in kaart gebracht en een relatie gelegd naar de kredietverschaffers van Foucquier.

Dit hoofdstuk steunt vooral op archiefonderzoek. Voor de familiegeschiedenis zijn de

testamenten van Isaacq een belangrijke bron, aangevuld met genealogische informatie zoals trouw- en overlijdensakten. Bevrachtingscontracten en andere stukken uit het notarieel archief, stukken uit het archief van schout en schepenen, allemaal afkomstig uit het Gemeente Archief Amsterdam vormen de hoofdmoot voor de reconstructie van zijn bedrijfsactiviteiten. De rijke bron over het faillissement van Isaacq in het archief van de commissarissen van de desolate boedelkamer komt ook aan bod. Vanaf 1661 zijn er minder archiefstukken uit het notarieel archief teruggevonden, wat uiteraard niet wil zeggen dat ze er niet zijn. Het archief van de Levantse Handel uit het Nationaal Archief in Den Haag is niet geraadpleegd. Voor deze gegevens is gebruikgemaakt van een bronnenuitgave over de Levantse Handel.

2.1 De herkomst van de familie Foucquier

Foucquier(es) is geen onbekende naam in de geschiedenisboeken.37 Jacques Fouquier, een tijdgenoot van Isaacq, was een bekende kunstschilder, vooral befaamd vanwege zijn landschapsschilderijen. Hij had in Antwerpen zijn leertijd doorlopen en schilderde op verschillende plaatsen in Europa, onder andere in Marseille in 1629. Hij verhuisde naar Parijs, waar hij in opdracht van Lodewijk XIII stadsgezichten op Parijs schilderde voor de grote galerij van het Louvre.38 Of Jacques en Isaacq familie van elkaar waren is niet bekend. Voor 1700 kwam de naam Foucquier veel voor in Artesië,39 met een sterke concentratie

36 Veluwenkamp, Archangel, 74-77, 99-103, 148-150, 194, 207.

37 De bekendste Fou(c)quier(es) beleefde zijn hoogtijdagen in de jaren 1790. Fouquier-Tainville (Franse

schrijfwijze Foucquières-Tainville) was de openbaar aanklager tijdens de Franse revolutie maar eindigde uiteindelijk zelf ook onder de guillotine. Fouquier-Tainville was afkomstig uit de Aisne, Noord-Frankrijk. Chisholm, H., ed., ‘Fouquier-Tinville, Antoine Quentin’, Encyclopædia Britannica 10 (11th ed.) (Cambridge, 1911), 751.

38 RKD, ‘Jacques Fouquier’, (versie 05-06-2017), https://rkd.nl/nl/explore/artists.

39 Artesië maakt nu deel uit van Frankrijk, waar was in de zeventiende eeuw onderdeel van de Spaanse

(16)

16 rond de stad Lille.40 Net onder Lille liggen nu nog twee kleine gemeenten die de naam

Fouquières dragen, namelijk Fouquières-lès-Béthune en Fouquières-lès-Lens.

Hoogstwaarschijnlijk kwamen Isaacq Foucquier en zijn familie ook uit deze streken. In het laatste kwart van de zestiende eeuw en het eerste decennium van de zeventiende eeuw kwamen de meeste immigranten die zich in Amsterdam vestigden, uit de Spaanse

Nederlanden.41 Deze migratiestroom was het gevolg van oorlog en crisis en had zowel een religieuze als een economische oorzaak. In de nasleep van de Bartolomeusnacht in Parijs in 1572 waarbij de kopstukken van de hervormde religie werden vermoord, werd het

hervormden vaak onmogelijk gemaakt om hun geloof uit te oefenen. Dit resulteerde in de eerste ‘refuge’, de eerste religieuze vluchtelingenstroom vanuit Frankrijk en de Spaanse Nederlanden. Deze emigratiestroom intensiveerde na de val van Antwerpen in 1585.42 Door de economische ineenstorting van het Zuiden, werd de terugkeer van immigranten

geblokkeerd en kreeg de aanvankelijke vlucht een permanent karakter.43 De vluchtelingen werden Amsterdammers. De meeste Franssprekende hervormde vluchtelingen sloten zich aan bij de Waalse kerk, dat is ook de kerk waar Isaacq Foucquier ligt begraven.44

Isaacq behoorde waarschijnlijk tot de tweede generatie immigranten. Nadat Isaacq in 1643 een rekening heeft geopend bij de wisselbank, werd hij in 1645 poorter van de stad, een voorrecht waar hij flink voor moest betalen. Halverwege de zeventiende eeuw kostte dit fl. 50.45 Dat Isaacq het poorterschap moest kopen, betekende dus dat zijn vader geen poorter was. Poorters hadden recht op betere sociale voorzieningen, kregen toegang tot

ambachtsgilden en mochten een eigen zaak opzetten. Deze voorwaarden waren voor een koopman als Foucquier waarschijnlijk niet zo interessant, maar wat voor hem waarschijnlijk zwaar telde was de voorwaarde dat iemand poorter moest zijn om bestuursfuncties te kunnen vervullen. Kortom, het poorterschap was noodzakelijk om de sociale ladder in Amsterdam te beklimmen. Ieder jaar kochten ongeveer 400 personen het poorterschap van Amsterdam.46 Bij de intekening van Isaacq Foucquier in het poorterboek stond vermeld dat hij uit Amsterdam kwam en dat hij koopman was.47 Hij was op dat moment 31 jaar oud.48

40https://nl.geneanet.org (gezien 19-09-2018) Foucquier op diverser spellingsvarianten doorzocht voor 1700.

https://archivesdepartementales.lenord.fr/ (gezien 01-07-2018) Foucquier op divese spellingsvarianten doorzocht.

41 E. Kuijpers, M. Prak, ‘Gevestigden en buitenstaanders’, in: W.Frijhoff, M.Prak, (red.), Geschiedenis van

Amsterdam, centrum van de wereld 1578-1650, (Amsterdam, 2004), 189-240, aldaar 192.

42https://dewaalsekerk.nl/home/kerk/geschiedenis/ (gezien 02-10-18).

43 C. Lesger, ‘De wereld als horizon. De economie tussen 1578 en 1650’, in: W.Frijhoff, M.Prak, (red.),

Geschiedenis van Amsterdam, centrum van de wereld 1578-1650, (Amsterdam 2004), 103-188, aldaar 118-119.

44 GAA, index Begraafregisters voor 1811, Foucquier Isaac, 27-01-1680. In 1680 handelt Simon Foucquier de

erfenis af van zijn oom Isaac Foucquier, zie GAA index Transportakten voor 1811, 29-06-1680 . Er is ook een Isaac Foucquier overleden op 19-05-1693. Dit betreft waarschijnlijk het jongere neefje.

45 GAA, index poorters 1531-1652, 24-10-1645, Foucquier, Ysaack. GAA index poorters 1531-1652, Handleiding

Poorters.

46 Kuijpers, ‘Gevestigden en buitenstaanders’, 200. GAA index poorters 1531-1652, Handleiding Poorters. 47 GAA, index poorters 1531-1652, 24-10-1645 - Foucquier, Ysaack.

48 Isaacq is op 20 december 1650, 36 jaar oud, aldus een notariële akte. Hij is dus geboren in 1614. GAA, 5075,

48 Joost vd Ven, inv. 1095, f. 402. De overgeleverde doopboeken van de Waalse kerk in Amsterdam beginnen in 1615, dus een geboorte akte van hem bestaat niet meer. GAA, 5001 Archief van de Burgerlijke Stand: doop-, trouw- en begraafboeken van Amsterdam (retroacta van de Burgerlijke Stand), inv. 130.

(17)

17 2.2 De familie als kern van het netwerk

De nucleus van ieder handelsnetwerk is de familie, maar ergens moest er iemand een start maken. Isaacq was de pater familias in het handelsnetwerk van de Foucquiers, terwijl hij opmerkelijk genoeg zijn hele leven vrijgezel is gebleven. Van de ouders van Isaacq is niets bekend. Hij had één oudere broer, Jan, twee zussen, Susanna en Judith, en één jongere halfzus, Elisabeth.49 Als Isaacq een opvolger zou zijn in een familiebedrijf, dan zou zijn oudere broer Jan Foucquier een centrale rol spelen in het koopmansbedrijf naast Isaacq, maar dat blijkt niet uit de overgeleverde stukken. Toen Jan voor de eerste keer trouwde was hij ‘Caffa werker’, ofwel bewerker van zijde, geen koopman. Hij kwam op geen enkel

bevrachtingscontract of zakelijke transactie van Isaac voor. 50 Zijn opvolgers vond Isaacq in de drie jongste zonen van zijn broer, Jan, Abraham en Simon. Toen zijn broer Jan rond 1661 overleed, maakte Isaacq zijn drie neven tot zijn universeel erfgenaam. Jan en Abraham vestigden zich in het buitenland en werden handelaren van aanzien op Aleppo.51 Isaacqs favoriet was Simon. Hij leidde hem op in het koopmansvak alsof het zijn zoon was.

Rond het midden van de zeventiende eeuw waren persoonlijke contacten onontbeerlijk bij handel met het buitenland. Om deze contacten door te geven ging een aspirant-koopman tijdens een leerreis mee op een schip.52 Zoals Isaacq op 22-jarige leeftijd aan boord van het schip van Nicolaes Ruts naar Marseille zeilde, zo zeilde Simon op 23-jarige leeftijd richting Livorno en Messina aan boord van een van Isaacqs schepen.53 Na zijn reizen vestigde Simon zich in Amsterdam aan de Keizersgracht,54 net als zijn oom, en maakte hij carrière als koopman. Ook in privé aangelegenheden zoals Simons huwelijk was Isaacq de

plaatsvervangende ouder en trad hij op als getuige.55 Omgekeerd was Simon tegen het einde van zijn leven Isaacqs belangrijkste steunpilaar. Vooral rond het faillissement van Isaacq speelde Simon een centrale rol. Hij gaf zijn oom een grote lening in het jaar voor hij failliet

49 Voor de familierelaties zie testamenten van Isaacq Foucquier uit 1655, GAA, 5075, 48 Joost vd Ven, inv. 1114,

f. 193r-194r, en het testament uit 1661 GAA, 5075, 48 Joost vd Ven, inv. 1139, f. 285-288.

50 Jan Foucquier komt niet samen met Isaacq voor in de bevrachtingscontracten of juridische

bedrijfscorrespondentie of borgstellingen. Bij zijn eerste huwelijk in 1614 is Jan Fouquer caffawerker, GAA, index ondertrouwregisters 1565-1811, Jan Fouquer 25-10-1614. Zie voor familierelatie met Isaacq Foucquier Jan Fockeer 07-01-1626, 27-01-1627, beide ondertekend met Jan Foucquer en GAA begraafregisters voor 1811, Anna Simons 06-03-1671, weduwe van Jan Focquier. In het testament van 1655 worden Jan, susanna en Judith ieder voor een derde universeel erfgenaam.

51 Jan Foucquier werd als enige Nederlander tot koopman tot Aleppo benoemd. Hij is voor 1685 overleden,

aldus een brief in 1685. De broer van Isaacq overleed al voor 1671 wanneer zijn weduwe overlijdt. Jan en Abraham handelden op Aleppo in 1682-83. Bronnen tot de geschiedenis van den Levantschen handel

1590-1826, deel 3, red. K. Heeringa (’s-Gravenhage 1910), 406, 408, 420. GAA indexen, Begraafregisters voor 1811,

06-04-1671, Anna Simons weduwe van Jan Focquier.

52 J. Jonker, K. Sluyterman, Thuis op de wereldmarkt, nederlandse handelshuizen door de eeuwen heen, (Den

Haag 2000), 90.

53 Bevrachtingscontract met Isaacq als reder en Simon aan boord van het schip zie: GAA, 5075, 48 Joost vd Ven,

inv. 1138/342.

54 GAA, 5028 Archief van Burgemeesters: stukken betreffende verscheidene onderwerpen, inv. 662 Kohier van

de 200ste penning, 1674, met index van namen, 2 delen, S III p.118, nr.24, f. 534, 548v.

(18)

18 ging en trad op als borg voor Isaacq toen het faillissement eenmaal een feit was. Toen Isaacq overleed was Simon de executeur van zijn testament.56

Een andere belangrijke figuur in Isaacqs netwerk was Pieter Goethals. In 1627 trouwde Isaacqs zus Susanna met Pieter Goethals, een koopman uit Haarlem.57 Goethals ontpopte zich tot een trouwe compagnon. Hij was zijn zakenpartner maar speelde ook bij privé aangelegenheden een belangrijke rol. Zo stond hij bijvoorbeeld borg bij onroerend goed aankopen, werd hij in 1661 verzocht om executeur te worden van Isaacqs testament en handelde met Isaacq de familiezaken af als dat zo uitkwam.58

Isaacq mocht zich binnen het familienetwerk als de pater familias profileren, zijn zwager en hij waren aan elkaar gewaagd. De verhoudingen kwamen in 1656 op scherp te staan toen Isaacq het gevoel kreeg dat Goethals zijn reputatie misbruikte. Pieter Goethals en Isaack Bernaerts hadden Isaacq Foucquier overgehaald om gezamenlijk een rechtszaak aan te spannen tegen ene Houtcooper. Deze zaak breidde zich uit, waardoor ook anderen werden aangeklaagd. Isaacq was bang voor reputatieschade en wilde niet dat er uit zijn naam nog langer werd geprocedeerd. Bernaerts trok zich tactisch terug uit de twist tussen de twee zwagers, maar toen Isaacq bij Goethals niet snel genoeg gehoor vond, stuurde hij zijn notaris langs. Goethals reageerde geërgerd. Isaacq had het gewoon ‘met woorden te seijgen sonder alsulcke exortante manieren van dien te gebruijcken’59. Het ging vervolgens van kwaad tot erger waarna Pieter zich niets meer aantrok van zijn zwager: ‘Ick sie in alle u ontijdige exorbitante insinuatien, die gij over dese sake gedaen hebt, dat gij met de bolwurm gequelt bent, darh aleen wel doen sult na Leijden te gaan, om u op de blauwe steen te laten helpen, en ick sal als u vrient ende goede swager alle middelen daer toe helpen contribueren op dat gij hooft mocht genesen vandien.’60 Een bolwurm is een hoofdwurm of een gril.61 De blauwe steen is een verwijzing naar de rechtbank in Leiden.62 Pieter zei eigenlijk dat Isaacq

56 Accoord van het faillissement Isaaacq: GAA, 5072, inv. 1583. Optreden van simon als executeur testamentair

zie: GAA Transportakten voor 1811, Simon Fouquier 29-06-1680.

57 GAA index Ondertrouwregisters 1565-1811, Susanna Foukier 22-12-1627.

58 In 1648 zijn Isaacq zijn zwager Pieter Goethals koopmannen bij een expeditie naar Nieuw Nederland. GAA,

5075, 46 Jozeph Coren, inv. 999/1e pak, 05-03-1648. Isaacq Foucquier en Pieter Goethals zijn gezamenlijk

reders. GAA, 5075, 35 Gerrit Steijns, inv. 849, 23-11-1651. Isaacq Foucquier en Pieter Goethals zijn twee van de vijf handelaren op Aleppo in 1664.Bronnen tot de geschiedenis van den Levantschen handel 1590-1826, deel 3,

red. K. Heeringa (’s-Gravenhage, 1910), 394. Borgstelling onroerend goed aankopen: GAA, 5039 Archief van de Thesaurieren ordinaris, inv. 556, f. 54,57v,59v,195v. Testament uit 1661 GAA, 5075, 48 Joost vd Ven, inv. 1139, f. 285-288.

59 GAA, 5075,48 Joost vd Ven, inv. 1115 tussenblad f. 378-379, 28-12-1655.

60 GAA, 5075,48 Joost vd Ven, inv. 1116 f. 25, 08-01-1656. Insinuatie, ten verzoeke van Isaacq Focquier, aan

Pieter Goethals.Op 29 december heeft Isaacq Focquier verzocht te stoppen met de procedure tegen Henrij en Charel Geraerds. Zie ook voor deze zaak GAA, 5075, 48 Joost vd Ven, inv. 1114 f. 455, 27-09-1655. GAA, 5075, 48 Joost vd Ven, inv. 1115 tussenblad f. 378-379, 28-12-1655. GAA, 5075, 48 Joost vd Ven, inv. 1115, f. 379r-v, 29-12-1655.

61 I.M. Calisch, N.S. Calisch, Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal, (Tiel, 1864), 174.

62 De blauwe steen is een fysieke zeshoekige steen. Hij markeerde de plek in Leiden waar in de middeleeuwen

recht werd gesproken. Er zijn drie dergelijke stenen in Leiden, De witte, rode en blauwe steen, die alle drie in een ander rechtsgebied functioneerden. De blauwe steen was het bekendste. Erfgoed leiden en

omstreken,‘Blauwe, rode en witte steen officieel monument’,

(19)

19 knettergek was geworden maar dat hij de zaak af zou handelen en hoopte dat Isaacq weer bij zinnen zou komen. Na deze clash normaliseerde de verhoudingen zich weer.

De familie Goethals was een tamelijk aanzienlijke tak van de familie. In de zeventiende eeuw was de naam vooral bekend door twee beroemde predikanten, Joris of George Goethals waar nu nog een mooi portret van in Mauritshuis hangt en Johannes Goethals die vooral bekend is van het begeleiden van het sterfbed van Fredrik Hendrik.63 Of Pieter Goethals verwant was aan deze predikanten, is niet bekend, maar zijn dochter Susanna sluit wel een heel opmerkelijk huwelijk. Zij trouwde met Franciscus Gomarus uit Leiden, een ‘docter medicinae’ en nazaat van de beroemde predikant Franciscus Gomarus die in zijn strijd tegen Arminius de aanstichter was van de felle religieuze twisten.64 Isaacq werd vereerd door als getuige op te treden bij de doop van een zoon van het stel die na hem werd vernoemd, Isaak Gomarus.65 Een andere dochter van Pieter en Susanna, Anna, sloot eveneens een mooi huwelijk, zij trouwde met Joris van Oorschot, de weduwnaar van Maria Coymans.66

Zijn zus Judith bleef net als Isaacq ongehuwd. Zij was eigenlijk zijn levensgezellin en woonde bij hem. Isaac zorgde voor zijn zus, in het geval hij vóór haar zou overlijden. In zijn testament in 1655 liet hij aan haar zijn hele inboedel na, inclusief schilderijen, linnen en wollen kleren, antiquiteiten en rariteiten, parels en diamanten en penningen van goud en zilver. Toen de zaken er 16 jaar later nog beter voor stonden, bepaalde hij in zijn nieuwe testament dat zij een vaste uitkering zou krijgen van fl. 1000 per jaar, tot aan haar dood.67 De andere

familieleden kregen fl. 6000 gulden ineens.

Na het overlijden van zijn broer Jan rond 1661, nam hij met verve de rol van pater familias op zich. Het leek bijna of hij het gezin van zijn broer Jan overnam. Hij kocht in dat jaar twee grote familiegraven in de Walen Kerk. In 1668 overleed zijn zus Judith. Zij was de eerste die in een van de privégraven van Isaacq Foucquier te ruste werd gelegd. Welk graf dit precies is onbekend. Isaacq deelde zijn graf met de weduwe van zijn broer, Anna Simons, en enkele jonge kinderen van neef Simon. Simon en zijn weduwe lagen in het andere familiegraf.68 Zijn zus Susanna en de familie Goethals lagen elders begraven.

63 Zie Rijksmuseum Amsterdam voor toelichting bij verschillende prenten van de twee predikanten. Reinier van

Persijn, naar Christoffel Pierson, Portret van George Goethals, 1667, gravure, h 335mm × b 223mm, Rijksmuseum Amsterdam. (objectnummer RP-P-OB-60.209). Crispijn van den Queborn, naar Anthonie Palamedesz., Portret van Johannes Goethals, 1641, gravure, h 252mm × b 169mm, Rijksmuseum Amsterdam. (objectnummer RP-P-OB-73.359).

64 Trouwakten zowel Leiden als Amsterdam. Erfgoed Leiden en omstreken, DTB trouwen 1004, reg. 16, p201,

01-01-1657. GAA, DTB trouwen 479, p396, 18-02-1659. Het portret van Joris van Oorschot is overgeleverd. Zie RKD.nl.

65 Erfgoed leiden en omstreken, DTB dopen 1004, Dopen NH Pieterskerk, Deel: 222, Periode: 1644-1664,

23-03-1661.

66 J.E. Elias, De vroedschap van Amsterdam 1578-1795, Deel 2, (Amsterdam 1963), 760-761.

67 Testamenten van Isaacq Foucquier uit 1655: GAA, 5075, 48 Joost vd Ven, inv. 1114, f. 193r-194r. Voor het

testament uit 1661 zie: GAA, 5075, 48 Joost vd Ven, inv. 1139, f. 285-288.

68 GAA index, Begraafregisters voor 1811, Foucquier Judith, 21-06-1668 DTB 1130, p282-283. Zij wordt

begraven in de Fransch of Waalsche Gereformeerde kerk ‘Judith fouquier beiarde dochter op de keijsersgraft leijt int eijgen graff van Isaac Fouquier no 7 en letter K.’ Dit moet een vergissing zijn. Isaacq Foucquier kocht de graven No.1 en 2 Rij K in de wandeling, nieuwe gebouw. GAA, 201 Archief van Waalsch Hervormde Gemeente, inv. 546, f. 29 GAA, 201, inv. 545, f. 83. GAA, 201, inv. 547 f. 146. GAA, 201, inv. 548a f. 436-437. GAA index,

(20)

20 Iedere familie heeft een zwart schaap, zo ook de familie Foucquier. Althans, in de ogen van Isaacq deugde zijn neef Andries, de oudste zoon van zijn broer Jan niet. Andries diende zich te bekeren tot de hervormde religie anders zou hij slechts een fooi van fl. 700 krijgen in geval de rijke Isaacq zou komen te overlijden. Een heel epistel wijdde Isaacq in zijn testament over hoe Andries zich diende te bekeren en aan welke voorwaarden die bekering moest voldoen. Zelfs na de bekering zou hij er met fl. 3000 nog bekaaid vanaf komen. Hij werd ver

achtergesteld bij zijn drie broertjes Jan, Abraham en Simon.69 Isaacq was streng in de leer. Hij hechtte veel waarde aan de alliantie met de familie Gomarus. In zijn testamenten schonk hij gul aan zowel de Gereformeerde Nederlandse gemeente als de Waalse Gemeente en waren er ook nog giften voor de ‘arme Waalse wezen’. Opmerkelijk is zijn gift in het

testament van 1655 aan de ‘arme genade gereformeerde kerk te Marseille’. Deze gift komt niet meer voor in het testament in 1661.70

2.3 De straatvaart: Foucquier als koopman en reder

De kern van Isaacqs koopmansbedrijf was de handel op het Middellandse Zeegebied. Toen hij in 1643 een rekening opende bij de Amsterdamse wisselbank, ging hij van start als internationaal koopman. Niet alles verliep soepel. Zo verging een schip met zijde van Isaacq aan boord voor de kust van Texel en bleek er schade aan een lading Turx garen, de grondstof voor mohair.71 Toch had zijn Amsterdamse carrière over het geheel genomen een

voorspoedige start. In 1646/47 stond hij op de 21e plaats van de grootste Amsterdamse importeurs van goederen uit het Middellandse zeegebied.72

De straatvaart was geen ongebruikelijke keuze voor een aspirerende koopman met een Zuid-Nederlandse achtergrond zoals Isaacq. Deze handelsroute werd gedomineerd door

handelaren met een Zuid-Nederlands achtergrond, zoals zijn patroon Ruts.73 De oorsprong van de contacten in het Middellandse zeegebied lagen waarschijnlijk bij Joden die in de 16e eeuw uit Spanje en Portugal waren verdreven en zich in Antwerpen vestigden. Zij handelden niet alleen op het middellandse zeegebied maar ook met de Levant en introduceerden de Zuid-Nederlanders in deze gebieden. In de tweede helft van de 16e eeuw waaierden de Vlaamse handelshuizen uit over de Méditerranée en bij verhuizing naar Amsterdam, namen zij deze handelsroutes naar Italië mee.74

Begraafregisters voor 1811, Anna Simons 06-03-1671, Kint Simon Focquier, 22-09-1677, Isaac Foucquier, 01-1680, Kint van Simon Fouquier, 28-09-1683, Simon Foucquier, 19-05-1693, soon van wijlen Simon Fouquier, 27-08-1699, Benninga Smits weduwe van Simon Fouquier, 01-11-1727. In respectievelijk 1733 en 1734 worden de graven getransporteerd naar een andere familie. GAA, 201, inv.548a, f. 436-437.

69 Testamenten van Isaacq Foucquier uit 1655: GAA, 5075, 48 Joost vd Ven, inv. 1114, f. 193r-194r. Voor het

testament uit 1661 zie: GAA, 5075, 48 Joost vd Ven, inv. 1139, f. 285-288.

70 Ibidem.

71 Over de lading zijde zie: NA, toegang 3.01.27.01 Grafelijkheidsrekenkamer, inv. 400, apostille 21-11-1645.

Met dank aan Maarten Hell. Voer het Turx garen zie: GAA, 5075, 27 Jan Warnaertz, inv. 690.GAA, 5075, 38 Jacob van Zwieten, inv. 874, f. 415-417.

72 H. Wätjens, Die Niederländer im Mittelmeergebiet zur Zeit ihrer höchsten Machtstellung, (Berlin 1909), 358. 73 C. Lesger, Handel in Amsterdam ten tijde van de opstand, (Hilversum 2001), 154-157. De familie Ruts kwam

oorspronkelijk uit Antwerpen en vestigde zich via Keulen uiteindelijk in Amsterdam.

http://alsemgeest.hele.nl/Geschiedenis/Familie in de gouden eeuw.php (gezien 22-11-2018).

(21)

21 De belangrijkste havenplaats voor Isaacq was niet Marseille maar Livorno, hoewel hij ook op Marseille, Genua en Messina handelde. Hiermee paste Isaacq in het Nederlandse patroon van de Straatvaart. In 1646/47 was Livorno de favoriete handelsplaats voor de Nederlandse kooplieden.

Figuur 5 Amsterdamse export naar de Middellandse Zee 1646-47. Bron: H. Wätjens, Die Niederländer im Mittelmeergebiet zur Zeit ihrer höchsten Machtstellung, (Berlin, 1909), 355-356.

Livorno en Marseille beconcurreerden elkaar halverwege de zeventiende eeuw om de

belangrijkste overslagplaats van de Middellandse Zee te worden. In de 16e eeuw was Venetië de dominante handelsplaats met nagenoeg een monopolie op de waardevolle goederen en specerijen uit Azië en het Ottomaanse rijk. Venetië lag gunstig op de kruising van de routes vanuit het oosten, de landroutes richting het Duitse rijk en de zeeroutes richting het westen, maar halverwege de 16e eeuw begon dit overwicht te verschuiven. Frankrijk sloot zijn eigen handelsakkoord met het Ottomaanse rijk, waardoor Marseille als belangrijke havenstad opkwam. Frankrijk en Nederland waren bovendien in het begin van de zeventiende eeuw politieke bondgenoten in hun strijd tegen de gezamenlijke vijand Spanje. Nederlandse schepen waren dan ook zeer welkom in Marseille. Tegelijkertijd werd Livorno gepromoot door groot Hertog Ferdinand I. Livorno was aantrekkelijk voor Nederlandse niet-katholieke kooplieden omdat Ferdinand naast fiscale privileges ook een liberaal godsdienstige

omgeving schiep.75

Isaacq was actief in de straatvaart sinds 1636. Hoe de Nederlandse handel zich ontwikkelde in de periode 1621-1645 is onderwerp van discussie. De Nederlandse historicus Israel stelt in een toonaangevend artikel dat de straatvaart in deze periode onder invloed van de

hervatting van oorlog met Spanje, een periode van neergang en totale ineenstorting kende. Hij schrijft zijn artikel vooral in antwoord op de Franse historicus Braudel, die veel waarde toekende aan de Nederlandse graanhandel vanuit Amsterdam, en juist tot halverwege de

75 Van Gelder, Trading places, 33, 81, 92. De neergang van Venetië werd verder bespoedigd door de opening

van de handeslroutes richting Azië over zee door de VOC en de Engelse East Indie Compagnie en de dertig jarige oorlog (1618-1648) die de doorvoer naar het Duitse achterland blokkeerde. Ibidem, 67, 183.

(22)

22 zeventiende eeuw een groeiperiode van de straatvaart zag.76 Israel baseert zich vooral op archiefbronnen, met een grote rol voor het notarieel archief, en lijkt daarom overtuigend, maar recente onderzoeken zetten vraagtekens bij Israels macro-economisch vergezicht. De Vries en Van de Woude trekken Israels visie in twijfel omdat de handel zich in 1645 op een hoger niveau bevond dan in 1621. Dat dit plotsklaps tot stand kwam is niet plausibel. 77 Ook onderzoek naar de Nederlandse handelskolonie in Livorno en Genua komt niet overeen met het beeld van Israël.78

De periode 1645-1680 is volgens Israël een ongekende bloeiperiode voor de straatvaart. Hoewel Braudel met zijn focus op de terugloop in de graanhandel hier juist een periode van neergang ziet, lijkt de groeivisie wijd geaccepteerd. In 1647 werden de Spaanse

handelsembargo’s opgeheven en in 1648 werd de oorlog met Spanje beëindigd, waardoor Nederlandse schepen weer toegang kregen tot de transitohandel in het Middellandse zeegebied.79

Isaacqs carrière ging van start op het breukvlak van deze twee periodes. Zijn patroon Ruts liet zich eind jaren 30 niet tegenhouden om op Marseille te handelen en Isaacq liet zich in 1643 niets gelegen liggen aan een eventuele economische neergang om als koopman in Amsterdam van start te gaan. Als koopman handelde Isaacq in Turx garen, de belangrijkste grondstof voor de Leidse lakenindustrie.80 In zijn laatste jaren handelde hij in ‘Segrijnen vellen‘ en ‘gallen’. Segrijnleer is een luxe leersoort, gemaakt van haaienhuid. Dit soort leer werd gebruikt voor bijvoorbeeld luxe boekomslagen met zilverbeslag.81 Gallen zijn galnoten, een grondstof voor inkt, een belangrijk importproduct. Bij zijn faillissement in 1675 lag in het pakhuis aan de rechterkant van zijn huis twee kasten en twee balen ‘segrijnen vellen’ en 42 balen ‘lichte gallen’ opgeslagen.82 Ook werd er bij zijn faillissement twee kasten met zeep uit Marseille aangetroffen, waarschijnlijk ook voor de handel.83

Het koopmanschap betekende niet automatisch dat iemand voornamelijk in goederen handelde. Vanaf 1648 werd de rederij een belangrijke activiteit van Isaacq. Een reder is de eigenaar van een schip of een deel van een schip, een scheepspart. De reder was de transporteur, terwijl de bevrachter voor de belading zorgde. De bevrachter was vaak de eigenaar van de lading, soms werd in de overgebleven ruimte kleinere partijen voor anderen meegenomen, voor zogenaamde inladers.84 Een voorbeeld van deze werkwijze was de vaart van twee schepen van Isaacq, de Justitie en de St Joseph, die in 1648 naar Livorno voeren. Ze

76 J.I. Israel, ‘The phases of the Dutch straatvaart, 1590-1713. A chapter in the economic history of the

Mediterranean’, Tijdschrift voor geschiedenis 99 (1986), afl.1, 1-30.

77 Vries de, Nederland 1500-1815, 448.

78 Ook recentere studie naar ‘merchant communities’ in Livorno en Genua bevestigen dit macro-economische

vergezicht van totale ineenstorting niet. Zie: Engels,Merchants, Interlopers, Seamen and Corsairs, 80.

79 Israel, ‘The phases of the Dutch straatvaart’, 17.

80 GAA, 5075, 48 Joost vd Ven, inv. 1115, f. 309v, 07-12-1655. GAA, 5075, 152 Anthony vd Ven, inv. 3607, f. 31,

20-07-1668.

81https://www.kb.nl/blogs/boekgeschiedenis/haaienleer-of-segrijn-luxe-en-mysterie (gezien 02-10-2018). 82 Inventarisatie na het faillissement. GAA, 5072, inv. 603, f. 108r-121r.

83 Gaa, 5072, inv. 603, ‘2M’ register van inventarissen, f. 108r-121r.

84 Voor de praktijk van scheepsbevrachting zie ‘Notariele akten over de Archangelvaart 1594-1724’,

(23)

23 vervoerden bonen en graan naar Livorno of Genua, lading die door de bevrachter Van der Blois tot Ginderdeuren was aangeleverd. In Livorno moest de lading graan worden

afgeleverd aan ‘de Nederlandse natie’, de Nederlandse handelskolonie die daar was gevestigd.85

2.4 De risico’s van de straatvaart: Piraterij en kaapvaart

Israel leunt bij zijn macro-economische analyse op het idee dat oorlog slecht is voor de handel. Oorlog was echter niet het grootste probleem bij de straatvaart, dat waren de piraterij en kaapvaart. Kaapvaart, een vorm van piraterij waarbij een schipper toestemming kreeg van een mogendheid om vijandige schepen aan te vallen en te roven, werd volop ingezet tijdens oorlog. De fenomenen waren dus wel met elkaar verbonden, maar ook zonder oorlogsverklaring werd er volop geroofd op zee. Zeerovers uit Barbarije ofwel Noord-Afrika, maar ook plunderende Engelse, Franse of Spaanse ‘concurrenten’ waren een groot probleem.86 Ook Isaacq ontsnapte niet aan deze malheur. In 1653 werd zijn schip de St Joseph op doorreis naar Genua overvallen door Franse kapers en naar Toulon meegevoerd. De lading graan werd geroofd en verkocht, maar de kapers kregen koude voeten. Door dreigementen van de commandeur van de Nederlandse vloot in de Middellandse Zee, Jan van Galen, lieten ze het schip gaan. De schade bedroeg fl. 100.000.87 Van Galen was een bekende naam in het Middellandse Zeegebied. Hij had een aantal jaren tegen zeerovers gevochten, maar in 1653 was dat niet het doel van zijn aanwezigheid. Nederland was verwikkeld in de eerste Engelse oorlog (1652-1654) en Van Galen had als vlootcommandant de opdracht om de Engelse Levantvloot te verslaan. Hij slaagde daarin en bracht de Engelsen in 1653 met de slag bij Livorno een beslissende nederlaag toe.88 De St Joseph werd dus gekaapt door ‘de bevriende Franse natie’ en weer vrijgelaten door dreiging van een

vlootcommandant in tijden van oorlog met een andere mogendheid, Engeland. De gevolgen van oorlog waren niet altijd even eenduidig voor een individuele koopman en in dit geval pakte de eerste Engelse oorlog niet ongunstig uit voor Foucquier die zijn schip de St Joseph weer terugkreeg.

2.4.1 Geen risicospreiding in de partenrederij

Een koopman kon verschillende strategieën volgen om de risico’s van de straatvaart te beperken.89 Ten eerste kon hij zijn risico’s spreiden door niet al zijn goederen in één schip te laden maar over diverse schepen te verdelen. Reders konden risico spreiden door

85 GAA, 5075, 90 Joachim Thielmans, inv. 2109, f. 654. GAA, 5075, 90 Joachim Thielmans, inv. 2109, f. 658. 86 Voor kaapvaart en zeeroof zie, L. Sparks,‘Die schaede is soo groot ende excessyff’ Maatregelen tegen geweld

en geweldsdreiging op de Europese zeehandelsroutes van de Republiek, 1600-1630, Scriptie Vroegmoderne

Geschiedenis, (Utrecht 2008), 50-64. Voor Engelse kaapvaart zie, J.R.Bruijn, ‘Kaapvaart in de tweede en derde Engelse oorlog’, BMGN- Low Countries Historical Review, 90(3), (1975) , 408-429 aldaar 408-409. Voor een overzicht van de Franse kaapvaart 1641-1657 zie, H. Wätjens, Die Niederländer im Mittelmeergebiet, 392-405.

87 Wätjens, Die Niederländer im Mittelmeergebiet, 404.

88 ‘Vlootvoogd Jan van Galen: koelbloedigheid kostte hem de kop’,

https://isgeschiedenis.nl/nieuws/vlootvoogd-jan-van-galen-koelbloedigheid-kostte-hem-de-kop. (gezien 18-11-2018).

89 Sparks bespreekt een aantal strategieen om met geweldsrisico’s om te gaan zoals bewapening partenrederij

en zeeverzekering. L. Sparks,‘Die schaede is soo groot ende excessyff’ Maatregelen tegen geweld en

geweldsdreiging op de Europese zeehandelsroutes van de Republiek, 1600-1630, Scriptie Vroegmoderne

(24)

24 gezamenlijk een schip kopen, de partenrederij. Dit was vrij gebruikelijk in Amsterdam waar het opdelen van het eigendom van een schip in 1/4, 1/16 of 1/32 part de meest gangbare vormen waren.90 De gezamenlijke redersactiviteiten van Isaacq in de Middellandse Zee beperkten zich tot één partner, zijn zwager of naaste zakenpartner Jan Lansman, maar meestal opereerde hij alleen.91 In 1648 spreidde Isaacq zijn risico’s binnen de straatvaart wel enigszins door niet één maar twee schepen uit te rusten voor Livorno.92 In 1661 kocht hij zelfs van een aantal ondernemende kooplieden die in 16 parten een nieuw fluitschip lieten timmeren, het hele schip.93 De partenrederij was niet een manier van zakendoen die Isaacqs voorkeur had. Hij was kapitaalkrachtig genoeg om hele schepen in bezit te hebben en was niet geïnteresseerd in deze vorm van risicospreiding.

2.4.2 Het vergroten van risico’s door zeeverzekering

Een andere strategie om de risico’s van piraterij af te wentelen was het verzekeren van de lading of het schip. Eind 16e eeuw werden zeeverzekeringen in Amsterdam geïntroduceerd door Zuid-Nederlandse immigranten. Amsterdam ontwikkelde zich tot een belangrijke internationale markt voor zeeverzekeringen. De Amsterdammers stonden, in tegenstelling tot hun Londense collega’s, bekend als betrouwbare partners die ook werkelijk uitkeerden bij schade.94 Ook Isaacq begaf zich op de verzekeringsmarkt. Hij gebruikte verzekeringen echter niet om zijn eigen risico’s te verminderen, maar hij trad juist zelf op als verzekeraar. Hij nam dus bewust risico op zich. Op de route naar de Levant en de Middellandse Zee werden zeeverzekeringen voor het eerst op grote schaal afgesloten, waarschijnlijk ingegeven door de vele schade door piraterij.95 Dit was de route waarover Isaacq veel kennis had en kennelijk vond, dat hij de risico’s goed over kon overzien.

Het verzekeren deed hij in tegenstelling tot de rederij, niet alleen. Als verzekeraar trad hij altijd op in een collectief, variërend van 3 tot 11 kooplieden. Naast Pieter Goethals was Justus Baeck een vaste partner.96 In de loop van de zeventiende eeuw werden steeds meer verzekeringen via makelaars afgesloten die vervolgens een collectief van kapitaalkrachtige personen die uiteindelijk het risico op zich namen, bijeenbrachten. Van deze uiteindelijke risiconemers waren de namen vaak onbekend.97 Of Isaacq als anonieme verzekeraar optrad is niet na te gaan, maar in de schade gevallen waarbij zijn collectief als geheel werd

aangesproken, werd er nooit melding van een makelaar gedaan. Zo trad Isaacq in 1650 samen met Jan Bernaerts op als vertegenwoordigers van een verzekeringscollectief van 11

90 S.C. Go, Marine Insurance in the Netherlands 1600-1870, A comparative institutional approach, Academisch

proefschrift, (Amsterdam 2009), 24.

91 In 1651 is hij samen met Pieter Goethals reder van het schip ‘huis van nieuw Gennip’ dat Great Yarmouth als

bestemming had maar averij opliep. GAA, 5075,35 Jozeph Steijns, inv. 849, akte 184. Het schip waar Simon in 1659 op zeilt is in eigendom van Isaacq Foucquier en Jan lansman GAA, 5075, 48 Joost vd Ven, inv. 1138, f. 342.

92 GAA, 5075, 90 Joachim Thielmans, inv. 2109, f. 654. GAA, 5075, 90 Joachim Thielmans, inv.2109, f. 658. 93 GAA, 5075,48 Joost vd ven, inv. 1138, f. 303.

94 Go, Marine Insurance in the Netherlands 1600-1870, 147-149. 95 Ibidem, 147.

96 Het kleinste verzekeringscollectief van 3 personen zijn Foucquier tesamen met Goedhals en Baeck:SR, 18

Notarissen te Rotterdam en daarin opgegane gemeenten (ONA), Woutersz, inv.503, akte 56, p45. Het grootste collectief van 11 verzekeraars voor het schip ‘De jonge prins van Denemarken’: GAA, 5075,76 Albert Eggerincx, inv. 1818, f. 1023.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In deze vergadering wordt eerst tel- kens afzonderlijk gelegenheid gegeven aan de leden van de Tweede Kamer die de in artikel 6, vierde lid, bedoelde

© Malmberg, 's-Hertogenbosch | blz 1 van 4 Argus Clou Natuur en Techniek | groep 7/8 | Je ziet het niet, maar het is er wel?. ARGUS CLOU NATUUR EN TECHNIEK | LESSUGGESTIE |

De uitgestroomde wetenschappers werd gevraagd om op een schaal van 1 tot 7 aan te geven in welke mate zij bepaalde vaardigheden hebben aangeleerd gedurende hun job aan de uni-

De betrokken partijen hebben te hoge verwachtingen van de eigen kracht van de kwetsbare inwoner met psychische problemen die geen acute zorg meer nodig heef, of die geen gevaar

[r]

Smallstonemediasongs.com printed & distributed by KoormuziekNL, Dordrecht - www.koormuziek.nl Vermenigvuldigen van deze bladmuziek zonder toestemming van de uitgever is

[r]

Refrein. Er is maar één Bron, Breng je lege kom. De Heer, Die schenkt het vol. Eén bron, je bent nooit dorstig meer!. Refrein. title: There’s only one well by Marty Funderbuck,