• No results found

Oorzaken van het faillissement: Mismanagement?

In document Het faillissement van Isaacq Foucquier (pagina 48-53)

2 Van koopman tot huisbaas

3.6 Oorzaken van het faillissement: Mismanagement?

Hoe reageerde Isaacq op de verslechterde marktomstandigheden in 1669 en hoe doorstond hij de ineenstorting van de handel in 1672?

3.6.1 Aanpassing van de bedrijfsstrategie in 1669

Zoals beschreven in hoofdstuk 2 was Isaacq erg kwetsbaar voor piraterij en kaapvaart. Hij was koopman en reder op de Middellandse Zee en bezat de schepen bij voorkeur alleen. In plaats van verzekeringen te gebruiken om risico’s af te wenden, trad hij zelf op als

verzekeraar en nam dus extra risico op zich. Het is niet bekend hoe de Franse kaapvaart zich ontwikkelde in deze periode maar het lijkt logisch dat Colbert deze vorm van piraterij heeft gestimuleerd. Isaacq zal niet alleen als koopman, reder en verzekeraar zijn geraakt, maar waarschijnlijk ook als zakenbehartiger van zijn contacten uit Marseille. Hij woonde in 1669 nog in een mooi grachtenpand met een plattegrond van Marseille op de gevel. Dit was waarschijnlijk niet het meest commercieel verantwoorde uithangbord met een onrust stokende Lodewijk XIV aan de Zuid-Nederlandse grens.

206 L. Panhuysen, ‘Het rampjaar 1672. Op alles leek het woord ‘verraad’ van toepassing’, Historisch

nieuwsblad,3, (2006). https://www.historischnieuwsblad.nl. gezien 13-09-1618.

207 P. Drieskämper, Redeloos, radeloos, reddeloos, de geschiedenis van het rampjaar 1672, (Hilversum, 1998),

35-36.

208 Panhuysen, ‘Het rampjaar 1672’.

49 In 1669 ging het roer om. Dit was het laatste jaar dat Isaacq zitting had in de directie van de Levantse Handel, een platform waar hij zijn favoriete strategie om risico’s in te dammen bepleitte: meer beveiliging en kanonnen. Hij diversifieerde zijn bedrijfsvoering. Hij deed een tweede grote onroerend goed verkoop van 14 percelen land die hij deels bebouwde en verhuurde. Hij werd onroerend goed belegger en verwisselde van woonhuis. Huis Marseille, dat het meest voorname pand was dat hij bezat, verhuurde hij. Daarnaast investeerde hij in een marmerzagerij en ging dus de industrie in.210 Deze maatregelen moeten in 1669-1672 voldoende hebben geleken om het verslechterde handelsklimaat het hoofd te bieden. 3.6.2 Strategiewijziging bracht geen soelaas meer in 1672

Na 1672 lag in Amsterdam de bedrijvigheid anderhalf jaar lang stil. Niet alleen de handel lag plat, maar ook de bouw en de onroerend goed markt waren stilgevallen. Het zou nog jaren duren voor de bouwmarkt in Amsterdam weer op gang kwam.211 Isaacq ‘s marmerhandel zal nauwelijks opbrengsten hebben gegenereerd aangezien er geen binnenlandse vraag was naar bouwmaterialen. De huurprijzen bleven nog wel redelijk op peil, 212 zodat Isaacq uit de verhuur van zijn panden nog inkomsten ontving. In 1675 had hij vijf panden verhuurd, maar hij had er meer in eigendom. Wellicht waren er tijdens de naweeën van de Franse inval toch een aantal huren opgezegd. Hoe hard Isaacq als verzekeraar werd geraakt is moeilijk in te schatten, maar dat een dergelijk gewapend conflict zeeschade met zich meebracht, leek onvermijdelijk. Isaacqs diversificatiestrategie die in vredestijd zo effectief zou kunnen werken, bracht geen soelaas tijdens deze barre tijden.

3.6.3 Eerste liquiditeitscrisis afgewend

Vanaf 1670 begonnen de problemen voor Foucquier. Zijn omgeving leek zich hier nog niet van bewust. In 1670-71 sloot hij opvallend veel kasgeldleningen af. In 1672 sloot hij weer een recordbedrag aan bankgeld obligatieleningen af bij diverse schuldeisers. Waar hij dat geld voor nodig had is onbekend. Misschien werd hij als verzekeraar aangesproken?

Om een dergelijke crisis als 1672 te overleven moet een bedrijf voldoende vet op de botten hebben ofwel voldoende reserves. Isaacq was zwaar gefinancierd, hij had veel schulden in verhouding tot zijn ineengeschrompelde omzet. Hij had echter wel veel bezittingen. Hij kon extra liquiditeiten vrij maken door makkelijk verhandelbare bestanddelen te verkopen. Na zijn faillissement ontbraken in zijn boedelbeschrijving effecten en lijfsieraden, terwijl hij wel effecten in eigendom heeft gehad. Eén van de eerste betalingen die hij deed toen hij in 1644 een rekening opende bij de wisselbank was fl. 8000 aan de ‘oostindische cie. ter stede’. In 1647 volgden drie betalingen aan de Oost Indische Compagnie in Rotterdam waarvan de overmakingen van fl. 10.000 en fl. 1.800 te nette ronde getallen waren voor een

handelstransactie. In 1653 volgde nog een keer fl. 9.800 betaling aan de Oost Indische Compagnie van Amsterdam.213 Ook is het zeker dat hij sierraden in zijn bezit had. In zijn eerste testament liet hij nadrukkelijk zijn parels en diamanten na aan zijn zus Judith.214

210 Het is niet zeker wanneer Foucquier van start is gegaan met de marmerzagerij. Zie hoofdstuk 2. 211 Abrahamse, De grote uitleg van Amsterdam, 180, 203.

212 Lesger, Huur en conjunctuur. De woningmarkt in Amsterdam 1550-1850, (Amsterdam 1986), 67, 73, 79. 213 GAA, 5077, inv. 51, f. 247. GAA, 5077, inv. 56 f. 415. GAA, 5077, inv. 60 f. 414.

50 Een andere bron van liquiditeiten die hij heeft gebruikt was de belening van zijn voorraden galnoten. Deze zijn buiten de administratie van het faillissement gehouden. Het enige wat wij hiervan terugzien was het tekort, nadat het onderpand voor de lening, de galnoten verkocht was. Het restant van die schuld kwam weer terug in de boedel als concurrerende crediteur.215 Dit kwam overeen met de manier waarop de beleningen werden geregistreerd in het faillissement van Van Son.216 Toch was dit alles niet genoeg. Er moest in 1673 nog een grote lening van neef Simon aan te pas komen van fl. 12.000 om het hoofd boven water te houden. Isaacq overleefde de crisisjaren 1672-74 door adequaat te handelen en met hulp van de belangrijkste persoon uit zijn netwerk.

3.6.4 Hoe failliet was Foucquier: de opbrengsten van het faillissement

In 1674 veranderde er niets aan Isaacqs financiële situatie, maar in 1675 kwam hij weer in actie. Hij sloot een bankgeld obligatielening af bij een weduwe en leende nog een klein bedrag aan kasgeld van fl. 1.200 van zijn nichtje Maria. Intussen was zijn totale schuldenlast opgelopen naar fl. 127.000 met een jaarlijkse rentelast van fl. 4.161.

Balans tegen liquidatiewaarde, 10 juni 1675

debet Credit

onroerend goed eigen vermogen -30.471

Keizersgracht: huis Marseille 27.842

huis Prinsengracht 18.876 langlopende schulden

huis Leidse gracht 12.650 kasgeld obligaties familie 19.200 overig onroerend goed 20.913 kasgeld obligaties overig 16.000

80.281 bankgeld obligaties 74.914

schip: postillon van Alleppo 10.510 110.114

kortlopende schulden

voorraden Rente 4.298

marmeren platen 6.499 agio 3.492

citrus bomen 200 wisselbrieven 9.921

goederen 354 17.711

7.053 crediteuren 9.671

overige goederen

Schilderijen 656 Totaal schulden 137.496

Meubelen 2.819 3.475 debiteuren 5.706 Balans totaal 107.025 107.025 215 GAA, 5072, inv. 1161, f. 426.

51 De financiële gegevens van het faillissement van Foucquier uit het grootboek en het journaal van de desolate boedelkamer tezamen met het repartitieboek, maken het mogelijk om een executiebalans tegen liquidatiewaarde op te stellen. Hierin zijn de bezittingen meegenomen tegen de waarde die zij hebben gerealiseerd op de executieveilingen.217 De schulden zijn meegenomen zoals zij zijn aangebracht in 1675-1680 in het repartitieboek.218

De debiteuren bestonden uit de geïnde bedragen door de curatoren die de bedrijfsvoering van Isaacq overnamen.219 Aanvankelijk bedroeg de totale obligatieschuld die in 1676 nog open stond na betaling van de preferente crediteuren fl. 127.000. De vorderingen die er in 1676-1680 nog bij kwamen, voornamelijk verlies op verpande balen galnoten, een rekening voor wijnen, en een rekening uit Hamburg zijn opgenomen onder crediteuren. In totaal bedroeg dit fl. 7.053.220 Onder crediteuren zijn ook de lonen van de arbeiders die aan de postillion van Aleppo hebben gewerkt en als preferente schuldeisers al eerder zijn betaald meegenomen.221 Niet meegenomen op de balans zijn de kosten van de desolate

boedelkamer en al zijn werknemers en makelaars. In totaal brachten de executieverkopen fl. 107.000 op. De totale schuld bedroeg fl. 137.496 wat leidde tot een negatief eigen

vermogen van fl. 30.471. Dat de schulden groter waren dan de bezittingen duidde op een ongezonde bedrijfsvoering.

Maar wat de zaak ernstig vertekende is het feit dat de waarde van de bezittingen van

Foucquier, met name het onroerend goed dat het grootste gedeelte vormde van alles wat hij bezat, tegen liquidatiewaarde op de balans waren opgenomen. Tegenwoordig ligt de waarde van een huis dat op een executieveiling wordt verkocht, gemiddeld 37% onder de waarde van eenzelfde pand dat op de gewone markt wordt aangeboden. Het principe van een veiling is niet het probleem, bij een gewone vrije marktveiling leveren huizen gemiddeld slechts 3% minder op dan via een standaard verkoop. Het probleem treedt vooral op door het feit dat een executieverkoop een gedwongen verkoop is.222 Wat het verschil tussen de gemiddelde waarde op een executieveiling en een gewone verkoop in 1676 was, is niet bekend. Als rekenvoorbeeld nemen we bij gebrek aan data het waardeverschil van 37%. Indien het onroerend goed dat via de executieveiling gedwongen was verkocht via een gewone verkoop van de hand was gegaan223, dan zou de waarde van het onroerend goed fl. 34.000 hoger zijn dan op de balans stond. Het eigenvermogen was dan fl. 3.000 positief.

217 GAA, 5072, inv. 253, f. 276, 299, 386. 218 GAA, 5072, inv. 1161, f. 421-427. 219 GAA, 5072, inv. 253, f. 276, 299, 386. 220 GAA, 5072, inv. 1161, f. 421-427. 221 GAA, 5072, inv. 253, f. 228.

222 D. Brounen,The Boom and Gloom of Real Estate Markets, Inaugural address series

tesearch in management, Erasmus Universiteit Rotterdam, (Rotterdam, 2008), 30.

223 Het schip is ook als onroerend goed opgevat. Het viel in dezelfde categorie als huizen en percelen grond en

52

Figuur 14 De onderverdeling van de fl. 107.000 executie opbrengst van de bezittingen van Isaacq Foucquier. Bron: GAA, 5072, inv. 253, f. 213.

De verkoop van het onroerend goed genereerde meer dan driekwart van de opbrengsten van het faillissement. Met een jaarlijkse huuropbrengst van fl. 2.430 was het onroerend goed in 1675 niet een bijzonder renderende investering, maar het behield wel zijn waarde.

Figuur 15 Onroerend goed aankopen in 1666 en 1669 bestonden uit percelen land. Foucquier bebouwde een aantal percelen. Tijdens de executieverkoop in 1676 werden de meeste percelen land verkocht. Twee hield hij achter. De normale verkoopwaarde ligt 37% boven executiewaarde.

De meubelen en schilderijen waar zo veel werk in ging zitten om te inventariseren,

verzegelen, bewaken, en veilen, brachten veel minder op. Waarom verkocht Foucquier niet eerder een stuk onroerend goed? Hij had dan met gemak aan zijn meest prangende

verplichtingen kunnen voldoen.

Isaacq gedroeg zich in 1675 niet alsof hij op het punt stond om failliet te gaan. Hij was weer aan het investeren. Hij was bezig om zijn schip de Postillon van Aleppo op te tuigen. De romp was in april 1675 van een nieuwe huid voorzien en er waren nieuwe masten ingezet. Het

53 kompas lag nog gedeeltelijk bij de reparateur.224 Alles wees erop dat hij zich als reder klaar maakte voor een nieuwe afvaart en alle intentie had de zaak weer op de rails te zetten. Toch viel ineens het doek voor Foucquier.

Tegen gewone ‘going concern’ waarde was Foucquier niet failliet. Zijn schuldenlast was aan de hoge kant, maar zeker gezien de omstandigheden niet buitengewoon verontrustend. Dit bleek ook wel uit de uitkeringen die uiteindelijk na het faillissement zijn gedaan aan de schuldeisers. Na de executieveilingen werden uiteindelijk de kleinere schuldeisers van de Postillon van Aleppo helemaal terugbetaald, de obligatie- en wisselhouders kregen 70% van hun vordering uitgekeerd. Dit was een erg hoog uitkeringspercentage: Gemiddeld werd er bij faillissementen 33% uitgekeerd.

Figuur 16Uitkeringspercentage per faillissement uit 1675 op basis van het repartitieboek. De rode balk is de uitkering van Foucquier. Bron: GAA, 5072, inv. 1161, f. 400-428.

Lang niet bij alle faillissementen uit 1675-1676 die in het repartitieboek waren opgenomen, stonden ook werkelijk uitkeringen vermeld. Slechts bij 15 faillissementen was dit het geval. De koploper met een uitkering van 100% was wel erg bijzonder. Dit betrof een relatief klein faillissement van een chirurgijn. Bij een dekking van 70% van de schulden bij een

executoriale verkoop van een boedel die voor het grootste gedeelte uit onroerend goed bestond, rijst de vraag waarom dit proces in gang is gezet. Waarom hadden sommige schuldeisers zo weinig vertrouwen?

3.7 Oorzaken van het faillissement: problemen bij gelieerde ondernemingen ofwel

In document Het faillissement van Isaacq Foucquier (pagina 48-53)