• No results found

(H)erkenning. Angst en eenzaamheid in ''De grote zaal'' (1953) van Jacoba van Velde en ''De vrouw met de vogelkop'' (1979) van Inez van Dullemen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "(H)erkenning. Angst en eenzaamheid in ''De grote zaal'' (1953) van Jacoba van Velde en ''De vrouw met de vogelkop'' (1979) van Inez van Dullemen"

Copied!
62
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

(H)erkenn

ing

Angst en eenzaamheid in De grote zaal (1953) van Jacoba van Velde en De vrouw met de vogelkop (1979) van Inez van Dullemen

Masterscriptie

Naam: Sophie Gloudemans

Studentnummer: 5693705

Email: Sophie.Gloudemans@student.uva.nl Opleiding: UvA Master Nederlandse Taal en Cultuur Onderdeel: Masterscriptie

Scriptiebegeleider: E.M.P. van Gemert Tweede lezer: P.A.L. Bijl

(2)

Datum: 08-07-2016 Woordenaantal: 21718 INHOUD INLEIDING 3 HOOFDSTUK 1 Analyse van de twee romans

5

HOOFDSTUK 2

De receptie van de twee romans in de journalistieke media onderzocht 29

HOOFDSTUK 3

De thematiek van de twee romans in het perspectief van de realiteit 46

CONCLUSIE 59

BIBLIOGRAFIE 61

(3)

Inleiding

De twee romans die centraal staan in dit onderzoek zijn De grote zaal (1953) van Jacoba van Velde en De vrouw met de vogelkop (1979) van Inez van Dullemen. Beide romans zijn aan elkaar gewaagd wat betreft de thematiek; eenzaamheid en angst. Eenzaamheid is ook vandaag een actueel thema, dat vaak wordt geassocieerd met ouderen, weggestopt in tehuizen. Dat is ook het beeld dat Van Velde schetst in De grote zaal (1953). De oude Geertruide van der Veen komt na een beroerte terecht in een rusthuis. Haar enige dochter Helena is niet in staat om voor haar te zorgen, maar staat haar moeder zo goed en zo kwaad als zij kan bij nu de dood op de loer ligt. Eenzaamheid is een belangrijk thema in dit boek, maar wordt door moeder en dochter op verschillende manieren ervaren.

In 1987 verschijnt De grote zaal nogmaals in het Verzameld werk van Van Velde, waarin naast haar andere roman, Een blad in de wind (1961), ook een aantal verspreid gepubliceerde verhalen zijn opgenomen. Toch dreigde De grote zaal, ondanks het feit dat er veel over geschreven is sinds 1953 en het boek nog steeds geldt als een van de meest

vertaalde werken in de Nederlandse literatuur, bijna te worden vergeten. In 2010 werd De

grote zaal door de Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse boek tijdens het

evenement Nederland Leest opnieuw uitgegeven. Nederland leest is gericht op de bevordering van het lezen van boeken, maar wil ook een discussie op gang brengen over een bepaald boek. De discussie over de verantwoordelijkheid voor de zorg van ouderen is nog steeds actueel en dat heeft er wellicht voor gezorgd dat De grote zaal zowel in 2010 als anno 2016 nog steeds een interessant boek is om te lezen.

In De vrouw met de vogelkop staat niet de zorg voor ouderen, maar de zorg van een psychiatrisch patiënte centraal. In deze roman is de jonge vrouw Janien niet meer in staat om voor zichzelf te zorgen, omdat zij kampt met psychische problemen. Luc Bonneux zegt hierover in Trouw: ‘De scherpste angel van het ouder worden is niet de dood, maar eenzaamheid. De

(4)

dood breekt ieder koppel op. Wie achterblijft, torst het zwaarste lot.’1Maar wat als die eenzaamheid een mooie jonge vrouw overvalt, weten we in de zorg hoe we daar mee om moeten gaan? Opvallend is dat er over De vrouw met de vogelkop maar weinig is geschreven in de literaire kritiek. Mijn idee hierover is dat de juiste zorg in de psychiatrie in mindere mate ter discussie staat, omdat niet iedereen hiermee te maken krijgt en dat herkenning van een situatie bij de lezer kan bijdragen aan de waardering of de populariteit van een boek.

Om dat punt te onderzoeken onderwerp ik beide boeken in hoofdstuk 1 aan een uitgebreide analyse, waarbij ik vooral zal focussen op de representatie van de belangrijkste thema’s in de romans, angst en eenzaamheid. Daarnaast is het interessant om onderzoek te doen naar de receptie van de boeken. In hoofdstuk 2 behandel ik wat er in de literaire kritiek geschreven en gezegd is over de thematiek van deze romans en wat is er buiten deze

thematiek om verder nog geschreven over De grote zaal en De vrouw met de vogelkop. Verder neem ik mee in mijn onderzoek dat de auteurs vrouwen zijn en dat beide romans vrouwenportretten zijn. In de tijd dat De grote zaal verscheen en zelfs dertig jaar later nog toen De vrouw met de vogelkop verscheen, bleek er nog steeds onderscheid te worden gemaakt tussen mannelijke en vrouwelijke auteurs en werd er nog gesproken van de zogenaamde ‘vrouwenroman’ of ‘damesroman’2. Het is daarom interessant om te

onderzoeken of het feit dat beide boeken zijn geschreven door vrouwelijke auteurs een rol heeft gespeeld in de manier waarop ze zijn gerecenseerd of dat dit de bekendheid of wellicht ook populariteit van de boeken heeft gedwarsboomd. Om dit aspect zo volledig mogelijk weer te geven, zal ik de thema’s die ik behandel in mijn analyse verder toelichten aan de hand van studies van Ernest Becker en Simone de Beauvoir. In het laatste hoofdstuk laat ik in zekere zin ook de schrijfsters zelf aan het woord. Wat hebben zij gezegd over hun boeken en

eventueel over hun andere werk en over de thema’s die ze behandelen? Hoe zien zij hun eigen positie in de literatuur?

1 http://www.trouw.nl/tr/nl/4516/Gezondheid/article/detail/4121747/2015/08/16/Eenzaamheid-kwelt-oudere-meer-dan-ziekte.dhtml

(5)

Hoofdstuk 1: Analyse van de twee romans

In dit onderzoek staan twee romans centraal: De vrouw met de vogelkop (1979) van Inez Dullemen en De grote zaal (1953) van Jacoba van Velde. Ze hebben met elkaar gemeen dat ze het leven belichten door de ogen van twee vrouwelijke personages en eindigen met de dood van een van de personages. In De grote zaal focaliseert naast de oude Trui ook haar dochter Helena en in De vrouw met de vogelkop focaliseert naast Janien ook haar vriendin Ina, waardoor de lezer de gebeurtenissen vanuit twee verschillende perspectieven krijgt gepresenteerd. In De grote zaal is de naderende dood voor de oude Trui een van de

belangrijkste motieven om zich angstig en eenzaam te voelen. In De vrouw met de vogelkop zijn het angst en eenzaamheid die Janien uiteindelijk de dood injagen.

Angst en eenzaamheid spelen in beide romans een grote rol. Daarnaast schetsen beide boeken een tijdloos en realistisch beeld van mensen en hun emoties. Om te achterhalen welke factoren een rol spelen rondom de thema's angst en eenzaamheid in De grote zaal en De

vrouw met de vogelkop zal ik van beide romans kort het verloop van het verhaal schetsen,

waarna ik een analyse zal geven en aan de hand van citaten karakteriseren op welke manier de terugkerende hoofdthema's angst en eenzaamheid worden gerepresenteerd en hoe de

personages zich ten opzichte van elkaar en deze thema’s verhouden.

1.1 Jacoba van Velde, ‘De grote zaal’

'Waar ben ik eigenlijk? Hoe ben ik hier gekomen? Ik kan me het niet herinneren'.3

In De grote zaal komt het hoofdpersonage, Geertruide (Trui) na een beroerte terecht in een verpleeghuis. Haar dochter Helena is overgekomen vanuit haar woonplaats Parijs, waar ze samenwoont met haar man Jean van Hasselt. Helena en Jean zijn beiden kunstenaar en hebben het financieel niet breed. Zowel Trui als haar dochter worden geconfronteerd met de

ongemakken die de laatste fase van het leven met zich meebrengt. Aangezien Trui niet meer in staat is om voor zichzelf te zorgen is zij vanaf nu afhankelijk van anderen. Hoewel Helena zielsveel van haar moeder houdt, kan ze het niet over haar hart verkrijgen om haar eigen leven op te geven om de zorg te dragen voor haar moeder, zelfs niet tijdelijk.

(6)

De kosten van de verpleging komen daarom voor rekening van Sociale Zaken, maar een eigen bijdrage van de patiënten is wel noodzakelijk. Indien de patiënt zelf niet in staat is om deze bijdrage te leveren, valt deze verantwoordelijkheid automatisch in handen van het nageslacht. Volgens een medewerker van Sociale Zaken is dit wettelijk zo bepaald: ‘(…), in ieder geval zegt de wet dat kinderen en de kleinkinderen voor hun ouders of grootouders moeten zorgen.’4 Helena is het daar op z'n zachtst gezegd mee oneens:

Ik vind het onbillijk, zei ik, dat arme kinderen voor hun ouders moeten zorgen en de ouders zullen daar waarschijnlijk ook onder lijden. Hoe zou u het dan willen oplossen? Vroeg hij. Als ze hun hele leven hard gewerkt hebben, maar niet voldoende verdienden om onafhankelijk een rustige oude dag te kunnen hebben, dan is de staat verplicht voor hen te zorgen.5

Niet alleen verlangt Helena terug naar haar woonplaats Parijs en haar man Jean, maar ze is voor haar gevoel al een grens over gegaan in de tijd dat ze voor haar moeder zorgde, na haar beroerte:

Ik kon het niet meer. Mon Dieu, als ik denk aan die afgelopen drie weken! Ik ben nooit een goede verpleegster geweest. O, bij een griep ofzo, dan gaat het wel. Maar met diarree en overgeven! Ik word er zelf doodmisselijk van. Enfin, ik heb het nog een tijd volgehouden. Misschien had ik het nog wel langer volgehouden als de dokter niet gezegd had dat een rusthuis beter voor haar was.6

Er is geen andere optie voor Trui dan in het rusthuis te blijven. Hier ligt ze met nog vijf andere dames op ‘de kleine zaal’. De sfeer tussen de dames is grimmig. Het lijkt erop dat een aantal van hen de anderen het licht in de ogen niet gunt. Er is sprake van jaloezie en algemene irritaties onderling. Deze irritaties en de grimmige sfeer die daaruit ontstaat komen voort uit angst. Alle dames die nog kunnen nadenken, zijn zich ervan bewust dat hun einde nabij is. De een na de ander komt te overlijden, waardoor de confrontatie met de dood onvermijdelijk is. Alle dames zijn daarom huiverig om op de grote zaal terecht te komen; wie op de grote zaal ligt, is er slecht aan toe en voor de meesten van hen is het einde in zicht.

Het verhaal wordt vanuit twee personages verteld. Dat van Trui en dat van haar dochter Helena. Zo krijgt de lezer twee perspectieven op het maatschappelijke probleem van

4 Van Velde 1953:44. 5 Van Velde 1953:70 6 Van Velde 1953:20.

(7)

de vergrijzing. Trui en Helena zijn op veel vlakken elkaars tegenpolen. Daar waar Trui vooral op de achtergrond blijft en zichzelf wegcijfert, hoeft Helena niet eens moeite te doen om in het middelpunt van de belangstelling te staan. Helena wordt daar haar moeder beschreven als een tikkeltje egoïstisch: 'Zij is zo heel anders. Overal waar zij komt is ze het middelpunt. Zonder dat ze er iets voor doet. Ze is niet eens bijzonder hartelijk of vriendelijk. Nooit zal ze uit zichzelf aanbieden met iets te helpen.’7 Zelf heeft Trui altijd voor iedereen klaargestaan. Er werd misbruik van haar gemaakt. Ze durfde nooit nee te zeggen:

Voor me iets gevraagd werd, bood ik mijn diensten al aan. Iedereen rekende ook op me. Trui, wil jij dan een beetje eerder komen om de broodjes klaar te maken? En als het vrienden waren die alleen woonden: Trui, in mijn sokken zitten gaten, wil jij...? Ik vond het niet erg, ik vond het wel prettig dat ze mij nodig hadden.8

Daarnaast wordt duidelijk dat ze een eenzaam bestaan heeft geleid. Haar man Willem is in 1942, tijdens de Tweede Wereldoorlog, overleden. In die tijd was Helena al verhuisd naar Parijs; zij zocht pas na de oorlog weer contact gezocht met haar ouders en ontdekte toen dat haar vader inmiddels was overleden.

Trui blikt terug op de periode dat Helena en Jean voor haar en haar man onvindbaar waren. Ze maken zich grote zorgen, maar durven niet achter het adres van het stel aan te gaan, omdat ze bang zijn dat ze hen dan in de problemen kunnen brengen. Voor de komst van Helena is Trui al twee keer eerder zwanger geweest, maar beide zwangerschappen mondden uit in een miskraam. Na de tweede miskraam lijkt Trui de hoop om nog zwanger te raken te hebben opgegeven. Met de hoop verdwijnt ook de behoefte aan intimiteit met haar man: 'Ik had er ook geen zin in en ergerde me als Willem me 's avonds in bed liefkoosde. Na mijn tweede miskraam voelde ik er helemaal niets meer voor. Soms liet ik het toe, om hem een plezier te doen.'9 Helena was dan ook een geschenk uit de hemel en een zeer geliefd kind: 'Wat waren we gelukkig toen ze geboren was. Hij kon aan niets anders meer denken dan aan zijn dochter. Als ze 's nachts maar even huilde was hij zijn bed al uit en nam haar in zijn armen.'10

Helena, echter, is een afstandelijke vrouw. Die afstandelijkheid komt volgens haarzelf voort uit eenzaamheid. Als klein meisje wil ze graag naar de zondagsschool. De verhalen uit

7 Van Velde 1953: 33. 8 Van Velde 1953: 33. 9 Van Velde 1953:67. 10 Van Velde 1953:66.

(8)

de Bijbel ontroeren haar, maar tegelijkertijd beangstigen ze haar: 'God kan toch alles! Waarom moest Jezus zo lijden? Je mag zulke dingen niet zeggen, zei de juffrouw streng. Ik was bang. Als God dat met zijn eigen zoon doet, dacht ik, wat kan ik, een vreemde, dan nog verwachten?'11 Ook voelt ze zich op de zondagsschool voor het eerst verraden als ze wordt gestraft voor een tekening die haar vriendin maakte. Niemand neemt het voor Helena op en de juffrouw straft haar zonder eerst aan haar te vragen of de tekening ook daadwerkelijk van haar is. Helena is er ziek van:

's Avonds had ik hoge koorts. Een week lang had ik de afschuwelijkste dromen. Ik werd achtervolgd en gestraft en altijd was ik alleen. Nooit was er iemand die me helpen wou. Gillend van angst werd ik wakker en altijd waren er dan de toen voor mij nog veilige armen van mijn vader en moeder, waarin ik schuilen kon.’12

Helena vertelt dat pas veel later 'het ontzettende weten' is gekomen van de eenzaamheid van de mens:

Niet het gewone weten, maar een ander weten, dat als een bliksemstraal door mij heen schoot en mij verlamd van schrik in een panische angst achterliet. Het weten dat er een uur zal komen waar ouders, een geliefde, een vriend, niets meer voor je kunnen doen. Het uur waarin alle begrippen hun waarde verloren zullen hebben en waarin niets anders zal zijn dan een volkomen eenzaamheid. Niet de eenzaamheid van een mens onder de mensen, maar de eenzaamheid van een mens voor het Niets.13

Helena is bang voor het uitzichtloze bestaan. Zij zou het ontzettende weten graag weer vergeten. Toch geeft ze toe dat ze sinds het besef van de dood pas is gaan leven. Het besef dat het leven maar kort is en dat de dood op de loer ligt, is diep tot haar doorgedrongen en ze voelt een schok van verbazing als ze ziet hoe mensen geld en bezittingen opstapelen: '(…), alsof het leven eeuwig zal duren.'14

Mijns inziens geldt de visie van Helena op eenzaamheid en de naderende dood als tegengeluid binnen de maatschappelijke kwestie dat kinderen verantwoordelijk zijn voor hun ouders. Voor Helena, die zielsveel van haar moeder houdt, komen de eenzaamheid en de dood op deze manier veel te dichtbij. Zij wordt geconfronteerd met het uitzichtloze bestaan waar zij

11 Van Velde 1953:89. 12 Van Velde 1953:95. 13 Van Velde 1953:95. 14 Van Velde 1953:96.

(9)

zo bang voor is, een gevoel dat zij al geruime tijd probeert te ontwijken. Haar terugkeer naar Parijs voelt bijna als een ontsnapping, ondanks het feit dat zij haar moeder met pijn in haar hart aan haar lot overlaat: 'Toen ik opstond sloeg ze met een heftig gebaar haar armen om me heen en snikte wanhopig. Wat kon ik anders doen dan weggaan? Ik wou nu maar dat de trein kwam.'15

Nog een laatste keer zal Helena haar moeder weerzien. Ze is erbij wanneer Trui sterft: Ze was in de zwarte tunnel. Alleen! Wat gebeurt er in dit verschrikkelijke laatste uur, wanneer men niet meer tot de levenden behoort en ook nog niet tot de doden? Haar adem kwam stotend en met tussenpozen. Steeds vlugger bewogen haar handen. Met een ruk kwam ze overeind, viel toen weer neer. Wilde ze vluchten? Nog eenmaal ademde ze diep en kort. Ze lag roerloos. Haar gezicht weer vreemd en star. Ze was aan het einde gekomen.16

Angst en eenzaamheid kunnen worden aangemerkt als de belangrijkste thema's in deze roman. Aan de hand van citaten laat ik zien op welke manier deze thema's worden gerepresenteerd en welke rol ze spelen binnen het verhaal.

Angst

Angst is een emotie die men vaak niet onder controle heeft of die zich onderbewust aan ons opdringt. In principe heeft iedereen wel eens last van angstgevoelens. Nemen deze gevoelens toe als men ouder wordt of wijzer? In De grote zaal vormt angst een leidraad. Er is de angst voor eenzaamheid, angst voor aftakeling en angst voor de dood. Angst voor aftakeling komt mede voort uit het besef dat het leven eindig is, dat er een houdbaarheidsdatum is en dat we die op een dag allemaal bereiken. Daar komt bij dat een gezond mens in staat is om voor zichzelf te zorgen. Zelfs hele simpele dagelijkse dingen, zoals naar het toilet gaan of je wassen, kunnen bij lichamelijke aftakeling ineens onmogelijk zijn. Zo ondervindt ook Trui:

Ik vind het verschrikkelijk zo naakt voor de zuster te staan. Vroeger zou ik dat niet erg hebben gevonden, maar nu schaam ik mij voor mij lelijkheid. Soms kan ik me niet voorstellen dat ik het werkelijk ben. Vroeger waren mijn borsten rond en stevig, mijn buik glad en mijn benen gespierd. Nu is alles slap. Hoe is het mogelijk dat je in een betrekkelijk korte tijd zo kunt aftakelen!17

15 Van Velde 1953:108. 16 Van Velde 1953:158. 17 Van Velde 1953:52

(10)

Alle principes dienen overboord gegooid te worden. De controle over het eigen leven en het eigen lichaam moet worden losgelaten. Behalve de schaamte voor haar slappe lichaam houdt iets anders haar bezig, de angst om te vallen, die daartegen nog groter is. Hoewel ze zich bewust is van de absurditeit van haar gedrag, kan ze haar angst niet loslaten:

Maar afgezien van de schaamte ben ik ook nog bang om te vallen in het bad. Iedere keer doe ik weer hetzelfde en natuurlijk wordt de zuster ongeduldig. Aldoor neem ik me voor kalm te blijven en precies te doen wat ze zegt. Maar als ik er weer voorsta is mijn angst zo groot dat ik toch weer hetzelfde doe als voorgaande keren. Door mijn been kan ik niet meer alleen in het bad stappen. De zuster tilt me op en zet me erin, maar omdat ik bang ben te vallen, houd ik me stevig aan haar vast. Laat me toch los, zegt ze, hoe kan ik u nu zo wassen. Ik weet het, maar ik kan niet anders.18

Naarmate Trui ouder wordt nemen haar angsten alleen maar toe:

Ik ben groot geworden, maar niet zo als ik toen dacht dat volwassenen waren. Misschien ben ik nooit werkelijk volwassen geworden. Al mijn kinderangsten zijn gebleven. De angst alleen in een donkere kamer te zijn. De angst 's nachts wakker te worden en niet meer te weten hoe ik in bed lig en hoe de kamer is. De angst in een groot gezelschap plotseling het middelpunt te zijn. En nog vele andere angsten.19

Was de situatie anders geweest als Helena de zorg voor haar moeder op zich had genomen? Als zij bij haar moeder was gebleven? Die vraag stelt Trui zich op een bepaald moment, als haar angst uitmondt in een paniekaanval:

Ik ben zo bang, de angst drukt als een zware last op mijn borst en maak dat ik bijna niet slikken kan. Als jij nu hier was... Maar als je hier was, zou je me dan nu ook kunnen helpen? Of... of...20

De angst voor de dood kan door niets of niemand worden gerelativeerd. Doodgaan doet iedereen alleen:

18 Van Velde 1953:53. 19 Van Velde 1953:76. 20 Van Velde 1953:126.

(11)

De angst, de verstikkende angst is er weer. Een ondeelbaar ogenblik was ik in de zwarte tunnel, waarvan ik het einde niet kon zien.21

In het onderstaande citaat geeft Trui duidelijk aan geen zin meer te hebben in het leven. Toch zegt ze angstig te zijn voor de grote zaal. Uit dit citaat blijkt dat het niet de angst is voor de dood zelf, maar het bewustzijn van de naderende dood. Waar Helena zegt pas te zijn gaan leven na de bewustwording van de aanwezigheid van de dood, maakt het feit dat het einde voor het einde in zicht is dat Trui niet meer wil leven. De angst dat aan het sterven vooraf gaat, de grote zaal, is in dit geval nog groter dan de angst voor de dood:

Soms doe ik maar alsof ik eet, en als ze niet kijkt geef ik het stilletjes aan mevrouw Van Hil. Zij is er gelukkig mee. Ik ben zo moe. Ik heb geen zin meer om te leven, maar ik ben ook angstig voor... de grote zaal.22

Voordat Trui in het rusthuis belandde, had zij niet dezelfde angstgevoelens als Helena. Pas nu het einde echt in zicht is wordt het feit dat de dood ook haar zal overkomen realistisch:

Wat zei mevrouw Jansen? Als we hier weggaan is het niet om met de familie te leven. Ze heeft gelijk! Als we hier weggaan is het omdat we dood zijn. Hoe is het eigenlijk mogelijk dat ons hele leven niet door de gedachte aan de dood beheerst wordt. Iedereen gaat er even zorgeloos aan voorbij. Alsof het iets is wat alleen een ander kan overkomen. Soms word je opgeschrikt door de dood van een vriend, en je denkt: Eens op een dag zal ik ook sterven. Maar je stopt die gedachte gauw weer weg. Anders zou alles ook zinloos worden. Toen Willem stierf, dacht ik dat ik het niet zou overleven, maar met de jaren is het leed toch minder schrijnend geworden.23

Eenzaamheid

Trui is eenzaam. Toch vraagt ze niet van Helena om bij haar te blijven, om haar te verzorgen. De zorg dragen voor haar moeder past niet in de poging van Helena om te ontsnappen aan het ontzettende weten. Het zorgt er juist voor dat het ontzettende weten verergert. Trui beseft dit:

Zelfs als Helena hier zou wonen, dan zou ze me toch niet verplegen. Ik zou dat ook niet willen. Als ik nu meer kinderen had, die anders waren dan Helena, die hier zouden wonen en 21 Van Velde 1953:155.

22 Van Velde 1953:153. 23 Van Velde 1953:44.

(12)

een gewone baan zouden hebben, zou ik daar dan misschien kunnen zijn?24

Voor Trui gaat ouderdom gepaard met eenzaamheid. Zij accepteert het feit dat haar dochter een eigen leven heeft, dat niet en nooit heeft gestaan in het teken van haar ouders:

Als je oud wordt kom je eenzaam in het leven te staan. Vrienden die je had zijn dood, of ook hulpbehoevend. Je kinderen zijn groot en hebben hun eigen interesses.25

Voor Helena is eenzaamheid iets wat je ondergaat in gezelschap. Het feit dat haar moeder gedwongen is om nooit meer alleen te zijn, vindt zij verschrikkelijk:

Maar ziet u dan niet dat dat het afschuwelijkste is wat een mens kan overkomen? Bij alles wat ze doet zullen er altijd mensen zijn die naar haar kijken. Iedereen heeft soms behoefte alleen te zijn. Zelfs een dier kan in zijn hol wegkruipen.26

Wat een triest afscheid! Ze probeerde zo dapper haar tranen in te houden. Tot het laatste ogenblik. En al die mensen die erbij zaten! Waarom hadden ze niet de kiesheid weg te gaan? Ach, dat kunnen ze niet, ze hebben alleen maar hun slaapzaal. Ik zal proberen gauw terug te komen mammie, zei ik.27

Eenzaamheid heeft voor Trui een andere betekenis dan voor Helena. Uiteindelijk is het Trui die haar dochter achterlaat. Op het moment dat Trui zich in de tunnel bevindt is het Helena die wees wordt.

Ik was duizelig, mijn hart klopte heftig en toen ik mij over haar heen boog, zei ik: Als er een hemel is, mijn lieve moedertje, dan zal jij er met gejuich begroet worden. Ze lag heel stil. Moedertje, zei ik. Als een blinde keek ze me aan. Ze herkende me niet meer.28

1.2 Inez van Dullemen, ‘De vrouw met de vogelkop’

De structuur in De vrouw met de vogelkop is vele malen complexer dan De grote zaal. Ik geef het daarom vooraf aan de analyse kort de fabel weer van de roman.

In De vrouw met de vogelkop blikt Ina terug op haar vriendschap met Janien die

24 Van Velde 1953:63. 25 Van Velde 1953:65. 26 Van Velde 1953:71. 27 Van Velde 1953:108. 28 Van Velde 1953:158.

(13)

inmiddels is overleden. Janien heeft aan Ina een dagboek achtergelaten, dat zij schreef voor haar dochtertje Saskia. Met Saskia had Janien geen contact meer. De totale voogdij was toegekend aan haar ex-man Frank, wiens moeder de zorg van Saskia op zich had genomen. De voogdij over Saskia had Janien verloren door haar onstabiele psychische toestand. Zo had zij haar dochtertje op een dag, nadat het mis was gegaan tussen haar en Frank, op aandringen van haar toenmalige psychiater, Walter, naar hem (Walter) toegebracht. Als voorwaarde om Saskia terug te krijgen, stelde Walter dat Janien seks met hem had. Door haar onstabiele situatie en haar angst om alleen te zijn, voelde Janien zich gedwongen om bij haar ouders in te trekken. Haar nieuwe psychiater, Hurwitz, kon niet voorkomen dat Janien steeds verder wegzakte in haar neurose en haar ouders leken niet te zijn opgewassen tegen de situatie. Zij hadden liever dat ze vertrok, terug naar haar eigen appartement. Uit angst voor eenzaamheid besloot Janien om bij de nonnen te gaan wonen. Lang hield zij het daar echter niet vol.

Ina had Janien inmiddels de sleutels gegeven van haar appartement, zodat Janien niet alleen hoefde te zijn. Op een dag trof Ina Janien aan in haar appartement samen met een man en een vrouw. Het drietal was stoned en het bed van Ina was beslapen. Ze kookte van binnen van woede en dreigde de controle over zichzelf te verliezen. Ze zette Janien haar huis uit en ontweek verder contact met haar, hetgeen waarschijnlijk leidde tot de opname van Janien in de Jelgersma kliniek ter behandeling van haar neurose.

Voor haar behandelend psychiater, Helsloot, voelde Janien van het eerste moment antipathie. Zij wilde niet door hem behandeld worden en stelde zich opstandig op, wat ertoe leidde dat ze aan een zogenaamde sluimerbehandeling werd onderworpen die haar geest afvlakte. Janien bleek voor Helsloot een van die hopeloze gevallen die niet te behandelen zijn en zij werd naar Endegeest gestuurd. In Endegeest kwam er letterlijk een einde aan het geestelijk vermogen van Janien. Ze probeerde te ontsnappen en werd doodgereden door een vrachtauto. Of de dood van Janien opzettelijk was of een ongeluk, blijft onduidelijk voor zowel Ina als de lezer.

Analyse

De vrouw met de vogelkop geeft de vriendschap weer tussen twee vrouwen die elkaars

tegenpolen zijn. Ina, die aanvankelijk een hekel heeft aan Janien omdat die altijd weer mensen vindt om voor haar karretje te spannen, wordt langzaam in het leven van Janien gezogen:

Hoe zij dan toch onder mijn huid is gekropen? Misschien is het niet te bevatten wat mensen bindt. Soms gebeurt er dat, alsof je een rode knop aanraakt. Misschien is het ook een handig

(14)

omzeilen van eigen ellende door middel van iemand anders. Een soort rolverdeling. Of is het eerder een spiegel waarin je iets van jezelf herkent?29

Ina is een gescheiden vrouw van vijfenveertig die nooit kinderen heeft kunnen krijgen. Ze is een rustige vrouw met donker haar die elke situatie overziet en veel nadenkt. Janien, een stuk jonger dan Ina, blond en mooi, heeft een explosieve persoonlijkheid, is artistiek en seksueel en kampt met psychische problemen. Zij heeft een dochtertje genaamd Saskia, dat ze vanwege haar psychische gesteldheid heeft moeten afstaan aan haar ex-man Frank. De psychische problemen van Janien lijken te zijn ontstaan na de geboorte van Saskia:

Toen ik naar het ziekenhuis ging om te bevallen – Frank was er niet – toen huilde ik en toen voelde ik me opeens schizofreen omdat ik huilde en het had niets met Saskia te maken, want die lag vredig in mijn buik te slapen, ik was Saskia en tegelijkertijd was ik die vrouw die huilde. Mijn noodzaak om te scheppen is er nu niet meer, Saskia was mijn schepping.30 Volgens Janien komen haar problemen mede voort uit de problematische jeugd die zij heeft gehad door de slechte band met haar ouders. Toch leek ze volgens Ina voorheen nergens last van te hebben, zo blijkt uit de beschrijving van Ina van hun eerste ontmoeting:

Ze had iets over zich – hoe zal ik het uitdrukken – van onontkoombaarheid. Ze was net van de academie af en stoomde zelfverzekerd het leven binnen. Zelfs meneer De Jager kwam ervan onder de indruk. Je hebt van die artiesten van wie het aura zo overstelpend is dat je hun produkten niet kritisch onder de loep kunt nemen.31

Ina vraagt zich af wanneer de vervreemding en de haat zijn begonnen. Op een foto ziet zij een liefhebbende moeder met kleine Jannetje op de arm. Volgens Janien had haar moeder het hoog in haar bol. Een sterke vrouw uit Urk die zich omhoog werkte en in de oorlog joodse32 kinderen de grens over hielp:

Nu kan ze bijna niet meer lopen, maar ze laat zich niet kennen, iedere dag gaat ze nog haar boodschappen doen, en geen woord. Dat is er eentje die alles opzout. Ze wilde niet dat ik naar de academie ging. Ik ging vroeg weg uit huis, net als zij. Ik woonde in de Kinkerstraat, ik had 29 Van Dullemen 1979:7.

30 Van Dullemen 1979:14. 31 Van Dullemen 1979:11.

(15)

niks meer met mijn ouders te maken, ik kende ze nauwelijks. Later ging ik terug. Op mijn knieën ging ik voor haar liggen, “mamma, mamma”, riep ik, maar ze schoof mij van zich weg.33

Maar als Ina op een dag op bezoek gaat bij de ouders van Janien om haar winterjas op te halen is zij verbaasd:

Janien had zichzelf altijd zozeer afgeschilderd als een koekoeksjong in een vreemd nest, dat ik geen ogenblik gedacht had dat ze op deze vrouw zou kunnen lijken. Alles aan de moeder was alledaagser, logger, door de tijd ook meer vergrauwd, maar in wezen waren die twee vrouwen van eenzelfde snit.34

Ina ziet in de ouders van Janien eenvoudige, hardwerkende mensen, die het beste met hun kinderen hebben voorgehad. De moeder vertelt dat het Janien is aangepraat dat ze een slechte jeugd heeft gehad, terwijl ze volgens haar een prachtjeugd had. Zijzelf was juist ontzettend trots op Janien: ‘Ik was zo groots met haar, andere vrouwen hadden een kind, maar ik had JANIEN.’35 Volgens de vader is de geestestoestand van Janien te wijten aan het feit dat ze niet werkt: ‘Al die jonge mensen die niet werken, die worden ziek,’ zegt de vader. Ik zie niets in al die klinieken, al die psychiaters. Die Hurwitz ook, ik heb niks tegen die man, ik heb hem nooit gezien, maar naar mijn idee is Janien voor hem gewoon een melkkoetje.’36

De eerste psychiater die Janien bezocht, Walter, heeft grondig misbruik gemaakt van haar situatie. Hij vroeg haar om Saskia bij hem te brengen nadat het mis was gegaan tussen haar en Frank. Om Saskia terug te krijgen moest Janien seks met hem hebben. Daarna bezocht zij de psychiater Hurwitz aan wie zij enorm gehecht raakte: ‘Ja, ik heb de duurste psychiater van de stad, hij kent veel kunstenaars, Paul Citroen bijvoorbeeld.’37 Hurwitz brengt volgens haar alles terug op seks, daarvoor is hij een Freudiaan volgens Janien. De wekelijkse

gesprekken tussen haar en Hurwitz lijken meer in zijn voordeel te werken dan in het hare: ‘Hij zegt dat hij veel van mij leert, hij zegt dat hij nog nooit zoiets heeft meegemaakt: iemand die het zo helder beredeneren kan en die toch zo ziek is.’38

Op een dag besluit Janien op bezoek te gaan bij een paragnost. Die vertelt haar dat ze, zodra ze bij hem onder behandeling komt en Hurwitz de bons geeft, in drie jaar tijd uit deze

33 Van Dullemen 1979:12. 34 Van Dullemen 1979:26. 35 Van Dullemen 1979:28. 36 Van Dullemen 1979:27. 37 Van Dullemen 1979:15. 38 Van Dullemen 1979:79.

(16)

toestand zal zijn: ‘‘Het vegetatieve zenuwstelsel werkt niet goed,’ zei hij. ‘En die pijn aan je linkerkant, dat is je creativiteit, dat is de pijn van je kunstenaarsziel.(…) Hij begon met te masseren en de pijn in de linkerkant werd heviger. ‘Dat is goed,’ zei hij, ‘die moet er juist uit.’’39 Maar Hurwitz waarschuwt Janien dat ze als ze naar die wonderdoener wil gaan niet meer bij hem hoeft te komen, omdat het zijn therapie doorkruist. Ze durft niet zonder hem: Hurwitz is een gewoonte, een verslaving. Hoe kan ik nou opeens zonder? Het is net zoiets als afkicken.’40 De bijzondere relatie tussen psychiater en patiënt wordt nogmaals duidelijk als Janien opnieuw zwanger raakt:

‘Hoe kon je nou zo stom zijn,’ zei ik. ‘Ja, ik dacht dat het safe was, en het is ook onderbewust zegt Hurwitz, ik kan niet vrijen als ik niet zwanger kan worden, ik bedoel de mogelijkheid moet er zijn.’ ‘Wat zei Hurwitz toen je het hem vertelde? ‘Hij zei: “Nou Troeltje, dat ontbrak nog maar aan ons geluk…’’’41

Janien staat voor een lastige keuze. Het kind houden of weg laten halen:

Maar ik wil geen abortus. Ik wil dood. Maar moet ik dan dood met dit in mijn buik? Als Saskia later bij mijn graf komt dan lig ik daar niet alleen. Ik schaam me voor Saskia. (…) Saskia was een kind van liefde. Frank was intelligent, hij maakte gedichten, ik had hem ervoor uitgezocht.42

Ina is erbij als Janien een abortus ondergaat. Wanneer zij in het zaaltje al die vrouwen ziet liggen voelt het voor haar als een soort lopende-bandwerk. Dat Ina geen kinderen meer kan krijgen beseft ook Janien: “Kan je er wel tegen?’ vraagt ze. ‘Roept het niet te veel

herinneringen op? Een abortus is erg, maar nooit een kind te kunnen krijgen, dat moet nog erger zijn.’’43 Voor Ina heeft het tafereel dat zij aanschouwt iets weg van een

concentratiekamp, door het naamloos opeengepakt zijn. Tegelijkertijd heeft het volgens haar ook iets essentieels door de nabijheid van mensenlichamen en de gelijkschakeling ervan: ‘Er komt een verpleegster langs die op het voeteneind van ieder bed een maanverband gooit. En langzaam ontwaken ze de een na de ander.’44 Janien maakt zich na de behandeling vooral druk over het feit of ze er een spiraaltje in hebben gedaan. Ze kan niet vrijen met zoiets in haar lijf

39 Van Dullemen 1979:60. 40 Van Dullemen 1979:60. 41 Van Dullemen 1979:61. 42 Van Dullemen 1979:62. 43 Van Dullemen 1979:65. 44 Van Dullemen 1979:76.

(17)

zegt ze. Ze vraagt zich af hoe Ina kan leven zonder seks: ‘Of vergis ik me, heb je wel een seksleven?’45

De abortus, de confronterende vragen van Janien, het zet Ina aan het denken:

Vijfenveertig jaar. Een andere tijd begint. Die van de neergang. Een Arabische vrouw, zo las ik in een artikel, heeft dan al de ‘sin al-ya’as’ bereikt, de leeftijd van de hopeloosheid omdat haar tijd van kinderen baren voorbij is, omdat zij geen functie meer heeft in het leven. Dan wordt zo’n vrouw als ’t ware levend begraven omdat ze niet mooi en jong meer is. Maar dat geldt immers niet voor mij, westerse vrouw. Ik bezit capaciteiten, kundigheden, ik functioneer met mijn hoofd, niet met mijn genitaliën. Ook ben ik niet uitgezakt van het baren – de vrouw is godzijgeloofd geen fokmerrie meer – maar nog redelijk geproportioneerd.46

Toch voelt Ina een triestheid diep in haar lichaam. Het is het begin van de menopauze die voor onrust zorgt in haar lichaam zegt de dokter:

Menopauze – waar komt dat woord vandaan? Is het een soort pauze, een stilstand in je bestaan voordat het doek weer opgaat voor het volgende en laatste bedrijf? Die driftaanvallen van mij, die dromen, die onrust, heeft dat te maken met de ouderdom – omzien in wrok, nee, omzien in woede, begerigheid naar een vrouwenleven dat teloor is gegaan. Wat heb ik voor plezier beleefd aan dit lichaam? Aan de seks? Ik ben een gescheiden vrouw. Ik heb geen kind kunnen krijgen.47

Ina behoort tot de generatie voor wie seks taboe is. Ze kan zich zelfs niet herinneren dat haar ouders intiem waren samen. Tot ze een keer ontdekt dat haar vader haar moeder klopjes geeft op de bil. Tot die tijd had zij een duidelijk beeld van de rolverdeling tussen haar ouders:

Mijn vader had een lichaam om te werken, te eten, in stand te blijven, een soort eigendom van ons, om ons gezin draaiende te houden. Mijn moeder had een lichaam om zachte kleren te dragen, ze had handen om piano mee te spelen en mij te verzorgen wanneer ik ziek was.48 Ina vraagt zich af wanneer het precies was dat die onrust in haar lichaam begon en ze haar beheersing begon te verliezen. Voorheen had ze haar gevoelsleven altijd onder controle gehad. Ze liet het putdeksel liever dicht omdat als je een dergelijk gevoel een naam geeft je

45 Van Dullemen 1979:69. 46 Van Dullemen 1979:71. 47 Van Dullemen 1979:72. 48 Van Dullemen 1979:72.

(18)

het ook bestaansrecht geeft en het opeens realiteit wordt. Toch heeft Ina, in tegenstelling tot Janien, wel een zware jeugd gehad. Als zij twaalf jaar is overlijdt haar moeder als gevolg van ziekte; zij blijft alleen achter met haar vader. Op haar dertiende wordt zij aangerand in het bos. Gebeurtenissen die haar uit haar kindertijd verdreven, maar er nooit voor zorgden dat ze haar beheersing verloor.

Wie daar wel voor zorgt is Janien. Zij heeft toegang heeft tot haar appartement en maakt daar misbruik van. Ina die Janien aandringen van Janien zelf bij de nonnen had

achtergelaten, treft haar op een dag in haar huis aan samen met een andere vrouw en een man, stoned. Ina ziet lipstick op de randen van haar glazen, vlekken op haar tapijt, haar bed ligt open en ze dreigt de controle te verliezen: ‘Mijn handen beginnen te beven. Ik wil niet dat zij het ziet, ik wil de situatie meester blijven, me niet laten vernederen, niet laten meesleuren in die maalstroom van mislukkelingen, psychopaten. De orde herstellen.’49 Het is de druppel voor Ina: “Verdwijnen jullie,’ zeg ik. Het valt me nog mee dat ik hoorbaar kan spreken.’50

Tien dagen lang beantwoordt Ina haar telefoon niet. Ze voelt zich opgelucht, vraagt zich af of er een dergelijk voorval nodig was om Janien uit haar leven te bannen zonder al te veel gewetenswroeging. Dat Ina voor Janien een grote steun was blijkt als Ina drie weken later wordt Ina gebeld met het nieuws dat Janien is opgenomen in de Jelgersma-kliniek. Onduidelijk blijft wat de reden daarvan was, maar het gevoel van eenzaamheid - Ina heeft haar immers verlaten - kan een rol hebben gespeeld. In de kiniek voelt Janien zich

onbegrepen. Zij krijgt niet de zorg die haar toekomt vindt ze:

De professor zal mij evenwel niet zelf behandelen, ik wordt overgeleverd aan een van zijn assistenten, want ik ben niet interessant genoeg. Dat zeggen ze hier allemaal: mensen met kamptrauma’s of seksuele aberraties, masochisten, die zijn het bestuderen waard, die houden ze hier zo lang mogelijk. Eigenlijk ben je er voor de psychiater en niet omgekeerd. Wanneer je geen leerzaam materiaal oplevert, knikkeren ze je eruit of sturen je door naar Endegeest, het krankzinnigengesticht hier rond de hoek, bedreigend dichtbij.51

Haar nieuwe psychiater, Helsloot, vindt ze antipathiek. Wat het is weet ze niet: wellicht het feit dat hij vrouwen zoals zij verafschuwt, of zelfs vrouwen in het algemeen: ‘Een “hysterica”, dat is een scheldwoord, daarmee word je bestempeld als een aanstelster die met een

onvolwassen gedrag de aandacht wil trekken. “Hystericus” bestaat niet, mannen stellen zich

49 Van Dullemen 1979:83. 50 Van Dullemen 1979:85. 51 Van Dullemen 1979:86.

(19)

niet aan, worden au serieux genomen.’52

Janien voelt zich gedwongen om zich te verzetten. Tegen haar nieuwe psychiater, de verplegers, de jonge co’s en de hoofdzuster: ‘De hoofdzuster noemen we de Kraai. Ze is hier al twintig jaar, die krijgen ze niet meer weg. Gisteren kwam ik te laat aan tafel omdat ik met een broeder had zitten praten, met nog meer patiënten erbij. Ze zei: ‘Voor straf krijg je vanavond geen librium.’’53 Het gaat bergafwaarts met Janien. Dat merkt ook Ina als zij op een dag besluit om haar op te zoeken in de kliniek. De vervreemding tussen beiden is meteen verdwenen en Ina doet nog een laatste poging om Janien te bereiken: ‘Luister, je moet zelf meewerken. We gaan hier niet allemaal op onze knieën liggen om je in leven te houden. De psychiaters en therapeuten zijn er om jou te helpen. Je moet proberen profijt van ze te trekken, het zijn toch ook geen kleine jongens, die weten heus wel wat ze doen. Je moet meewerken.’54 Volgens Janien is de moeilijkheid dat haar toestand nu altijd wel ergens mee verweven zal blijven: ‘‘What is done cannot be undone. Is dat niet uit Macbeth?’ zei ze. ‘(…) Kijk, er zijn hier mensen, die zijn simpel van structuur, die hebben een crisis in hun werk, hun familie, that is all. Die zijn na twee maanden weer weg.’’55 Even denkt Ina eraan om Janien mee te nemen, weg uit de kliniek. Het is het einde van het bezoekuur.

De laatste keer dat Ina en Janien elkaar zien is in Endegeest, waar Janien ondertussen is opgenomen. Het lijkt erop dat met er deze opname letterlijk een einde is gekomen aan het geestelijk vermogen van Janien:

Blanke ogen, zo leeg alsof er nooit iets is gepasseerd, als van een baby, maar zonder gefocust kijken. (…) Ik denk: ze is gebrainwashed. Zo griezelig dociel, of haar bloed in melk is veranderd. (…) Herkent ze me wel? Er lijkt iets vergaan in die ziel: het tedere en woedende, het wanhopige en dat wat ons deed lachen – lachen bracht ons altijd het dichtst bij elkaar. Iets leemachtigs is er overgebleven, kneedbaar dat misschien wel: kneedbaar naar de inzichten van de psychiaters.56

Ina beseft dat ze Janien aan het verliezen is. Dat zij Janien niet meer zal opzoeken, dat zij niet nog maanden dan wel jaren naar Endegeest zal terugkomen om Janien alleen maar kleiner en kneedbaarder te zien worden. Ergens betekent het naderende einde van Janien een bevrijding voor Ina die nu, sinds ook haar vader is overleden, voor niemand meer thuis hoeft te blijven.

52 Van Dullemen 1979:89. 53 Van Dullemen 1979:91. 54 Van Dullemen 1979:100. 55 Van Dullemen 1979:100. 56 Van Dullemen 1979:113-114

(20)

De controle die zij voerde over haar eigen leven lijkt zij nu eindelijk te kunnen loslaten, merkt ze als ze zonder vooropgezet plan haar intrek neemt in een obscuur hotelletje in Pilos,

Griekenland:

Ik zat op bed, een doorgezakt tweepersoons hotelbed met een kuil in het matras, zo’n valkuil waarin geliefden of verveelde echtgenoten altijd tegen elkaar aan botsten. Maar ik sliep er alleen in en lag dan in de holte als op de bodem van een kano. Ik sliep voortreffelijk. (…) Mijn anders bijna panische afkeer van viezigheid en angst voor ongedierte hadden mij nu verlaten.57 Bij haar thuiskomst verneemt Ina het bericht van de dood van Janien. Of Janien daadwerkelijk van plan was om zelfmoord te plegen blijft ook voor Ina onduidelijk. Janien is doodgereden door een vrachtwagenchauffeur die haar niet tijdig genoeg opmerkte. Maar een briefje van Janien schreef vlak voor het ongeluk suggereert dat er opzet in het spel was. Janien schrijft namelijk: ‘Nu ben ik helder. Ik wil dat je dit weet: ik hield van Frank en van Saskia, ik hield van jou. Liefde is zoiets sterks, zoiets positiefs, die kan je toch niet afhakken als je eigen been?’58

Angst

Net als in De grote zaal vormt angst een belangrijk thema in De vrouw met de vogelkop. De angst bij Ina komt vooral voort uit het feit dat zij bang is om de controle te verliezen. Janien wordt steeds meer overvallen door angst naarmate zij de grip op het leven en haar eigen geest dreigt te verliezen. Aan de hand van citaten zal ik laten zien dat ook in deze roman angst een belangrijke drijfveer vormt voor de manier waarop de personages handelen.

Als Frank haar verlaat, raakt Janien in een neurose. Haar wereld is ingestort en ze kan het leven moeilijk de baas. Het zorgt ervoor dat zij weer haar intrek neemt bij haar ouders: ‘Ik gedraag me als een kind van vier. Als mijn moeder de deur uitgaat ben ik doodsbang, ik ben blij als ik mag afwassen.’ Janien is dan al bang voor haar eigen gedachten. Blij zijn om te mogen afwassen suggereert dat ze blij is als ze iets kan doen wat haar gedachten kan verzetten. Toch lijkt de neurose van Janien in eerste instantie een kinderlijke schreeuw om aandacht, waarmee ze wellicht hoopt dat Frank weer bij haar terugkomt en met hem haar dochtertje:

Ik moet achter het leven aanhollen, terwijl het dichtbij zou moeten zijn. Frank heeft ooit 57 Van Dullemen 1979:117-118.

(21)

gezegd: waar jij bent is het leven, in een gedichtje aan mij. Wat nu verder? Moet ik me uit alle macht vastklampen aan datgene wat nog een schijngevoel kan brengen? Of moet ik accepteren dat het dood is? Liefst ook niet praten, alleen maar iets met mijn handen doen. De meest beangstigende gedachte is dat je, als je er geen eind aan maakt, vóórt moet, in wat voor geestestoestand dan ook, maar je kunt je lichaam niet eindeloos in de meest onnatuurlijke bochten wringen. Het voelt aan of het lichaam nog iets voelt wat niet kan doorstromen naar het hoofd, alsof er in de hals een stop zit, een blokkade, zodat je geen seinen meer doorkrijgt.59

Maar er is niemand die Janien komt redden, zelfs de duurste psychiater van de stad kan niet voorkomen dat ze steeds dieper wegzakt in haar neurose: ‘Hurwitz zegt dat het mijn ziel is, die sterft. ‘“Waarom teken je dat niet?”’ zei hij, ‘“om je ervan te bevrijden?”’ Maar het is zo angstig om zo dicht bij je onderbewustzijn te komen.’60 Volgens Janien zijn de mensen om haar heen bang voor haar, voor haar emoties. Ook Ina voelt zich soms angstig in de nabijheid van Janien:

Dat gold voor mij ook. Mijn betrokkenheid en mijn angst voelde ik vlak naast elkaar in mij aanwezig. Want je bent bang. Bang zoals je bent voor lava die uit een vulkaan stroomt – die hoort daar niet te stromen, die ie vernietigend (maar achteraf ook vruchtbaar), die moet mooi onder de aarde blijven. Zo ook met mensen, emoties, je wilt ze kanaliseren, maar je maakt ze daarmee wel eentonig, doods. (Het zijn alleen zieke oesters waarin parels groeien, dat weet je toch? Zei ze.)61

Janien is eigenwijs, analyseert zichzelf, past op zichzelf de psychoanalyse toe die dient zij als excuus voor haar gedrag. Maar zij kan niet tegengaan dat angstgevoelens haar overvallen: ‘(…) en ik voelde die golf door me heen: dit is leven, mensen om me heen, voorjaar, en toch die angst. Steeds die golf, steeds die gespletenheid.’ Zodra Janien een glimp opvangt van het gevoel van de normale wereld, wordt zij bevangen door een vlaag van angst. De angst om verder te gaan met haar leven zonder Frank en zonder Saskia houdt haar neurose in stand. Angst overvalt Janien pas echt wanneer ze wordt opgenomen in de Jelgersma-kliniek en de controle verliest over de manier waarop ze behandeld wenst te worden:

Ik wil een andere arts. De strenge aanpak, zo is gebleken, heeft mijn koppigheid niet kunnen breken (een uitstekende karaktertrek in geval van nood). Ik ben nog steeds bang voor Helsloot 59 Van Dullemen 1979:53.

60 Van Dullemen 1979:56. 61 Van Dullemen 1979:95.

(22)

en heb totaal geen vertrouwen in de man en weiger mijn ziel in zijn handen te geven.

Bovendien is hij nog maar twee maanden hier en dan wordt het ‘fabriekswerk’ overgenomen door een toevallig passerende therapeut.62

Volgens Janien vinden ze haar in de kliniek een hooghartig kreng, onbetrouwbaar en rebels: ‘Helsloot zegt: ‘Je moet leren accepteren, je moet eens van die hoge troon van je afkomen.’’63 Zij zegt zichzelf ook zo te gaan zien, omdat ze haar houvast verliest, haar eigen normen niet meer ziet:

Liefhebben en haten tegelijkertijd, dat is zo verwarrend. Ik ben maar zo kort gelukkig geweest en ook toen al was ik bang, bang dat het een vergissing was, dat het niet voor mij bedoeld kon zijn: een simpel warm geluk met een man en een kind. Ik was bang het weer te verliezen. Daarom. Daarom was ik angstig, wantrouwig. – Angst is de grootste moordenaar van de liefde, zegt Anaïs Nin, die schept mislukkingen.64

Janien is bang dat ze haar zelfrespect zal verliezen. Ze voelt de dreiging om zichzelf te gaan zien zoals Helsloot haar ziet. Hij suggereert dat zij infantiel is gebleven, onaangepast is. Janien denkt dat ze meer antennes heeft naar het leven dan hij, dat is waarom zij zich nog staande weet te houden. Maar angstgevoelens overvallen haar meer en meer:

Angst. ANGST. Een spook van zwarte vijandigheid dat me schijnt te achtervolgen. Nee, ik hoor geen stemmen. Was dat maar zo, dan was ik tenminste niet alleen. Nee, mijn angst is stom, gaat zitten in de stoel waarin ik zit, staat op als ik opsta. Het is iets irrationeels en dwangmatigs en ik kan het geen naam geven. Het is geen depressie, het is actiever, meer buiten mij, lijkt het. Een kwade geest.65

Omdat Helsloot het opstandige karakter van Janien niet weet te doorgronden, gooit hij het over een andere boeg. Ze laten haar twee weken lang een sluimerkuur doen: ‘Er wordt met je gedaan. Maar wat? De angst die dat bij je teweegbrengt. De behandeling maakt dat je

mogelijkheden minder worden, je wordt een product van hen, de dokters, van het

SYSTEEM.’66 De kuur helpt niet en Janien wordt doorgestuurd naar Endegeest. Waar Janien

62 Van Dullemen 1979:105. 63 Van Dullemen 1979:106. 64 Van Dullemen 1979:105. 65 Van Dullemen 1979:107. 66 Van Dullemen 1979:110.

(23)

zo bang voor was is ook gebeurd. Ze hebben haar geest eronder gekregen. In een briefje aan Ina schrijft ze vanuit Endegeest:

Mijn angst zwelt als een ballon tot het punt van barsten, en er is niks waaraan je je vast kunt houden, geen gezicht, geen mond die tegen je praat, je ziet niks dan die kale muur. Dit is nog de middeleeuwen, ze willen de Duivel uitbannen door je tussen kale muren te leggen op een matras op de grond. Ze willen me straffen omdat ik anders ben. Ze gebruiken geweld tegen dat wat ze niet begrijpen. (…) Je kunt een mens niet met DWANG door zijn angst heen duwen, dat kan alleen met liefde van de andere kant en stapje voor stapje.67

Eenzaamheid

Een ander belangrijk thema in De vrouw met de vogelkop is eenzaamheid. Deze eenzaamheid vervreemdt Janien steeds meer van de wereld om haar heen, omdat er niemand is die haar begrijpt. Volgens haar moeder is de toestand van Janien te wijten aan Frank:

Het is allemaal begonnen met Frank, die kwam zo van een andere vrouw af met zijn koffertje in zijn hand. Ze had niet met hem moeten trouwen, ze had het kind aan ons kunnen geven. Ik had al een kinderbedje gekocht. Maar nee hoor, het moest naar Walter. Wij waren te min. We mochten zelfs niet bij de bruiloft zijn.68

Door haar liefde voor Frank keerde Janien haar ouders de rug toe. Zij pasten niet meer in het leven dat ze met Frank voor ogen had. Anders, niet zo gewoontjes, zoals haar ouders. ‘“Ik vond Frank in het begin geen ongeschikte knaap,”’ zei de vader, ‘“maar Janien veranderde. Ze had zich altijd sjiek gekleed, maar toen begon ze van die rare kleren aan te trekken.”’69 Het is de keuze voor een leven met Frank boven haar ouders en zelfs boven Saskia: ‘(…) daarom heb ik haar weggegeven, omdat ik haar niet beschermen kon, niet de verantwoordelijkheid op me kon nemen, ik wist dat ik het niet kon en ik wilde Frank houden, ik dacht dat Saskia mijn liefde voor hem in de weg stond.’70 Het zijn deze keuzes die ervoor zorgen dat Janien, nadat het over is tussen haar en Frank, altijd eenzaam is. Saskia is ze kwijt en hoewel haar ouders haar niet de rug toekeren, kunnen ze hun zieke dochter moeilijk om zich heen verdragen. Janien voelt zich eenzaam: ‘Ik ben alleen. Ik zit een beetje te bibberen in een hoekje. Ik voelde me zo ziek dat ik mijn huisarts belde. En die leukerd zei: “Stook de kachel op. Je hebt

67 Van Dullemen 1979:131-132. 68 Van Dullemen 1979:30. 69 Van Dullemen 1979:30. 70 Van Dullemen 1979:48.

(24)

geen mensen, dus zul je het met de kachel moeten doen.”’71 Vooral het feit dat ze haar emoties niet meer kan delen met Frank, dat ze daarvoor alleen nog Hurwitz heeft, is ze beu:

Ik kan niet meer alleen zijn, ik wil naar boven hollen de trap op en dan moet daar iemand zijn aan wie ik alles kwijt kan, vroeger holde ik naar boven, naar Frank en dan gooide ik er alles uit, hijgend nog van de trap: ik heb dit gezien en dat, en er was een man die… en dan zei Frank: ‘kalm aan, ik wil wel een verhaal, maar niet al die emoties.’72

Nadat ook Ina geen contact meer wil met Janien, is zij nog eenzamer dan ze al was. Het zou de reden kunnen zijn dat zij zich eindelijk laat opnemen in de Jelgersma-kliniek. Maar het is het gebrek aan privacy in de kliniek dat haar doet beseffen hoezeer ze op zichzelf is

aangewezen:

Trustfallen – door sterke liefhebbende armen opgevangen worden. Maar het is allemaal fake. Degene die mij moet opvangen staat net zo te zweten van angst en onwennigheid als ik, die is gewoon gedwongen, zoals we allemaal gedwongen zijn in elkaars nabijheid ons prakje op te eten of onze tanden te poetsen. Te weinig PRIVACY. Maar in de Van Breestraat ging ik dood aan teveel privacy.

De eenzaamheid die Ina ervaart lijkt voort te komen uit het verleden:

Ik had een eenzame jeugd, want het was een geïsoleerd oord, daar in Twente. Als enig kind van mijn ouders leefde ik tussen zieken, verplegend personeel en boeren. Er waren weinig kinderen op het sanatoriumplein. Een verbonden mijnerzijds was er wel, maar eerder met de plek, de bomen, de dieren dan met de mensen.73

De Tweede Wereldoorlog heeft ook bijgedragen aan het gevoel van eenzaamheid van Ina als kind. Haar joodse moeder stierf toen ze twaalf jaar oud was. Volgens Ina indirect het gevolg van de oorlog die de levenslust van haar moeder had ondermijnd:

Dat donkere haar is een erfenis van mijn joodse moeder. Het woord 'jodin' heeft voor mij altijd nog iets van een stempel in het vlees. Een joodse, dat klinkt zachter. Ik was twaalf toen ze stierf. Gewoon in bed, niet in een concentratiekamp. Want zij was getrouwd met een Ariër 71 Van Dullemen 1979:52.

72 Van Dullemen 1979:54 73 Van Dullemen 1979:34.

(25)

– hatelijk woord – mijn vader die geneesheer-directeur was van het sanatorium in Hellendoorn.74

De oorlog heeft veel kapot gemaakt in Ina’s leven. Zo is haar moeder naar eigen zeggen geen goeie moeder geweest, ze heeft Ina te weinig aandacht geschonken, was gefocust enkel en alleen op haar piano. Ina was daarom als kind al vaak alleen:

Mijn moeder was toegeeflijk, ze liet me maar m'n gang gaan. Zelf speelde ze piano in de serre. (…) Toen ze al ziek was zei ze op een dag, kijkend naar mij, maar zonder me aan te raken, plat in de kussens: 'Ik ben geloof ik geen goeie moeder geweest.' Driftig, plotseling in tranen, zei ik: 'Je speelt toch mooi piano.'75

Ina blijft alleen achter met haar vader, met wie zij lange tijd geen vertrouwensband heeft gehad. Hij weet zich als alleenstaande vader met zijn dochter geen raad. Dat blijkt ook wanneer Ina wordt aangerand:

Als kind ben ik aangerand. Ik liep vrij rond in de bossen, niemand lette daarop. Eigenlijk was ik geen kind meer, dertien jaar, ik menstrueerde als. Toen ik er thuis iets van probeerde te zeggen tegen mijn vader – met de huishoudster was ik niet vertrouwelijk – wimpelde hij me af met: ‘Je moet ook niet alleen door het bos lopen.!’76

Daadwerkelijk verkracht was ze niet en ze nam het de boerenjongen die haar gegrepen had niet eens kwalijk. Maar de verbondenheid die ze voelde met de natuur raakte ze kwijt. Ze nam het bos kwalijk dat deze haar aanvaller verborgen had gehouden. De eenzaamheid die ze toen heeft gevoeld raakt Ina niet meer kwijt. Het is onmogelijk om het kind in haar volledig los te laten. Feit blijft dat het kind Ina en de volwassen Ina een en dezelfde persoon zijn, in elkaar verweven:

Soms verbaas ik mij erover dat ik dat kind geweest ben, een wezen met volstrekt andere vreugden en ander verdriet, met aapachtige kleine handen om zich omhoog te kunnen trekken tot in het topje van de boom, onbekend met duizelingen. Je imagotoestand, je larf, een wezen met andere behoeften, andere mogelijkheden. Toch zijn je botten, je geest daaruit

voortgegroeid – al die fasen waar je doorheen gaat, de verpoppingen, het zich moeizaam 74 Van Dullemen 1979:33.

75 Van Dullemen 1979:36. 76 Van Dullemen 1979:74.

(26)

bevrijden uit de oude huls, het oude spinsel. En dan ben je nog verbaasd wanneer er littekens uit dat proces zijn overgebleven.77

Ook schuldgevoelens jegens haar joodse moeder en grootouders raakt Ina niet kwijt en zorgen er tevens voor dat zij zich afvraagt of ze wel bestaansrecht heeft: ‘Mijn BigBad Wolf – is dat het kind met die shorts aan? Verwijt ze mij dat ik nog besta? Mijn vader heeft eens gezegd dat mijn moeder verkwijnd was omdat haar familie werd gedeporteerd. En zelf heb ik die donkere haren uit mijn hoofd groeien.’78

1.3 Conclusie

Gevoelens van eenzaamheid en angst zijn in zowel De grote zaal als De vrouw met de

vogelkop volop aanwezig. Alle personages hebben er op hun eigen manier mee te maken.

Trui is in feite haar hele leven eenzaam geweest. Haar enige kind, Helena, die zich al vroeg bewust was van het feit dat de mens op zichzelf is aangewezen, ging volledig haar eigen gang. Helena koos ervoor om een leven op te bouwen ver bij haar ouders vandaan in Parijs. Als haar man vroegtijdig komt te overlijden staat Trui er helemaal alleen voor. Helena is op dat

moment nog onbereikbaar. Helena kiest er bewust voor om zich al snel los te maken van haar ouders en haar omgeving. Wellicht dat zij op die manier hoopt om de eenzaamheid voor te zijn, om te wennen aan het gevoel van alleen zijn. Toch worden beide vrouwen pas echt geconfronteerd met het gevoel van eenzaamheid en de angst die daarmee gepaard gaat, als Trui wordt opgenomen in een rusthuis. Trui voelt zich eenzaam, omdat niemand, zelfs Helena niet, de angstgevoelens voor de naderende dood kan wegnemen. Helena wijt de

eenzaamheidsgevoelens van haar moeder aan het gebrek aan privacy in het rusthuis. Dat haar moeder gedwongen is om haar emoties, haar angsten en haar verdriet, met de rest van de bewoners en de verplegers te delen, dat vindt ze erg.

Ook Janien en Ina ervaren gevoelens van eenzaamheid. Janien heeft naar eigen zeggen nooit kunnen voldoen aan de verwachtingen van haar ouders en stuit op hun onbegrip als ze door een stukgelopen huwelijk in een neurose terecht komt die er tevens voor zorgt dat zij de voogdij over haar dochtertje Saskia verliest. Het enige wat Janien wil is opnieuw samenzijn met Frank en Saskia, maar dat blijkt onmogelijk en er is niemand, zelfs geen psychiater, die daar verandering in kan brengen. Voor haar situatie zoekt Janien begrip en bevestiging bij Ina,

77 Van Dullemen 1979:37. 78 Van Dullemen 1979:37.

(27)

die zij al leerde kennen voor haar huwelijk met Frank. Ina die totaal anders is dan Janien vraagt zich af hoe zij in het leven van Janien is gezogen. Ina die, in tegenstelling tot Janien, wel een zware jeugd heeft gehad, voelt zich in zekere zin aangetrokken tot Janien. Wellicht omdat ze zelf altijd bewust het putdeksel van haar verleden heeft dichtgelaten en ze

gefascineerd is door iemand die al haar emoties de vrije loop laat. Mijns inziens heeft Ina net als Helena al op jonge leeftijd leren omgaan met gevoelens van eenzaamheid. Janien die zoals Ina zegt iedereen altijd voor haar karretje wist te spannen kan niet dealen met het feit dat haar man haar heeft verlaten. Het is het besef van het feit dat zij niet meer de complete controle kan uitoefenen over haar eigen leven wat haar met name beangstigt.

Waar zowel Helena als Ina al jong volwassen zijn geworden, is Janien - en in zekere zin ook Trui- kinderlijk gebleven. Janien, die alles had wat Ina niet had: twee gezonde ouders, een zus, een blonde haardos, artistiek talent en de mogelijkheid om kinderen te krijgen. Er is geen reden voor de ziekte van Janien anders dan de vervormde werkelijkheid zoals die haar toekomt in haar eigen beleving.

(28)

Hoofdstuk 2: De receptie van de twee romans in de journalistieke media onderzocht

Hoe verhoudt mijn analyse zich tot wat er eerder geschreven is over De grote zaal en De

vrouw met de vogelkop? Om dat na te gaan zal ik onderzoeken wat er geschreven is over

beide romans en hun auteurs, hoe en of er over de thematiek wordt gerept die een groot deel vormt van de analyse in voorgaand hoofdstuk. Ervan uitgaand dat veel artikelen zijn

opgenomen in de BNTL beschouw ik deze als de belangrijkste bron van gegevens over de receptie die ik in dit hoofdstuk behandel. Daarnaast heb ik ook het internet geraadpleegd en de websites van de uitgeverijen gebruikt. Eerst zal ik onderzoeken wat er is geschreven over Jacoba van Velde en De Grote zaal, omdat deze roman immers veel eerder is verschenen dan

De vrouw met de vogelkop van Inez van Dullemen, die ik daarna zal behandelen. Als ik mijn

bevindingen compleet heb, zal ik de receptie van beide auteurs met elkaar vergelijken.

2.1 De grote zaal

Over De grote zaal is veel geschreven. De roman is veelvoudig gerecenseerd en geanalyseerd. Een van de eerste kritieken was afkomstig van de bekende criticus C.J. Kelk in De Groene

Amsterdammer in hetzelfde jaar - 1953 - dat De grote zaal verscheen. Hij opent zijn betoog

met de zin: ‘Als ouders hulpbehoevend worden kunnen ze niet bij hun kinderen wonen.’79 Daan Stoffelsen heeft op de website van de boekhandel Athenaeum een stuk geschreven over 79 https://www.athenaeum.nl/leesfragmenten/archief/2010/een-meesterwerk-jacoba-van-veldes-de-grote-zaal-in- drie-bedrijven-van-kritiek/

De verwijzingen die volgen, zijn de verwijzingen naar de oorspronkelijke bronnen die Stoffelsen heeft geraadpleegd voor zijn stuk.

(29)

De grote zaal waarin hij ingaat op de kritiek rondom de roman door de jaren heen. Volgens

hem was de opmerking van Kelk uniek, omdat er direct een stijlanalyse wordt verbonden aan de schrijfstijl van Van Velde: ‘een eenvoudige klare niets verhullende, niets verzachtende of verzoetende schrijftrant.’80 Ook schrijft Kelk: ‘De roman is griezeliger dan de ergste

gruwelroman. Zij beschrijft ons aller lot: het ouder worden, het doodgaan. Leg het boek gerust opzij, gij die niet durft te weten wat onvermijdelijk is of schep moed en lees door.’81 Kelk was dus onder de indruk van Van Veldes thema en haar uitwerking. C.J.E. Dinaux schrijft in 1954 in het Haarlems Dagblad dat de roman gaat over: ‘de fundamenteel-menselijke problematiek van leven en dood, van de dood in het leven, van het diepste alleen-zijn van de mens met zichzelf met zijn verlangens en zijn angsten, met de taal van zijn ziel, de liefde van zijn hart en de zin van het leven.’82 Volgens Dinaux is de ouderdom een maatschappelijk vraagstuk. Van Velde heeft met De grote zaal de tragiek van de hulpbehoevende ouderdom uitgebeeld, waarbij volgens hem de nadruk ligt op de ouderdom en de dood.

Opvallend is volgens Stoffelsen dat er in de jaren vijftig toch vooral werd gelet op Van Veldes stijl. Zo heeft Van Velde volgens recensent H.K. in De Nieuwe eeuw (1953): ‘een heldere, doeltreffende en directe stijl.’83 Er werden vaak opmerkingen over de stijl gemaakt. In 1954 schrijft de anonieme recensent van Het Vaderland: ‘Zij bekommert zich in het geheel niet om mooischrijverij, zij wil niet “artistiek” zijn of lijken, zij bemoeit zich eigenlijk heel weinig om de schone letteren en de eisen van het genre dat zij beoefent.’84 W.E. oordeelt in de

Leeuwarder courant (1954):

Een voortreffelijk, gebonden proza, waarin geen woord teveel is gebruikt, alle woorden op hun plaats staan om een maximum van zeggingskracht op te leveren, en een volkomen verbeelding te scheppen. In zijn soberheid is dit verhaal zo trefzeker gedaan en zo diep aangrijpend, dat men zich bijna angstig afvraagt, of de schrijfster zichzelve na dit debuut, nog ooit zal kunnen evenaren.85

Ondanks het feit dat Kelk begint met de duidelijke stelling dat ouderen niet bij hun kinderen kunnen wonen als ze hulpbehoevend worden, wordt er ook door hem vooral geschreven over de stijl van Van Velde en minder over het maatschappelijke thema dat ze behandelt.

80 Kelk, 1953. 81 Kelk, 1953. 82 Dinaux, 1954. 83 H.K., 1953. 84 Auteur onbekend, 1954. 85 W.E., 1954.

(30)

Stoffelsen concludeert dat termen als soberheid regelmatig op zowel de taal als de omstandigheden betrokken worden. Zijn eigen leeservaring stemt hiermee overeen. De mooiste duiding van de stijl van Van Velde is volgens hem te vinden in de kritiek van Dinaux:

... er is onder Hollandse hemelen weinig moderne literatuur geschreven van een zo voortreffelijke evenmaat en helderheid, van een zo strakke soberheid en betoomde geladenheid als deze roman van een debutante.’ En er is ook wat Frans aan, betoogt de criticus, van ‘geest en structuur’: ‘licht van toets’, ‘korte, doordringend scherpe zinnen’. ‘Maar Frans bovenàl is de klare eenvoud, de vormkracht, waarin de Fransen dankzij hun Latijnse erfenis, uitmunten. 86

Uit bovenstaande citaten blijkt dat er in de periode dat de roman van Van Velde verscheen veel geschreven is over haar schrijfstijl, veelal positief. Dertig jaar later, als het Verzameld

werk (1987) verschijnt, wordt er door critici nog steeds, maar minder, geschreven over haar

stijl. Opvallend is dat De grote zaal dan allesbehalve ouderwets wordt gevonden. Zo meent Diny Schouten in Vrij Nederland dat de stijl van de korte, economische zinnen, de roman van Van Velde ongedateerd maakt.87 En Herman Leys in De Standaard:

De ik-vorm is hier een konventie, een procédé dat je als lezer moet aanvaarden. En dat doe je algauw, omdat beider stijl (van moeder en dochter, SG) wel heel direkt is, met korte zinnen, dicht bij de spreektaal, met de dialogen zonder aanhalingstekens er gewoon ingebed.’(...) haar stijl zonder enige franje is nog altijd even direkt aangrijpend.88

Dertig jaar later is ook de thematiek van de roman een veelbesproken onderwerp. Volgens Stoffelsen wordt door meerdere recensenten de waarachtigheid, essentie en waarheidsdrang geprezen. Leys maakt bij de bespreking van het Verzameld werk de vergelijking met Anna Blaman, Simon Vestdijk en W.F. Hermans, die volgens hem allen zijn getekend door het existentialisme. Ook bij Van Velde geldt de angst voor ‘Sein zum Tode’, wat volgens de filosoof Martin Heidegger inhoudt dat de mens al sinds zijn geboorte bezig is zich te verzoenen met het naderende einde.

Xandra Schutte schrijft in 1996 in Surplus:

86 Dinaux, 1954.klmz 87 Schouten, 1987. 88 Leys, 1988.

(31)

Aan de ene kant is de roman te lezen als een aanklacht: tegen de armoedige toestand in rusthuizen voor de minder welgestelden – de vrouwen slapen bij elkaar op zaal, er is maar één kleine zitkamer waar ze zich overdag moeten vermaken, privacy is een woord dat geen betekenis meer heeft, het eten bestaat vooral uit aardappels en geprakte groente-, tegen de manier waarop met oude mensen wordt omgegaan – alsof ze per definitie kind zijn – en tegen het gebrek aan warmte van de omgeving. De oude vrouwen worden nauwelijks meer

opgezocht door hun kinderen, vrienden en bekenden ‘komen er maar niet toe’ langs te komen. Ze zijn oud en tellen niet meer mee, ze leven liefdeloos opgeborgen in een wachtkamer van de dood.89

Volgens Schutte is het leven van dames in het rusthuis kommer en kwel. Opvallend is dat W.E. in 1954 het volgende schrijft voor de Leeuwarder Courant:

... het probleem van de oudedagsvoorzorging is actueel; het wordt steeds dringender. [...] Stof te over om eens flink van leer te trekken en iedereen en alles de schuld te geven van het grote leed, velen ouden van dagen aangedaan. Doch niets daarvan in dezen korten roman.’ De bejaarde hoofdpersoon wordt namelijk uiterst goed verzorgd.90

In 1954 is W.E. van mening dat Trui ‘uiterst goed’ wordt verzorgd, terwijl Schutte veertig jaar later het tegenovergestelde beweert. Niet alleen het rusthuis is daar schuldig aan, maar ook kinderen en vrienden en bekenden van de ouderen laten het afweten. Schutte is zich wel degelijk bewust van de tijd waarin De grote zaal geschreven is:

Aan de andere kant gaat De grote zaal, universeler, over leven en dood. Het is duidelijk dat de roman in de jaren vijftig geschreven is en dat Jacoba van Velde in Parijs leefde, want hij heeft een existentialistische strekking. Je staat eenzaam in het leven, zeker in het uur voor je dood. Het leven staat in het teken van sterven, het is een wonder dat je je daar niet voortdurend van bewust bent.91

Aart van Zoest is het niet eens met Schuttes oordeel dat De grote zaal een existentialistische strekking heeft. Hij vindt dat de echte thematiek de uiteindelijke eenzaamheid is van de mens, het gevoel van verlorenheid en verlatenheid die de mens in het laatste stadium van zijn leven overvallen.92 Het citaat ‘God! Help me! Laat me niet alleen dwalen in die duisternis waar ik

89 Xutte, 1996: 27. 90 W.E., 1954. 91 Xutte 1996:27. 92 Van Zoest, 1987.

(32)

geen weg weet en die voor mij onbegrijpelijk is’93, laat volgens Van Zoest zien dat de roman meer is dan een roman over bejaarden of vrouwen en dat het gaat over de menselijke conditie in het algemeen. Volgens Van Zoest kan Van Velde het best worden aangemerkt als post-existentialistische meer dan als een post-existentialistische auteur, omdat het bij haar niet gaat over het maken van keuzes (zoals bij het existentialisme), maar om het zoeken naar een houding in een hopeloze situatie. Van Zoest is het wel eens met Schutte dat de personages van Van Velde een illusieloos bestaan leiden en van echec naar echec gaan.94

Aagje Swinnen (2010) valt op dat het hoofdpersonage lijdt onder de

zorgafhankelijkheid en de eenzaamheid. Swinnen noemt De grote zaal ‘een rake schets’, waarin enerzijds een voorstelling van de laatste levensfase als een donkere periode van ‘toenemend verval en onherroepelijke nutteloosheid’ wordt gemaakt en anderzijds de bewoners van het rusthuis monddood worden gemaakt en zich zodoende schikken in hun hulpeloosheid.95 En: ‘Van Velde heeft de absurditeit van het leven, die niet leeftijdsgebonden is, dan ook als belangrijkste thema van haar debuutroman aangeduid. Daardoor heeft De grote

zaal het genrelabel existentialistische roman opgekleefd gekregen – weliswaar met

naturalistische trekken, vanwege de directheid waarmee de lelijkheid van de ouderdom wordt getypeerd.’96 Swinnen beschouwt de roman als een sociale aanklacht, ondanks het feit dat Van Velde zelf vond dat deze niet als sociale aanklacht geïnterpreteerd kon worden. Swinnen zegt namelijk dat De grote zaal niet alleen het beeld schetst van de manier waarop de zorgafhankelijkheid vaak samenvalt met de objectivering van de ander, maar ook een alternatief biedt. Volgens haar is Trui een onverwachte en impliciete pleitbezorger van wat tegenwoordig ‘warme zorg’ wordt genoemd, omdat ze haar medebewoners aanspoort om hun kleine verhalen aan haar toe te vertrouwen en zij zo anderen een luisterend oor biedt dat zij zelf mist.97

Samenvattend komen de beschouwingen over De grote zaal neer op het volgende. Van Veldes stijl wordt veel geprezen. Voor zover de thematiek wordt besproken wordt die

gekenschetst in termen van eenzaamheid en existentialisme. Deze thema’s worden verbonden met de problematiek van de veroudering en de zorgzame samenleving. Het feit dat in 1987 het

Verzameld werk wordt uitgegeven zorgt voor een nieuwe reeks beschouwingen met als

voornaamste conclusie dat de roman qua thematiek en stijl nog actueel is.

93 Van Velde 1953: 89. 94 Van Zoest, 1987. 95 Swinnen 2010: 114-115. 96 Swinnen 2010:115. 97 Swinnen 2010:114-115.

(33)

2.2 De vrouw met de vogelkop

De ontvangst van Van Dullemens roman levert een heel ander beeld op. Over De vrouw met

de vogelkop is dertig jaar na verschijnen nog maar weinig geschreven. In ‘De steriele wereld’

(1981) bespreekt Margreet Janssen Reinen De vrouw met de vogelkop samen met De biecht (1930) van Marianne Philips. Van Dullemen zet zich volgens Janssen Reinen, in tegenstelling tot Philips, in eerste instantie af tegen de stroming van het nieuw realisme, een stroming die in die tijd al geruime tijd aan de gang was. Van Dullemen kiest bewust voor mooie taal en beelden die achter woorden verscholen zijn.

Met Vroeger is dood (1976), waarin zij de aftakeling van haar ouders beschrijft, is volgens Janssen Reinen een keerpunt ontstaan in het werk van Van Dullemen. Een keerpunt dat wellicht samenhangt met haar late bewustwording van sociale omstandigheden en politiek, aldus Janssen Reinen.98 In zowel De vrouw met de vogelkop als De biecht wordt volgens haar de relatie tussen twee vrouwen getekend: ‘Janien en Ina, een eenzijdige gevoelsstroom: de een hulpzoekend, de ander hulpgevend; wel is er een wederzijds gevoel van liefde, misschien ook is het medelijden vanuit Ina?’99 Ondanks het feit dat De vrouw met

de vogelkop bijna vijftig jaar later is verschenen dan De biecht wordt in beide romans tussen

de regels door een aanval gedaan op de psychiatrie: ‘Het is geen vlammend protest, meer een gelaten over zich heen laten storten van de patiënt, en door deze keuze van de schrijfster waarschijnlijk treffender.’100 Janssen Reinen laat dit zien aan de hand van het volgende citaat:

Je moet je emoties toch met iemand kunnen delen? Nu moet ik ze gedwongen delen met Hurwitz. Overdracht noemen ze dat. Maar dan voel ik me daarna zo leeg of ze iets hebben afgepakt: mijn wezenlijke zelf, omdat mijn gevoelens ergens naar toe zijn gegaan waar ze niet thuishoren, waar ze alleen neergelegd worden in schema’s.101

Volgens Janssen Reinen kun je beide boeken op hun waarde schatten als je iets dergelijks in je omgeving hebt meegemaakt: ‘omdat het aspect herkenning ervoor zorgt dat je ziet dat de schrijfsters een moeilijk toegankelijke wereld geloofwaardig open gelegd hebben.’102 Voor anderen zijn de romans waardevol omdat het een beeld geeft van de beleving van een

98 Janssen Reinen 1981: 28 99 Janssen Reinen 1981: 29 100 Janssen Reinen 1981: 29 101 Van Dullemen 1979:54. 102 Janssen Reinen 1981:30.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Verkennend onderzoek laat zien dat burgemeesters hun verant­ woordelijkheden op het terrein van openbare orde en veiligheid dan wel niet in de eerste plaats als politiek

Deze projectbeschrijving betreft de werkwijze van ‘Van Overleven naar Leven’ en moet eraan bijdragen dat de aanpak ook op andere plekken kan worden ingezet zodat meer gezinnen

De oplossing en zeer veel andere werkbladen om gratis te

Ouders verwoorden verschillende essentiële aspecten in de grondhouding die zij verwachten van professionele hulpverleners: de vragen en wensen van ouders ernstig

De centrale vraagstelling van dit onderzoek was: ‘Welke ondersteuningsbehoeften hebben ouders van een kind met een handicap op vlak van opvoeding en op welke wijze kan daar zowel

Die afstanden zijn gekozen omdat de stuurgroep Co- existentie die als norm wil gebruiken voor de afstand tussen respectievelijk genmaïs en gewone maïs, en genmaïs en biologische

Het Zorginstituut volgt verder de overweging van zijn medisch adviseur dat de conclusie van de CIZ arts, dat actueel niet met zekerheid gesteld kan worden dat verzekerde blijvend

Figure 5.26: Experimental, 2D and 3D STAR-CCM+ data plots for the shear stress in the wake downstream of the NACA 0012 airfoil and wing at 3 degrees angle of attack and Reynolds