• No results found

De schuldeisers onder de loep

In document Het faillissement van Isaacq Foucquier (pagina 54-67)

2 Van koopman tot huisbaas

3.8 De schuldeisers onder de loep

Het is zeer de vraag in hoeverre de obligatiehouders wisten hoeveel schulden Foucquier in totaal had. Doordat er rechtstreeks bij de kredietverschaffer werd geleend, al dan niet afgehandeld via de wisselbank, was er geen persoon of instantie die het overzicht had over de totale schuldenlast van Foucquier. Wat wel zichtbaar was, waren zijn bezittingen in de vorm van onroerend goed.

Bij een faillissementsaanvraag speelde de relatie tussen debiteur en crediteur een grote rol. Een familielid zou bijvoorbeeld nooit faillissement aanvragen omdat dit de familienaam aan zou tasten en er andere, persoonlijke belangen vaak belangrijker waren. Een hechte

zakenrelatie zou eveneens beducht zijn voor reputatieschade aan het netwerk. Zoals we in het vorige hoofdstuk hebben gezien, leende Foucquier vaak bij personen uit zijn

handelsnetwerk. Kasgeldleningen vroegen om een nog sterkere vertrouwensband. Ongeveer een derde van de totale obligatieleningen die Foucquier uit had staan waren

225 Zie hoofdstuk 2.

226 In het grootboek zijn geen overboekingen gevonden naar Foucquier.

227 De omvang van het faillissement van Isaacq Foucquier was veel groter dan de overige faillissementen uit

1675. Zie hoofdstuk 1.

55 kasgeldleningen. Simon nam met fl. 12.000 hiervan een derde voor zijn rekeningen.

Aangetrouwde familie als Jacques Les Paul, nichtje Maria en familieleden van oude zakenrelaties van het eerste uur zoals Ruts en Lansman leenden kasgeld uit. De

bankgeldobligaties werden verschaft door zakenrelaties, weduwen en het kapitaal van wezen.229

Wie had reden om faillissement aan te vragen? Het was niet zo snel in het belang van een schuldeiser om zijn vordering in een faillissementsprocedure te verbinden aan andere schuldeisers en vervolgens maar af te wachten of er iets werd terugbetaald. Schuldeisers probeerden meestal eerst zelf een uitstaande vordering te innen en als dat echt niet lukte en er geen uitzicht was op betaling, dan pas zou men geneigd zijn om een

faillissementsprocedure te starten.

Bij wie had Foucquier een betalingsachterstand? Verbazend genoeg was Foucquier op 10 juni 1675 bij 21 van zijn 27 crediteuren bij met zijn jaarlijkse rentebetalingen. Bij zes

crediteuren was hij dat niet. Bij vier van deze leningen was zijn betalingsachterstand, één tot drie jaar.230 Dit waren twee leningen van de erven van Pieter Trip, een lening van de weduwe en erven van Elias de Raat, en een lening van Jacob Beijer die intussen ook was overleden.231 Toen Foucquier in liquiditeitsproblemen kwam, heeft hij waarschijnlijk geprobeerd bij wie hij ongestraft te laat kon betalen. Deze vier schuldeisers waren in juli 1676 ook de laatsten om hun lening aan te melden bij de desolate boedelkamer, dus het waren waarschijnlijk niet de initiatiefnemers van de melding bij deze instantie. Het leek er sterk op dat deze schuldeisers slordig financieel beleid voerden. Het beheer van leningen uit naam van wezen liet hier duidelijk te wensen over.

Naast de obligatieleningen waren er ook kleinere schuldeisers die niet werden opgenomen in het repartitieboek. Zij werkten aan het schip de Postillon van Aleppo en hadden hun zaak om preferentie te claimen gewonnen en waren al in 1675 uitbetaald. Het was mogelijk dat zij naar de desolate boedelkamer zijn gestapt. Echter gezien de kleine bedragen die met deze vorderingen waren gemoeid, was dit niet erg logisch. Foucquier zou dit risico niet hebben genomen en elders de beperkte liquiditeiten vandaan hebben gehaald die nodig waren om deze kleinere schuldeisers tevreden te stellen.

Er waren ook nog twee wisselbrieven aangemeld van schuldeisers uit respectievelijk Livorno en Venetië die tevergeefs wilden incasseren. Zij meldden zich in 1676 aan als schuldeiser. Waarschijnlijk ging het mis met de wisselbrieven na de surceance. Hoewel dit nog niet in de instructie van 1659 stond, was een onderdeel van de procedure dat de commissarissen van de desolate boedelkamer de wisselbank op de hoogte brachten van de onder curatele stelling en de wisselbankrekening van de potentiele bankroetier overnamen.232 Vanaf dat

229 GAA, 5072, inv. 1161, f. 421-427.

230 In het repartitieoverzicht staan de aanvangsdatum van de lening en de nog verschuldigde rente vanaf de

datum dat die verschuldigd is tot 10 juni 1675. Op een uitzondering na lijken het allemaal leningen waar jaarlijks rente op moest worden betaald, de dag en maand van afsluiting kwam overeen met de rentedatum. Bij leningen waar langer dan 12 maanden geen rente is betaald, is aangenomen dat deze over tijd zijn.

231 Ook Jacob de Beijer is intussen overleden. De lening is overgegaan naar zijn erfgenamen. GAA, 5072, inv. 22,

f. 103r-105r.

56 moment werden er geen wissels meer uitbetaald. Het is erg onwaarschijnlijk dat deze

buitenlandse schuldeisers faillissement hadden aangevraagd.

Belangwekkender waren de overige twee obligatieleningen waar Foucquier een

betalingsachterstand op had. Dit waren twee obligatieleningen van Joan Corver, ‘raadt en oud schepen’ en toekomstig burgemeester van Amsterdam en zijn zwager en zakenpartner, Nicolaes van Bambeeck.233 Isaacq Foucquier liep bij beide leningen een jaar achter met zijn rentebetaling, in totaal bedroeg deze achterstand fl. 405.234 De familie Corver was ooit actief in de straatvaart, de grootvader van Joan Corver was handelaar op de Levant en zijn oom Jacob vestigde zich in Aleppo,235 maar Joan Corver of Van Bambeeck hadden voor zover bekend geen zakelijke connectie met Isaacq Foucquier. Waarom Foucquier het risico nam om deze rekening open te laten staan bij een machtig man als Corver is een raadsel. De lening van Corver was oorspronkelijk fl. 6.000, Isaacq had hier al fl. 3000 op afgelost. Waarschijnlijk moest het restant ook worden afbetaald, maar wilde of kon Foucquier niet betalen. Kennelijk heeft hij toen ook niet de rente betaald op de beide leningen.

Joan Corver en Van Bambeeck waren de eerste twee personen die hun obligatielening aanmeldden bij de desolate boedelkamer. Omdat zij niet in hetzelfde zakelijke netwerk zaten, liepen zij geen risico op reputatieschade. Joan Corver wist ook goed de weg bij de desolate boedelkamer, hij was er zelf commissaris geweest in 1667 en 1672.236 Het is een hypothese, maar het is mogelijk dat Joan Corver de desolate boedelkamer op de hoogte heeft gebracht van de betalingsachterstand van Isaacq Foucquier. Wat de motieven waren van Corver of van Bambeeck dat blijft gissen. Nicolaes Van Bambeeck was overleden, zijn weduwe zette het bedrijf voort.237 Werd zij misschien zenuwachtig van Foucquiers investeringsdrang terwijl hij aan haar geen rente betaalde? Of had Corver misschien een politiek conflict met Foucquier? Misschien waren de voorbereidingen van Foucquier om weer uit te varen Corver of iemand uit Corvers netwerk, onwelgevallig? Hoewel er zakelijk geen connectie leek te zijn ontving Corver wel jaarlijks fl. 240 van de directie van de Levantse Handel.238 Het is onbekend waarvoor die betaling werd verricht. Omdat Foucquier aan de overige oplettende crediteuren wel keurig zijn rente betaalde lijkt hier toch een conflict op de achtergrond te hebben gesluimerd. Toen Corver de commissarissen eenmaal langs had gestuurd, ging het faillissementsproces met Foucquier aan de haal. Gevoed door het wantrouwen in de markt door een gigantisch faillissement van een collega straatvaarder Spiegel-Moutet, ging het faillissement een eigen leven lijden en werd Foucquier verder het faillissement ingeduwd.

233 A. Porta, Joan en Gerrit Corver, de politieke macht van Amsterdam 1702-1748, (Amsterdam, 1975), 32.

Zandvliet, De 250 rijksten van de gouden eeuw, 159.

234 GAA, 5072, inv. 1161, f. 421r. 235 Porta, Joan en Gerrit Corver, 1.

236 Ibidem, 5. H. Noordkerk, Handvesten; ofte Privilegien ende octroyen: Mitsgaders willekeuren…, Volume 1,

(Amsterdam 1748), i2, i3.

237 In 1668 had Nicolaes van Bambeeck nog een rekening bij de wisselbank. GAA, 5077, inv. 67, f. 606. Vanaf

1673 komt hij niet meer voor, maar heeft de weduwe Nicolaes van Bambeeck een wisselbankrekening. GAA, 5077, inv. 76, f. 85.

238 In 1673 en 1674 vonden halfjaarlijkse betalingen plaats. In 1675-76 jaarlijkse betalingen. GAA, 5077, inv. 76,

57 3.9 Conclusie

Isaacq Foucquier zat krap in zijn liquiditeiten, maar hij had wel veel bezittingen, voornamelijk in de vorm van onroerend goed. Hij had enkele objecten onderhands kunnen verkopen om zo zijn meest prangende schulden af te lossen. Het is een raadsel waarom hij dit niet heeft gedaan. Het leek erop dat hij is overvallen door het instarten van de

faillissementsprocedure. Dit verklaarde ook waarom hij waarschijnlijk te lang heeft getraineerd met het sluiten van een akkoord of wellicht waren de meeste schuldeisers helemaal niet geïnteresseerd in een akkoord. Hij was veel te rijk om genoegen te nemen met een gedeeltelijke terugbetaling. Misschien lukte het hem daarom ook om zijn graf en twee percelen grond aan de Prinsengracht buiten het akkoord te houden. De schuldeisers verwachtten kennelijk dat de bezittingen die in het akkoord werden verbonden, voldoende zouden zijn. Pas nadat de commissarissen van de desolate boedelkamer waren begonnen met de executieverkopen, kwam er bereidheid tot het sluiten van een akkoord.

De gereconstrueerde balans tegen liquidatiewaarde laat zien dat er sprake was van een ongezonde bedrijfsvoering, de schulden overtroffen de bezittingen. Echter het grootste gedeelte van de bezittingen van Foucquier bestond uit onroerend goed. De waarde van onroerend goed bij een gedwongen verkoop is fors lager dan de waarde bij een normale verkoop. Onder normale omstandigheden waarin het bedrijf zou worden voortgezet, waren de schulden ongeveer even groot als zijn bezittingen. Hoewel een faillissement wordt bepaald door het onvermogen om aan de onmiddellijke verplichtingen te voldoen, is het heel eigenaardig dat iemand wiens bezittingen even groot zijn als zijn schulden, failliet wordt verklaard. Dit blijkt ook wel uit de extreem hoge uitkering die is gedaan na afloop van het faillissement van Foucquier.

Dit nam niet weg dat de bedrijfsvoering van Foucquier in 1669-1670 verslechterde. Wat hiervan de oorzaak was, ofwel waarom hij disproportioneel werd geraakt in zijn

bedrijfsvoering door de verslechterde economische omstandigheden, is giswerk. Het is frappant dat een andere grote straatvaarder, de firma Spiegel-Moutet, in 1669 failliet ging. Hoewel Foucquier geen directe financiële banden had met dit faillissement, duidde dit wellicht op een specifiek probleem in de straatvaart. Belangrijker voor Foucquier was misschien nog wel het geschonden vertrouwen van de kredietmarkt in een straatvaarder. Foucquier reageerde adequaat op de verslechtering in de economische omstandigheden door zijn bedrijfsvoering de diversifiëren. Vooral de onroerend goed investeringen bleken achteraf lucratief. De jaren 1672-74 bracht zijn diversificatie strategie geen soelaas bij een gelijktijdige crisis in de handel en de bouw. Hij had een grote liquiditeitsbehoefte in 1672-73. Het is heel goed mogelijk dat hij als verzekeraar werd aangesproken. Hij kwam uit deze crisis met een hoge schuldenlast.

Foucquier had bij zes van zijn zevenentwintig crediteuren een betalingsachterstand. Vier van deze crediteuren waren zelf laks in het beheren van hun uitstaande krediet portfolio. De achterstand bij de leningen bij Joan Corver en zijn zwager waren Foucquier waarschijnlijk fataal geworden. De reden waarom Corver faillissement zou hebben aangevraagd, blijft giswerk. Het was niet direct in zijn economisch belang om zijn vordering te verbinden met minder invloedrijke schuldeisers.

58 Isaacq Foucquier ging failliet omdat hij niet adequaat handelde in een situatie waarin de buitenwacht het vertrouwen in een straatvaarder als Foucquier kwijt was. Door zijn grote blootstelling aan de risico’s van de straatvaart als reder, koopman en verzekeraar werd hij extra hard geraakt in de crisis jaren 1672-73. Met behulp van zijn vertrouweling neef Simon kwam hij door die zware jaren heen. Hij was klaar om in 1675 weer uit te varen en zijn handelsactiviteiten te hervatten, enkele crediteuren dachten daar anders over. Toen hij eenmaal verstrikt raakte in het web van de desolate boedelkamer, handelde hij niet doortastend genoeg om daar weer uit te komen.

59

4 Conclusie

Isaacq Foucquier was financieel gezien niet failliet in 1675. Hij had weliswaar hoge schulden en een betalingsachterstand bij enkele crediteuren, maar zijn bezittingen overtroffen zijn schulden. De repartitie van 70% van de schulden is dan ook bizar hoog in vergelijking met andere faillissementen. Dat niet alle schulden volledig zijn terugbetaald heeft te maken met de lagere opbrengsten die zijn onroerend goed, het overgrote gedeelte van zijn bezittingen, bij executieverkoop opbrachten.

Isaacq kreeg het zakelijk al moeilijker in 1669-70. Vanaf 1669 diversifieerde hij zijn

bedrijfsvoering richting onroerend goed beleggingen en de marmerzagerij. De economische crisisjaren van 1672-74 waren zwaar, maar Isaacq kon rekenen op steun van zijn neef Simon en doorstond deze periode. Uit de reconstructie van zijn netwerk en bedrijfsactiviteiten stijgt het beeld op van een zeer ondernemende man die risico’s beslist niet mijdde. Sterker nog, hij zocht ze op. Hij was een sterke persoonlijkheid die andere kooplieden

vertegenwoordigden bij zakelijke conflicten, zowel buitenlandse kooplieden als zijn eigen zakenpartners. Zijn reputatie was belangrijk voor hem. In 1675 was hij van plan om de draad weer op te pakken. Hij was bezig met het renoveren van zijn schip de Postillon van Alleppo voor de afvaart. Toen ging het mis.

Niet de economische omstandigheden, noch zijn reactie daarop als ondernemer waren de directe oorzaak voor zijn faillissement. De relatie met crediteuren was van doorslaggevend belang of iemand al dan niet een procedure bij de desolate boedelkamer zou opstarten. Iemand verloor het vertrouwen in Isaacq Foucquier. Waarschijnlijk waren dat Joan Corver of de weduwe van Corvers zwager en zakenpartner, Van Bambeeck. Naar de achterliggende redenen blijft het gissen. Maar toen het balletje eenmaal begon te rollen en Isaacq onder curatele werd gesteld, was hij niet meer bij machte om het proces te stoppen. Wat waarschijnlijk wel een rol heeft gespeeld was het grote faillissement van een collega straatvaarder en voormalig zakenpartner, Hendrick Lourensz Spiegel in 1669. Dit faillissement heeft het vertrouwen van de markt in een straatvaarder ongetwijfeld ondermijnd.

We hebben niet alle zakenpartners in beeld omdat het sprokkelen blijft naar gegevens in een notarieel archief. Maar duidelijk is wel dat voor de kredietverlening Isaacq vaak aanklopte bij personen uit zijn netwerk. De familie en oudste zakenpartners leenden bedragen uit in kasgeld, buiten de wisselbank om. Zakenpartners, beleggende weduwen en wezen vormden de hoofdmoot van kredietverschaffers in bankgeld. Soms waren het weduwen van overleden zakenpartners, zoals de weduwe van zijn bevrachter van de Blois tot Ginderdeuren.

Als iemand uit de gratie was diende hij of zij erg zorgvuldig met zijn crediteuren om te springen. Foucquier heeft dit niet gedaan door aan Corver en Van Bambeeck geen rente te betalen. Crediteuren die bovendien buiten zijn netwerk zaten, dus minder scrupules zullen hebben gehad om hun vordering kracht bij te zetten. In die zin is de oorzaak van zijn faillissement we degelijk mismanagement, maar dan niet in de traditionele zin van een falend ondernemersbeleid, maar door het veronachtzamen van het cultiveren van goede

60 relaties. Niet de goede relaties met het handelsnetwerk, dat hat Foucquier uitstekend voor elkaar, maar de goede relaties met zijn schuldeisers.

Isaacq Foucquiers bedrijfsvoering werd overgenomen door de commissarissen van de desolate boedelkamer. Zijn faillissement viel onder de ordonnantie van 1659. Het akkoord werd hierin voor het eerst geregeld. Het faillissement van Foucquier laat zien dat dit toch wat anders liep dan aangenomen. Ook als een akkoord niet binnen de termijn die hiervoor stond werd afgesloten, kon dit later in het proces na de boedelverkoop, alsnog plaatsvinden. Het belangrijkste gebrek in deze ordonnantie was echter het ontbreken van een duidelijk begin van het faillissement. In de literatuur wordt vaak aangenomen dat dit dan wel

hetzelfde zal zijn als in de ordonnantie van 1777. Moll gaf in zijn uitgebreide studie al aan dat er in 1659 ruimte voor misbruik van commissarissen was. In het faillissement van Isaacq Foucquier is de aanvang zeer discutabel. Het hele faillissementsproces was weliswaar in grote lijnen geregeld, maar het open begin liet ruimte voor hele andere motieven dan een financiële motivatie om faillissement aan te vragen.

De Hollandse faillissementswetgeving in de zeventiende eeuw zorgde er inderdaad voor dat bankroetiers niet meer als criminelen werden behandeld. Maar de casus van Isaacq

Foucquier illustreert wel, dat het proces nog verre van perfect functioneerde en er serieuze gevolgen waren na het eerste contact met de desolate boedelkamer.

Het einde van een faillissement was in de zeventiende eeuw ook niet helder gedefinieerd. In de instructie stond dat iemand na het sluiten van een akkoord weer vrij was om te handelen, maar repte nog niet over rehabilitatie. Deze werd wel verleend aan Isaacq. De praktijk was waarschijnlijk weerbarstiger. Isaacq heeft na zijn faillissement nooit meer een eigen rekening bij de wisselbank gehad en heeft dus geen nieuwe start gemaakt als internationale

handelaar. In 1680 is hij overleden en in zijn familiegraf in de Waalse kerk begraven. Het faillissement van Van Son in de achttiende eeuw eindigde in emigratie van de bankroetier. Hoe bankroetiers na het faillissement weer verder gingen, is een punt om nog nader te onderzoeken. De manier waarop de maatschappij omging met voormalig bankroetiers zegt veel over de houding van de maatschappij ten opzichte van risiconemen en

ondernemerschap.

Een faillissement bleek een hele goede invalshoek om een bedrijfsgeschiedenis te schrijven. Door bedrijfsrisico’s en risicospreiding als invalshoek te nemen, kreeg de keur aan

bedrijfsactiviteiten van Isaacq Foucquier samenhang. Deze complementeerden elkaar, zoals de marmerzagerij en zijn rederactiviteiten, of ze versterkten bedrijfsrisico’s, zoals de

straatvaart en de verzekeringen, of ze zorgden juist voor risicospreiding, zoals de vaart op West-Indië. Isaacq functioneerde in drie afzonderlijke netwerken, een netwerk op de

straatvaart, een verzekeringsnetwerk en een netwerk op de vaart naar West-Indië. Er waren ongeveer drie personen waarmee Isaacq in twee netwerken zat ofwel die de netwerken verbonden. Zoals altijd was de familie de kern, in Isaacqs geval niet zijn broer maar zijn zwager, Pieter Goethals.

Isaacq is zijn hele leven vrijgezel gebleven, maar was niet alleen. Zijn ongehuwde zus Judith woonde bij hem. Hoewel de traditionele bedrijfsopvolging van vader op zoon er voor hem

61 niet in zat, adopteerde hij in praktijk als zakelijk erfgenaam zijn drie neven, de zonen van zijn overleden broer Jan. Simon vestigde zich in Amsterdam, Jan en Abraham in Alleppo.

Afgezien van de naam van zijn schip heb ik geen connectie kunnen vinden met de

handelsstromen met Alleppo. Livorno en Genua waren de belangrijkste havens voor Isaacq. Het archief van de desolate boedelkamer is een schatkamer voor bedrijfsgeschiedenis over de zeventiende eeuw. Het heeft wel een belangrijke begrenzing. Door het ontbreken van het kapitaalboek dat pas vanaf 1712 is bewaard, is een zeventiende-eeuws faillissement een puzzel waar stukken van ontbreken. Het grootboek van de desolate boedelkamer zelf kan worden gebruikt om een gedeelte in te vullen, maar de zaken die buiten de desolate

boedelkamer om liepen, zoals bijvoorbeeld de verkoop van beleende goederen worden dan wel gemist. Hier is eigenlijk geen remedie voor. In het archief van schout en schepenen zijn nog cruciale aanvullingen te vinden over de verkoop van onroerende goederen en schepen. Ook het notarieel archief is onontbeerlijk om de bedrijfsactiviteiten te reconstrueren. Wat bij dit onderzoek naar een straatvaarder wel werd gemist, is een coherente macro- economische geschiedenis over de handel met het Middellandse Zeegebied. Dit lijkt een verwaarloosd stuk economische geschiedenis. De handelsfases van Israël zijn toe aan een

In document Het faillissement van Isaacq Foucquier (pagina 54-67)